Ga direct naar de content

Kennis-, creatief en belevingswerk

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: januari 23 2009

arbeidsmarkt

Kennis-, creatief en beleveniswerk
De voorbije acht jaar is het aantal werkenden in beroeps­
groepen die nauw verbonden zijn met de kennis-, creatieve
en beleveniseconomie anderhalf tot twee keer zo snel
gegroeid als het gemiddelde van de Nederlandse economie.
De behoefte aan creativiteit is in deze drie nieuwe econo­
mieën evenwel sterk verschillend.

C

oncepten die geregeld gebruikt worden
om de huidige economische periode te
karakteriseren zijn kennis- (Jacobs, 1999;
Foray, 2004; Dolfsma, 2007), creatieve
(Florida, 2002, 2005) en beleveniseconomie (Pine
en Gilmore, 1999; Boswijk en Peelen, 2008). Op
basis van de ontwikkeling van de beroepenstructuur
in Nederland sinds de tweede helft van de jaren ’90
wil dit artikel weergeven hoe sterk de aanwijzingen
voor de genoemde economische ontwikkelingen zijn.
De doelstelling is om de ontwikkeling te beschrijven
van het aantal werkzame mensen in beroepsgroepen
die typisch zijn voor elk van deze drie nieuwe economieën en om daarbij ook in te gaan op verschillende
creativiteitscategorieën.
Voor zowel kennis-, creatieve als beleveniseconomie
zijn de meest karakteristieke beroepen op een rijtje
gezet die in de Standaard Beroepenclassificatie
(SBC) van het Centraal Bureau voor de Statistiek
(CBS, 2002) beschreven zijn en waarvan via jaarlijkse enquêtes het aantal werkzame personen en
gewerkte uren geschat wordt. Omdat voor veel
beroepen door de kleine aantallen de schattingen
voor een jaar niet precies zijn, worden in dit artikel
de aantallen over de periode 1996-1998 vergeleken
met die in de periode 2004-2006.

De kenniseconomie

Marco Mossinkoff
en Dany Jacobs
Onderzoeker bij het
­Amsterdam Fashion
Institute en hoogleraar
aan de Universiteit van
Amsterdam

58

ESB

Met het begrip kenniseconomie wordt de ontwikkeling beschreven waarbij kennis en specialisatie in de
diepte steeds belangrijker worden voor Nederland
om concurrerend te blijven in de wereldeconomie.
De algemene verhoging van het opleidingsniveau
van werknemers is daar een uiting van. Het heeft
ook met interne flexibiliteit te maken: mensen met
hogere en bredere kwalificaties zijn breder inzetbaar,
maar voor hun feitelijke functievervulling zijn ze dus
overgekwalificeerd. Daar staat tegenover dat ook
heel wat mensen op basis van hun ervaring een baan
hebben die boven hun formele kwalificatie uitkomt.
Maar over- en onderkwalificatie worden beide niet
geregistreerd. In tabel 1 wordt dan ook gewerkt met
de beschikbare cijfers naar benodigd kwalificatieniveau voor een bepaalde functie. Uit tabel 1 komt

94(4552) 23 januari 2009

naar voren dat niet alleen hooggekwalificeerd werk
sterk toeneemt, maar ook het allerlaagst gekwalificeerde. Op lager en middelbaar niveau is de absolute groei het geringst.
Naast het algemene beroepsniveau is gekeken
naar tachtig beroepen die meer specifiek te maken
hebben met kennisontwikkeling en wetenschap,
adviseurs zoals beleidsadviseurs en -consulenten,
en kennisoverdracht ofwel docenten. Zoals uit tabel
2 blijkt omvat dit beroepen van laag tot hoog creativiteitsniveau. In totaal werkten in 2004–2006 in
deze tachtig beroepsgroepen 414.134 personen, een
toename van 59.399 ten opzichte van 1996–1998.
In tabel 2, en ook in tabel 3, zijn de ontwikkelingen geschetst van het aantal banen per geschatte
creativiteitscategorie. Het doel hiervan is om te
kijken of, gezien de toename van het aantal banen in
deze economie en verschuivingen in het opleidingsniveau, mensen ook daadwerkelijk meer creatief
werk verrichten. Opvallend is hier dat in de hogere
creativiteitscategorieën het aantal werkzame personen daalt. Het aantal banen dat betrekking heeft
op kennisontwikkeling op wetenschappelijk niveau
neemt af. Opvallende stijgers zijn banen die te
maken hebben met automatisering en bedrijfsadvisering. Een sterke groei van het aantal werkenden
is waar te nemen bij functies die betrekking hebben
op automatisering van informatiestromen zoals
systeem- en netwerkbeheerders, praktijkdocenten
technische vakken en informatie- en systeemanalisten. Zij stegen met respectivelijk 111, 57 en 43
procent naar 37.455, 2.627 en 95.558 banen.
Overige stijgers zijn niet-wetenschappelijk onderzoek
en adviesgerelateerde beroepen in de particuliere
sector, zoals belastingconsulenten op wetenschappelijk niveau en bedrijfsorganisatiedeskundigen,
die stegen met 54 en 68 procent naar 6.900 en
13.200 banen. Ook valt op dat er veel octrooigemachtigden bijgekomen zijn: 37 procent meer naar
1.670 banen. Dit kan een indicatie zijn van grotere
belangstelling voor de valorisatie van innovatie. Het
aantal wetenschappelijke onderzoekers laat een
afname zien in de orde van duizend, ondanks sterke
toename bij de sociale en orthopedagogische wetenschappen, die stegen met 9.567 en 1.374 naar
respectievelijk 14.353 en 4.933 banen. Opvallend
is ook dat het aantal marktonderzoekers op hoger
en wetenschappelijk niveau afneemt met respectievelijk 29 en 39 procent, van 8.336 naar 5.933, en
van 3.374 naar 2.476. Daarvoor komen blijkbaar
wel veel marketingadviseurs en -specialisten in de
plaats, die 82 procent toenamen van 17.005 naar

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

31.157. Reclamedeskundigen blijken 29 procent
minder nodig, zij namen van 1.449 af naar 1.029.
Waarschijnlijk als gevolg van de afname van het
aantal studenten, is een reductie van gemiddeld 30
tot 35 procent waar te nemen in het aantal docenten
en daarmee verbonden beroepen zoals onderwijskundige onderzoekers, wetenschappelijke onderwijsontwikkelaars, schoolbegeleiders en cursuscoördinatoren. Het aantal werkenden in deze gebieden daalde
van 75.328 naar 70.613. Ook de wetenschappelijke
beleidsontwikkeling op het vlak van onderwijszaken
is met 53 procent afgenomen.
Opvallend bij de ontwikkelingen rond de kenniseconomie is dus de achteruitgang in de hoogste
creativiteitscategorieën en dan met name bij het
wetenschappelijk onderzoek op veel terreinen, terwijl
adviseringsfuncties groeien. Een pessimist zal
klagen over verminderde investering in onderzoek,
een optimist zou daarentegen kunnen denken dat
het stilaan goed komt met de innovatieparadox in
Nederland: de stelling dat de kennis in Nederland
niet voldoende benut wordt.

De creatieve economie
In een vorig artikel van Jacobs et al. (2008) werd
een fuzzy benadering gepresenteerd waaruit naar
voren kwam dat het algemene creativiteitsniveau
in de bestudeerde periode toenam van 13,9 naar
14,7 procent. Als men op meer traditionele wijze
kijkt naar creatieve beroepen, dan gaat het om
97 beroepsgroepen die te maken hebben met het
creëren van tekst, twee- en driedimensioneel beeld
en geluid. Meer specifiek zijn beroepen opgenomen
uit de kunsten, het ontwerp, de architectuur en de
reclame. Omdat entertainment bij de beleveniseconomie behandeld wordt, is dit hier niet meegenomen. Om overlappingen te vermijden tussen de
verschillende nieuwe economieën in dit artikel, is
deze afbakening dus beperkter dan die van Rutten
(Rutten et al., 2004) die in dit verband veel gebruikt
wordt. Overigens gaat het in dit artikel over beroepsgroepen en bij Rutten over sectoren. Een acteur of
tekstschrijver die voor de overheid werkt, wordt bij
Rutten niet tot de creatieve economie gerekend,
maar hier wel. Een portier van een theater hoort bij
Rutten wel tot de creatieve economie, maar in de
benadering die hier gevolgd wordt niet. Opvallend
in tabel 3 is een grote toename in de hoogste
creativiteitscategorieën, die samen al voor de helft
van de werkgelegenheid van de creatieve economie
zorgen, en de afname van het werk in de laagste.
De creatieve sectoren lijken dus nog in creativiteit
toe te nemen. Meer specifiek zou je kunnen stellen
dat er veel wordt geschreven in de creatieve economie. Het aantal redacteurs neemt met 48 procent
toe tot 157.500. Naast de bij de kenniseconomie
vermelde marketing- en reclamespecialisten blijkt
er ook een groeiende behoefte te zijn aan reclametekstschrijvers. Hier werken 200 meer mensen,
maar wel deeltijds wat blijkt uit een toename van
38 procent in aantal gewerkte uren. Daarnaast

Tabel 1

Werkenden naar beroepsniveau.

Beroepsniveau
Elementair
Lager
Middelbaar
Hoger
Wetenschappelijk
Totaal

1996-1998
Gemiddeld per jaar
x 1.000
%
656
9,2
1.917
26,8
2.711
37,9
1.320
18,5
541
7,6
7.144
100

2004-2006
Gemiddeld per jaar
x 1.000
%
780
10,0
2.012
25,8
2.816
36,0
1.598
20,5
607
7,8
7.813
100

Groei­
percentage
18,9
5
3,9
21,1
12,1
9,3

Bron: Bewerkte data van CBS-Enquête Beroepsbevolking

werken er 40 procent meer reclame-, decor- en grafisch ontwerpers, nu in totaal
31.000 mensen. Het aantal acteurs neemt toe: theaterartiesten, acteurs en
operazangers zijn met ongeveer 200 mensen licht toegenomen tot 4.839. Het
aantal instrumentalisten, componisten en liedjesschrijvers neemt toe met twintig
procent tot 11.587, terwijl diskjockeys gewoon meer zijn gaan werken: er werken
een procent minder mensen, maar het aantal uren is gestegen met 46 procent.
Het aantal beeldend kunstenaars, in de CBS Standaard Beroepen Classificatie in
een categorie samengevoegd met museummedewerkers presentaties, modeontwerpers, decor-, reclame- en grafisch ontwerpers, is gestegen van 22.171 naar
31.065. De naoorlogse neergang van de textiel- en kledingindustrie in Nederland
is doorgegaan. Zo is het aantal confectie-, woning- en meubelstoffennaaisters,
kleermakers, zeil-, tenten-, markiezen- en dekkledenmakers afgenomen van
20.233 tot 13.485. Ook daarmee verbonden functies zijn afgenomen: patroontekenaars en werkmeesters kleding- en schoenfabricage, kwaliteits­ ontroledienst
c
kleding en schoeisel gezamenlijk nemen af van 1.400 tot 420. Zoals aangeTabel 2

Kwantitatieve evolutie van het werk in kennisberoepen.

Creativiteits-cate­
15
≤ 10
gorie in procenten
Werkzame personen
1,1 39,7
(x 1000) 2004–2006
Absolute verandering
–0,3 +20
(x 1000)
t.o.v. 1996–1998
Relatieve verandering –30
+50
(procenten)
t.o.v. 1996–1998
Aantal beroepen
3
5

20

25

33

40

50 ≤

Totaal

20,9

46,2

73

180

50

410,9

–0,4

–5,5 +71,1

+1,3 +11,3 +38,5

+6

+25

+53

15

3

29

–

5

–11

+17,3

17

77

50 ≤

Totaal

Bron: Bewerkte data van CBS Enquête Beroepsbevolking
Tabel 3

Kwantitatieve evolutie van het werk in creatieve beroepen.

Creativiteits-cate­
10
20
25
33
≤5
gorie in procenten
en 15
Werkzame personen
14
2
44,6 13,2 33,3
(x 1000) 2004–2006
Absolute verandering –0,2
–0,5 +10,5 +2,2 +5,9
(x 1000)
t.o.v. 1996–1998
Relatieve verandering –0,01 –21
+24
+17
+18
(procenten)
t.o.v. 1996–1998
Aantal beroepen
3
9
6
9
11

40

7,7 100,2 255,3
+0,3 +21,4 +40,3

+0,5 +21

5

15

+15,8

58

Bron: Bewerkte data van CBS Enquête Beroepsbevolking

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders

te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

ESB

94(4552) 23 januari 2009

59

Tabel 4

Kwantitatieve evolutie van het werk in belevenisberoepen.

Creativiteitsc
­ ategorie in %
Werkzame personen
(x 1000) 2004–2006
Absolute verandering
(x 1000)
t.o.v. 1996–1998
Relatieve verandering
(procenten)
t.o.v. 1996–1998
Aantal beroepen

≤5

10

15

20

25-33

40–60

Totaal

195

21

138,2

93

2,8

14,6

464,6

+46,5

+4,5

+2,2

+15

–1,7

–1

+68,2

+22

+6

+16

–60

–7

+14,7

4

8

19

2

3

45

+24

9

Bron: Bewerkte data van CBS Enquête Beroepsbevolking

geven in de introductie kan dat evenwel ook te wijten zijn aan een tekort aan
beschikbare specialisten; in de mode klaagt men bijvoorbeeld al jaren over een
tekort aan patroontekenaars (Jacobs et al., 2007). Andere sterke dalers zijn
impresario’s en theateragenten, van wie het aantal afnam met 11 procent tot
1.052, en tv- en filmregisseurs, van wie er nu respectievelijk 4 en 62 procent
minder zijn: 1.183 en 537. Dit terwijl het aantal daaraan gerelateerde beroepen
is toegenomen. Zo is het aantal fotografen, film- en tv-cameraoperateurs, filmeditors, -monteurs en fotolaboranten gezamenlijk met 7 procent toegenomen
tot 12.647. Van de drie hier onderzochte nieuwe economieën is de groei van
de ­ reatieve economie het grootst: tweemaal zo hoog als het gemiddelde van
c
de hele Nederlandse groei van de werkgelegenheid. Op de allerlaagste creativiteitscategorieën na is de groei bijna gelijk verdeeld. De hoogste categorieën, van
veertig procent en meer, nemen bovendien de helft van het creatieve werk voor
hun rekening.

De beleveniseconomie
Tot de beleveniseconomie worden beroepen gerekend die te maken hebben met
uitgaan, dus horecagerelateerde beroepen, toerisme en entertainment. In grote
lijnen zien de verdeling en verschuivingen van beroepen eruit zoals weergegeven
in tabel 4. Opvallend is dat de groei hier vooral in de lagere creativiteitscategorieën te vinden is, het zijn dus voornamenlijk uitvoerende beroepen die zijn
ontstaan dankzij een hernieuwde behoefte aan vermaak en vertier, zoals uit het
volgende blijkt. Deze nieuwe economie is ook de omvangrijkste verschaffer van
werkgelegenheid in de drie hier onderzochte nieuwe economieën, ondanks het
feit dat ze verreweg de minste beroepsgroepen omvat: 45. Het meeste groeien
de lagere functies in de horeca: er zijn 39 procent meer kelners (115.523), 35
procent meer barbediendes (65.129) en 10 procent meer café- en barhouders
(8.040). Het gaat ook niet slecht met de bedrijfshoofden van kleine hotels, pensions en vakantiecentra, die met 19 procent toenamen tot 8.330, maar van hun
managementcollega’s van de grotere vergelijkbare instellingen zijn er 39 procent
minder, namelijk in totaal 1.963. In een diversiteit van beroepen zijn verder
combinaties van welzijn met vormgeving te zien: het aantal bloemschikkersverkopers steeg met 65 procent naar 7.725, het aantal kappers met 25 procent
naar 48.836, en het aantal bedrijfshoofden van kleine en middelgrote hoveniersbedrijven steeg met 35 procent naar 8.798. Aandacht voor een gezonde
geest in een gezond lichaam is ondermeer merkbaar bij een groei van het aantal
sportinstructeurs van 62 procent naar 18.033, het aantal zweminstructeurs met
45 procent naar 7.508 en het aantal dansleraren, dat toenam met 23 procent
tot 1.551. Het valt op dat het aantal eigenaars van kleine restaurants afneemt
met 31 procent tot 2.374. Wellicht gaat dit ten gunste van de eerder genoemde
café-eigenaars, die met 10 procent toenamen en café-eigenaars die een kleine
keuken hebben: het aantal chef-koks in een kleine keuken nam met 19 procent
toe tot 5.835. Er zijn met 1.766 mensen 48 procent minder leidinggevende
verkopers in winkels. In tegenstelling tot wat men zou kunnen verwachten zijn
er minder mensen werkzaam op gebied van manicure, pedicure, kappershulp

60

ESB

94(4552) 23 januari 2009

en schoonheidsmassage, waar een afname van 14
procent tot 7.894 plaatsvindt. Ook is opvallend
dat het aantal reisprogrammeurs afneemt met 40
procent tot 2.527. Dat geldt eveneens voor reisleiders en museumgidsen, die in aantal daalden met
21 procent naar 1.869. Gezien de algemene groei
van het toerisme is dit een opvallende constatering.
Mogelijk heeft deze ontwikkeling te maken met een
groter gebruik van internet. Dit kan nog versterkt
worden door een grotere emancipatie van reisconsumenten die zich niet meer bij de hand laten nemen.

Conclusie
In acht jaar tijd is in Nederland het aantal werkenden met 9,3 procent toegenomen. In beroepsgroepen die verbonden zijn met de kennis-, de creatieve
en de beleveniseconomie was de groei anderhalf
tot twee keer zo hoog: respectievelijk 17,3 procent,
15,8 procent en 14,7 procent. Verrassend is soms
wat onder die globale percentages te zien is.
Ondanks het feit dat telkens gemiddelden over drie
jaar als uitgangspunt genomen zijn en ook nog eens
geaggregeerd is naar creativiteitscategorieën zijn de
verschuivingen tussen de twee onderzochte periodes
soms heel groot.
Als men kijkt naar de creativiteitcategorieën, ziet
men, zoals te verwachten, dat in de creatieve sectoren de meest creatieve functies het meest in belang
toenemen. Bij de kennisberoepen zijn het de functies op de middelste schalen van de creativiteitsindex die toenemen. De beleveniseconomie is dan
weer een goede zaak voor de functies met de minste
behoefte aan creativiteit.

Literatuur
CBS (2002) Standaard beroepenclassificatie 1992, Verbeterde editie
2001. Voorburg: CBS.
Boswijk, A. en E. Peelen (2008) Een nieuwe kijk op de experience
economy. Amsterdam: Pearson Education.
Dolfsma, W. (2007) Knowledge economies: Innovation, organization
and location. Londen: Routledge.
Florida, R. (2002) The rise of the creative class. New York: Basic
Books.
Florida, R. (2005) The f light of the creative class. New York:
HarperBusiness.
Foray, D. (2004) The economics of knowledge. Cambridge, Mass.:

MIT Press.
Jacobs, D. (1999) Het kennisoffensief. Slim concurreren in de
kenniseconomie. Alphen aan de Rijn: Samsom.
Jacobs, D., H. Jordaan en P. Stam (2007) Bruggen slaan tussen
modecreatie en ‑commercie. 22 voorstellen ter versterking van de
interactie in het Nederlandse modecluster. Amsterdam: Premsela
stichting voor Nederlandse vormgeving.
Jacobs, D., M. Bernelot Moens en S. Westerman (2008)
Creativiteit in gradaties. ESB, 93 (4530), 151–153.
Pine, J. en J. Gilmore (1999) The experience economy. Work is theatre
& every business a stage. Boston: Harvard business school press.
Rutten, P., W. Manshanden, J. Muskens en O. Koops (2004) De
creatieve industrie in Amsterdam. Delft: TNO-STB.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Auteurs