Ga direct naar de content

Lessons from experience

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 21 1990

Lessons from experience
Een nieuw decennium, een nieuw
tijdperk – dit lijkt mij een goed moment
om de balans op te maken van het
gebied waarmee ik mij de laatste twintig
jaar heb beziggehouden. Wat heb ik
geleerd van mijn ervaring met betrekking tot het economisch en sociaal beleid in het algemeen en dat van ontwikkelingslanden in het bijzonder? Ik heb
geleerd dat drie dingen van cruciaal
belang zijn: het vaststellen van het juiste evenwicht tussen verschillende beleidsorientaties; het vaststellen van het
juiste moment om van evenwicht, van
beleid te veranderen; en het bepalen
van de juiste volgorde waarin de beleidsstappen moeten worden genomen.
Het eerste punt, dat van het het juiste
evenwicht, is wel bijzonder relevant in
de huidige periode waarin de ‘mythe
van de uitersten’ zijn lelijke kop weer
begint op te steken, bij voorbeeld bij
onze vrienden in Oost-Europa die alles
willen laten bepalen door de markt. In
het tijdperk van de opkomst van globale
markten en de absolute noodzaak toegang te hebben tot moderne technologie, is het vinden van het juiste evenwicht tussen de rol van de staat en de
rol van de markt van groot belang. De
staat is noodzakelijk om bedrijven te
helpen penetreren in de globale markt.
Europa met Airbus is daarvan een illustratie en dat geldt ook voor de industriele opbouw van Japan en de Oost- en
Zuidoostaziatische landen
Een tweede evenwicht is dat tussen
vrijhandel en protectionisme, tussen exportpromotie en importsubstitutie. Zelden of nooit gaat het hier om het een of
het ander, maar bijna altijd van het een
en het ander1. Een land kan een overwegend vrijhandelsbeleid voeren en
protectionistisch zijn in bepaalde sectoren. En het zijn zeker niet de EG-landen
met hun landbouwbeleid die dit zullen
ontkennen.
Een derde evenwicht moet worden
gevonden tussen high-tech nodig voor
de exportsectoren enerzijds en sociaalaangepaste technologic voor produktieve werkgelegenheidscreatie anderzijds.
Deze technologische ‘blending’ vraagt
om een subtiel en duaal beleid al naar
gelang de sector van economische activrteit in kwestie. Een vierde voorbeeld is
het evenwicht tussen economische groei
en de verdeling van de vruchten van de
groei. Ook hier is de mythe weer terug dat
ereen ‘trade-off’ zou zijn tussen groei en
inkomensverdeling, ondanks de empirische onderzoeksresultaten die aanduiden dat bij een evenwichtig beleid er
geen sprake behoeft te zijn van tegenstrijdigheid.

ESB 21-2-1990

L.J. Emmerij

Een vijfde voorbeeld betreft het mobiliseren van nationale financiele middelen enerzijds en het aantrekken van
internationaal kapitaal, inclusief internationale leningen, anderzijds. Het belang
van dit evenwicht behoeft in deze periode van hoge schulden geen verder betoog. Een zesde evenwicht moet worden gevonden tussen investeringen in
fysiek en in menselijk kapitaal. Het is
een van de rampen van de jaren tachtig
geweest dat de herstructurerings- en
aanpassingsprogramma’s dit evenwicht hebben verstoord door het verzwakken van de ‘zachte’ sociale sectoren volgens de foutieve aanname dat
deze minder belangrijk zijn voor de economische gezondheid van een land.
Een zevende voorbeeld brengt ons
tot het evenwicht tussen stedelijke en
plartelandsgroei. De stedelijke explosie
die we nu meemaken in de derde wereld is reeds gedurende decennia voorzien en de waarschuwingen zijn niet
van de lucht geweest. Nu het zover is
en de gevolgen voor het milieu eveneens duidelijk worden, is het natuurlijk
veel moeilijker, ook in het licht van de
bevolkingsgroei, het evenwicht te herwinnen. Een achtste evenwicht betreft
planning en individuele initiatieven. Nu
vele ontwikkelingslanden, bij voorbeeld
in Latijns-Amerika en Afrika, moeten
overschakelen van de tyrannie van de
korte termijn naar een middellange- en
lange-termijnbeleid is het bereiken van
een juiste dosering tussen visie en gevoel voor detail van bijzonder belang.
Een negende evenwicht is dat tussen
economische en politieke democratie,
tussen economische doelmatigheid en
politieke vrijheid. Dat is wel bijzonder
actueel in het huidige tijdsgewricht. En

ten slotte een tiende en samenvattend
evenwicht: dat tussen pragmatisme en
ideologie. De ‘stille revolutie’ heeft in
vele ontwikkelingslanden dit evenwicht
ten gunste van een zeker pragmatisme
teruggebracht.
Gezien de ruimte die columnisten
hebben moet ik sneller de twee andere
lessen behandelen. De tweede lering
die ik trek uit mijn ervaring is het belang
van timing van een koersverandering in
het beleid. Een land moet op het juiste
tijdstip zijn financieel, economisch en
sociaal beleid kunnen verschuiven. Het
is bij voorbeeld duidelijk dat de Oostaziatische landen hun timing om het
evenwicht te verschuiven van importsubstitutie naar exportpromotie een
stuk beter hadden dan de Latijnsamerikaanse landen. Of dat nu bewust beleid
was of meer geluk dan wijsheid laat ik
in het midden. Maar de gevolgen zijn
duidelijk: de Oostaziatische Industrie is
in doorsnee veel efficienter en kosteneffectiever dan de Latijnsamerikaanse.
De derde les heeft betrekking op de
volgorde van de beleidsmaatregelen,
de ‘sequencing’. Alvorens men een
nieuw beleid, een verschuiving van het
evenwicht, kan invoeren moeten de beleidsgrootheden in het basisjaar juist en
evenwichtig zijn. In Latijns-Amerika bij
voorbeeld moet de schuldenproblematiekondercontrolezijn, hetgeen inhoudt
dat er een bepaald fiscaal en monetair
beleid wordt gevoerd. Verder moet het
belastingbeleid veel krachtiger en doelmatigerzijn. De naf/ona/eschuld is in de
meeste Latijnsamerikaanse landen op
dit moment vijand nummer een. Oplossing daarvan ligt grotendeels in het versterken van de belastingbasis. De conclusie van deze derde les is dat, alvorens een nieuw beleid kan worden gevoerd met redelijke kans van succes, er
financiele stabiliteit moet heersen, er
een eind moet worden gemaakt aan de
onzekerheid random het wisselkoersbeleid, en het financieringstekort grotendeels moet worden gefinancierd uit
nationale bronnen.
Deze lessen zijn zeker niet spectaculair, het gaat hier niet om nieuwe strategiee’n en om totaaloplossingen. Maar al
zijn ze dan misschien niet overdonderend van oorspronkelijkheid, de gevolgen voor het beleid zouden dat wel degelijk kunnen zijn.
L.J. Emmerij
1. Interessante voorbeelden hiervan zijn te
vinden in Hollis Chenery e.a., Industrialisation and growth, a comparative study, Oxford
University Press/World Bank, 1986.

171

Auteur