Kleurstof
Is een expansief fiscaal-economisch
beleid in Europa en Japan nog verantwoord, nu we geleidelijk aan de toenemende druk van de vergrijzing op de
openbare uitgaven voor ogen krijgen?
De afgelopen jaren werden internationaal gekenmerkt door bezuinigingen
op de overheidsuitgaven en belastingverhogingen, vooral in Japan, WestDuitsland, Belgie, Denemarken, lerland en Zweden. Structurele overheidsfinancieringsoverschotten in de
OESO-landen (excl. rentebetalingen)
namen toe van 0,9% van het bnp tot
1,5% 1). Dit verklaart de roep om stimulering met behulp van het fiscaaleconomisch beleid. Grotere tekorten
zouden heilzaam zijn voor de groei van
de Japanse en de westerse economieen en zich zelf op deze wijze terugverdienen. Het werd even rustig aan dit
front toen in 1982 de Verenigde Staten
zich gingen inspannen om in de praktijk tot stand te brengen wat in theorie
werd verfoeid: stimulerend beleid onder de mantel van de aanbodeconomie. Nu de Verenigde Staten wat het
tekort betreft aan het eind van hun latijn zijn gekomen, komt de hete aardappel weer op het bordje terug.
Het bordje is echter veranderd. Het
is kleiner geworden en begint wat grijzig uitteslaan. Het is kleiner geworden
door de toegenomen schulden van
overheden. Ondanks het bezuinigingsbeleid nam de schuld (in verhouding
tot het bnp) sterk toe. In de periode
1981-1986 groeide de gemiddelde gewogen netto overheidsschuld (in verhouding tot het bnp) van de OESOlanden van 23% naar 34% (bruto van
41% naar 56%) 2). De rente nam iets
af, zoals verwacht mocht worden tegen
de achtergrond van het bezuinigingsbeleid. Tegelijk beginnen de mogelijke
gevolgen van de vergrijzing in de komende decennia voor de overheidsuitgaven en -inkomsten door te dringen.
In de jaren zeventig overheerste nog
het gevoel dat de daling van het aantal
kinderen een tijdelijk verschijnsel zou
zijn. Dat zou vanzelf wel weer overgaan of met vastberaden overheidsbeleid worden gekeerd. Vanzelf ging het
niet en de effecten van overheidsbeleid zijn weinig substantieel, zo bleek
3). De meest waarschijnlijke ontwikkeling in West-Europa en-Japan is die
van een belangrijke vergrijzing. Men
kan er niet onder uit dat die van grote
invloed zal zijn op de overheidsuitgaven, terwijl tegelijkertijd (bij een zelfde
inkomstenstructuur en dubbele tarieven) de inkomsten sterk teruglopen.
Een bedrijf dat met een dergelijke situatie wordt geconfronteerd zou verESB 9-12-1987
J.M.M. fifteen
plicht zijn voorzieningen te treffen voor
de periode waarin de bult in de uitgaven optreedt. De aanwezigheid thans
van een relatief omvangrijke leeftijdsgroep van 20-45-jarigen betekent omvangrijke verplichtingen over 20 tot 45
jaar, wanneer die leeftijdsgroep de
grens van 65 passeert. Om aan deze
verplichtingen te kunnen voldoen,
moet in deze benadering nu worden
gereserveerd. De overheidstekorten
zouden dan veel hoger zijn dan de aangegeven tekorten.
De analisten geven echter meestal
de voorkeur aan de traditionele benadering. De overheid als voorzienigheid
zelve hoeft geen voorzieningen te treffen. Wanneer de klappen vallen, worden ze in de rekening verdisconteerd.
Ze kunnen worden opgevangen in een
toename van de overheidsschuld of in
hogere belastingen. De OESO presenteert een plaatje van de eerste soort;
het IMF geeft de voorkeur aan de tweede beschrijvingsmethode 4). Een voorbeeld van de OESO-berekeningen: de
netto overheidsschuld in Nederland
neemt toe van 50% van het bnp in
1985 tot ca. 210% in het jaar 2010 (bij
een alternatief met constante pensioenen) of ca. 240% (bij een tweede alternatief met pensioenen die de ontwikkeling in het verleden volgen). Men rilt bij
de gedachte aan de rente die daarover
betaald moet worden met de huidige
reele rentevoet in het achterhoofd.
Toch is daarmee nog geen conclusie
getrokken. Er zijn twee verschillende
manieren waarop de innige omhelzing
van overheidstekorten en vergrijzing
fataal zou kunnen zijn. Fataal zou zijn
om af te zien van stimulering onder invloed van toekomstige tekorten, wanneer stimulering wezenlijk zou kunnen
bijdragen aan economische groei en
de invloed van de tekorten die daaruit
voortvloeien op de hoogte van de rente
afwezig of beperkt zou kunnen blijven.
Dat laatste is ook een voorwaarde om
stimulering effectief te doen bijdragen
aan economische groei. Naarmate de
groeibevorderende effecten van stimulering groter zijn is de invloed van een
tekort op de schuld in verhouding tot
het bnp geringer. Naarmate de rente
lager is, wordt de rente op overheidsschuld een kleiner probleem voor de
overheidsuitgaven in de toekomst.
Even fataal is Internationale stimulering die niet tot voldoende groei leidt
om de tekorten te neutraliseren in een
constante of dalende verhouding van
de schuld tot het bnp, en/of waarbij de
reele rentevoet toeneemt. Daarmee
wordt de toekomst (nog) verder belast.
Voorzichtigheid met stimulering is
derhalve geboden. Het is van belang
na te gaan hoe verschillende vormen
van stimulering doorwerken in het aanbod van produktiefactoren opdat omvang en methode van internationale
stimulering juist kunnen worden gekozen. Meer kleur in de economie is dringend gewenst met het oog op de aanstaande vergrijzing. Maar er is geen
behoefte aan instabiele kleurstoffen,
die weer snel verbleken.
J.M.M. Ritzen
1) J.C. Chouraqui, B. Jones en R.B. Montador, Public debt in a medium-term context and
its implications for fiscal policy, OECD, Parijs,
1986, label 4.
2) Chouraqui e.a., op.cit., label 1 en 2. Ter
vergelijking: de verhouding totale bruto
schuld/bnp in ontwikkelingslanden veranderde van 22% in 1981 tot 34% in 1986. Zie World
Bank, Development report, 1987, biz. 18.
3) P.S. Heller. R. Hemming en P.W. Kohnert,
Aging and social expenditure in the major industrial countries, 1980-2025, IMF, Occasional Paper 47, Washington D.C., en Chouraqui
e.a., op.cit.
4) A. Klinger, Policy response and effects, European Population Conference, 1987, Plenary
Sessions, Proceedings, biz. 387-430.
1155