Dirk Bezemer’s Een land van kleine buffers kent ruim driehonderd pagina’s en past in een reeks recente boeken die de resultaten van veertig jaar aanbodeconomie (‘neoliberalisme’) kritisch tegen het licht houden. Het is vlot geschreven, geschikt voor een brede kring van niet-economen en bevat talloze intrigerende feiten. Geen wonder dat er binnen enkele maanden een tweede druk verscheen.
Toch zijn er wel een paar kritische noten te kraken. Ik benoem de twee belangrijkste en geef daarna suggesties voor een nieuwe editie. Want die moet er zeker komen.
Bankiers zonder macht
Het kernargument van het boek luidt: de financiële sector hoopt gigantische vermogens op en dit gaat ten koste gaat van de reële economie waar de vermogensbuffers juist erg klein, dan wel de schulden vrij hoog zijn (vandaar zijn boektitel). De machtige financiële sector zuigt als het ware de reële economie leeg.
De vraag is echter of dit kernargument wel theoretisch overtuigend is. Zo klaagt Ben Bernanke al jaren over een ‘world-wide savings glut’. Als Bernanke gelijk heeft, dan moet er op de internationale financiële markten een gigantisch overaanbod aan besparingen liggen die naarstig op zoek zijn naar schaarse beleggingsobjecten. Bij gebrek aan goede opties in de reële economie, wordt dit geld dan veelal belegd in de opbouw van financiële zeepbellen. Bezemer beschrijft dit ook indrukwekkend.
Echter, anders dan Bezemer veronderstelt, suggereert de logica van vraag en aanbod dat de machtsverhoudingen tussen vragers naar kapitaal (de reële sector) een aanbieders van kapitaal (de financiële sector) bij een overaanbod van kapitaal ten voordele van de reële sector verschuift. De banken mogen blij zijn als er nog (kredietwaardige) kredietvragers langskomen!
Een implicatie is dat het rendement op kapitaal, de rente, dan omlaag zou moeten. De in de jaren tachtig begonnen langdurige daling van bijvoorbeeld de rente op staatsobligaties en de lage rentevoeten op onze spaarrekeningen doen vermoeden dat dit het geval is. Bankiers zouden dus, anders dan Bezemer suggereert, in een relatief machteloze en afhankelijke positie ten opzichte van de reële economie moeten verkeren. Of begrijp ik iets helemaal verkeerd?
Misleidende titel
Verder moet kritisch worden opgemerkt dat de titel van het boek misleidend is. Wie maar vluchtig naar het boek kijkt en het niet leest, krijgt spontaan een Calvinistisch schuldgevoel bevestigd: Nederland is een land van kleine buffers ̶ kennelijk sparen we te weinig en leven op te grote voet! Dit is een boodschap die er bij de Nederlandse beleidseconomen tot voor kort in ging als Gods woord in een ouderling.
Maar helaas is deze veronderstelling vanuit Keynesiaans oogpunt helemaal fout. Om van hardnekkig populaire maar foute denkbeelden af te komen had Bezemer daarom een andere titel moeten kiezen. Een voorbeeld is het boek van Robin Fransman: “Sparen is géén deugd. Meer sparen leidt tot meer schuld” (Amsterdam University Press 2014).
Wie overigens Bezemers boek werkelijk leest, ziet dat hij nog meer sparen onverstandig vindt. Maar er zijn helaas meer mensen die alleen de boektitel waarnemen dan mensen die het boek voluit lézen. De titel van een herdruk zou beter kunnen luiden: “Land van gevaarlijk grote buffers”. En dan had daar ook een passage toegevoegd mogen worden waarin wordt uitgelegd waarom onze heftige spaardrang vervelend is voor onze Europese partners en het voortbestaan van de euro bedreigt.
Suggesties voor verbetering
Een nieuwe editie zou een stellingname over theorieën die dicht tegen Bezemers verhaal aanzitten moeten bevatten. Ik mis bijvoorbeeld een passage over de merites (én tekortkomingen) van de Modern Monetary Theory (MMT), of over de ‘secular stagnation’ theorie van Summers en anderen. Ook het wonderlijke verschijnsel van een extreem lage inflatie sinds 2008 (en dit ondanks een zeer lage productiviteitsgroei!) komt niet echt aan de orde.
Ik vroeg me ook af: zou Bezemer nou de stelling van Coen Teulings onderschrijven dat de kwantiteitstheorie van het geld in het theoriemuseum thuishoort? Of maken we ons illusies dat de opkoopprogramma’s van de Europese Centrale Bank nauwelijks iets voor de inflatie zouden betekenen, terwijl inflatie straks wellicht wel degelijk keihard de kop op steekt (het principe van de ketchup fles)?
Tenslotte zou een nieuwe editie een meer gedifferentieerde kijk op ‘financialisering’ mogen bevatten. De auteur laat zien dat de financiële sector inderdaad indrukwekkend is gegroeid. Echter, sommige financiële activiteiten zijn nuttig voor de reële economie (bijvoorbeeld kredietverlening), terwijl andere (bijv. ‘day trading’) eerder als relatief nutteloos, zo niet als parasitair gekenmerkt kunnen worden.
Er zou eens een poging gedaan moeten worden om uiteenlopende financiële activiteiten te classificeren in bijvoorbeeld: (a) zonder meer nuttig; (b) deels nuttig, deels (maatschappelijk) nutteloos; (c) wellicht nuttig voor de speculant, maar betrekkelijk nutteloos voor de maatschappij. In het vervolg zou het dan interessant zijn om te zien hoe de diverse categorieën zich sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw hebben ontwikkeld.
Werkt Bezemer dit verder uit, dan komt hij vanzelf uit bij de invoering van transactiebelastingen die de winsten uit maatschappelijk relatief waardeloze handel wegbelasten. Die beleidsopties komt niet aan bod in het boek en dat is jammer in een land met grote buffers.
Literatuur
Bezemer, D. (2020) Een land van kleine buffers, Amsterdam/Antwerpen: Pluim.
Auteur
Categorieën