ECONOMISCH STATISTISCEIE BERICHTEN
4 januari
Koeler weer
E wind steekt op. Langzaam ontwaakt Nederland uit zijn roes.
Het onbezorgde expansiefeest spoedt zich ten einde. De welvaart
valt ons niet meer in de schoot. De inflatie-peppil kikkert ons steeds
minder op. Zijn sporen tekenen zich af in onze economie. In het nuchtere
licht van een nieuwe dag raken onze wat onzekere benen weer de begane
grond.
Er zijn er die nu het woord recessie laten vallen. Dat is niet het punt
waar het in de eerste plaats om gaat. Een afzetcrisis is bij alle schaarste
aan liquiditeit nog niet in het zicht. De overbesteding is nog niet bedwongen.
De arbeidsmarkt ontspant zich, maar vooralsnog in het bijzonder in het
bouwbedrijf buiten het Westen. De loon- en prijsbeweging is met 7 Ã 8 pct.,
resp. 4 Ã 5 pct. (gecorrigeerd voor anti-inflatiemaatregelen 3 pct.) in 1967
bepaald nog aan de hoge kant. Het externe evenwicht wordt met een
overschot van mogelijk enkele honderden miljoenen op de betalingsbalans
nog nauwelijks of eigenlijk niet bereikt. Zolang trouwens de internationale
conjunctuur niet sterker daalt, is een ernstige recessie speciaal in Nederland
niet zeer waarschijnlijk. De wijzigingen die zich genuanceerd in het buitenland voltrekken, hebben merendeels het karakter van een terugkeer naar
het evenwicht uit een vroegere of latere overspanning. In zoverre past de
ontwikkeling hier in het algemene beeld. Een beperking, zij het te langzaam,
van de inflatie, om straks – zo hoopt men – op basis van een beter evenwicht solider door te’ groeien.
Zal deze hoop andermaal ijdel blijken? De minimum inflatie schijnt
3 pct. te zijn geworden. Herstelt de expansie zich, dan dreigt zij daarbovenuit te stijgen. Het conjunctuurbeleid is niet in staat gebleken een duurzaam
evenwicht tot stand te brengen. Keynes is ‘gearriveerd’. Het hoogst
bereikbare ideaal in de budgetpolitiek schijnt dat zij neutraal functioneert
en dus zelf geen inflatoire werking heeft. En ook dat wordt slechts zelden
en dan met het grootste krachtsvertoon benaderd. Het zwaartepunt van
het anti-cyclische beleid komt daardoor op de monetaire politiek te rusten,
die dit – naar de actuele praktijk ons leert – moeilijk kan dragen. De
Europese Commissie drong ook nu weer op accentverschuivingaan. Maar
de bewegingsvrijheid van de overheid is zowel aan de uitgaven- als aan de
belastingkant op korte termijn beperkt. Het kredietwezen remt pas werkelijk
drastisch af bij ernstige betalingsbalanstekorten en dan te ongenuanceerd.
Het moderne conjunctuurbeeld lijkt hollen of stilstaan met tot dusver
vooral langer hollen en in de toekomst misschien langer stilstaan.
Dit proces blijft namelijk niet zonder gevolgen van fundamenteler aard.
Ons land is bezig dat aan den lijve te ondervinden. De stijging der produktiekosten is een Europees verschijnsel, maar zij was reeds jarenlang bij ons
het sterkst. De arbeidskosten per eenheid produkt namen ten opzichte
van de concurrenten in tien jaar tijds met meer dan 20 pct. toe. Wij plegen
reeds enige tijd te zeggen dat onze vroegere concurrentiereserve, waarop
wij van jaar tot jaar hebben vertrouwd, nu wel verdwenen is. De twijfel rijst
of wij niet al door het evenwicht zijn heengegaan. Een gemiddelde is niet
steeds een bruikbaar richtsnoer. Traditionele bedrijfstakken beginnen af
te brokkelen en het tempo zou zich wel eens kunnen versnellen. Het’is de
vraag of expansiever vormen van produktie dit dan voldoende kunnen
compenseren. De ontwikkeling van de uitvoer overtrof de laatste twee
jaar niet meer als voorheen die van de wereldinvoer, zij hield haar nog
slechts bij. De invoer in het bijzonder uit de Euromarkt bedreigt de afzet
van kwalitatief en produktietechnisch niet bij de tijd gebleven ondernemingen. Wij kunnen van een beperkt aiaital moderne grootbedrijven
D
U wilt
mijnheer
zelf
spreker1 ?
en liefst in zijn vertrouwde
stoel 7 Dat kan !
Een zeer zorgvuld~g voorbereid
lezerskringonder-
zoek heeft namelijk nret
alleen geconstateerd dat
E.4.B. bij de leiding van
het
Nederlands
bedrijfs-
leven bjzonder goed i s ingevoerd. maar ook dat het
blad zeer algemeen gelezen wordt.
De sterke toename van
het advertentievolume van
€.-S.B.,
is dan ook niet
..zomaar”
tot stand ge-
komen.
Wij zenden u dit lezerskringrappcrt (7 1 pagina’s)
gaarne ter inzage, in de
overtuiging dat u zichdan
€.-S.B. zult weten te herinneren als u iets te zeggen
heeft. wat mijnheer zelf
moet weten
Adm E.-S.B.
Schiedam
– P ;srt US J2
–
4 januari
lI
ECONOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN
voorshands nog niet alléén bestaan. Bij forcering door de
inflatie van de veranderingen in onze economische structuur zou zij uit haar voegen kunnen raken. Een open vraag
is welk deel van 011s bedrijfsleven bij ceri crnstige recessie
solide zou blijken.
De stijging der produktiekosten moet tot stilstand
komen. De inflatie wordt niet alleen gevaarlijk maar ook
irritant. Hoogste prioriteit is nu de prijs- en loonspiraal te
doorbreken. Daarnaast moet de structurele werkloosheid,
die hier en daar ontstaat, door selectieve stimulering van
meer belovende bedrijvigheid worden opgevangen. Maar
dan moeten wij elkaar ook niet meer aanpraten dat bij een
gespannen arbeidsmarkt, en dat is volledige werkgelegenheid altijd, een economisch verantwoorde loonpolitiek
niet mogelijk is. Noch dat bij inflatie buitenslands wij
machteloos daarin worden meegesleurd. Europa is interdependent maar wij hebben een marge waarin een doelbewuste politiek de prijs- en loonstijging zekere tijd binnen
redelijke grenzen kan houden. Hoe zou men anders ooit
de illusie van internationale coördinatie kunnen koesteren,
wanneer niet elk zijn plicht in eigen huis zou doen.
De conjunctuurpolitiek als jaar-op-jaar-beleid bedreven
is tekort geschoten. Wij moeten het economisch leven en
dus het beleid op langere termijn oriënteren, zowel naar
de kant van de vraag als naar die van het aanbod. Wij
zullen primair de vrome wens van de inkomenspolitiek,
of wij het moeilijk vinden of niet, tot werkelijkheid moeten
maken. Met deze politiek waren wij in het verleden een
eind op weg. Vrije loonpolitiek en volledige werkgelegenheid bleken contradictoir. Wij moeten naar algemener
loonrondes met mogelijk meer accent op het directe geldinkomen, en winstdeling waar de rentabiliteit naar verhouding gunstig is. Dat zal ook de beweeglijkheid van de
arbeidsmarkt bevorderen. Prijsdruk dient te worden uitgeoefend waar de concurrentie onvoldoende effect sorteert, maar reële kosten in de private en de publieke sfeer
dienen als regel te worden betaald. De middellange-termijnprognoses geven voor dit beleid een algemene indicatie.
De uitwerking, regelmatig bijgesteld, zal meer raffinement
vereisen, maar dit richtsnoer dient het fundament te zijn
van een der belangrijkste sociaal-economische vraagstukken onzer dagen: een harmonische inkomenspolitiek.
Hetzelfde geldt voor de uitgaven en inkomsten van de
overheid. Juist omdat de eerste in de toekomst meer dan
welke bestedingspost in de nationale huishouding zullen
stijgen, moeten zij voor een langere periode worden geprogrammeerd tegen de achtergrond van het economisch
evenwicht en van de in deze periode beschikbare middelen.
Ook deze vereisen trouwens zelf een systematischer behandeling op langere termijn. Dit verstevigt tevens de grondslag voor de particuliere ondernemingsdrift.
Aan de kant van het aanbod ligt het complement van
deze taak: de opvoering van de produktiviteit door doelmatiger organisatie van de arbeidsmarkt, van het onderwijs, van speurwerk en ontwikkeling. Een doelbewuster
structuurbeleid, dat arbeid en kapitaal niet slechts met deze
middelen doch ook met behulp van de mededingingspolitiek, op de meest rendabele produktie richt, dient
daarop aan te sluiten. Aldus gereviseerd zal de economische politiek evenwicht en groei naar een betere synthese
kunnen leiden.
Dit is om het eens in nuchter Engels uit te drukken
‘a tal1 order’, die bovendien slechts in het Europese kader
effectief kan worden uitgevoerd. De communautaire ge-
196
zindheid is daarvoor nog niet toereikend. Het enthousiasme
van de laatste jaren schijnt wat opgebrand. En het moei
lijkste werk moet nog beginnen. De douane-unie, onmis
baar grondwerk voor een homogene Euromarkt, rolde ui
de automatiek van het Verdrag van Rome in een klimaai
van uitbundige expansie. Wat nu gebeuren moet vraag
wilskracht van intenser allure: de assimilatie van nationalc
wetten, gewoonten en tradities, die met elkaar de nationak
mentaliteit bepalen. De lauwheid van het moment en d<
hardnekkigheid van het nationale sentiment zijn daal
niet bevorderlijk voor. Wij zitten nog met vele vezels vasl
aan het verleden. De volksopinie verandert moeilijk. Eer
Belg is een Belg en een Hollander is een Hollander, ,,anc
never the twain shall meet”. Een Duitser is een Duitser en
daarmee basta. Engeland worstelt met de resten van zijn
,,splendid isolation”, het verschil tussen shake en charleston
is niet zo bijster groot. Frankrijk herbegint zijn hazardspel
met coalities en af en toe verschijnt er ons Louis Quatorze
nog. Men glijdt weer in de oude groeven en zingt weer het
bekende lied. Wij dachten met enkele forse daden Europa
te construeren. Het bli-jkt nu dat wij nog steeds aan de
fundamenten bezig zijn.
Het is of men revolterend tegen de dwang van de onvermijdelijke planmatigheid en het verlies van de couleur
locale met een zeker heimwee terugblikt naar de knusse
misère van het verleden. Of op het ogenblik dat de techniek
ons reeds het uitzicht biedt op een ongekende nieuwe eeuw,
wij nog aarzelen op de drempel en terugschrikken voor de
eisen, die dit aan ons organisatorisch kunnen stelt. In het
schijnbare nihilisme van de kunst is de nieuwe vorm het
boeiendst raadsel.
De gexhiedenis herhaalt zich nooit compleet. Haar
recente ontuikkeling heeft Europa op een hoop gedreven.
Haar eenwording, hceveel tijd zij nog zal kosten, is ondanks
alle twisten niet te ontgaan. Men tobt nog met haar vormen. Het Verdrag van Rome was een meesterlijke kernconstructie; het zal het laatste woord niet zijn. De uiteindelijk onvermijdelijke toetreding van Engeland en
daarmee van sommige andere landen tot de Euromarkt,
hoe noodzakelijk voor een stabieler evenwicht, zal grotere
gevolgen hebben dan men meestal denkt. Nieuwe machtsverhoudingen gaan ontstaan, waarbij naast de vier g.ote
landen een Benelux- en een Scandinavisch blok voor het
gewicht der kleinen zouden moeten zorgen. Niet het
minst in een dergelijk perspectief is een reactivering van de
Benelux-gedachte urgent.
Hoe ook zijn politieke gedaante zich moge vormen, de
economische samenhang van ons werelddeel wordt snel en
onweerstaanbaar nauwer. Nationale en internationale
economische politiek zijn principieel reeds een geheel en
zij zullen het feitelijk steeds meer worden. Al staan wij
met de uitvoering dan nog aan de voet van de berg in
plaats van bij de top, de grond onder onze voeten is
steviger dan hij in het verleden was. De resistentie tegen
de depressiebacil is vrij groot geworden. Zelfs met de
relatieve soberheid der middellange-termijnprognoses zal,
als wij ons verstand gebruiken, het nationaal inkomen in
20 jaar verdubbeld kunnen zijn. De materiële vrijheid dan
verkregen en de geestelijke ontplooiing daardoor mogelijk,
maken het de moeite waard een constanter koers te
sturen.
‘c-Gravenhage.
G. BROUWERS.
1