Loonkosten en moeilijkheden
in de textielindustrie
In ESB van 12 december 1979 viel
mijn oog op een artikel van drs. F. Th. de
Charro en drs. C. W. A. M. van Paridon
(blz. 1300-1305), waarin zij tot de slotsom komen, dat de achteruitgang van de
Nederlandse textielnijverheid ten opzichte van die der voornaamste Westeuropese concurrenten in de periode
1966-1975 niet het gevolg was van de
snellere uurloonkostenstijging hier te
lande.
Deze conclusie verbaasde mij pas,
toen ik uit hun argumentatie vernam, dat
in de onderhavige periode de ontwikkelingvan de arbeidsproduktiviteit de uurloonkostenstijging zo aardig had gecompenseerd, dat de stijging van de loonkosten per eenheid produkt in de Nederlandse textielindustrie ongeveer in de
pas was gebleven met die der voornaamste Westeuropese concurrenten.
Uit de combinatie van zulk een gegeven met de wetenschap, dat van de onderzochte landen de textielnijverheid in
Nederland het sterkst is ingeschrompeld,
zou een economist gemakkelijk de omgekeerde conclusie kunnen trekken: door
effectieve binnen- en buitenlandse concurrentie overleefde van de Nederlandse
textielindustrie uit het beginjaar slechts
dat gedeelte, dat erin slaagde de arbeidsproduktiviteit op zo’n peil te houden of
te brengen, dat de uurloonkostenstijging
niet desastreus was. De rest werd verpletterd tussen uurloonkostenontwikkeling enerzijds en prijsontwikkeling anderzijds. De relatief snelle uurloonkostenstijging in Nederland zou volgens die
redenering de relatief grote achteruitgang van de werkgelegenheid in de Nederlandse textielnijverheid juist wel
veroorzaakt hebben!
Nu wil ik bepaald niet beweren dat het
zo gegaan is. De textielfeiten zijn mij
goeddeels onbekend. Wèl wil ik met het
vorenstaande aangeven, dat er behoefte
bestaat aan nadere toelichting op de
zienswijze van de auteurs, in het bijzonder op hun impliciete stelling dat de snelle arbeidsproduktiviteitsstijging in Nederland exogeen zou zijn geweest in
plaats van mede veroorzaakt te zijn door
het verdwijnen van Nederlandse bedrijven met te lage arbeidsproduktiviteit.
B. D. Elzas
ESB 16-1-1980
Naschrift
Met behulp van een putty-clay-model
kan een achteruitgang van de produktie
en werkgelegenheid inderdaad theoretisch verklaard worden mede uit een
hoge stijging van de uurloonkosten. Het
probleem bij toepassing van deze gedachtengang is dat de verschillen in
ontwikkeling van de textielindustrie in
de beschouwde landen er niet door worden verklaard. Bijvoorbeeld wordt niet
verklaard waarom in de Duitse textielindustrie, waar de uurloonkostenstijging
in guldens uitgedrukt aanmerkelijk lager
was dan in België en waar dus een lagere
afstoot van marginale produktiecapaciteit had moeten plaatsvinden, toch een
hogere
arbeidsproduktiviteitsstijging
ontwikkeld werd. En dit feit is van grote
betekenis omdat de Nederlandse invoer
van textielgoederen uit de beschouwde
landen voor meer dan de helft uit
West-Duitsland afkomstig was in 1977.
Het antwoord op de reactie van de
heer Elzas, die ons overigens welkom is,
moet dus luiden dat de loonkostenontwikkeling niet een afdoende verklaring
levert voor de ontwikkelingen in de textielindustrie en dat andere belangrijke
factoren in het geding zijn. Dat kunnen
uiteraard nogal wat factoren zijn, zoals
ook blijkt uit onze uiteenzetting i n d e inleiding van het artikel. Zo kan bijvoorbeeld naast factoren aan de vraagzijde, die de samenstelling en omvang
van afzet, produktie en daardoor van de
arbeidsproduktiviteit beïnvloeden, ook
worden gedacht aan de kapitaalkosten
en de verdeling van de kapitaalgoederenvoorraad op basis van de inputcoëfficiënten o.m. voor arbeid in de diverse
vestigingen of jaargangen.
Frank de Charro
Kees van Paridon