(Cartels onder vuur
Taxichauffeurs die wegen blokkeren omdat er te
veel vergunningen worden uitgegeven; advocaten en
notarissen die hoge tarieven vragen voor eenvoudige
verrichtingen; oliemaatschappijen die de benzineprijzen collectief verhogen; banken die hun leveringsvoorwaarden nauwkeurig op elkaar afstemmen; pensioenfondsen waar je verplicht bij bent verzekerd;
winkels die allemaal tegelijk om zes uur dicht gaan;
cao’s die door de minister aan alle bedrijven in de
sector worden opgelegd; aannemers die hun offertes
in onderling overleg vaststellen; ondernemers die
een bedrijfje willen beginnen maar zich niet mogen
vestigen – overal in de economie vind je kartels en
daarmee vergelijkbare vormen van marktregulering.
Zolang de markteconomie bestaat, hebben ondernemers met elkaar afspraken gemaakt om de concurrentie te beperken. En steeds hebben zij geprobeerd
om die afspraken te legitimeren door er de goedkeuring van net bevoegde gezag voor te verkrijgen (zie
ook De Jong in deze ESB).
Dat kartels bestaan is een logisch uitvloeisel van het
feit dat in veel situaties gecoordineerd handelen op
de markt tot een beter resultaat leidt dan ongecoordineerde actie. Het is voor oligopolisten verkieslijker
de prijzen onderling af te stemmen dan elkaar in een
prijzenoorlog op kosten te jagen. In hoeverre kartels
tot stand komen en stand houden hangt af van de
omvang van de groep, de mate waarin er gemeenschappelijke belangen bestaan, de mate waarin de
groep over (positieve of negatieve) sanctiemiddelen
beschikt om de leden tot naleving van de afspraken
te bewegen, en de mate waarin buitenstaanders de
afspraken kunnen ondergraven. Kartels worden altijd bedreigd door rivaliteit van binnenuit – tussen de
deelnemers aan het kartel – en van buitenaf – nieuwe concurrenten die de markt betreden. Desalniettemin houden veel kartels lange tijd stand.
Terwijl de deelnemers aan het kartel de uitkomsten
van het marktproces in hun voordeel trachten om te
buigen door de concurrentie te beperken, wentelen
zij het nadeel van die beperkte concurrentie op de
gemeenschap af. In de economische theorie worden
de nadelen van kartelvorming breed uitgemeten.
Kartels leiden tot hogere prijzen voor de consument,
verminderen de innovatiedrang, remmen de economische groei en gaan ten koste van de kwaliteit en
varieteit van het aanbod van produkten. In de meeste vrije-markteconomieen wordt er daarom een straf
anti-kartelbeleid gevoerd.
De economische literatuur biedt echter ook een scala aan argumenten waarom marktregulering in het algemeen, en kartelvorming als bijzondere vorm daarvan, gerechtvaardigd kan zijn: onevenwichtige
machtsverhoudingen, rui’neuze concurrentie, informatieverschillen tussen vragers en aanbieders, externe effecten en sociale onrechtvaardigheden (zie verder Van Waarden in deze ESB). In zoverre kartels de
onzekerheid voor ondernemers verminderen, kunnen zij ertoe bijdragen dat investeringen en produktie tot stand komen die anders achterwege zouden
blijven. Een duidelijk voorbeeld hiervan zijn afspra-
ESB 23-9-1992
ken tussen ondernemingen over uniforme markt- of
kwaliteitsstandaards. Daarnaast rechtvaardigt de recente economische literatuur kartels op het terrein
van R&D, omdat R&D-investeringen van het ene bedrijf ‘spin offs’ kunnen hebben voor andere bedrijven. Als die externe effecten niet via onderlinge afspraken worden verzilverd, treedt een onderinvestering in R&D op waarvan de economie als geheel
schade ondervindt .
De economische theorie levert dus geen ondubbelzinnige aanbevelingen op voor het beleid ten aanzien van kartels. Onder bepaalde omstandigheden
kunnen bepaalde vormen van kartels al dan niet
schadelijk zijn voor de ontwikkeling van de sector of
van de economie als geheel. Dat vraagt om een genuanceerde benadering, die in het beleid niet altijd
is terug te vinden. Op basis van traditionele neoklassieke opvattingen wordt doorgaans een sterk afwijzende opstelling gekozen. Ook de opstellers van het
Verdrag van Rome hebben bij de oprichting van de
Europese Gemeenschap gekozen voor het beginsel
dat het ondernemingen verboden is afspraken te maken die de mededinging beperken, tenzij een vrijstelling of ontheffing •wordt verleend.
Tegenover het ‘nee, tenzij’ van de Europese Gemeenschap staat de Nederlandse wetgeving die kartels toestaat, tenzij op grond van het algemeen belang anders wordt beslist (ja, tenzij). Dit beleid van gedogen
en zelfs sanctioneren van kartels heeft de kartelvorming in Nederland welig doen tieren en ons land de
reputatie van ‘kartelparadijs’ van Europa bezorgd .
Door de toenemende Internationale concurrentie,
die het gevolg is van de vorming van een Europese
markt, is het Nederlandse beleid echter onhoudbaar
geworden. Ten eerste verdringt het Europese mededingingsregiem, dat rechtsgeldigheid heeft boven
het nationale, dit laatste van de (beleids)markt. Vasthouden aan de afwijkende nationale wetgeving,
waarvan het toepassingsgebied steeds verder wordt
ingeperkt, kan in zo’n situatie slechts tot vertraging,
onzekerheid en rechtsongelijkheid leiden. Ten tweede dwingen concurrentieverhoudingen tot aanpassing van het Nederlandse beleid aan het Europese,
omdat achterblijven bij de Europese normen ten koste kan gaan van de dynamiek op de binnenlandse
goederen- en dienstenmarkten, waaraan in ons land
nog het nodige valt te verbeteren .
Zoals op tal van beleidsterreinen wordt Nederland
dus ook op het vlak van de mededinging tot de Europese orde geroepen. In een land met zo’n lange karteltraditie zal dit ongetwijfeld tot aanpassingsproblemen leiden. Toch is het beter om het roer om te
gooien voordat de Europese rechter of de internationale concurrentie tot aanpassing dwingt.
L. van der Geest______________________
1. Zie ook R.H.J.M. Gradus en J.A. Smulders, Kartels: lust of
last?, ESB, 19 augustus 1992.
2. H.W. de Jong, Nederland: het kartelparadijs van Europa,
ESB, 14 maart 1990.
3. Zie J.J.M. Kremers, Naar een sterkere binnenlandse groeidynamiek, ESB, 11 december 1991.