kunst en economie
Kunst en economie door de
eeuwen heen
Creatieve beroepsgroepen hebben in het verleden perioden
gekend van zowel grote bloei als sterke krimp. Over langere
termijn blijkt er correlatie te bestaan tussen economische
groei en de omvang van de kunstsector.
D
e creatieve sector is de laatste jaren in
opkomst en staat volop in de belangstelling van het economisch onderzoek. Met
name het werk van Florida (2002; 2005)
vervult hierin een pioniersrol. Ook voor Nederland is
onderzoek gedaan naar de omvang van de creatieve
sector en zijn schattingen hieromtrent nader uitgewerkt (Jacobs et al., 2008). Uit diverse studies komt
naar voren dat deze sector in omvang toeneemt.
Voor Nederland is, afhankelijk van de afbakening
van de creatieve sector, het aantal creatieve banen
in de periode 1996–2004 met 25 tot 34 procent
gegroeid (Marlet en Poort, 2005). Duidelijk is dat de
creatieve sector sterk aan het opkomen is. Echter,
een groei van een creatieve beroepsgroep is een
verschijnsel dat zich eerder heeft voortgedaan en dat
positief wordt beïnvloed door economische groei.
Omvang creatieve kernberoepsgroep
door de tijd heen
Ernst Bos
Onderzoeker bijÂ
W
 ageningen Universiteit
en Researchcentrum
106
ESB
Om het verloop van het aantal werkenden binnen
creatieve beroepen voor de lange termijn te kunnen
analyseren, dient een beroepsgroep gekozen te
worden die al enige tijd bestaat. Immers, creatieve
beroepen binnen de ICT, entertainment en media
bestaan hooguit pas enkele decennia. De traditionele creatieve kernberoepen, zoals beeldende kunst
en podiumkunst, bestaan daarentegen al eeuwen.
Aangenomen wordt dat de aanwezigheid van deze
creatieve kernberoepen de creatieve productie in
overige creatieve sectoren van de Nederlandse economie stimuleert (Marlet en Poort, 2005). Aanbod
van cultuur zou tot meer creativiteit en innovaties
leiden en deze beide effecten dragen weer bij aan de
economische groei (Marlet et al., 2007).
Als indicator voor de omvang van de beeldende
kunstsector wordt het aantal bekend geworden
kunstschilders over de eeuwen heen genomen. Voor
de schilderkunst geldt dat data over de omvang van
deze beroepsgroep voor de periode vanaf de middeleeuwen kunnen worden afgeleid uit Butler et al.
(1994). Hoewel een dergelijke kwalitatieve inventariÂ
satie tot op zekere hoogte subjectief is, geven
Butler et al. (1994) een goed historisch overzicht
van belangrijke kunstschilders. Op basis hiervan is
voor de top drie van landen die de meeste bekende
schilders hebben voortgebracht voor elk jaar het
94(4554) 20 februari 2009
aantal kunstschilders geteld (figuren 1, 2 en 3).
Uitgangspunt voor de toekenning van een schilder
aan een land is dat hij er geboren en getogen is.
Daarmee is dus Van Gogh, hoewel hij het een groot
deel van zijn schildersbestaan in Frankrijk heeft
doorgebracht, toch tot de Nederlandse kunstschilders gerekend. Echter, Alfred Sisley die van Engelse
komaf is, maar in Frankrijk geboren en getogen, is
aan Frankrijk toegekend. Bij het toekennen van kunstenaars aan Nederland zijn verder de Vlaamse schilders ook meegerekend. Ten slotte zijn schilders die
voor het ontstaan van Italië in de negentiende eeuw
al uit dit gebied kwamen, aan Italië toebedeeld.
Ervan uitgaande dat de omvang van de kunstenaarsberoepsgroep evenredig is met het aantal heden
ten dage bekende kunstschilders, volgt uit de drie
figuren dat zich herhaaldelijk in de geschiedenis
zowel een sterke stijging als een sterke daling van
deze creatieve beroepsgroep heeft voorgedaan.
Voor Nederland is de toename van de kunstenaarsÂ
beroepsgroep vooral vanaf het einde van de zestiende eeuw tot halverwege de zeventiende eeuw
spectaculair. In Frankrijk heeft de grootste toename
van deze groep plaatsgevonden in de negentiende
eeuw. Het aantal kunstschilders in Italië neemt
vanaf het begin van de zestiende eeuw af.
Samenhang met economische groei
In elk van de figuren zijn tevens indicatoren voor
economische groei opgenomen. In Maddison (2001)
zijn bbp-schattingen per capita, uitgedrukt in
dollars van 1990, vanaf het jaar 1500 gegeven. De
betreffende bbp-waarden laten een exponentieel
verloop zien, waardoor cyclische bewegingen van de
e
 conomie zich hier moeilijk uit laten aflezen. Om te
corrigeren voor het exponentiële verloop zijn voor
elk land de bbp-waarden gerelateerd aan die voor
Europa. De economische indicator voor elk land is
daarmee: bbplandi / bbpEuropa. Uitgaande van deze
economische indicator laten voor Italië de economische groei en het aantal kunstenaars gemiddeld over
vrijwel de gehele tijdshorizon een afnemend verloop
zien. Voor Frankrijk neemt het aantal kunstenaars
tot het derde kwartaal van de negentiende eeuw
overwegend toe. De indicator voor de economische
groei laat, met uitzondering van het niet opgenomen
oorlogsjaar 1870, eveneens een exponentieel verloop
zien tot halverwege de negentiende eeuw. Ook voor
Nederland kan een samenhang tussen de indicator
voor de creatieve kernberoepen en die voor economische groei gezien worden. Met andere woorden,
de historische data laten zien dat een economisch
gunstig klimaat samengaat met een bloeiende kunst-
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
sector. Deze relatie lijkt vooral voor de lange termijn
te gelden. Binnen een termijn van enkele jaren is dit
verband veelal niet eenduidig. Mogelijk speelt hierbij
een rol dat men op jonge leeftijd een vak voor het
leven koos, daarbij rekening houdend met wat men
in de toekomst van de markt kan verwachten voor
het vak.
Het is opvallend dat de grootste bloei van de
schilder unst zich voordoet in een periode waarin
k
een nieuwe klasse de elite vormde. Denk aan de
opkomst van de kooplieden in de Lage Landen
van de zeventiende eeuw en de opkomst van de
b
 ourgeoisie na de Franse revolutie. Wellicht betekent
dit dat, meer nog dan een bepaalde groei van het
bbp, een zekere omvang van kapitaal bij de economiÂ
sche elite een markt voor het luxegoed kunst genereert. Overigens zou voor het ene type kunst een
bepaald soort economische elite beter als vragende
markt functioneren dan voor het andere type kunst.
Zo kwam de vraag naar muziek in het Duitse taalgebied van de negentiende eeuw van een groep
prinsdommen die in aantal klein waren, maar per
stuk veel vermogender waren dan de zeventiendeeeuwse Nederlandse kooplieden, die als groep groter
waren. Oftewel, niet alleen de omvang van de geaggregeerde welvaart kan van invloed zijn op de vraag
naar een bepaald type kunst, maar ook de verdeling
van welvaart over de elite.
Figuur 1
Aantal kunstenaars en economische groei in Italië.
35
1,5
30
1,4
1,3
25
1,2
20
1,1
15
1,0
10
0,9
5
0,8
0
0,7
1500
1550
1600
1650
1700
1750
1800
1850
1900
1950
1990
Kunstenaars
Bbp per capita Italië ten opzichte van Europa (rechteras)
Bron: Bewerkte data van Butler et al., 1994 en Maddison, 2001
Figuur 2
Aantal kunstenaars en economische groei in Frankrijk
(zonder bbp- indicator voor het oorlogsjaar 1870).
35
1,17
30
1,12
25
1,07
20
Conclusie
In de loop van de geschiedenis zijn er telkens
succes olle periodes geweest met een groot aantal
v
mensen in creatieve beroepen. Het blijkt dat de golfbeweging van toe- en afname van het aantal mensen
uit de creatieve beroepen gecorreleerd is met de
langetermijncycli van de economie. Aannemende dat
kunst ook in andere creatieve sectoren de creativiteit
en innovaties kan stimuleren, kan de creativiteit in
deze sectoren in periodes van langdurige economische tegenspoed afnemen.
15
1,02
10
0,97
5
0
1500
0,92
1550
1600
1650
1700
1750
1800
1850
1900
1950
1990
Kunstenaars
Bbp per capita Frankrijk ten opzichte van Europa (rechteras)
Bron: Bewerkte data van Butler et al., 1994 en Maddison, 2001
Figuur 3
Aantal kunstenaars en economische groei in Nederland.
30
Literatuur
2,15
25
1,95
20
1,75
15
1,55
10
1,35
5
1,15
Butler, A., C. van Cleave en S. Stirling (1994) The art book.
Londen: Phaidon Press.
Florida, R. (2002) The rise of the creative class: and how it’s
transforming work, leisure, community and everyday life. New York:
Basic Books.
Florida, R. (2005) The f light of the creative class: the new global
competition for talent. New York: Harper Collins.
Jacobs, D., M. Bernelot Moens en S. Westerman (2008)
Creativiteit in gradaties. ESB, 93(4530), 151–153.
Maddison, A. (2001) The world economy: a millennial perspective.
Parijs: OESO.
Marlet, G. en J. Poort (2005) Cultuur en creativiteit op waarde
geschat. Amsterdam/Utrecht: SEO / Stichting Atlas voor
0
1500
0,95
1550
1600
gemeenten.
1650
1700
1750
1800
1850
1900
1950
1990
Kunstenaars
Bbp per capita Nederland ten opzichte van Europa (rechteras)
Marlet, G., J. Poort en F. Laverman (2007). De kunst van investeren
in cultuur. Amsterdam/Utrecht: SEO / Stichting Atlas voor
gemeenten.
Bron: Bewerkte data van Butler et al., 1994 en Maddison, 2001
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
ESB
94(4554) 20 februari 2009
107