Ga direct naar de content

Lastenverlichting

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 9 1995

Lastenverlichfing
Als de eerste berichten over de inhoud van de Miljoenennota kloppen , dan zal de lastenverlichting voor
1996 voornamelijk op de werkgevers gericht zijn.
Weliswaar profiteren de werknemers van een verhoging van de belastingvrije som en van het arbeidskostenforfait, maar de dating van de arbeidskosten voor
de werkgevers zal veel omvangrijker zijn. Hierbij ligt
het accent op verlaging van de kosten van het minimumloon of iets daarboven. Het kabinet verwacht
dat dit werkgevers verleidt om meer laagbetaalde
banen te creeren. De visie achter deze verwachting is
dat werkloosheid voornamelijk het gevolg is van te
hoge loonkosten. Worden deze lager, dan zullen
werklozen die nu niet aan de slag komen omdat hun
produktiviteit (iets) lager is dan de kosten van het
minimumloon, wel een baan kunnen vinden.
Zal verlaging van de werkgeverslasten werkelijk
tot meer vraag naar arbeid leiden? Sceptici vragen
zich af hoe het dan kan, dat in veel cao’s de laagste
schalen ver boven het minimumloon liggen en deze
laagste schalen soms nog slecht ‘bezet’ zijn ook. Is
dat omdat hier geen mensen voor te krijgen zijn, of
zijn werklozen niet bereid om voor het minimumloon te werken? In beide gevallen lijkt verlaging van
de loonkosten niet de meest effectieve manier om
meer werk aan de onderkant van de arbeidsmarkt te
scheppen.
De ‘reserveringsloon’-benadering richt zich op
het arbeidsaanbod, in plaats van op de vraag naar
arbeid. In deze benadering ligt de kern van het probleem in het (te) geringe verschil tussen (minimum)loon en uitkering. Hierdoor zouden werklozen niet
alleen weinig geneigd zijn om een baan te zoeken of
te aanvaarden, ook is de geringe vooruitgang die met
een baan bereikt kan worden weinig motiverend om
kwalificaties op peil te houden. Op deze wijze zorgt
een te klein verschil tussen loon en uitkering ervoor
dat het aantal onbemiddelbare werklozen groeit, en
het werkloosheidsprobleem met de jaren moeilijker
oplosbaar wordt. Dit pleit ervoor om de lastenverlichting niet te bestemmen voor werkgevers, maar voor
de laagbetaalde werknemers; het schept de voorwaarde voor toename van de kwantiteit en (in combinatie
met begeleiding) de kwaliteit van het arbeidsaanbod.
Indirect zal dit dan weer invloed hebben op de arbeidsvraag, omdat het zorgt voor druk op de lonen.
De commissie-Andriessen vond, in haar rapport
van vorig jaar, deze analyse van toepassing op de
Nederlandse arbeidsmarkt . Op de hieruit voortvloeiende aanbeveling om geld voor lastenverlichting in
te zetten voor vergroting van dit verschil, is van verschillende kanten kritiek gekomen. Ten eerste omdat
de reserveringsloonproblematiek voor verschillende
groepen uiteen loopt. Het verschil tussen inkomen
bij werken en niet werken hangt af van de exacte
hoogte van de uitkering (die is voor alleenstaanden
lager dan voor kostwinners, zodat een extra prikkel
voor alleenstaanden niet zo nodig lijkt) en de hoogte

ESB 30-8-1995

van de totale verdiensten. Veel werk rond minimumloonniveau geschiedt echter in deeltijd. De voorstellen van de commissie hebben pas effect wanneer
werklozen een grote (of meerdere kleine) deeltijdbanen hebben.
Verder is het de vraag of de beslissing om een
baan te aanvaarden kan worden teruggebracht tot
een afweging van de hoogte van loon en uitkering.
Werkloze jongeren geven zelf aan, dat bij deze keuze
spelen meer factoren een rol spelen . Zo zijn vooruitzichten voor de lange termijn relevant, en hoeft het
daarbij niet alleen om financiele voordelen te gaan;
betaald werk heeft in onze samenleving meer dan
geld te bieden. Het lijkt realistisch om hier in het
arbeidsmarktbeleid rekening mee te houden.
Meer fundamenteel is de kritiek dat er te weinig
banen zouden zijn voor lager opgeleiden (er zijn
meer werklozen dan vacatures), of dat deze banen
bezet worden door mensen met een hogere opleiding (verdringing) . Bij een aanbodoverschot heeft
prikkelen van het arbeidsaanbod niet veel zin; extra
inspanning zal toch niet beloond worden. Daarbij
komt dat het weinig sociaal is om mensen zonder
werk niet te laten mee-delen in de welvaartsgroei, als
ze daar ook niet de kans toe hebben.
Dit laatste probleem lijkt het grootste beletsel
voor de lastenverlichting zoals de commissie-Andriessen die heeft voorgesteld. Het is de verdienste van de
commissie het structurele probleem aan de aanbodzijde van de arbeidsmarkt aan de kaak te hebben
gesteld. Te weinig prikkels geven geen motivatie,
leiden na verloop van tijd tot achteruitgang van
kwalificaties en tot berusting. Om de werkloosheid
aan de onderkant ooit op te kunnen lessen, moet dit
probleem worden aangepakt. Prikkels bestaan echter
niet alleen uit het verschil tussen loon en uitkering,
en zelfs niet alleen uit een afweging van alle kosten
en baten van werken; ook de kans op een baan is
relevant. Is deze kans klein, dan is ook het verwachte voordeel van zoeken of kwalificeren klein, zelfs
als het om een leuke baan met hoge beloning gaat.
Daarom is het begrijpelijk dat het kabinet er niet
voor kiest de lastenverlichting nu geheel op de werknemers te richten; het is beter dat eerst de groei van
de werkgelegenheid verder op gang komt.
E.S. Pelle
1. Zie onder andere Staatsschuld dwingt kabinet tot bezinning, Het Financieele Dagblad, 23 augustus 1995.
2. Zie de besprekingen van het rapport van de commissieAndriessen in £SBvan 11 mei 1994.
3. P. van Diepen, J.W.M. Mevissen en S.W. van der Ploeg,

Wanneer werken loont, £5.6,19 april 1995, biz. 380-383.
4. Volgens recent onderzoek van VNO/NCW is meer dan de

helft van de ondervraagde ondernemers van mening dat de
werkloosheidsproblematiek aan de onderkant voor een belangrijk deel veroorzaakt wordt door verdringing door hooggeschoolden. Zie: Werkgevers zien meer marktbanen aan de
onderkant, Het Financieele Dagblad, 29 augustus 1995.

Auteur