Ga direct naar de content

Jrg. 58, editie 2922

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 17 1973

ECONOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN

UITGAVE VAN DE

17 OKTOBER 1973

esbECONOMISCH

STICHTING HET NEDERLANDS

58eJAARGANG

INSTITUUT
No. 2922

Haastklus

Begin deze maand publiceerde minister Boersma zijn
tweede werkgelegenheidsnota. De eerste nota, die in juni

verscheen, kondigde aan dat de regering-Den Uyl f. 250 mln.

beschikbaar zou stellen voor de bestrijding van excessieve
werkloosheid. De regering wilde hiermee vnl. de werknemers

helpen die langdurig werkloos zijn. Deze nota was haastig

in elkaar gezet en gaf onvoldoende aan hoe met f. 250 mln. de

werkloosheid het best kan worden bestreden l). De tweede

nota – moeilijk leesbaar door het onnodig gebruik van
afkortingen – van minister Boersma is eveneens een

,,haastklus”. Ze moest worden samengesteld nadat op

Prinsjesdag een nieuw werkgelegenheidsprogramma werd aangekondigd. De Koningin maakte toen in ,,haar” Troon-

rede bekend dat dit programma f. 750 mln, zou gaan kosten.

Minister Boersma deelt zijn nieuwe werkgelegenheids-
programma in twee jaren in. In de eerste fase wordt f.
575
mln, uitgegeven. De nota geeft aan waarvoor dit bedrag

wordt besteed. Over de overblijvende f. 175 mln., die in de
tweede fase wordt uitgegeven, zal, volgens de minister, op
korte termijn beraad plaatsvinden.

Er wordt naar gestreefd in de eerste fase 8.000 arbeids-

plaatsen en 7.000 scholingsplaatsen te creëren. Of men hierin
slaagt is de vraag. Minister Boersma noemt zelf reeds de

volgende onzekerheden die deze aantallen kunnen be-

invloeden: 1. de effectieve revaluatie en de invloed hiervan

op korte termijn op de werkgelegenheid zijn (nog) niet be-
kend; 2. de ontwikkeling van de conjunctuur is onzeker;
3. het effect van de herinvoering van de investeringsaftrek

voor bedrijfsgebouwen (ook één van de werkgelegen-
heidsmaatregelen) is niet exact bekend; 4. de loon- en prijs-
ontwikkeling is niet volledig te voorspellen;
5.
de mate waarin
thans van structurele werkloosheid sprake is, is moeilijk te
bepalen. Ik wil hier nog aan toevoegen dat het Centraal

Planbureau berekende dat door het pakket maatregelen om

werkloosheid en inflatie te bestrijden de werkloosheid pas in
1975 met 4.000 zal afnemen; in 1974 zal de invloed van dit

pakket nihil zijn. Het is mij onduidelijk hoe minister

Procentuele verdeling van:
werkloosheid
bedrag eerste fase

6
5
Friesland

…………………….
s
14 14
Overijssel

……………………..
8 8
.

6

5

Groningen

……………………..

Noord-Holland

……………….

..

6

Drenthe

………………………
4

21
9

Gelderland

……………………
9
Utrecht

………………………
4

4
zuid-Holland

…………………..

Noord.Brabant

………………..
16

..

17
Zeeland

………………………
3
8
8
Limburg

………………………

Totaal

……………………….
100
100

Boersma desondanks 8.000 arbeidsplaatsen denkt te
creëren. Kortom, de aantallen die het werkgelegenheids-

programma noemt, lijken uit de lucht gegrepen. Er zijn meer
onduidelijkheden.

Bij de vaststelling van de verdeling van het programma
over de provincies is uitgegaan van de provinciale werkloos-

heidscijfers, waarbij rekening is gehouden met de slechte

situatie in de bouwnijverheid. Als echter de verdeling van de
werkloosheid over de provincies wordt vergeleken met de
verdeling van de uit te geven bedragen over de provincies,

vraag je je af in hoeverre deze richtlijn is toegepast (zie tabel).
De percentages lopen voor enkele provincies wel erg uiteen;

zou dit geheel aan de bouwnijverheid zijn te wijten? Waarom
is niet vermeld in hoeverre met de diverse werkloosheids-
cijfers per provincie rekening is gehouden?

De regering heeft diverse malen verkondigd dat de werk-
loosheid voor een deel structureel is. Als dit
Zo
is, waarom
worden dan ouderwetse conjuncturele maatregelen aange-
kondigd; f. 500 mln, gaat naar projecten die vnl. in de bouw-

nijverheidssfeer liggen (7.000 arbeidsplaatsen) en f. 20 mln.
wordt besteed aan om-, her- en bijscholing (voor 7.000
personen) 2).

Dat de werkloosheid voor een deel structureel is zou men

o.a. kunnen afleiden uit het feit dat ze relatief steeds meer
in de tertiaire sector optreedt: van augustus 1972 t/m juli

1973 30% en in 1974 40%. De bedragen gaan echter vnl.
naar de secundaire sector (industrie plus bouwnijverheid).
Het is opvallend dat de nota veel werkloosheidscijfers
geeft, waaruit deze percentages zijn te berekenen, maar niet
spreekt over een verschuiving van de werkloosheid naar de
dienstensector.

Minister Boersma schrijft dat bij het ontwerpen van het
programma voor een belangrijk deel aansluiting is gezocht

bij de adviezen der diverse raden voor de arbeidsmarkt.
Begin oktober klaagde de Raad voor de Arbeidsmarkt er

echter over, te weinig bij werkgelegenheidsprogramma’s te
worden betrokken. Diezelfde raad is van mening dat onvol-

doende wordt gereageerd op structurele aspecten van de

werkloosheid en dat de arbeidsbureaus zowel kwantitatief
als kwalitatief onvoldoende zijn bezet. Deze taal lijkt mij
duidelijk.

Minister Boersma kan zijn werk beter over (laten) doen na
een grondig arbeidsmarktonderzoek. Haastige spoed is
zelden goed.

L.
Hoffman

Zie: Werkloosheidsbestrijding,
ESB,
4juli 1973, blz.
593.
Uit deze bedragen en aantallen blijkt duidelijk dat het creëren van
scholingsplaatsen veel goedkoper is dan het direct creëren van
arbeidsplaatsen; iets om over na te denken.

905

ECONOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN

ESb

Veekhlad san de Stichting Hei Nederlands
kco6omisch Instituut

Inhoud

Drs. L. Hoffnian:

Haastklus

……………………………………………
9
05

Column

De Belgische Miljoenennota 1974,
door
Prof:
Dr. F. Rogiers …….
907

Drs. J. A. A. W. in’! Velt en Drs. M. F. Seckel:

Keerpunt in de defensie-uitgaven”

………………………….908

Notitie

Welvarend welzijnswerk,
door W. D. Franekena ………………
911

Drs. S. E. Pronk:

Er is een enorme behoefte aan betere planning ……………….92

Mr. P. J. W. de Brauw, A.
G.
Walker en L. Menozzt:

Het juridische verslag van ondernemingen; een poging
tot
rationalisering 914

Europa-bladwijzer

Nieuwe voorstellen tot harmonisatie van de BTW,
door Europa

Instituut Leiden

……………………………………….
916

Ingezonden

EG-verslagen,
door Drs. M. HuIsman- Ve/soaâ,
met naschrift
door

Drs. A. Ketting

……………………………………….
918

Boekennieuws
Haim Levy en Marshall Sarnat: lnvestment and portfolio analysis.
door

Prof Dr. A. J. Diepenhorst

……………………………..
920

Onderzoek

is nodig. Het NElheefi zich daarop sinds 1929 gericht. Naast

hei pure onderzoekwerk houdt het zich bezig mei het uit-•
voeren van opdrachten van overheden en hedri/Rieven in

binnen- en buitenland. Het heeli thans ervaring op vele ge-

bieden, in een spreiding over 50 landen. Er heeJ in die

periode een specialisatie plaatsgevonden, maar door Lie

samen werk ing in teams van econom isten, econometristen,

tt’iskunciigen, sociologen, sociaal-geogra/’ii, siedehouvs’-

kundig ingenieurs en civiel-ingenieurs wordt een brede

aanpak van de problemen gewaarborgd.

Redactie

(usunli.s.sie %(Jfl ii’ilaiti’ II. C. IJuS.
R. /lleu?a. 1.. II. k/aa.s.seu. II. II. /.aln/u’rx.
P. J. tIu,uague. J. II. 1′ l’ai’Ii,ii/.
A. iie Ii ii.
IÇ’l'(l(ll leur-seere(arl.v: 1.. I/o fftuaii.
1?c’clac,ie-niecleieerker: W. D. Franekena.

Adres: /Juri,’emeesler Qui/laan 50.
/tuuerclani-30 16: kopij vuur de rel/act w:
ja sih to 4224.
lef. (‘010) 1355 II. tia’Sie/ 3701.
steeds adre.s handle
,?iee.0 uren.

Kopij voor de redactie:
iii
/
1,1′!
pl. iluI’Iie/i’ ii”Iif:sui,iiI. lirede nuarge.

Abonnementsprijs:
f
78,00 per ka/enderaar

(Oul. 4
1 /1711
): vi in/ei 0e,? / 46.80
(ini/. 41

13711 ‘.1. t ru/zin her pu.s t 1uur
. ederlutul, lleIgii. I.0 ve,;,/uio.. u ler:ei’Se
rqk.vdeleri (:ee, is!).

Bela
ing: .t
/?unue,neute/I en luntri/nulies
(isa (1F?!
l’1ll!,1’Sl
1(111 Xli
Fr!
iii,?
,’s/girl
(f) girorekenitigno. 122945
I:i’u,u,nu.si/i

.S’iaiisis.vi’l,e

/Jerie/iteu
te I?otte,slan,.

I,osse nummers:
Prij.v lul, dO mouwen 2.50
(iuu’/. 4″i 13711
13e.vte/ii,sj’i’ii
IS)?
lOSS)’
F1lUllil1(‘?’S
u,jisluiie,,c/ door
t’
i’eruu,aki,sg u’aude hu’rIu”e,i
,’eri,e6/e prijs ut ,,
5
‘ir lre/enu?,l,?o. 8408
,.,s.s. .’,’iiehii,us,’ /11′,
.’eder/and.s
Li’i,niunsj.si/i 1is
lillilil le Rot !1′!(/afl)
101′!
vertnelding

III!?
iliii III)?
1’n
llI!ll?llil’î lUl!
hi’i
?ell’e,?sle
exemplaur.
.1 /FunFU’ll lente)! h. wznes u?,gaw?
III)
elke
,i,’i’lli’?ISll’ 1/UuiFil1, ii
uar .sli
,
c/iis 1lor(le,?
la’ej,u
/fl/(/
per idiimo san ei’,! kule,ulerjaar.

Advertenties:
B. 1•. Koninklijke /)rukkeri/ets
Roe/uni.s – Schiedain
1.emge Ilin’e,i 141..ii,u’i la/Is. til. (010) 26 02 60, ,iu’sieI 908.

StisIuiin,’
11e1 Veilen/muis /:’I’OitOlfli.flI) luis! uh/t

Adres:
l3:ergenu’es! er (italiaan 50.
Rotierdans-3016: tel. (010) 14 5 II.

Onderzoekafdelisgen:

iJafa,ued Ii? li’r!Fa/
UOUII
(,l
.
,)
it/t

()ni/er:oek

l:’i’o,,n,uii.sl’h-.S’oi’uolo,u,’isei? (‘),u/er:oek

!),ui/en:oek
t eSlI’u/ll,’spaIronen

0,,i/er: sek

Proje(!.s!Iulies (,),,iuij, ,Ç eh,ig.v/aui/e,i

Iti”.,’io,,aa/ ()/u/er:I
11.1,

Status! 1.51/?-
t lui hema!
Lul, ( ),
sili’r:i ‘ek

7 ‘raiz.s/nu’i- 1:tono,msc’/z (huier:uek

ml

Prof. Rogiers

De Belgische

M ilj oenennota

1974

De Belgische parlementariërs kregen

vorige week de ,,Algemene toelichting

bij de begroting van ontvangsten en

uitgaven voor het begrotingsjaar 1974″
toegestuurd (Document Nr. 4 van de
Kamer 1973-1974). De belangrijkste be-

dragen zijn (in mrd. Bfr.):

Gewone ontvangsten …………..473,6
Gewone uitgaven ……………..473,4

Saldo ………………….. …+

0,2

De ingediende begroting isdus ineven-
wicht en de regering is teruggekeerdstot
een orthodox begrotingsbeleid; althans

formeel gezien.

Reeds in het.begin.. van de toelichting
staat dat de belastingen niet zullen

worden verhoogd. Deze verklaring zal
door de belastingbetalers in het alge-

meen met vreugde worden onthaald; ze

zijn allicht ‘reeds vergeten dat er aan

1973 enkele schaduwzijden verbonden

zijn geweest en dat er in 1974 schaduw-
zijden zullen komen. Inderdaad, in 1973

werden een aantal tarieven in de open-
bare vervoersector gevoelig ,,aange-

past” (spoor, tram en autobus, poste-
rijen, radio- en televisietaks) en de ver-
eenvoudiging van de vennootschaps-

belasting ging gepaard met een ver-
hoging. Anderzijds wachten er ons in.
1974 nog enkele verrassingen, aange-

zien de regering een ontwerp van
programmawet aan het voorbereiden

is ,,waarvan de goedkeuring onontbeer-
lijk is voor de uitvoering van de be-

grotingen, zoals ‘ze thans voorgesteld

worden” (blz. 4), en dat hoofdzakelijk
betrekking zal hebben op wijzigingen

van vroegere wetten, opdat reële. be-

zuinigingen zouden kunnen worden

verwezenlijkt, terwijl er vermoedelijk
nog tariefsverhogingen zullen voor-
komen.

Nog altijd wordt het fictieve onder-
scheid

lussen



;;gewone”en ,;buiten
gewone” begroting gehandhaafd, voor

niet lang meer, omdat principieel de be-
slissing werd genomen over. .t .gaan

naar de eenheidsbegroting. Het valt
bovendien niet zo gemakkelijk uit te

rekenen hoeveel de totale uitgaven
van de staat zullen bedragen, niet alleen

omwille van -vernoemd onderscheid,

maar bovendien ook wegens de ,,toe-
gewezen” .ontvangsten (waarom is nooit
duidelijk gemâakt), de ,,gedebudget-

teerde sector (een verfoetlijke praktijk)

en de ,,financiële” uitgaven. Men moet
dan ook zoeken en zoeken in dit ,,hel-
•dere” document. Het resultaat
kan 1)

er uitzien zoals in tabel 1 is aangegeven

(tussen haakjes de overeenkomstige
cijfers. voor -de aangepaste begroting

.1973). –

Tabel 1

Ontvangsten:

fiscale:

directe

……………..
261,6
(211,1)
indirecte

……………
229,4
(216,0)
andere

…………………..
±
503,5
(438,6)

Uitgaven:
gewone

………………….
473,4 (423,0)
toegewezen”

……………
,

29,9
(
27,0)
‘btiitengewone a)

………….
63,6
(57,5)
,,gedébudgetteerde” b)

…….’
23,4
(

19,2)
financitle a)

……
……….
..
19,0

(
24,2)

Totaal

…………………..
609,3
(550,9)

Saldo

————————

105,9
(

112,3)’
(Bedragen in Bfr, inrd.).

Het betreft het volume’ der kasuitkeringen;’ het pro.
gramma der vastteggingen voorziet voor 974: 72,8 mrd.
tegen 62,9 mrd. in 1973 (toegelaten programma) voor de
buitengewone en 25,9 mrd. (21,3 mrd.) voor de financitte
uitgaven.
-,
Het betreft de vastleggingskredieten voor de investerings-
uitgaven van de intercommunales voor autowegen, het
Albertkanaal, het Kanaal Brusset-Rupel, gesubsidieerde
werken van lokale.overheden en pre-metro.

Er is vanzelfsprekend betwisting om-

trent de vergelijkingsbasis, maar omdat

de aangepaste begroting 1973 de reali-

teit nu het best benadert en verwacht
wordt dat de gegevens voor 1974 de
werkelijke intenties der regering weer-

spiegelen , (tot vermoeden van het
tegendeel), mag de gekozen basis worden
aangehouden.

Volgens deze voorstelling van de
cijfers zullen.de.. ontvangsten toenemen

met 14,8%. Deze aanzienlijke aangroei,
waarvan het anti-infiatoire karakter

dient te worden aangemerkt, wordt ver-

4claard door:

1. de groeivoet van het BNP in. 1974,
,

geraamd op 11,5% (ca.
5%
in volume
enea’65% prijsstijging) en de elastici-

tëit van de fiscâlè di-uk t.o.v. het BNP;

.2. de verhoging van de vennootschaps-

blasting (+ Bfr. 3,3 mrd.) en andere
aanpassingen (+ 3,2 mrd.);

3. een meer-ontvangst door -de . strijd

tegen de fiscale fraude (+
5
m’rd.); maar
• 4. een gedeeltelijke aanpassing van de
belastingschalen voor geringe in-

kornens(_ 4,1 mrd.). –

Opmerkdijk hierbij is dat de regering
– blijkbaar niet Veel verwacht van haar

anti-inflatie maatregelen, omdat ze

hoopt op een. i’mpliciete prjzenhausse

van meer, dan ‘6% (hétgeen dus een
analoog groiritme ‘is als in 1973). In-

dien haar anti-infiatoire beleid succes
kent, zal een tekort op de ,,gewone” be-

– groting . ontstaan, waarvoor eventueel

een verhoging der belastingen
…..
zal:

moeten worden overwogen. Anderzijds
blijkt uit de gegevens dat de verhouding

directe belastingen van 48% in 1973

klimt naar 52% in 1974, terwijl de
tendens der periode 1965-1972 lang-

zaam stijgend was.

De uitgaven van de gewone begroting
zullen t.o.v. 1973 met. 11,9% stijgen,
hetgeen iets hoger is dan de verwachte
groei van het BNP, wat, opnieuw weinig

overtuigend is voor de anti-infiatoire

bedoelingen van het budget. De initiële

aanvragen der departementen lagen

merkelijk hoger, maar het ,,hakbijl-
comité” blijkt er in geslaagd te zijn de

stijging van ’65 mrd. te herleiden tot

50 mrd. Ik ben ervan overtuigd, dat de
regering een’ hele prestatie, heeft’ ver-
richt om in de gegeven omstandigheden

een beleid uit te stippelen dat vertrekt
van de .wil..bezuinigingen op alle vlakken
te willen doordrukken. Een dergelijke’

politiek van beperkingen van de toe-
nemende staatsuitgaven wordt evenwel

nogal gemakkelijk bestempeld als sociaal
behoudsgezind, inzonderheid door

diegenen die een ‘ sinterklaaspolitiek
met overheidsmiddelen als vooruit-

strevend beschouwen. Het is duidelijk
dat’ de besparingen, waarvan we de

juiste inhoud nog moeten vernemen,

verzet van bepaalde . pressiegroepen
zullen uitlokken, maar .het andere deel
van het alternatief dat zich blijkbaar

stelt is: bij verwerping van de bezuinigin-

gen moet een verzwaring van de be-

lastingdruk in aanmerking komen, die

dan toch rechtstreeks of door afwente-
ling in de eerste plaats de relatief kleine
en middelgrote inkomens zal treffen.
Zelfs nu is de aangroei ‘het sterkst in

de begrotingen van sociale aard, zoals
tot uiting komt in tabel 2.

(Slot op blz. 911)

1) Opzettelijk wordt dit’ wôordje. gebruikt,
omdat eens te meer deal dan niet-opzettelijke
onduidelijkheid van de voorstelling der ge-
gevens moet worden aangeklaagd. De geloof-
waardigheid der cijfers en de controleerbaar-
heid ervan door het parlement zou sterk ge-‘
diend worden door een consequentheldere
presentatie die niet elk jaar verandert.

ESB 17-10-1973

907

Keerpunt

in de defensie-uitgaven?

DRS. J. A. A. W. IN ‘T VELT*

DRS. M. F. SECKEL

Wim Kan (over dit kabinet) in zijn laatste conférence:

,,Eerst zouden de defensie-uitgaven met 200 miljoen gul-

den worden verlaagd, en nu zijn ze met 200 miljoen verhoogd!
Is dat nu Keerpunt
9
” Nu zullen de defensie-uitgaven in 1974

niet met 200 mln., maar met 600 mln. stijgen. Toch is het
waarschijnlijk dat deze begroting in overeenstemming is

met Keerpunt ’72.
Deze paradoxen zijn vooral terug te voeren op de bijzon-
dere maatstaf van de financiële defensie-inspanning, nl. het aandeel van de defensie-uitgaven in het nationale inkomen.

Niet alleen het politieke programma van de ,,progrcssieve
drie”, maar ook het rapport van de zgn. Commissie van

Rijckevorsel (maart 1972) over onze defensie presenteert

zijn aanbevelingen over de financiële inspanning mede in de
vorm van dergelijke percentages.

In dit artikel willen we:

• aantonen dat het gebruik van de maatstaf ,,defensie-uit-

gaven als percentage van het nationale inkomen” voor

het vaststellen van de toekomstige defensie-inspanning

grote bezwaren heeft, en
• kwantificeren in hoeverre de defensiebegroting 1974 in

overeenstemming is met de defensieparagraaf van Keer-
punt ’72.

Het onderwerp van dit artikel is met andere woorden de
hoogte van de ,,inkomsten” van defensie; we zullen ons niet

bezig houden met de besteding ervan. Achtereenvolgens

zullen besproken worden:

de omvang van de defensie-uitgaven respectievelijk het
nationale inkomen, zoals die het percentage bepalen;
de defensiebegroting die het kabinet-Den Uyl had moeten

indienen opdat het percentage onveranderd zou blijven;
de mate waarin de ingediende defensiebegroting 1974 in
overeenstemming is met Keerpunt.

1. Het percentage
Hieronder worden teller (defensie-uitgaven) en noemer

(nationaal inkomen) van het percentage apart bezien.

a. de defensie-uitgaven

De toename van de begroting kent twee vormen, de sala-
risverhogende maatregelen en het ,,relevante accres”.

• De extra uitgaven, die rechtstreeks voortvloeien uit sala-
risverhogende maatregelen van de regering, worden ,,boven
de primaire begroting” vergoed. Bij defensie noemt men het
hiermee gemoeide bedrag de verhoging ,,boven het pla-
fond” 1). Van het te verwachten uiteindelijke beloop van de
defensie-uitgaven 1973 van rond de 5,7 mrd. bestaat onge-

veer’3,5 mrd. uit salarissen en pensioenen. De stijging van

die 3,5 mrd. in 1974 (0,4 â 0,5 mrd.) wordt dus’ boven het

plafond vergoed, althans voor zover veroorzaakt door alge-

mene salarismaatregelen. Overigens worden niet alle salaris-

verhogingen veroorzaakt door algemene salarismaatregelen,

zodat niet alle salarisverhogingen boven het plafond wor-

den vergoed. Het betreft hier gemiddeld genomen 1% van

de salaris- en pensioensom.

• Het relevant accres is het bedrag, dat tijdens de begro-

tingsprocedure wordt verdeeld over de departementen.

Uiteraard behoeft het leeuwedeel van de salarisverhogin-

gen hier niet uit te worden betaald. In 1973 ,,verdeelde” de
regering-Biesheuvel een relevant accres van 3.163 mln.,
waarvan 281 mln, of 8,9% voor defensie; voor 1974 belopen

deze cijfers 4.293 mln., re$p. 159 mln. en 3,7%
(Miljoenen-nota 1974,
tabel 4-2).

De verhoging van de defensiebegroting gesplitst naar al-

gemene salarismaatregelen en relevant accres volgt in tabel

1. Evenzeer is in tabel 1 het uiteindelijke .beloop van de de-
fensie-uitgaven opgenomen. Uit de tabel blijkt dat het een

misverstand is te denken dat begrotingsbedrag en uiteinde-

lijk beloop overeenkomen. Het verschil wordt (voorname-
lijk) bepaald door salarisverhogende maatregelen genomen

na indiening van de begroting, die is gebaseerd op een sala-
rispeil van véôr Prinsjesdag.

Tabel 1. Defensie-uitgaven 1967 – 1974 (in mln, guldens)

Jaar
Ingediende
bcgr. vorig
Verho ing
Ingediende
begroting
zi)
Uiteindelijk
beloop
alg. sal. maat.
relevante
jaar a)
regelen
accrès
(1)
(2)
(3)
(1+2*3)

1967
2.963
3.208
1968
2.963
156
49 3.168 3.322
1969
3.168
107
207
3.482e)
3.625 970 3.482
177
103
3.762
4.000
1971
3.762
170
98
4.030
4.476e)
1972
4.030
361
243
4.634
5.002e)
1973
4.634
259
281
5.174d)
5.650e)
1974
5.174
514
159))
5.848
6.260e)

Gebaseerd op het totaal van hoofdstuk X van de begroting exclusief civiele verdediging
en exclusief het voorschot op de salarismaatregelen.
Ter vereenvoudiging zijn alle overige” accressen hieronder geteld.
Oorspronkelijke begroting verhoogd i.v.m. extra inspanning Tsjechoslowakije’.
Incidenteel verlaagd met 81 mln, tot 5.093 mln, door kabinel.Den Uyl.
Voorlopige rekening resp. vermoedelijk beloop.
t) T.o.v. de verlaagde begroting is het accres 159 * 81 z 240 mln.

* De auteurs zijn werkzaam bij de afdeling Comptabiliteit van de
Koninklijke Marine.
1) De reden van deze benaming: in het verleden werd het aan de-
fensie toegedachte begrotingsbedrag (zoveel mogelijk) gedurende
een kabinetsperiode constant gehouden. Dit constante bedrag
heette ,,het plafond” waarboven de salarisverhogingen werden ge-
geven.

908

De nominale stijging van ruim 3 mrd. in 1967 tot ruim 6

mrd. in 1974 is niet voldoende geweest om het ,,defensievo-
lume” op hetzelfde peil te houden. Dit is bevestigd door De

Geus in
ESB
(2 februari 1972). Het is niet mogelijk aan het

begin van het jaar het uiteindelijke beloop van de uitgaven

met redelijke nauwkeurigheid te voorspellen, daar de verho-

gingen boven het plafond pas in de loop van het jaar wor-

den toegekend aan de hand van de genomen salarismaatre-
gelen. Dit kan o.a. worden geïllustreerd met de volgende

cijfers:

verwacht beloop 1973
(Mijoenennota 1973)
5.465 mln.;

verwacht beloop 1973 (schatting van sept. 1974)
5.650
mln

Hierbij dient te worden aangetekend, dat de oorspronke-

lijke defensiebegroting 1973 met 81 mln. is verlaagd, zodat

het beloop van de uitgaven met 266 mln. werd onderschat

bij het opstellen van de
Miljoenennota 1973.

Tot slot zij nog opgemerkt, dat men in de
Miljoenennota

1974 een bedrag van 6.149 mln. kan vinden voor Defensie.

Dit is het begrotingsbedrag van 5.848 mln. verhoogd met
een (o.i. te laag geschat) voorschot van 301 mln, op de te

verwachten salarismaatregelen in 1974.

Nationaal inkomen
2)

Ook de omvang van het Nl. kan pas geruime tijd na af-
loop van het jaar met redelijke nauwkeurigheid worden

vastgesteld. Dat het hierbij om vrij aanzienlijke afwijkingen

gaat moge blijken uit de volgende gegevens:

N.1. 1972 volgens het C.E.P. van maart 1972 127.2 mrd.;
N.I.1972 volgens opgaaf planbureau augustus 1973 137.6

mrd.

Het defensie-aandeel

Uit het voorgaande volgt, dat zowel defensie-uitgaven als

Nl. pas ex post met redelijke zekerheid kunnen worden ge-
geven. De veranderlijkheid van de ex ante cijfers blijkt dan

ook bij het naast elkaar leggen van de verschillende miljoe-

nennota’s (zie tabel 2). Hoe onnauwkeurig de ex ante cijfers zijn, moge blijken

uit de aanbeveling van de minderheid van de Cie-Van Rijc-
kevorsel om de defensie-uitgaven te
handhaven op
3,945%

van het Nl. Zij had zich de drie decimalen beter kunnen

besparen. Het werkelijk percentage voor 1972 lag toen

reeds beneden de 3,7%.

Tabel 2. Het defensie-aandeel in het nationale inkomen.

volgens miljoenennota (in %) b)
laatste stand al
Jaar
1972 1973
Def.uitg.
Nl.
(l(als%
(t)
(2)
van (2)


mln.
mrd.

1967

……………..
4,2
4,2 3.208
76
4.2
4,0
4,0 3.322
84
4.0
1969

…………….3,9
3,8
3.625
95 3.8
1970

…………….3.9
3,8
4.000
106
3.8
1971

…………….3,9
3,7
4.476
119
3.8

1968

……………..

1972

…………….3,9
3,7
5.002
137.6
3.64
1973-B c)
3,7
5.730
156,4
3.66
1973-U c)
5.650
156.4
3.61
974
6.260
1

178.3
1

3.51

Gebaseerd op gegevens uit miljoenennota’s, Centraal P(anbnreau resp. (voor 1974) berekening autenrs bij 14% groei Nl. in 1974.
Helaas komen deze gegevens niet meer voor in de miljoenennota 1974.
1973-B = 1973 zoals dat zou zijn uitgekomen bij ..begroling-Biesheuvel”:
1973-U = 1973 na de verlaging door het kabinet.Den Uyl.

2.
Hoe houden we het defensie-aandeel constant?

Uit het voorgaande volgt dat de jaarlijkse verandering van

het percentage wordt veroorzaakt door een drietal groothe-
den, te weten:

de groei van het Nl.

de algemene salarismaatregelen ten behoeve van Defensie;

het verkregen relevante accres.

De minister en het kabinet kunnen van deze drie alleen

die ad c. rechtstreeks bepalen; het relevant accres is de enige

variabele waarmee men het defensie-aandeel kan beïnvloe-
den.

Aangezien Keerpunt spreekt over een daling van het de-

fensie-aandeel, is het interessant het werkelijke relevante
accres 1974 te vergelijken met dat accres dat Defensie nodig

zou hebben om een gelijkblijvend defensie-aandeel in het
Nl, te behouden. Dit laatste noemen we het
theoretisch ac-
cres.
Uit de definitie ervan zal duidelijk zijn dat de te ver-

wachten groei van het Nl. rechtstreeks het theoretisch ac-
cres bepaalt.

De groei van het Nl. wordt primair door de inflatie ver-

oorzaakt 3), zodat een sterke inflatie een groot theoretisch accres vereist. Dit spreekt des te sterker wanneer men be-

denkt dat uit het relevante accres de gestegen materieelkos-
ten moeten worden gedekt. Overigens moet een klein deel

(1 %) van de salarissom eveneens uit het relevante accres

worden gedekt.

Aangezien de toename van het N.I. en de loonsomstijging
ruwweg parallel lopen, bezien we hier slechts de invloed van

de groei van het N.I. op het theoretische accres. In tabel 3

wordt het theoretische accres gegeven bij verschillende hy-
pothesen tav. de groei van het Nl. en bij de veronderstel-

ling dat de groei van het Nl. en die van de loonsom per

werknemer bij Defensie gelijk zijn 4).

Tabel 3. Theoretisch accres begroting 1974

Groei van bel Nl, in % …………
8

10

12

14

16
Theoretisch accres (in mln, guldens) . . .

207

250

293

336

‘ 379

De cijfers van deze tabel zijn’berekend zoals aan de hand

van het voorbeeld hieronder wordt toegelicht.

Voorbeeld

Onder de veronderstelling dat de groei van NL in 1974 14%beloopt, berekenen we het theoretisch accres als volgt:
defensie-uitgaven 1973 5,65 mrd., dus nodig voor
gelijk defensie-aandeel 14% van
5,65
mrd. ……

.791 mln.
salarissen en pensioenen 1973 3,5 mrd., dus te ver-
wachten salarismaatregelen (l4-l)% van 3,5 mrd. . .

455 mln.

Theoretisch accres
…………………………
.
336 mln.

Duidelijk blijkt uit tabel 3 de invloed van de veronderstelde

groei van het N.I. op het theoretische accres.
Uitgaande van zowel tabel 3 als het verkregen accres valt

bij een bepaald groeipercentage van het N.I. de relatieve
,,voor- of achteruitgang” van Defensie aldus te berekenen:

het werkelijk relevante accres bedraagt voor 1974 159 mln.

(zie tabel 1). Bij bijv. j4% stijging van het Nl. is het theore-

tische accres 336 mln. De achteruitgang t.o.v. het theoreti-
sche accres is dan 177 mln. overeenkomende met ongeveer

0,1% van het N.I.

3. In hoeverre is Keerpunt ’72 uitgevoerd in 1974?

Het is nu o.i. interessant om het aan Defensie toegekende

begrotingsbedrag 1974 te vergelijken met de uitspraken van

Keerpunt. Het verbazende is nu dat Keerpunt twee onder-
linge strijdige passages over de financiering van defensie be-
vat:

Het CBS gaat in 1973 over op een nieuwe definitie van het natio-
nale inkomen, waardoor het N.I. in het vervolg ca. 2% lager zal
uitkomen. In dit artikel zal waar Nl.. staat steeds bedoeld worden:
netto nationaal inkomen tegen marktprijzen volgens de oude defi-
nitie.
En in de tweede plaats door produktiviteitsstijging.
De invloed van afwijkingen van deze groeipercentages t.o.v. el-
kaar heeft niet al te grote invloed op de cijfers van tabel 3.

ESB 17-10-1973

909

Passage 1

,,In de periode 1973-1976 wordt in ieder geval gestreefd naar een
verlaging van de defensie-uitgaven met in totaal f. 1.500 miljoen te-
gen lopende prijzen (dit is gemiddeld per jaar 0,20 â 0,25% van het nationaal inkomen) . . . ” (Keerpunt, blz. 43).

Mede door de toevoeging ,,dit is gemiddeld 0,20 â 0,25%

per jaar” is deze passage niet mis te verstaan. De defensie-

uitgaven moeten in 4jaar structureel met 1.500 mln, worden
verlaagd, m.a.w. per jaar met gemiddeld 375 mln. Dit is in-

derdaad ongeveer 0,20 â 0,25% per jaar.

Passage
II 5)

,,De defensie-uitaven bedragen nu (1972) 3,7% van het Nl. Een
verlaging met f. 1.500 miljoen in de jaren 1973-1976 brengt dit per-
centage op 3,45. Een eventuele verdere verlaging met 0,1% is, uitge-
drukt in prijzen van nu, een bedrag van per jaar 130 miljoen”.
(Keerpunt, blz. 48).

In deze passage is derhalve geen sprake van een verla-
ging met 0,25%
per jaar,
maar met 0,25%
over de gehele re-
geringsperiode.
Dit wil derhalve zeggen: een verlaging met
0,06% per jaar. Ter vergelijking: in de periode 1967-1972

namen de defensie-uitgaven per jaar met gemiddeld 0,1%

van het Nl. af. We zullen er verder vanuit gaan, dat een se-
rieuze aanpak van Keerpunt pas met de begroting 1974 kon

beginnen door de lange kabinetsformatie. (M.a.w. dat waar

1973-1976 in Keerpunt staat nu 1974-1977 moet worden ge-

lezen).
Terugkomend op onze vraag in hoeverre Keerpunt voor
1974 is uitgevoerd doordat een relevant accres van 159 mln.
aan Defensie is toëgekend blijkt het antwoord derhalve af

te hangen van twee punten, nI.: welke groei van het N.l.
verwachten we in 1974 en van welke passage in Keerpunt

gaan we uit. Uit tabel 3 en de hierboven geformuleerde pas-sages uit Keerpunt wordt nu in tabel 4 weergegeven in hoe-

verre Keerpunt is uitgevoerd. (Voor de berekening zie voet-noot 6).

Tabel 4. In hoeverre wordt Keerpunt in 1974 uitgevoerd?

Groei Nl. in 1974 (in %)

8 10
32
14
16

Passage
1

……………
Passage II

…………..
13
48
24
91
36
134
47
177
59
220

Daar 14% o.i. een redelijke schatting is voor de groei van

het Nl. in 1974 kan voorshands worden aangenomen, dat
Keerpunt volgens Passage 1 voor ca. 50% is uitgevoerd,
maar volgens Passage II voor ca. 180%.
Dit laatste percentage wekt misschien verbazing. Uit ta-
bel 2 (laatste kolom) blijkt echter, dat – naar het zich laat

aanzien – de defensie-uitgaven in 1974 uit zullen komen op
ca. 3,5% van het Nl. Daar Keerpunt blijkens Passage 11

een vermindering eist tot 3,45% in 1977 is derhalve in het
eerste regeringsjaar al praktisch de gehele vermindering uit-

gevoerd.

Deze ,,snelle” uitvoering van Keerpunt is ontstaan door
een onjuist uitgangspunt. Keerpunt berekent de bezuiniging
nI. uitgaande van ongewijzigd beleid, zoals dat in de Mil-

joenennota wordt geformuleerd. Dit ongewijzigd beleid

wordt door Keerpunt verkeerd geïnterpreteerd. Het is nI.
door Financiën zodanig ,,krap” opgevat dat een daling tot
3,45% wordt geïmpliceerd. Keerpunt echter denkt aan een
constant blijvend percentage. Het gevolg van deze misvat-
ting is dat de in Keerpunt voorgestelde besparing van 1.500
mln, op defensie een louter fictieve is.

Conclusies

Het gebruik van het defensie-aandeel in het nationale
inkomen voor het vaststellen van de toekomstige omvang

van de defensie-uitgaven is weinig zinvol. De onmogelijk-

heid om zowel defensie-uitgaven als nationaal inkomen ex

ante enigszins nauwkeurig te voorspellen verhindert de re-

gering, een begroting in te dienen, waarvan met redelijke

zekerheid kan worden gezegd, dat een bepaald percentage

zal worden verwezenlijkt.

Het is echter mogelijk – zonder kennis van de

werkelijke hoogte van het defensie-aandeel – te berekenen

welke defensiebegroting moet worden ingediend om een ge-lijkblijvend percentage van het nationale inkomen te behou-

den. Dit is in dit artikel gedaan onder verschillende veron-

derstellingen ten aanzien van de groei van het nationale in-

komen.

Hoe moeilijk het is zich nauwkeurig uit te drukken

over de financiering van Defensie blijkt bij bestudering van

Keerpunt. Keerpunt bevat twee passages over de financie-

ring van Defensie, die niet met elkaar zijn te rijmen. Boven-

dien rekent Keerpunt een bezuiniging voor van 1.500 mln.
in 4 jaar op Defensie, die bij nadere beschouwing niet aan-wezig blijkt te zijn.

Al naar gelang de passage van Keerpunt waarvan men

uitgaat en al naar gelang de groei van het nationale inko-

men dat men verwacht, kan worden geconcludeerd dat
Keerpunt voor tussen de 13 en 220% is uitgevoerd in 1974.
Uitgaande van de meest waarschijnlijke interpretatie van

Keerpunt 7) (vermindering met 0,25% van het nationale in-

komen in 4 jaar) en een groei van het nationale inkomen

van 14% in 1974 concluderen we dat Keerpunt door de be-
groting-Vredeling voor ruim 175% is uitgevoerd. De oor

zaak van dit resultaat is o.i. eerder een onjuist inzicht van

de opstellers van Keerpunt in de begrippen ,,ongewijzigd

beleid” en ,,de extra financiële inspanning die nodig is om
het defensie-aandeel constant te houden”, dan een bewuste

wens bij de minister van Defensie om verder te gaan in ,,be-
zuinigingen” dan zijn politieke achterban wenst.

A. A. W. In ‘t Velt

M.
F.
Seckel

Literatuur

– Miljoenennota’s 1972, 1973 en 1974;
– Centraal Economisch Plan.
uitgave Centraal Planbureau, 1972
en 1973;
– De toekomst van de Nederlandse defensie,
bevindingen en aan-
bevelingen van de Commissie van Civiele en Militaire Deskundi-
gen;
– Drs. P. B. R. de Geus, Enige volumecijfers aangaande de defen-
sie,
ESB,. 2
februari 1972;
– W. H. Wenders, Defensiebegroting in centen of procenten?
Mi

litaire Spectator.
augustus 1973;
– Keerpunt ’72,
Regeerakkoord van de progressieve drie.

Ook een andere passage uit Keerpunt wijst op deze interpretatie
nI.: ,,In de periode 1973-1976 moet tevens een basis worden gelegd
voor het tot stand brengen van een verdere verlaging van de defen-
sie-uitgaven tot 3% van het nationaal inkomen”. (Keerpunt, blz.
43).

Voorbeeld berekening tabel 4(14% groei Nl. en passage 1):
Theoretisch accres om gelijk % te behouden (zie
tabel 3)

………………………………336 mln.
Werkelijk accres ………………………….159 mln.

Vermindering ………………………..177 mln.
77 mln, is 47% van 375 mln. (375 mln, is de gewenste
jaarlijkse bezuiniging volgens passage 1).

Als meest waarschijnlijke interpretatie hebben we deze gekozen daar twee passages van de drie nL op blz.. 43 en 48 in deze richting
wijzen.

910

Welvarend

welzijnswerk

De man die beweerde dat van iedere papegaai een be-

kwaam econoom te maken is door hem de woorden
vraag en aanbod bij te brengen, heeft ongelijk volgens

de marketingdeskundigen. Deze deskundigen leren ons
dat in de consumptiemaatschappij het aanbod zich moet

aanpassen aan de vraag, hetgeen niet zo eenvoudig is
als economieboekjes doen vermoeden.

De aanpassing aan de behoeften van de consument is
een principe dat in het bedrijfsleven al aardig is ingebur-

gerd, maar waarvan de overheid nog weinig kaas heeft
gegeten, volgens communicatie-adviseur Hans Ferrée.

Daarom heeft hij een boek geschreven 1) dat het markt-
gericht denken door de overheid onder de loep neemt.

De overheid betuttelt de mensen nog in de geest van

Eet gort, want gort is goed voor u”, aldus Ferrée. Een

dergelijk paternalistisch denken past niet meer in de huidige maatschappelijke verhoudingen, zo vindt hij

verder.
Ferrée werkt zijn ideeën erg aardig uit aan de hand

van het welzijnswerk. Hij komt o.a. tot de conclusie dat
de doelstellingen van de welzijnswerkers (zoals ,,het be-

vorderen van inzicht in de eigen situatie”) te vaag zijn,

dat in het welzijnswerk produkt- in plaats van markt ge-

richt wordt gedacht en dat de actiegroepen de nood

klokluiders zijn van het falend welzijnsbeleid. Aan de

hand van de 5 P’s uit de marketingmix (produkt, plaats,

prijs, publiciteit en persoonlijk contact) komt hij tot

constructieve voorstellen tot verbetering van de situatie.
Over de toepassing van de marketingfilosofie in het

bedrijfsleven is Ferrée overigens ook niet erg enthousi-
ast. Volgens hem kijken de ondernemers nog te veel
naar wat de concurrenten op de markt brengen om dat

vervolgens dan razend snel te gaan imiteren. Enthousi-
aster is hij over de ontwikkelingen in de ,,sociale marke-

ting” in de Verenigde Staten. Zijn boek bevat verschil-

lende illustraties waaruit moet blijken dat het Ameri-
kaanse bedrijfsleven (ook de ITT?) door middel van ,,cor-
porate advertising” alert inspeelt op veranderende
waarden in de samenleving.

Con cluderend kan worden gesteld dat Ferrée een in te-

ressant en typografisch uitstekend verzorgd boek heeft geschreven. De tekst wordt bovendien opgefleurd door

aardige reclamevoorbeelden en allerlei smeutge bewerin-
gen in de vorm van de laatste stelling bij een proefschrij’t.
Enkele voorbeelden: ,, Agogie en marketing zijn allebei

menswetenschappen die draaien om veranderingspro-
cessen-alleen het jargon is verschillend”; ,,Het VPRO-

effect.’ een handvol intellectuelen zit zich op te winden over

een maatschappelijke misstand (bijv. de taalhandicap

van arbeiderskinderen op school), terwijl alle arbeiders
voor wie de uitzending eigenlijk bestemd zou moeten zijn,

lekker zitten te kijken naar een ontspanningsprogramma

van de TROS”,- ,,Een man die op zijn hoofd staat trekt wel
aandacht, maar verkoopt nog niets”.
Een duidelijke misser in het boek is de beschrijving

van de auteur op de omslag. Het opgeroepen image van

de geflipte en afgekickte twaalf-ambachten-en-dertien-
ongelukken opportunist voor wie het grote geluk bij de

reclame begon, draagt niet bij tot de geloofwaardigheid
van zijn ideeën. Die vaak goede ideeën (vaak maar niet

altijd.’ de overheid moet bijv. niet alleen de behoeften

van de consument kennen, maar ze ook beï)ivloeden en
soms negeren,’ vgl. de vraag naar wegen die ons land wel

eens in één grote asfaltzee zou kunnen veranderen als ze

volledig zou worden gehonoreerd) zijn niet alleen van
belang voor welzijnswerkers. Voor alle economen die

iets met de overheid hebben te maken is het boek een
must. Voor functionarissen in het bedrijfsleven die er
moeite mee hebben dat de samenleving snel verandert,

moet het werkje van Ferrée een geest verruimende erva-
ring zijn.

Wim Franckena

1) Welzijn nu in handig welvaartspak!,
de marketing van wel-
zijn in onze consumptiemaatschappij, Kluwer, Deventer, 1973.

(Slot
van blz. 907)

Tabel 2.

Functies

Bedrag a)

Stijging

Sociale

…………………..
126,1
*
12,5%
Culturele

…………………
111,5
*
II

%
Dienst
van
de Rijksschuld
70,4
*
Ii
%
Economische

……………..
61,1

9,5%
Landsverdediging

Rijkswacht
35,8

9,5%
Lokale overheden

………….
32,1
+
11,2%
Overige

………………….
36,4
+
10.7%

a) In Bfr. mrd.

Te betreuren is: 1. de aangroei van de

last van de Schuld, die nagenoeg 15%
van de gewone uitgaven wegsnoept;

2. de uiterst geringe stijging van de uit-
gaven voor ontwikkelingshulp (van 4,1
mrd. in 1973 tot 4,45 mrd. in 1974).

Maar er rijst ook de vraag in hoeverre

de begroting nog juist is. Een eerste feit

is dat bepaalde besparingsmaatregelen,

verdisconteerd in de begroting van
Nationale Opvoeding, vermoedelijk

gedeeltelijk zullen worden opgeschort.
Ten tweede, het ziet ernaar uit dat de

terugbetaling van het derde der over

drachttaks op de voorraden waar-
schijnlijk niet volledig zal kunnen
worden verschoven naar 1975. Ten der

de, de in het vooruitzicht gestelde

wijziging van de subsidiëring der ge-

meenten, die ca. 1 mrd. minder staats-
uitgaven zou betekenen, zal op hevig ver-

zet stuiten in het parlement. Ten vierde,

de uitgaven voor subsidiëring der steen-

kolenmijnen lijkt een onderschatting
te vertonen. Ten vijfde, kan de vraag

worden gesteld of de uitgaven voor
werkloosheidsvergoedingen niet al te

optimistisch werden geraamd. Ten zesde,
suggereert de algemene toelichting zelf
dat de subsidies voor ziekte- en invalidi-

teitsverzekering aan een herziening
zullen moeten worden onderworpen.

Er is dus zeker geen overschot meer

van 200 mln. Maar het is zeker nog te vroeg om een bedrag van het tekort te

becijferen. De triomfalistische stijl van
het document doet wel even pijnlijk aan.

De overige niet-gewone uitgaven zul-
len slechts een matige aangroei kennen,
8,1 mrd. of
7%,
waardoor het totale
tekort, dat in 1973 112,3 mrd. zal be-

dragen (di. t.o.v. totale uitgaven 20%),
zal worden gereduceerd tot 105,9 mrd.

(di. t.o.v. totale uitgaven
17,5%).
Dit
betekent dat in 1974 de staat een hoog bedrag zal moeten ontlenen, waardoor

de openbare schuld alweer een stuk de

hoogte zal ingaan en de volgende be-

grotingen worden bezwaard. In ver-
gelijking met de begroting 1973, die toch
sterk infiatoire elementen bevat, zal de
miljoenennota 1974 minder infiatoire

krachten ontwikkelen. In het huidige

infiatieklimaat had nog meer soberheid

moeten worden gevraagd. Gedane
zaken nemen geen keer, maar 1973
afsluiten met een deficiet op de gewone

begroting van ongeveer 6,5 mrd. kan
niet anders dan aan de kaak worden ge-

steld. Dit ,,gunstige” resultaat werd ten-
slotte verkregen door de omstandigheid

dat we een hoogconjunctuur beleven, die
het mogelijk moet hebben gemaakt een

aanzienlijk lopend overschot te reali-
seren. Het zal voor een volgende keer
zijn.

ESB 17-10-1973

911

Jaarverslag Rijksplanologische Dienst

Er is een enorme behoefte

aan betere planning

DRS. S. E. PRONK*
Er is een enorme behoefte aan betere planning, zo staat
te lezen in het dezer dagen verschenen
Jaarverslag 1972

van de Rijksplanologische Dienst.
Behalve dat jaarverslag heeft deze dienst in aansluiting aan reeds eerder verschenen

afleveringen in de serie ,,Publikaties van de Rijksplano-
logische Dienst” 1) voorts nog het licht doen zien:
’72 -3 Over de samenhang tussen economische, sociaal-
culturele en ruimtelijke planning in Nederland;

’72
-4 Landelijke gebieden.
De eerste titel behelst de tekst van een preadvies voor de
Second ECE Conference on Urban and Regional Research

gehouden te Dublin in 1972. Het preadvies is opgesteld door
Drs. D. Hazelhoff van de Rijksplanologische Dienst in
samenwerking met Drs. B. A. van Hamel van het Centraal
Planbureau. De tweede titel is een herdruk van Hoofdstuk 1 van het jaarverslag over 1971.
Vergeleken met vorige jaren moet bepaald van een magere

oogst aan geschriften van de staf van de Rijksplanologische
Dienst worden gesproken. Ongetwijfeld is dat toe te schrijven
aan de voorbereidingen voor de Derde nota over de ruimte-
lijke ordening. Alle beschikbare denkkracht zal benodigd
zijn voor de richtlijnen en oriëntatienota’s; om die tot stand te brengen is de ,,druk op de ketel” waarschijnlijk al boven

de veiligheidsgrens opgevoerd.
Bij de indeling van het jaarverslag over 1972 is wederom
de beproefde formule toegepast. In het eerste hoofdstuk zijn
algemene beschouwingen opgenomen, welke ditmaal gaan

over ,,planning en onderzoek op het gebied van de ruimtelijke
ordening”. Het tweede hoofdstuk bevat het gebruikelijke
overzicht over de ruimtelijke ontwikkeling in Nederland en

het derde hoofdstuk het verslag van de werkzaamheden van
de organen op nationaal niveau ten behoeve van de ruimte-
lijke ordening.

De ruimtelijke ontwikkeling

Planning en ordening worden noodzakelijker wanneer

er – om Mannheims bekende woorden te gebruiken –
sprake is van een ,,increasing density of events”. In het
tweede hoofdstuk van het jaarverslag wordt de toenemende
dichtheid van de verschijnselen hier te lande in concreto
beschreven.

Deze manifesteert zich in de landelijke gebieden. Daar

dringt de bio-industrie op – juist in landschappelijk aan-
trekkelijke streken – met alle kwalijke gevolgen van dien.

Daar dient een infrastructuur van groter kaliber te worden
geschapen vanwege het zwaarder wordende agrarische trans-
port. Zij manifesteert zich voorts op het gebied van het ver-
keer en vervoer. Er wordt met kennelijke bezorgdheid gewag

gemaakt van het in 1972 weer sterk verder gegroeide auto-
park in samenhang met de teleurstellende resultaten van het
openbare vervoersbedrijf. Er is een nieuw onderwerp aan dit
onderdeel van het jaarverslag toegevoegd: de straalver-
bindingen – van toenemende betekenis bij de telecommuni-

catie – die steeds duidelij:ker bëperkingen opleggen aan het
gebruik van de ruimte. Zij manifesteert zich uiteraard ook in

de stedelijke gebieden. Daar is 30% van de te produceren
woningen nodig voor het opvangen van de daling van de
woningbezetting, hetgeen een verdunning betekent welke
stellig zal bijdragen tot een verdere verdichting van het ge-
beuren. Daar zijn de emotionele reacties op afbraakplannen

met betrekking tot bekende gebouwen of vertrouwde buurten,
omdat in financieel-economische calculaties ,,de belevings-waarde” nu eenmaal niet wordt meegerekend.

Het jaarverslag is op zijn best daar waar ten aanzien van
controversiële aangelegenheden – bijvoorbeeld de afsluiting

van de Oosterschelde – pal naast het overheidsstandpunt de

mening wordt weergegeven van diegenen uit de burgerij die
een gans andere opvatting hebben omtrent dat wat er moet
gebeuren. De relatie tussen ,,the Established and the

Outsiders” om met Elias te spreken wordt dan naar het leven
getekend. In de sociaal-economische paragraaf komen ver

schillende onderwerpen aan de orde. Met name kan worden
genoemd een up-to-date gebracht overzicht van de rijks-
uitgaven voor de ruimtelijke inrichting over de jaren 1971

t/m 1973. Deze blijken nagenoeg hetzelfde stijgings-
percentage te vertonen als dat van de totale rijksuitgaven en
van het nationale inkomen. Naar openhartig wordt mede-

gedeeld kunnen daaruit evenwel geen conclusies worden
getrokken. Dat is terecht, want bijvoorbeeld over het verloop

van het prijsindexcijfer voor overheidsinvesteringen is maar
weinig bekend. Toch wordt beoogd met de verzamelde ge-
gevens een bijdrage te leveren tot de opstelling van meer-
jarige uitvoeringsprogramma’s. In deze paragraaf wordt

voorts een duidelijk beeld gegeven van de stand van zaken
met betrekking tot het instrumentarium van het regionaal-
economische beleid. De algemeen-economische ontwikke-ling wordt gekenschetst met enkele gegevens voornamelijk
ontleend aan Mijoenennota
en
Centraal Economisch Plan.
Enige aandacht voor veranderingen in de structuur van de
ondernemingsgewijze produktie zou daarnaast niet hebben

misstaan. Voor de ruimtelijke ontwikkelingen zijn deze in ver-
schillend opzicht minstens even belangrijk te achten.
Een sterk toenemende dichtheid van de verschijnselen mag

niet meer worden verwacht op grond van de demografische
cijfers. Ten tijde van de Tweede nota moest nog rekening
worden gehouden met 20 en zelfs met 21 mln, inwoners rond
het jaar 2000. De laatste tijd is dat echter sterk gereduceerd.
Ook in dit geval mag echter niet uitsluitend worden afgegaan

op aantallen mensen. De dichtheid van de verschijnselen is

immers ook afhankelijk van veranderende opvattingen en
gedragingen van de bevolking. De spanningen rond de hui-

dige verzorgingsstaat – waaraan in het voetspoor van Van
Heek aandacht wordt geschonken – zullen zeker niet na-

* De auteur is verbonden aan het Planologisch en Demografisch
Instituut van de Universiteit van Amsterdam.
1) Zie hiervoor
ESB
van 30 augustus 1972, blz. 821.

912

laten ook van invloed te zijn op de ruimtelijke ontwikkeling.
Misschien zal het in de toekomst er zelfs nog van moeten

komen – naast de verontreinigingen in het fysisch milieu
– in dit onderdeel van het jaarverslag te berichten over ver-

ontreiniging in het psychische vlak. Aanknopingspunten

zouden kunnen worden gevonden in het verschijnsel ,,over-
informatie” en de ,,pakhuizen vol economische kennis”, toe
te schrijven aan het ongetemperde driftleven van de wer-
kende leden van de hobbyclub van wetenschappelijke publi-
cisten 2). Maar wel is het onterecht om hier van verontreini-
ging te spreken. Mogelijk worden we daardoor juist ge-

confronteerd met een nieuwe stap in de genese van de geest,
zoals Teilhard de Chardin dat formuleert, en dan moet het

planologisch toch goed zijn in te passen.

Planning en onderzoek op het gebied van de

ruimtelijke ordening

De algemene beschouwingen van het jaarverslag zijn dit-

maal gewijd aan een onderwerp van uitermate centrale betekenis: planning en onderzoek op het gebied van de
ruimtelijke ordening. Achtereenvolgens wordt ingegaan op:
• de ontwikkeling van de ruimtelijke planning: van ,,eind-

toestandplanning” tot procesplanning;
• de onderscheidene planningtypen: tactical-, structural-,

systematic-, action- and advocacy planning;
• de methoden en technieken van planning: demografische-,

economische-, grondgebruiks-, verkeers- en vervoers- en
ecologische modellen alsmede evaluatie- en cartografische
technieken;
• het WERON, zijnde het Werkproces Ruimtelijke Ontwik-
keling Nederland, waardoor het mogelijk is ,,om geregeld,

bijv. ten behoeve van de Derde nota, gegevens af te

tappen”;
• inventarisatie en onderzoek: waarneming van de ruimte-

lijke werkelijkheid en van de maatschappelijke ontwikke-
ling, alsmede onderzoek ten behoeve van de formulering

van doelstellingen en van beleidsinstrumenten.
Uit deze aangeklede inhoudsopgave blijkt wel, dat er heel
wat voor komt kijken om – zoals de vorige Directeur-
Generaal voor de Ruimtelijke Ordening het dacht ik eens
heeft uitgedrukt – te zorgen dat de gewone man ‘s avonds
rustig zijn pijpje kan roken en zijn krantje lezen, of om –
zoals het wat formeler in de Tweede nota staat – de levens-
ontplooiing van de bevolking, voor zover die van het leef-
milieu afhankelijk is, zo goed mogelijk te dienen.
Planning en ordening gaan uit van de gedachte, dat de

samenleving maakbaar is, dat de toekomst een kwestie van
kiezen is. Dat roept de vraag op van welke toekomst. Daar-
omtrent dienen de doelstellingen van het te voeren beleid

opheldering te verschaffen. Dat is geen eenvoudige aan-
gelegenheid. De vijf doelstellingen van het sociaal-econo-

misch beleid zijn al decennia geleden Vrij concreet geformu-
leerd. Lange tijd leidden ze een ongestoord bestaan en men

wist niet beter of het zou altijd zo blijven. De laatste jaren is
dat anders geworden: er kwam minstens één nieuwe doel-
stelling bij, de oude kwamen danig op de tocht te staan of er

werd steeds minder aan voldaan, zodat het soms gênant werd
om ze te noemen. De doelstellingen van het ruimtelijke
beleid hebben een gans ander verleden. Aanvankelijk meen-
de men, dat het proces van vormgeving in enkele stellingen
was te vangen. Daarna ging men inzien, dat bij de ruimtelijke ordening de nadruk moest liggen op ,,doel en middel van hier
en nu”. Ten tijde van de Tweede nota waren dat het ,,inrich-
tingsbeleid” en het ,,stimuleringsbeleid”. Dat werd nader –

geconcretiseerd in onderwerpen, zoals de gebundelde decon-

centratie, het behoud van de centrale open ruimte en het
Scheldebekken als nieuwe centrale as van zeehaven-
ontwikkeling. En nu? Nu lezen we dat de ruimtelijke orde-

ning zich niet zozeer onderscheidt door het hebben van eigen

doelstellingen, maar dat die voortvloeien uit de maatschap-
pelijke doeleinden. Coördinatie dient te bewerkstelligen,
dat ze op elkaar zijn afgestemd en bij elkaar aansluiten. Zo

schrjdt de evolutie voort. Waarheen? Al naar uw eigen
smaak moeten Marx of Mandel, Popper of Polak, Wertheim

of weet ik wie de Wijze van uw waarheid is, u dat maar diets
maken. Het jaarverslag laat zich daar niet over uit.
Gesteld echter dat nu op zekere dag – zoveel als doenlijk
is – alle doeleinden zijn geformuleerd, alle relaties bloot
gelegd, alle modellen geperfectioneerd, alle statistische ge-
gevens verzameld, alle beleidsinstrumenten verworven, zijn

we er dan? Geenszins. Hoede planning zich ook ontwikkelen
zal, ,,vaststaat dat zij nooit tot volledige zekerheid zal
kunnen leiden”. De ruimtelijke structuur zal nooit volledig

in een model zijn te vangen. ,,Dit is een element van onzeker-
heid, maar tevens van vrijheid. De onberekenbaarheid van

de menselijke geest kan en mag niet worden uitgeschakeld”.
Uit dat laatste zou men licht de indruk kunnen overhouden,

dat zoiets als creativiteit toch eigenlijk maar als sluitpost

wordt beschouwd, alleen daar te ontplooien waar de
planning niet bij machte is om de gang van zaken onder con-
trole te krijgen. Dat is evenwel niet de bedoeling. Twee ge-
varen – zo wordt daarna nI. vervolgd – bedreigen een
planning met geavanceerde gebruikmaking van weten-
schap en techniek:
• het gevaar van de technocratie; op de planners rust de
zware verantwoordelijkheid inzicht en entree te geven op
de essentiële plaatsen;
• het gevaar van de volkomen vastlegging van de ontwik-
keling; de overheid heeft echter ,,althans in Nederland,
slechts beperkte mogelijkheden” en belangrijker nog is het

besef, dat marges nodig zijn voor de ontwikkeling van
leven en maatschappij.

Dat moge gevaren worden genoemd die de planning be-
dreigen, het wezenlijke gevaar ligt in de mogelijke verstar-
ring van de samenleving. Het gaat hier om de verhouding
tussen wat Mannheim noemde de functionele rationaliteit

– snelgroeiend en gericht op het goed laten draaien van het
bestaande systeem – en de substantiële rationaliteit – ge-
richt op de doorbreking van het systeem waar dat nodig is of
wordt. Zulks dan gekoppeld aan de vrees, dat door de achter-
blijvende ontwikkeling van de substantiële rationaliteit bij
de overaangepaste mens het onvermogen zal ontstaan om nog
buiten het systeem te kunnen denken 3). Dat kan bepaald
geen denkbeeldige vrees worden genoemd. Daarbij komt de
vraag, welke individuen, groepen en organisaties in een steeds
verder van planning doortrokken samenleving nog tot
creativiteit in de marge kunnen komen. Het ontstaan van

nieuwe ongelijkheden naast de bestaande lijkt daarbij voor de
hand te liggen. Uit een nadere specificatie van de enorme be-
hoefte aan betere planning kan echter blijken, dat heel het
streven erop is gericht tot een ware ,,planning for freedom”
te komen.

S. E. Pronk

J. H. C. Lisman, Overinformatie, ESB,
10januari 1973, blz. 28
en J. Wemeisfelder, Pakhuizen vol economische kennis,
ESB,
27juni1973, blz. 571. H. P. M. Goddijn c.s.,
Geschiedenis van de sociologie,
Meppel,
1972, blz. 248.

Met ,,ESB” een beter economisch-politiek inzicht

ESB 17-10-1973

913

Legal audit

Het juridische verslag

van ondernemingen

Een poging tot rationalisering

MR. P. J. W. DE BRAUW *

A. G. WALKER
L. MENOZZI

Als gevolg van de groei, zowel in aantal als in omvang,
van ondernemingen in alle landen van de wereld en van de

toenemende internationale handel, is de positie van de ac-

countant steeds belangrijker geworden. Meer dan ooit moet

hij in staat zijn de onderneming die het voorwerp van zijn ver-
slaggeving is door te lichten, door de opzet van samenstellin-
gen, die wel geconsolideerd zijn maar toch steeds verder ver

wikkeld raken in gecompliceerde financiële en monetaire
transacties, heen te zien, om te kunnen komen tot een juiste

waardering van de werkelijke betekenis van de cijfers waar-
mee hij wordt geconfronteerd en waarin in de meeste gevallen
slechts weinig bestuurders van de grotere ondernemingen

een volledig inzicht hebben.
Dikwijls zal hij op grond van zijn ervaring de werkelijke
betekenis van een bepaalde aanwijzing en de gevallen waar

oplettendheid geboden is, onderkennen. De ervaring leert

echter, dat in veel gevallen het onderzoek zich behalve op
de cijfermatige kant van de ondernemingsstructuur ook

moet toespitsen op de juridische aspecten daarvan: een
taak waarvoor de accountant, in de klassieke betekenis van

het woord, even weinig vaardigheid heeft als de jurist voor
de financieel-administratieve problemen van de vennoot-

schap.

Tweeledige structuur

In feite is het skelet van een onderneming tweeledig. Het

gemakkelijkst te onderscheiden is haar financieel-econo-
mische structuur, die voor het grootste deel van de buiten-
wereld ook de belangrijkste is. Maar de eigenlijke opbouw

van de onderneming is uit nog een tweede bestanddeel
samengesteld: de juridische structuur, die voor de balans
en de toekomstige industriële of commerciële ontwikke-

ling van de onderneming even belangrijk blijkt te zijn als
haar financiële en economische toestand. In het dagelijks leven van de onderneming zijn deze twee
structuren niet gescheiden, maar onderling nauw verbonden

door een voortdurende wisselwerking. Vandaar dat een ac-
countantsrapport noodzakeljkerwijze, zij het niet altijd even

duidelijk, naast een financieel- economisch overzicht van de
vennootschap ook gegevens bevat omtrent haar juridische
positie.
Consciëntieuze accountants realiseren zich, dat zij, on-
danks een ruime praktische ervaring, dit aspect van de on-

dernemingsstructuur onvoldoende beheersen. Als gevolg
daarvan is het de gewoonte geworden, dat sommige accoun-

tants met de toestemming van hun cliënt van advocaten een
rapport vragen over enig specifiek juridisch onderwerp om dit in hun eigën rapport te verwerken. Dit is echter niet al-

tijd voldoende om de juridische structuur van een vennoot-
schap duidelijk te belichten en daarom is het thans gebruik

om in bijzondere omstandigheden (bijv. in verband met
overnemingen, fusies, j oint-ventures enz.) het traditionele

accountantsverslag te combineren met een verslag betref-

fende de juridische aspecten van de vennootschap, dat

wordt gemaakt door advocaten en dat in de internationale

praktijk ,,Legal Audit” (misschien te vertalen door ,,hetju-

ridische verslag”) wordt genoemd in tegenstelling tot of
liever als aanvulling van het accountantsrapport.

Het begrip ,,legal audit”

Een andere ontwikkeling die in zwang begint te komen
is dat de ,,legal audit” even regelmatig en gebruikelijk wordt

als het jaarlijkse accountantsrapport. Men is van mening dat
dit de enige logische en doelmatige wijze is om aan de aan-
deelhouders een compleet beeld van zowel de financiële als
de juridische structuur van de vennootschap te bieden.

De tendens in de richting van een regelmatige ,,legal
audit” is echter enigszins afgeremd, doordat als gevolg van

het nieuwé karakter van deze ontwikkeling er enerzijds nog

geen aanvaard patroon van regels is voor wat betreft het
begrip, de draagwijdte, methoden en maatstaven van de

,,legal audit”, terwijl anderzijds niet ieder advocatenkantoor
is uitgerust om deze taak te vervullen.

Het is dân ook tijd om te trachten het begrip ,,legal au-

dit” te definiëren en althans een aantal voorlopige regels aan te geven voor de werkwijze waarop het moet zijn gebaseerd,

om aldus te komen tot een methode van waardebepaling,
waarvan de precisie en betrouwbaarheid vergelijkbaar zijn
met die van het traditionele accountantsrapport.

Als wij vergelijkend te werk gaan, komen wij tot de con-

clusie dat – evenals het accountantsrapport beoogt een com-
plete waardering van de financieel-economische structuur van de vennootschap te geven – de ,,legal auçlit” een veel-

omvattende waardering van haar juridische structuur moet
geven. Indien de accountantsverslaggeving en de juridische

verslaggeving langs dezelfde lijnen en terzeifder tijd worden
uitgevoerd, zullen de aandeelhouders een grondige en com-

plete momentopname van de vennootschap krijgen. Wat de methode betreft: het patroon van de ,,legal audit”
moet in grote lijnen dat van het accountantsverslag volgen,

doch het zal een enigszins ander karakter hebben als ge-
volg van verschil in gezichtshoek en in de aard van de be-

handelde onderwerpen. De genoemde methode berust in be-
ginsel op het volgende. Omdat zij in de feitelijke onmogelijk-
heid verkeren om iedere rekening apart te controleren, han-

teren de accountants bepaalde steekproeven om de juistheid
te controleren van de uitkomsten van een balans. Evenzo

zouden advocaten dergelijke steekproeven moeten hanteren
en hun verslag baseren op’ de waardering van een aantal
essentiële onderwerpen, om op grond daarvan te komen tot
een veelomvattend beeld van de juridische structuur van de

* De auteurs
zijn
advocaat teDen Haag, Madrid en Milaan. Dit
artikel verscheen eveneens in Italië en Spanje.

914

vennootschap die het onderwerp van hun verslag vormt. Het

lijkt dan ook-nuttig enige suggesties te doen voor wat deze
essentiële onderwerpen betreft, zonder daarbij echter volle-

dig te willen zijn en met het voorbehoud dat iedere ,,legal
audit” moet worden ingericht naar de feitelijke situatie van de vennootschap waarop het betrekking heeft.

Onderwerp van onderzoek

Uitgangspunt daarbij zal zijn de vennootschapsstructuur

van de onderneming, de formele juistheid van de benoemin-

gen en de bevoegdheid van de bestuurders en procuratiehou-
ders van de vennootschap. Eveneens zijn van groot belang
alle juridische vragen die het personeel van de Vennoot-
schap betreffen, zoals
o.a.
sociale verzekeringen en collec-
tieve arbeidsovereenkomsten. Andere onderwerpen die niet

mogen ontbreken zijn: octrooien, licenties; de juridische
kant van financiële verplichtingen als garanties en leningen;

voorts aanhangige procedures en arbitrages; beoordeling van

onroerend goed van de vennootschap met een beschrij-

ving van de ligging en de daarop drukkende lasten en
publiekrechtelijke beperkingen en tenslotte een algemeen

overzicht van de fiscale situatie van de Vennootschap en een
beoordeling van de wijze waarop de fiscale vraagstukken
worden behandeld.

Een speciale moeilijkheid doet zich voor in verband met
de contracten. De normale ,,legal audit” kan onmogelijk een

controle op alle contracten bevatten. Een steekproef van con-
tracten moet in het algemeen worden gedaan met een studie

en een beschrijving van de essentiële inhoud van de con-

tracten, die van vitaal belang zijn voor de activiteiten van de
onderneming. Deze moeten naar aard en betekenis worden

omschreven. Ook dienen standaardformulieren voor orders,
koop- of huurcontracten e.d. aan een onderzoek te worden
onderworpen en waar nodig besproken.

Het uitvoeren van een juridische rapportage volgens de
bovenvermelde beginselen brengt een aantal problemen met
zich mee, die waard zijn vermeld te worden.

Beroepsregels

In de eerste plaats een probleem van methodiek,

dat samenhangt met de beroepsregels. Het is essentiëel,
dat de juridische rapportage wordt uitgevoerd door een

onafhankelijk advocaat zonder functies in de betreffende

onderneming. Een juridische functionaris binnen de on-
derneming, ook al is hij niet rechtstreeks betrokken bij

enig bijzonder onderwerp, is toch te zeer gewend geraakt
aan wat binnen zijn onderneming standaard-praktijk is ge-

worden om een objectieve kijk te hebben op hetgeen hij
moet onderzoeken. Evenzeer is duidelijk, dat ook een onaf-
hankelijk advocaat voorzichtig dient te zijn met het accep-

teren van de opdracht om de juridische rapportage te ver-
richten, tenzij hij volkomen vrij staat van de betrokken onder-

neming. Als de advocaat, zijn familie of partners finan-

cieel zijn geïnteresseerd in de onderneming (tenzij het be-
treft een ter beurze genoteerde vennootschap waarin men
enige geen-zeggenschapgevende aandelen bezit) moet hij be-

danken. Wij menen dat de advocaat die de rapportage ver-
richt, de normale advocaat van de onderneming kan zijn,
mits hij niet tevens enige, functie in de onderneming vervult.

Op deze regel kunnen uitzonderingen bestaan. Het komt
bijv. wel voor dat de advocaat van een buitenlandse dochter-

vennootschap.- van een- ‘grote – onderneming- in jdie vennQot-
schap’ tevens een functie vervult als directeur of commis-

saris. Als dit gebeurt uit puur formele overwegingen en zijn
bemoeienis in feite geen andere is dan die van advocaat, kan
hij de juiste persoon zijn om de juridische rapportage te ver-

richten. Wanneer echter de buitenlandse dochtervennoot-
schap wordt geleid door plaatselijke functionarissen met wie

sinds 1917

sinds 1917

STENOG RAF EN BUREAU


W. STEMMER & Zn. B.V.

Schiebroekseweg 22-24, telefoon (010)22 38 66
postbus 35007, Rotterdam

vervaardigt o.a. de officiële gemeenteraadsverslagen
van Arnhem, Baarn, Best, Breda, Dordrecht, Eindhoven,
Groningen, Haarlem, Haarlemmermeer, ‘s-Hertogen-
bosch, Hilversum, Maastricht, Rheden, Rotterdam,
Tilburg en Veldhoven.
Wij
leveren ook:

notulen van directie- en

aandeelhoudersvergader;ngen

De jarenlange gedegen ervaring van ons bureau, toepassing
van moderne geluidsopnametechniek en vooral onze eerste-klas
medewerkers garanderen snel en accuraat werk, uitgevoerd op
uiterst betrouwbare en discrete wijze.

I.M.

de advocaat in regelmatig contact staat, doet zich opnieuw
de vraag voor of hij niet moet bedanken. De juridische rap-
portage zou in deze gevallen moeten worden toevertrouwd

aan een volledig onafhankelijk kantoor. Het is duidelijk dat
de vaste advocaaj van de onderneming een aanzienlijke bij-drage kan leveren -in de te verrichten werkzaamheden door
het kantoor, dat hét verslag opstelt, van de nodige infor-
matie te voorzien.

De benodigde Organisatie

Een ander belangrijk probleem is dat van de Organisatie
nodig om de juridische rapportage te kunnen verrichten.
Het merendeel van de benodigde feitelijke informatie moet

worden verschaft door de betrokken onderneming of door
derden.

Ten aanzien van een aantal specifieke zaken (procedures,
belastingen enz.) moet het kantoor dat de rapportage ver-

richt het advies inwinnen van de advocaten, die in dergelijke
zaken de vennootschap bijstaan.

De te verrichten werkzaamheden zijn echter zeer uitge-
breid en het vereist de vereende krachten van een team van

zeer gespecialiseerde advocaten om in een beperkt tijdsbe-

stek de vereiste studie, onderzoek en beoordeling te vol-
tooien.

Zijn op dit ogenblik de advocatenkantoren in Europa
toegerust om regelmatig juridische rapportages te ver-
richten? Waarschijnlijk zullen op dit ogenblik zeer weinig

kantoren menen dat zij een voldoende ervaren bezetting
hebben voor deze speciale taak. De ervaring zal moeten
groeien en de Organisatie van de kantoren zal op deze taak

moeten worden berekend. Op dit moment kan worden ge-
zegd dat alleen kantoren van enige omvang dit werk aan-
kunnen. Het vereist een hoge graad van vertrouwdheid met
problemen van vennootschappen in het algemeen en zo mo-

gelijk ook met die van de tak van industrie of handel, waarin
de betrokken onderneming werkzaam is. De kantoren, die
dergelijke juridische rapportages willen verrichten, zullen dan ook een aantal advocaten moeten hebben of opleiden,
die vertrouwd zijn of kunnen worden met de genoemde
onderwerpen.

Vanaf dat ogenblik mag worden verwacht dat de ervaring
en organisatie van de kantoren gelijke pas zullen houden

met de ontwikkeling van de vraag naar juridische rappor-
– tage.en. flat laarmede –in de praktijk.- het probleëm van

,,overbelasting” zal worden vermeden, dat dit nieuwe werk-
terrein voor de advocatuur met zich meebrengt.

Pieter J. W. de Brauw

Antonio Garrigues Walker
Luciano Menozzi

ESB 17-10-1973

915

EG verslagen

Esb
In gezonden

zijn zitting van 29 november 1971 verzocht
onderhandelingen met de EVA-landen die
geen kandidaat zijn voor toetreding te openen.
Deze onderhandelingen zijn in december
1971 begonnen…..(blz. 79).
Op 22 juli 1972, verrichtte de vergrote
Gemeenschap … de onderhandelingen over
de vrijhandelsovereenkomst met Oostenrijk,
Finland, IJsland, Portugal, Zweden en
Zwitserland voor de onder de Verdragen van Rome (EEG, Euratom) en onder het Verdrag
van Parijs (EGKS) vallende industrie-
produkten…..(blz. 25).

Economische en monetaire politiek

In hun resolutie van 22 maart 1971
geven de Raad en de vertegenwoordigers van
DRS. M. HULSMAN-VEJSOVA de regeringen der Lid-Staten uiting aan hun
politieke bereidheid om een economische
en monetaire Unie tot stand te brengen volgens

In
ESB
van
6
juni jI. schreef de heer

Ketting onder de titel ,,EG verslagen”.
De jaarverslagen van de EG, voluit ge-

heten
Algemeen verslag over de werk-

zaamheden van de Gemeenschappen 1),
worden in de huidige vorm sinds
1968
gepubliceerd. Het meest recente verslag

betreft
1972.
Elk van de zes tot heden ver-

schenen verslagen is een omvangrijk
boekwerk van ca. 550 pagina’s. Bij wijze
van inleiding wordt aan het verslag de
programmatische rede toegevoegd,

waarmee de voorzitter van de Europese
Commissie het inleidt bij het Europese

Parlement. In de vier meest recente ver-
slagen besloeg deze rede resp. 11,
24, 24

en 30 pagina’s.
Om te laten zien hoe ten aanzien van

bepaalde interne ontwikkelingen binnen
de EG jaar in jaar uit dezelfde leuzen

worden gebezigd, legde de heer Ketting

in zijn artikel enkele uitspraken naast
elkaar, die in opeenvolgende jaren door
verschillende personen werden gedaan.

Op zich kan men hiertegen weinig in-brengen, ware het niet, dat deze oefe-
ning de naam kreeg: ,,EG verslagen”,

terwijl
uitsluitend
geciteerd werd uit

de inleidingen tot die verslagen (die in
het beste geval nog slechts 6% van het
aantal pagina’s in beslag nam van het

boekwerk zelf). Over de inhoud van de
verslagen zelf werd niet gerept.
De inleidingen hebben zowel een
eigen titel als een eigen functie, zodat de
heer Ketting gemakkelijk en met meer
recht van spreken over ,,EG Program-
ma’s” had kunnen schrijven. Anders
lijkt het erop, dat de heer Ketting zijn
oordeel over de verslagen baseert op
hun inleidingen, wat bij een bespreking
een wel bestaande, maar toch wat on-

gebruikelijke procedure is. Het grote

lettertype, dat voor de inleiding wordt
gebruikt stimuleert natuurlijk zo’n

handelwijze.
Naast de formele punt van kritiek,
dat de vlag de lading niet dekt, is de
suggestieve knipselselectie van de heer

Ketting’aanieiding.tot enkele. opmer.kin
gen, die het beeld dat hij t.a.v. de EG
oproept, zouden kunnen completeren.
Een dergelijke aanvulling is het doel van
dit artikel.
De heer Ketting suggereert met zijn
keuze uit de toespraken van Malfatti en

Ortoli dat de EG in het afgelopen jaar
niet (veel) verder
is
gekomen met het
verwezenlijken van haar nobele interne
doelstellingen. Nu karakteriseren vrij-

wel alle door de heer Ketting onder de

loep genomen citaten
2)
lange-termijn-
processen van Europese integratie. In
het ene jaar, dat tussen de twee program-

ma’s ligt, hebben in deze processen maar
beperkte veranderingen kiinnen plaats-
vinden.

Men kan zeker kritiek hebben op de

werkzaamheden van de EG, en ik zal de

laatste zijn om al te veel optimisme aan
de dag te leggen ten aanzien van de EG.
Elke opbouwende kritiek impliceert
echter, dat men de bekritiseerde tot

véél in staat acht, en zeker tot meer dan
hij op een bepaald gebied presteerde.
Aan enkele gerealiseerde zaken kan men

nu illustreren, dat deze verwachting
tav. de EG niet ongegrond is en dat zij
inderdaad actie kân voeren. Men zou
zelfs zo’n illustratie eerder verwachten
van een artikel genaamd ,,EG verslagen”,
dan louter een constatering van over-

eenkomsten in twee opeenvolgende EG
programma’s (overeenkomsten die er zelfs bewust ter wille van de beleids-
continuïteit kunnen zijn ingebracht).

Wat zou onder de ruime titel ,,EG
verslagen” in dat geval eveneens ge-

noemd dienen te worden? Bijvoorbeeld

de volgende passages over enkele interne en externe verrichtingen van de Gemeen-
schap tussen 1januari
1971
en 1januari
1972.
(Zinsneden uit het verslag over
1971,
aangeboden door de Commissie-

voorzitter Malfatti, zijn met kleine
letters gedrukt).

Uitbreiding van de EG

De op 30juni 1970 te Luxemburg begon-
nen onderhandelingen werden Voortgezet en
na 19 maanden afgesloten…..(blz. 23).
De bekrachtiging van de akten betref-
fende de toetreding van het Koninkrijk Dene-
marken, ierland, en het Verenigd Koninkrijk
,.van. Groot Bctttannië en Noord
;
lerland tot
d Europese Gemeenschappen, welke op
22januari 1972 te Brussel waren ondertekend,
vond in de loop van 1972 plaats…..(blz. 19).

Betrekkingen met de EVA

De Raad heeft de Commissie tijdens

een plan in etappes dat op 1 januari 1971 ingaat. .. Verder bevat de resolutie … een
uitnodiging aan het Monetair Comité en aan
het Comité van presidenten van de centrale
banken om. . . een verslag op te stellen over
de organisatie, de taken en de statuten
van een Europees fonds voor monetaire
samenwerking…..(blz. 147, 149, 150).
Staatshoofden en regeringsleiders van
de Lid-Staten van de uitgebreide Gemeen-
schap te Parijs op 19 en 20 oktober 1972. besluiten vé6r 1 april 1973. . . een Europees
fonds voor monetaire samenwerking in te
stellen…..(blz. 114).

Arbeidsmarktvraagstukken

De Commissie heeft haar volledige
medewerking verleend aan het Permanent
Comité voor de arbeidsmarktvraagstukken
Zo werden aan het Comité voorgelegd:
de algemene beleidslijnen voor de uit-
werking van een communautair programma
inzake beroepsopleiding…..(blz. 190).
De Commissie heeft de laatste hand
gelegd aan haar nieuw actie-programma ge-titeld ,,Eerste maatregelen met het oog op de
tenuitvoerlegging van een gemeenschappelijk
beroepsopleidingsbeleid”. Het door de Com-
missie op 25 oktober 1972 goedgekeurde
ontwerp werd op 6 november 1972 ter alge-
mene goedkeuring bij de Raad ingediend.
(blz. 148).

Europees Sociaal Fonds

Wat betreft de hervorming van het
Fonds, werd door de Raad op 1 februari 1971
de formele tekst vastgesteld van het… be-
sluit, dat de algemene beginselen omschrijft
op grond waarvan dit nieuwe Fonds zal
functioneren…..(blz. 195).
Het… vernieuwde Europees Sociaal
Fonds werd met ingang van 1 mei operatio-
neel. In september 1972 heeft de Commissie
een nota opgesteld betreffende de indiening
van aanvragen om bijstand van het Fonds.
(blz. 149).

De associatie met Cyprus

De Raad heeft de Commissie op 30
december gemachtigd handelsbesprekingen met Cyprus te voeren….” (blz. 344).
De overeenkomst waarbij een associatie
tot stand wordt gebracht tussen de EEG en
Cyprus en het aanvullend protocol werden op

1
) De Gerneenschappen Europese Gemeen-schap voö’r Krolen en Staal, ‘Europese Eco-
nomische ‘Gemeenschap, Europese Gemeen-
schap voor Atoomenergie.
2) Zinsneden over Europa’s douane-unie,
economische politiek, geld- en kapitaalmarkt,
industrie, werkgelegenheid, regionale vraag-
stukken, belastingen, vervoer, energie, milieu
en insituties.

918

19december 1972 te Brussel ondertekend.
(blz. 304).

De associatie met Turkije

De betrekkingen tussen de Gemeen-
schap en Turkije werden in 1971 gekenmerkt
door de ondertekening op 27 juli en de in-
werkingtreding op 1 september van een
tussentijdse overeenkomst
…..
(blz. 338).
De aanzienlijke groei van de Turkse uit-
voer naar de zes Lid-Staten in 1972 (over de
eerste zes maanden van 1972 een stijging
met
73%)
valt grotendeels te verklaren uit de
voordelen welke voor Turkije uit de interim-
overeenkomst voortvloeien (vrijdom van
rechten voor vrijwel alle goederen in de indus-
triële sector)
…..
(blz. 301).

De handelsbetrekkingen met de
Verenigde Staten

De bilaterale onderhandelingen welke
sinds eind december 1971 worden gevoerd
(blz. 383).
De betrekkingen tussen de Verenigde
Staten en de Gemeenschap werden in het
begin van het jaar gekenmerkt door het
sluiten op II februari 1972 van een Overeen-
komst op handelsgebied … De overeenkomst
Omvat’ enerzijds een gemeenschappelijke verklaring waarbij beide partijen zich ver-
plichten in 1973 in het kader van het GATT
uitgebreide multilaterale onderhandelingen
te beginnen en anderzijds een briefwisseling
welke wederzijdse verplichtingen op handels-gebied behelst
…..
(blz. 348).

Betrekkingen met Latijns Amerika

Op 18 juni 1971 kwamen de Gemeen-schappen en de landen van Latijns Amerika

in een gemeenschappelijke verklaring overeen
onderling de mogelijkheid te scheppen een
dialoog op gang te brengen waarvoor zij
tegelijkertijd de richtlijnen en de procedures
hebben vastgesteld
…..
(blz. 388).
in het kader van bovengenoemde dia-
loog vond op II december 1972 een derde
ontmoeting plaats tussen de vertegenwoor-
digers van de Latijnsamerikaanse landen, de
Lid-Staten en de Gemeenschap. . . voorts is
een gemengde groep van deskundigen inzake
handelsvraagstukken ingesteld, die tijdens
de voor de zomer 1973 geplande vierde ont-
moeting verslag zal moeten uitbrengen..
(blz. 343).

De algemene tariefpreferenties

In zijn vergadering van 21 en 22 juni
1971 heeft de Raad van de Europese Gemeen-
schappen een aantal verordeningen vastge-
steld en besluiten genomen waardoor de
algemene tariefpreferenties van de Gemeen-
schap per 1juli 1971 in werking treden..
(blz. 374).
26 en 27juni1972 heeft de Raad inge-
stemd met de uitbreiding van de preferenties
tot de volgende landen: Cuba, Bhoetan, Fidji,
Oman, Nauru, Tonga, West-Samoa, Sikkim
en Bangla Desh… de wijze van toepassing
van de algemene preferenties in 1973 is nader
uitgewerkt
…..
(blz. 340).

Internationale tinovereen komst

De Raad heeft. . . een hoge ambtenaar
van de Commissie’gemachtigd de overeen-
komst namens de Gemeenschap te onder-
tekenen; dit is gebeurd op 27januari1971..
(blz. 398).
Sedert begin april 1972 is de Gemeen-schap tot de internationale tinovereenkomst
toegetreden
…..
(blz. 363).

Internationale cacao-overeenkomst

De Commissie heeft deelgenomen aan
het overleg van het secretariaat-generaal van
de Unctad tot hervatting van de onderhande-
lingen over een internationale cacao-over-
eennkomst
…..
(blz. 403).
in 1972. . . werd er overeenstemming
bereikt over een overeenkomst die gericht is
op stabilisatie van de prijzen op de wereld-
markt voor cacao gedurende een periode
van drie jaar. . . alle Lid-Staten van de
Gemeenschap hebben besloten de Overeen-
komst te tekenen, evenals trouwens de
Gemeenschap zelf
…..
(blz. 368).

EG verslagen? Mij dunkt, nog niet hele-
maal.

M. Hulsman-Vejsovâ

Naschrift

Voor een uitweiding over de bron-

nen waarop ik me baseerde, zoals me-
vrouw Huisman die geeft,
is
in een
column geen plaats. In een column
moet kort en krachtig geschreven wor-

den; daarom putte ik voor de citaten
uit de korte en krachtige redevoeringen
(mondelinge verslagen) van Malfatti
resp. Ortoli.

Mag men bij het zoeken naar een
woordspeiing niet een klein beetje onder

(c.q. overigens nauwelijks) vreemde
v(ers)iag varen?

Slechts de door mevrouw Huis-

BUREAU VAN SPAENDONCK

GEINTEGREERDE ASSISTENTIE VOOR BEDRIJVEN EN ORGANISATIES IN.ONTWIKKELING

LEWIX

BELEIDS-ADVIEZEN

BESTUURS-BEGELEIDING.

BEHEERS-ADMINISTRATIE

SERVICE-CENTRALE

VOOR

MANAGEMENT EN ONTWIKKELING

VAN

ORGANISATIES – INSTELLINGEN – ONDERNEMINGEN

• BESTUURS-BEGELEIDING: VerUouw&ijke, objectieve en serieuze behartiging van de SECRETARIAIEN van Bestuurlijke instanties,
als voorwaarde voor ordelijk, democratisch, doelmatig en
effectief overleg.

TILBURG

REITSEPLEIN 1 – TEL M1 3-678000 – TELEX 52384

ESB 17-10-1973

919

1-laim Levy en Marshall Sarnat: lnvestment and portfolio analysis,
John Wiley and

Sons, Baffins Lane 1972, 604 blz., £
5.50.

man als tweede, derde en vierde ge-

noemde onderwerpen betreffen de inter-
ne EG. De overige negen passages gaan

over de externe betrekkingen die ik in

mijn stukje juist uitdrukkelijk buiten

beschouwing liet.
Van de door mevrouw Huisman

bijeengebrachte citaten ben ik niet onder
de indruk; het zijn dezelfde algemene

uitspraken en vrijblijvende beloften zo-als ik die ook voor mijn eigen artikeltje

verzamelde. Wat dat betreft geeft me-
vrouw Huisman inderdaad een aanvul-

ling, en heeft zij haar doel bereikt.
Alle economische processen kun-
nen lange-termijnprocessen genoemd
worden. Het hangt er maar van af
wanneer men een proces als voltooid

beschouwt (en wat onder ,,lange ter

mijn” verstaan wordt). Dat wil overigens
niet zeggen dat in één jaar geen con-

crete, en eventueel substantiele, vorde-
ringen gemaakt kunnn worden op

(juist door mij naar voren gehaalde)

gebieden waarmee de EG zich reeds
zeer lang bezig houdt. Mijn overzicht

was echter meer bedoeld om een indruk
te geven van de vaagheden waarin de
Commissie zich nu (16 jaar na de start)

nog moet hullen inzake voor integratie
essentiële aspecten, dan om te illustreren

hoe weinig er in één jaar tot stand zou

zijn gebracht.
Ik geloof niet dat mevrouw Huis-

man en ik van mening verschillen, noch

over de huidige situatie, noch over de

gewenste toekomstige voortgang van de
EG 1). Waar mevrouw Huisman ten-

slotte antwoordt op de vraag ,,EG ver-
slagen?” met een ,,Mij dunkt, nog niet

helemaal”, schreef ik ,,We zullen zien.

Tot volgend jaar!”.

Het is de bedoeling van de schrijvers
om de traditionele effectenanalyse te in-

tegreren met de nieuwere theorie om-

trent diversificatie en evenwichtige

portefeuillevorming, om het aldus op-
gebouwde analytische apparaat toe te

passen op het onderzoek van volkomen
en onvolkomen effectenmarkten, con-
glomererende fusie, investeringsselectie
en internationale beleggingen.

7. Ik dank mevrouw Hulsman voor

haar bijdrage. Tot volgend jaar!

A. Ketting
1) Vergelijk mijn column ,,Egoïsme” in
ESB
van 21 februari 1973.

Het eerste deel van het boek is gewijd

aan de effectenanalyse. In afzonderlijke
hoofdstukken komen aan de orde een

aantal institutionele aspecten van het
beleggen (Organisatie en techniek van
de effectenhandel), de bepaling van de.
ondernemingswinst (vooral gericht op

de winst per aandeel), maatstaven voor de winstgevendheid (interne rentevoet,
netto contante waarde en meetkundig

V

Een onzer relaties is een, op commerciële basis werkend,
zowel nationaal als internationaal georiënteerd technisch-wetenschappelijk research-instituut met een jaaromzet van f 25 miljoen en met een personeelsomvang
van 400 personen, waarvan 80 academici.
Voor dit instituut zoeken wij een

[CoNflijm

die de directie zal assisteren in haar beleidsvormende en leidinggevende taak op economisch en commercieel

gebied.

Voor deze functie wordt gedacht aan iemand van circa 35 jaar, die is afgestudeerd in de bedrijfseconomische
richting en die zijn kennis van commerciële economie en de daarbij van toepassing zijnde administratieve
systematieken heeft kunnen verdiepen en verbreden door ervaring in een middelgrote of grote onderneming.

Volden & co

organisatie-adviseurs

eden orde van organisatie-adviseurs

/

Degenen die voor deze functie belangstelling hebben,
( wordt verzocht hun sollicitaties te zenden aan ons
bureau te Amsterdam, Jan van Goyenkade 12 tav.
Dr. A. C. M. van Keep. Indien gewenst kunnen
bij
hem ook tevoren telefonisch
nadere informaties worden ingewonnen (01600-33090).
Vanzelfsprekend worden sollicitaties met de vereiste
vertrouwelijkheid behandeld.

920

gemiddelde van de jaaropbrengst-voe-
ten), de waardebepaling van obligaties

en winstpreferente aandelen, die van ge-

wone aandelen (boekwaarde, contante
waarde toekomstige winsten, prijs-

/winst-verhouding en contante waarde
toekomstige dividenden).

Het tweede deel draagt als opschrift:

portfolio selection, maar opent met

twee hoofdstukken die aan het beslissen
bij onzekerheid gewijd zijn. De axioma-
tische nutstheorie wordt in de Luce-

Raiffa-variant beknopt gepresenteerd,

en de ,,state preference”-theorie moet
het met twee pagina’s doen. De vorm
van de nutsfunctie krijgt meer aan-

dacht, en hierbij wordt nog een verband
met het eigenlijke onderwerp van het

boek gelegd middels een empirisch on-
derzoek naar het verband tussen de ge-

middelde winstvoet en een negentiental

hogere momenten over een viertal el-

kaar overlappende perioden, voor een

aantal Amerikaanse beleggingsfondsen. Hierna volgen vijf hoofdstukken over
het portefeuillevraagstuk met als cen-

traal thema de efficiency-criteria. Dit is

het belangwekkendste gedeelte van het

boek, ook omdat vele collega-leer-
boekschrjvers deze problematiek vrij-

wel negeren. Vergelijkende exercities

worden uitgevoerd met het General Ef-
ficiency Criterion (ontwikkeld door

Quirk en Saposnik in 1962, maar min

of meer ,,gepatenteerd” door de schrij-

vers zelf) en het ,,Risk Aversion Crite-
non” dat niets anders inhoudt dan dat
de eerste afgeleide van de nutsfunctie

positief, maar de tweede negatief is.

Vervolgens gebeurt dat met het ,,Mean
Variance Criterion” van Markowitz,

het ,,Two Stage Cniterion” van de
schrijvers zelf, dat het ,,General Effi-
ciency Criterion” als eerste en het

,,Mean Variance Criterion” als tweede

zeef toepast, het ,,Quadratic Utility Cri-
terion” en het ,,Expected Confidence
Gain Criterion” van Baumol.
Als entrefilet hierbij dient een in ortho-

doxe ,,mean variance”-stijl gehouden

exposé over portefeuille-vorming van

primaire en secundaire liquiditeiten,
twee effecten en tenslotte drie effecten,

waarna de betekenis van de covariantie

wordt gedemonstreerd, inclusief de ,,ef-

ficiency frontier” die echter noch met
kapitaalmarktlijn noch met isonutscur

ven geconfronteerd wordt.
In een afzonderlijk hoofdstuk wordt

aangetoond dat de diverse efficiency-

criteria, wanneer onafhankelijkheid
wordt verondersteld tussen de uitgangs-

positie qua ,,wealth” en de opbrengst-

voet een ,,efficient set” genereren die on-
afhankelijk van de ,,initial wealth” is,

dat ook de te bezigen discontovoet neu-
traal is, waarna nog een praktisch voor-
beeld van de relatieve efficitiviteit van

de voornaamste ten tonele gevoerde cri-
teria ordt gegeven. Het tweede deel

van het:boek wordt besloten met een
zeer minlitieuze beschouwing over het
Sharpe-Lintner-model van de kapitaal-
markt.

Het derde deel bestrijkt de reeds ge-
noemde toepassingsgebieden. Verschil-
lende hoofdstukken zijn voorzien van

appendices Waarin o.m. wiskundige be-
wijzen van het in de tekst gestelde zijn

ondergebracht. Een vierde deel is nog
toegevoegd om een aantal wiskundige

0
de r

vraagt

chef financiële zaken (mnl./vrl.)

van de eenheid Onderzoekbeleid

voor het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen

t.b.v. het Directoraat.Generaal voor de Wetenschappen, dat een andere organisatie-
structuur zal krijgen.

De taak van de afdeling is o.m.: voorbereiden en opstellen van de voorlopige begroting
(Onderzoek)
;
financieel-technische werkzaamheden voortvloeiende uit goedgekeurde
begrotingerijsubsidieaanvragen
;
geven van voorschriften m.b.t. inrichting begroting,
administrâtie en jaarrekening, in overeenstemming met de richtlijnen; mede begeleiden
van eventuele bouwprojecten
;
in samenwerking met de betreffende beleidsafdelingen,
toekennen van individuele subsidies voor congressen, studiebeurzen, studiebijeenkomsten
enz.; evalueren van methoden en doen van voorstellen welke tot grotere doelmatigheid
kunnen leiden.

Vereist: doctoraal examen economié of HBS met SPD. Enige jaren ervaring op het gebied
van bedrijfseconomische analyses en boekhouding/budgetbewaking.
Leeftijd b.v.k. boven 35 jaar.

Standplaats: ‘s-Gravenhage.

Salaris, afhankelijk van leeftijd en ervaring, max. f3882,- per maand.

Schriftelijke sollicitaties onder vermelding van vacaturenummer 3-89310936 (in linker-

bovenhoek van brief en enveloppe) zenden aan de Rijks Psychologische Dienst,

Prins Mauritslaan 1, ‘s-Gravenhage.

AOW-premie voor Rijksrekening. De salarissen zijn exclusief 7
1
/2%
vakantieuitkering

ESB 17-10-1973

921

en statistische begripperi nader toe te

lichten.
Het boek is beslist geen compilatie

zoals er in de jongste tijd een aantal op
dit terrein zijn verschenen. Het is even-

min een ,,statement of the art” met ei-

gen synthetiserende inbreng. Het hangt
er een beetje tussenin. Enerzijds wordt

getracht een aantal uiteenlopende the-
orieën na vergelijkend onderzoek hun

plaats aan te wijzen binnen een alge-
meen kader, maar anderzijds wordt er
toch weer heel wat buiten de synthese

gelaten.

Sommige de belangstelling prikke-

lende vondsten worden opeens schijn-

baar weer vergeten. Zo doen de be-
schouwingen over het meetkundig ge-

middelde als winstgevendheidsvoet de
vraag rijzen waar dat nu wel naar toe

moet, en hoe dat gaan zal, maar de voet

wordt alleen op obligaties toegepast en
verdwijnt daarna spoorloos. Een niet

partiële, maar generale vergelijking van
de efficiency-criteria ontbreekt; hier zou

een Venn-diagram wonderen kunnen

doen..
Van de beloofde toepassingen komt

in het derde deel eigenlijk maar weinig

terecht. Met uitzondering van de be-
sçhouwingen over internationale risico-

verdeling zijn het wel erg vluchtige be-
schouwinkjes. Onderwerpen als random
walk en technische analyse worden in

boulevardpers-stijl afgedaan; sommige
hoofdstukken en aanhangsels lijken

volkomen verdwaald te zijn en daarom
een min of meer zelfstandig leven te zijn

gaan leiden.
Zo meen ik het boek het beste te
kunnen karakteriseren als een interes-

sante, maar zeker nog niet definitieve

monografie over efficientie-criteria, die
echter naar ik vrees niet die bekendheid
zal krijgen die ze zonder twijfel verdient

en wel omdat ze ongelukkigerwijze ,,in-
gepakt” -zit in’een dik leerboek.

A:
1 Diepenhorst.

D. J. Bartholomew en E. E. Bassett:

Cijfers en mensen; de kwantitatieve be-
nadering van de sociale werkelijkheid.
Aula-pocket nr.. 496, Het Spectrum BV,
Utrecht/Antwerpen, 1973, 362 blz.,
f. 9,50.

Om de angst die vele auteurs hebben
voor getallen en symbolen te door-

breken, laten de auteurs, die resp.
statistiek doceren in Kent en aan het

Imperial College te Londen, zien hoe
menselijk gedrag yaak exacter kan

worden weergegeven in cijfers dan in

woorden. Zij doen dit aan de hand van
een aantal concrete menselijke gedra-

gingen: oorlogen, stakingen, verkie-
zingen, opiniepeilingen, intelligentie-
tests en weddenschappen. De auteurs

veronderstellen bij hun lezers geen wis-
kundige kennis.

0

– geeft

eigen huis zonder zorgen

Totale financiering van uw eigen huis (oud of
nieuw), met
alle
bijkomende kosten. Normale rente
over gehele lening, geen afsluitprovisie.

Vraag budget-schema aan:

Het Voorlichtingsbureau voor Academici, hogere
ambtenaren, staffunctionarissen, leraren etc.

Maliebaan 98,

Utrecht, telefoon 030 – 31 9747*

PROVINCIE

0

GRONINGEN

Bij het bureau sociaal-economische ontwikkeling

van de 7e afdeling van de provinciale griffie kan

worden geplaatst

een

jonge medewerker
die zal worden belast met voorbereidende werk-
zaamheden m.b.t. behandeling van vraagstukken

op sociaal-economisch gebied, zoals om, werk-

.gelegenheid, woningbouwaangelegenheden,
infrastructuur, openbaar vervoer, agrarische

zaken.

Gevraagd wordt – diploma HEAO (financieel-
• econömische richting). MO-
economie of gelijkwaardige
opleiding.

goede redactionele vaardig-
heid.

Ervaring met deze werkzaamheden is gewenst
Salariëring afhankelijk van opleiding en ervaring

tot maximaal f 2189,— per maand.

De gebruikelijke rechtspositieregeli ngen zijn van

toepassing.
Sollicitaties schriftelijk binnen 1

4 dagen te rich-

ten aan dé griffier der staten van Groningen, pro-
vinciehuis, Martinikerkhof 12, Groningen.

922

Auteur