UITGAVE. VAN ‘DESTICHTING HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH, INSTITUUT
Spaarquote (II)
D
E Ruiter heeft zijn lezers de vorige week nog wat meer beloofd over
de panel-discussie tijdens de jaarvergadering van de Vereniging voor
de Staathuishoudkunde
1).
Zelf is hij echter slechts matig geïnteres-
seerd in de nationale spaarquote, hetgeen na de vergadering resulteerde in
een verzoek aan ondergetekende enige notities te maken over de middag-
discussie. om
daarmede het politiek kruimelwerk van vorige week aan te
vullen met enige economische kanttekeningen.
Is onze hoge spaarquote te laag? Enige.cijfers ter illustratie: de nationale
spaarquote, uitgedrukt als percentage van het nationaal inkomen tegen
marktprijzen, bedroeg 10,1 pCt. in 1925, 12,8 pCt. in 1929, 8,3 pCt. in 1938
(in sommige van de jaren dertig was de spaarquote zelfs negatief) en 19,9
pCt. in 1955. Van 1960 tot 1966 daalde zij van 22,8 pCt. tot 18.9 pCt,
In 1954 nog werd door het Centraal Planbureau voor 1970 een spaarquote.
van 11 pCt. berekend. Nu komen we voor datzelfde streefjaar tot ongeveer
het dubbele van dit laatste percentage; om precies te zijn: 22,6 pCt. Hoe
deze cijfers ook hebben mogen fluctueren, het panel was van mening dat
de in het begin dezer alinea gestelde vraag bevestigend dient te worden
beantwoord: gezien de structurele taken waarvoor onze economie zich
nu gesteld ziet, dient de nationale spaarquote te worden verhoogd. Gehoord
werden argumenten voor deze verhoging op grond van de onbevredigende
stand van zaken van. de lopende rekening van de betalingsbalans, en op
grond van een groter beslag dat door de overheid gelegd moet worden op
de beschikbare middelen. Nadrukkelijk werd gewezen op het gevaar dat een
daling van de ondernemingsbesparingen inhoudt voor de ontwikkeling
van het speurwerk.
•Hoe reageert onze nationale spaarquote op een verandering in de pri-
maire inkomensverdeling? Het lijkt mij nu niet zinvol om na te gaan of de
arbeidsinkômensquote stijgt omdat het aantal zelfstandigen afneemt, of
omdat het algemeen loonniveau opgevoerd wordt door een aantal ,,sterke”
bedrijfstakken. Enkele panelisten toonden zich ernstig bezorgd omdat
het ,,kritische punt in de marges” van onze economie met betrekking tot de
buitenlandse concurrentiepositie bereikt zou zijn. Anderen vreesden, dat
onvoldoende, riskante investeringen zouden plaatsvinden, zodat de groei in
gevaar komt. Over de gevolgen van een verdere arbeidstijdverkorting werden
verschillende geluiden vernomen. Sommigen signaleerden het gevaar, dat
bij een dalend niveau van de produktie de consumptieve bestedingen niet
dalen en de investeringsbehoeften zelfs toenemen. Er werd daarentegen ook
getwijfeld aan mogelijke ernstige gevolgen van een verdere arbeidstijd-
verkorting, omdat deze in de plaats zou komen van loonsverhoging. Binnen
het kader van de discussie rondom de primaire inkomensverdeling werd ook
gepleit voor huurverhogingen om de ontsparingen bij de exploitatie van het
woningbezit tegen te gaan; prompt werd er het ad hoc-karakter van een
dergelijke maatregel tegenover gesteld. —±
20 december 1967
52e
jaargang, no. 2624
verschijnt wekelijks
COMMISSIE VAN REDACTIE:
L. H. Klaassen; H. W. Lambers; P. 3.
Montagne; J. Tinbergen; A. de Wit.
REDACTEUR-SECRETARIS:
A. de Wit.
ADJUNCT REDACTEUR-SECRETARIS:
P. A. de Ruiter.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:
F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J.
Vlerick.
SECRETARIS COMMISSIE VAN ADVIES
VOOR BELGiË:
J. Geluck.
Dis. W. Siddré
Spaarquote (jJ)
………1295
Prof.
Dr. A. Heerije:
Structuur en conjunctuur!,
met ccii izaschrift van Dr.
C. de Ga/all ………….
1296
Dr. J. D. de Haai,, in.b.a.:
De expediteursfunctie en de
vervoersontwikkeling
1299
A. A. Bouwman:
Het speur- en ontwikkelings-
werk in Nederland (11) . . . . 1302
R. P. Simons Cohen:
De landbouw in de Europese
Genieenschap ………..1305
Prof. Dr. J. A. Geertinan:
Indrukken van een reis naar
de Sowjet-Uni (ii) …….1306
Prof. Dr. C. D. Jongman:
Geld- en kapitaalmarkt . .. 1309
Mededelingen voor econo-
misten ………….1308, 1310
Met dit nummer is de 52e jaargang
afgesloten
1295
Hoe reageert onze nationale spaarquote op een ver-
andering van de secundaire inkomensverdeling? Nadat de
effecten van de door de overheid gevoerde sociale en fiscale
politiek hun weerslag hebben gevonden in de cijfers van de
secundaire inkomensverdeling, determineren de beschik-
bate inkomens van gezinnen, overheid en bedrijven in
belangrijke mate de besparingen. Enige discussie ontstond
over de fiscale prikkels voor de bedrïjfsbesparingen. Het
waardeoordeel van de panelisten neigde naar een fiscaal
regime waarbij de inkomens, bestemd voor expansie van
een bedrijf, minder belast worden dan de inkomens die
uitgekeerd worden. Bij deze constatering bleef het dan.
Ik hoorde niet in hoeverre een daling van de belasting op
de winstinkomens de investeringen positief zal beïnvloeden,
in hoeverre het volume van de goederenuitvoer daardoor
zal dalen, en in hoeverre de werkloosheid zal veranderen.
Men was het erover eens, dat een verschuiving van de
directe naar de indirecte belastingen wenselijk is. Niemand
illustreerde deze zaken met de voor de hand liggende
cijfers uit de alternatieven van het Centraal Planbureau.
Andere onderwerpen die aan de orde werden gesteld,
waren hoe de spaarquote verhoogd kan worden door spaar-
dwang. De discussie over spaarloon, investeringsloon en
verniogensaanwasdeling leverde naar mijn mening weinig
nieuwe perspectieven op; dat spaarloon en investerings-
loon moeten komen uit de ruimte voor loonstijging, werd
geaccepteerd, maar weinig realistisch geacht, ook al omdat
een berekening van de ruimte voor loonkostenstijging
nog veel moeilijkheden oplevert.
De voorzitter van de Vereniging vroeg aan het einde
van de middag welk pakket maatregelen de panelisten
als super-spaarminister zouden propageren. Niemand
voelde blijkbaar veel voor deze functie. Een nieuwe sug-
gestie was een aanvulling op de Trias Politica met een
vierde zelfstandige macht: de Herverdelende Macht.
De overige suggsties varieerden van meer nadruk op
premie- en winstdelingsspaarregelingen tot een uitge-
sproken scepticisme over de macro-economische betekenis
van deze spaarprikkels. Ook de gedachte om het kosten-
niveau meer voelbaar te maken via retributies, werd reeds
vele malen gehoord en even vaak weer louter voor kermis-
geving aangenomen.
Ten slotte nog een opmerking over de organisatie van
de kennisoverdracht. Deze kon naar mijn mening meer
doelmatig zijn. Waarom ontbraken op de vergadering
enkele overzichtelijke tabellen met statistische gegevens?
Waarom was er geen schoolbord in de zaal aanwezig?
Zonder nu direct de middagdiscussie te beschouwen als een
dieptepunt in een lange reeks bijeenkomsten (een mening
die mij deze week ter ore kwam) of als een hoogtepunt in
dezelfde reeks (omdat zeker 50 pCt. van de aanwezigen
de gehele middagdiscussie uitgezeten heeft), zou ik een
meer doehnatige communicatie willen bepleiten, door bijv.
de middagzitting in een aantal sectievergaderingen over de
preadviezen te laten uiteenvallen.
Capelle aan den Ijssel.
W. SIDDRÊ.
(Toch bedankt Wou!. dR).
1)
Het panel bestond uit de drie preadviseurs, Prof. Dr.
H. W. J. Bosman, Dr. J. 13. D. Derksen en Prof. Dr. W. Hessel,
alsmede Prof. Dr. G. A. Kessier, Prof. Mr. Drs. H. Langman,
Drs. S. Miedema, Dr. G. M. J. Veidkanip en Dr. M. Weisglas,
voorzitter van het forum.
Structuur
Inleiding
O
NLANGSheeft Dr. C. dc Galan de belangrijke vraag
aan de orde gesteld of de huidige werkloosheid in
Nederland conjunctureel dan wel structureel is
1).
Naar het oordeel van Dr. de Galan is de werkloosheid
van conjuncturele aard. Deze constatering heeft ingrijpende
consequenties voor de te voeren economische politiek. Het
ligt voor de hand dat Dr. de Galan pleit voor het treffen
van conjuncturele maatregelen en het bewerkstelligen van
een lichte overbesteding.
In het. artikel van Dr. de Galan zoekt men tevergeefs
naar een omschrijving van de begrippen structurele en
conjuncturele werkloosheid. Daardoor zou de mening
kunnen postvatten dat de wetenschappelijke analyse ènder-
geschikt is gemaakt aan overwegingen van politieke aard.
Wij zullen daarom pogen de vraagstelling te benaderen
door eerst nader in te gaan op de begrippen structurele en
conjuncturele werkloosheid. Het zal dan blijken dat een
minder eenzijdige beantwoording dan die van De Galan
overweging verdient.
Conjunctuur en structuur
De economische theorie staat aan de vooravond van de
constructie van een theorie waarin de ontwikkeling van
nationaal inkomen en nationaal produkt in de tijd integraal
wordt verklaard. Een belangrijke bouwsteen van die theorie
zal door de techniek worden gevormd. Indien en voor
zover de introductie van de technische ontwikkeling noopt
tot het analyseren van de betrekkingen van afhankelijkheid
die er bestaan tussen aard en omvang van de technische
vooruitgang en het maatschappelijk gebeuren, wordt terug-
gegrepen op de
probleemstelling
van K. Marx: een analyse
van de factoren die de economische en maatschappelijke
ontwikkeling in den brede beheersen. Deze indruk wordt
versterkt door de overweging dat van een dergelijke inte-
grale theorie de traditionele groei- en conjunctuurtheorie
deel zullen uitmaken. Een.van de grote problemen is daarbij
de synthese van de conjuncturele en structurele aspecten
van de ontwikkeling. Het ontwerpen van een model waarin
zowel recht wordt gedaan aan het capaciteitseffect als aan
het bestedingseffect van een en dezelfde investering roept
al grote moeilijkheden op.
Tegen de bovenstaande achtergrond ligt het voor de
hand de term conjunctuur te bezigen voor de aanduiding
van de vraagaspecten van de economische ontwikkeling
en de term groei of structuut voor het weergeven van de
aanbodaspecten. Daarmede wordt niet betoogd dat vraag-
en aanbodfactoren ook feitelijk onafhankelijk van elkaar
zijn; het voorbeeld van de investeringen leert hoezeer
vraag- en aanbodfactoren in een proces van economische
ontwikkeling onderling verweven kunnen zijn. Maar dit
houdt niet in dat het inzicht niet wordt verdiept door de
onderscheiding te hanteren, zolang een integrale theorie
van de economische ontwikkeling ontbreekt op grond
waarvan een meer verfijnde analyse mogelijk zou zijn.
5)
C. de Galan: ,,Structuur of conjunctuur?” in
E.-S.B.
van
22 november 1967.
1296
n conjunctuur!
Dit geldt in het bijzonder voor de begrippen conjunc-
turele en structurele werkloosheid. Onder conjuncturele
werkloosheid wordt dan de werkloosheid verstaan die
voortvloeit uit het teruglopen van de bestedingen. De
vraag schiet tekort om alle produktiefactoren in te schake-
len. Essentieel is, dat niet alleen werknemers werkloos zijn,
maar dat ook de kapitaalgoederen braak liggen. De struc-
turele werkloosheid hangt samen niet de aanbodcondities
van het economisch proces. Speciaal onder invloed van de
technische ontwikkeling zijn voortdurende wijzigingen in
de aard en omvang van de kapitaalgoederenvoorraad denk-
baar. Het is mogelijk dat de omvang en de samenstelling
van de kapitaalgoederenvoorraad ten achter blijft bij de
ontwikkeling van de beroepsbevolking. Maar het is ook
mogelijk dat de dynamiek noopt tot het vervangen van
arbeid door kapitaal, waardoor werknemers worden afge-
stoten. M.a.w. in het geval van structurele werkloosheid
zijn hetzij niet voldoende kapitaalgoederen aanwezig hetzij
niet de juiste om de beroepsbevolking volledig in te
schakelen.
Hiermede is een belangrijk verschil met conjuncturele
werkloosheid aangeduid. Immers, conjuncturele werkloos-
heid kan in beginsel worden bestreden door de effectieve
vraag te stimuleren, waardoor zowel de machines weer
worden benut als de werknemers weer aan het werk kunnen
gaan. De structurele werkloosheid zit veel dieper. De tech-
nische
ontwikkelingr
is zodanig dat op sommige groepen
werknemers nimmer meer een beroep zal worden gedaan
binnen het raam van hetzelfde type produktieproces. De
bestrijding van de met automatisering samenhangende
structurele werkloosheid eist dan ook meer dan ,,… een
internationale, voorzichtig overspannende, economische
politiek”
2).
Door de structurele aspecten van de werkloos-
heid als van conjuncturele aard aan te merken, bestaat
enerzijds het gevaar dat maatregelen worden verdedigd
die de situatie verergeren, terwijl anderzijds de aandacht
wordt afgeleid van de meer fundamentele ontwikkelingen
die het huidige tijdsgewricht kenmerken.
Werkloosheid
in
Nederland
Het toepassen van een aan de theorie ontleende begrips-
matige onderscheiding op een concrete situatie noopt altijd
tot voorzichtigheid. In dit geval dient men er op bedacht
te zijn, dat er van een zekere interactie sprake kan zijn
tussen conjuncturele en structurele aspecten van de werk-
loosheid.
Laten wij dit eens illustreren aan de hand van de loon-
vorming. De Galan laat in zijn artikel de loonvorming
geheel buiten beschouwing, maar wij nemen niet aan dat
hij daarmede een relatie tussen werkloosheid en loon-
ontwikkeling wil ontkennen. Een deel van de werkloosheid
in de bedrijven is een gevolg van de versterkte vervanging
van arbeid door kapitaal onder invloed van de sterke loons-
verhogingen van de laatste jaren. Deze loonstijgingen zijn
voor sommige ondernemers aanleiding geweest hun produk-
tieprocessen minder afhankelijk te maken van de produktié-
factor arbeid. Van een dynamisch bedrijfsleven kan men
moeilijk een andere reactie op de jarenlang aanhoudende
overspanning verwachten.
Men kan de vraag stellen of deze werkloosheid door
conjuncturele dan wel door structurele ontwikkelingen
wordt veroorzaakt. Het behoeft waarschijnlijk nauwelijks
betoog dat hier van interactie sprake is. De sterke loons-
verhogingen, die de produktiviteitsstijging in sterke mate
overtroffen zijn het gevolg geweest van conjuncturele over-
spanning; de vraag ontwikkelde zich in een sneller tempo
dan de produktiecapaciteit. Maar de reactie van de onder-
nemers impliceert het aanbrengen van een wijziging in de
verhouding van kapitaal en arbeid, d.w.z. dat een wezen-
lijke verandering aan de aanbodzijde plaatsvindt. In die
zin is van een structureel element sprake.
Wanneer men nu verder overweegt dat in sommige
produktieprocessen het tempo van de technische ontwikke-
ling – mede onder invloed van de sterke loonsverhogingen
– niet in voldoende mate is bijgehouden, waardoor men
dc aansluiting op de internationale markten heeft gemist,
kan men opnieuw niet aan de indruk ontkomen dat het
te eenzijdig is om hierin uitsluitend conjuncturele ontwikke-
lingen te zien. Ook al is het wéllicht juist dat in het algemeen
sprake is van een conjuncturele verflauwing in de zin van
een wat teruglopende vraag, het is voor een evenwichtige
beoordeling noodzakelijk ook de meer structurele facetten
in ogenschouw te nemen. Immers, een verouderd produktie-
apparaat krijgt geen nieuwe glans door een aantrekkende
conjunctuur. Men doet er verstandig aan zich de vraag
voor te leggen of in sommige gevallen niet gehele produktie-
processen door nieuwe vervangen moeten worden, in plaats
van het eenzijdig belichten van de conjuncturele elementen
van de huidige ontwikkeling.
Samenvattend, de samenhang die in de werkelijkheid
bestaat tussen de vraag- en aanbodfactoren die de econo-
mische ontwikkeling beheersen, mag niet de aandacht af-
leiden van de omstandigheid dat zeer wezenlijke verschui-
vingen in de aanwending van de produktiefactoren de ver-
minderde vraag naar arbeidskrachten in sommige regio’s
en sommige industrietakken veroorzaken. Op meer lange
termijn bezien maken deze verschuivingen onderdeel uit
van onder invloed van de technische ontwikkeling staande
fundamentele veranderingen op de arbeidsmarkt.
Consequenties voor het beleid
Zelfs wanneer mijn opvatting dat ook van structurele
werkloosheid sprake is, slechts gedeeltelijk juist is, kan
toch worden vastgesteld dat het scheppen van ,,… een
bewuste situatie van over-full employment”
2)
door het
voeren van een infiatoire politiek bedenkelijk is. Zijn wij
dan nu al weer de les vergeten die uit de zojuist achter ons
liggende periode van overspanning kan worden geleerd,
nI. dat een te sterke stijging van het loon- en prijspeil de
werkloosheid in snel tempo vergroot door het verminderen
van de export? Willen wij dan werkelijk niet inzien dat het
2)
C. de Galan, t.a.p. blz. 1177.
E.-S.B. 20-12-1967
1297
kunstmatig opvoeren van de bestedingen, de lonen zo zal
verhogen dat het proces van mechanisering eerder wordt
gestimuleerd dan wordt afgeremd? De werkloosheid wordt
dan veeleer groter dan kleiner. Moet dan opnieuw de even-
wichtige groei in de waagschaal worden gesteld ten behoeve
van korte-termij nsuccessen?
Nodig is een structuurbeleid, d.w.z. een beleid dat aan-
knoopt bij de ontwikkeling aan de aanbodzijde van het
economisch proces. Het conjuncturele beleid dient daarop
te zijn afgestemd en erdoor te worden bepaald. Tot het
structuurbeleid behoort het voeren van een arbeidsmarkt-
politiek. Deze politiek dient echter te zijn geïnspireerd op
de dynamiek van de samenleving die vooral wordt beheerst
door de technische ontwikkeling en niet op het Keynesi-
aanse recept van koopkrachtinspuitingen ter stimulering
van de effectieve vraag, wanneer deze naar beneden afwijkt
van de gegeven produktiecapaciteit.
Slot
Bij de behandeling van het onderhavige onderwerp wordt
men gehinderd door de omstandigheid dat een integrale
theorie van de economische ontwikkeling nog niet voor
–
handen is. Een analyse van conjuncturele en structurele
factoren in het economisch proces staat nog in de kinder
–
schoenen. Ook in de economische politiek openbaart zich
dit in de vorm van de regelmatige botsingen tussen conjunc-
tuur- en structuurpolitiek. Maar juist hierom is voor-
zichtigheid geboden bij het trekken van conclusies. Voor
de mens die op straat staat is het onverschillig of dit door
de conjuncturele of door de structurele ontwikkeling komt.
Het wordt hoog tijd dat de beschikbare intellectuele krach-
ten worden gemobiliseerd om te gaan denken over een
wereld waarin de arbeid geen arbeid meer zal zijn.
Naarden.
A. HEERTJE.
Naschrift
V
OOR zijn reactie op mijn stukje in
E.-S.B.
van 22
november 1967 ben ik Heertje dankbaar. Met een
aantal van zijn opmerkingen ben ik het wel eens.
Maar verhelderend acht ik zijn hele betoog toch niet en
het heeft me ook niet overtuigd.
Begripsmatig schematiseert Heertje teveel. Het gaat bij
conjunctuur niet alleen om de vraagzijde en evenmin
lijkt het mij doelmatig alle wijzigingen in aanbodfactoren
structureel te noemen. Van conjunctuur moet worden
gesproken, indien de verhouding tussen bestedingen en
produktie(capaciteit) op korte termijn in het geding is.
Bij structurele factoren gaat het om lange-termijnontwik-
kelingen in techniek, natuurlijke omstandigheden, maat-
schappelijke orde en consumentenvoorkeur. Vraag-
verschuivingen op lange termijn, onder meer op grond
van inkomenselasticiteiten, zou ik structureel willen
noemen; allerlei verschuivingen in beloningsverhoudingen
en investeringen zijn dat niet. O’erigens, zomin als Heertje
ben ik in staat een waterdichte afsluiting aan te brengen.
Conjuncturele werkloosheid ontstaat zeker niet alleen
uit ,,het teruglopen van de bestedingen”, maar wel uit het
tekort schieten van de vraag vergeleken met de produktie-
capaciteit, wat niet hetzelfde is. En structurele werkloos-
heid is niet elke uit investeringen en substitutie voort-
vloeiende vervanging van arbeid, maar langdurige uit-
schakeling van bedrijfstakken, beroepsgroepen of regio’s,
zoals bijv. in Zuid-Limburg. Structureel is inderdaad, als
,,op sommige groepen werknemers nimmer meer een
beroep zal worden gedaan binnen het raam van hetzelfde
type produktieproces”.
Nu is het nuttig op te merken, dat ik niet ontken dat er
structurele ontwikkelingen gaande zijn. Allicht niet.
Evenmin verschil ik met Heertje van mening dat er voort-
durend omschakelingen in het produktieproces plaatsvinden
en dat deze elkaar in steeds sneller tempo zullen opvolgen.
Dat heb ik in het eerste artikel ook aangeduid. Maar dat
is de vraag niet. In het geding is het karakter van de
huidige werkloosheid, dat ik conjunctureel noem op grond
van de volgende overwegingen.
De ontwikkelingen in het buitenland, waarop ook
in de Macro-economische verkenning 1968
een duidelijk
licht is geworpen en waarvan Nederland in sterke mate
invloed ondervindt.
De vermindering van de werkgelegenheid op korte
termijn in het gehele land, zonder dat (afgezien van Lim-
burg) van een uitzonderlijke regionale situatie sprake is.
De regionale verhoudingen in ons land zijn van structurele
aard, maar zij leiden thans om conjuncturele redenen tot
werkloosheid.
De plotselinge en dus waarschijnlijk niet structurele
stabilisatie van de investeringen in de bedrijven en bij de
overheid, vergelijkbaar met de ontwikkeling in 1951-1952
en in
1958.
Dit wijst ook niet op een sterke substitutie-
impuls.
De sterke mate waarin de altijd conjunctuurgevoelige
bouw is getroffen, mede onder invloed van het gunstige
weer en de terugkeer van pendelaars uit Duitsland. Welke
aanbodverschuivingen zouden hier in het geding zijn?
Ten behoeve van de werklozen en van de regio’s moet
dit op korte termijn aanleiding geven tot een conjunctureel
beleid. En, daaromtrent ben ik het met Heertje zeker eens,
tot een arbeidsmarktpolitiek op langer zicht. Maar ook
zo’n politiek gedijt het best in een situatie van volledige
werkgelegenheid.
Nog twee opmerkingen tot slot. De betekenis van de
groei is niet in discussie en de ontwikkeling van ons
theoretisch instrumentarium in dit opzicht is zeker toe te
juichen. Over de loonvorming heb ik inderdaad niet ge-
sproken, maar ik meen me daarover indertijd kritischer
te hebben uitgelaten dan Heertje zelf, overigens met begrip
voor de omstandigheid dat de forse verhogingen groten-
deels uit achterstanden en conjunctuur te verklaren waren.
P.S.
Heertjes opmerking over het ondergeschikt maken
van de analyse- aan politieke overwegingen heb ik niet
goed begrepen. Als dat zo was zou de conclusie toch juist
anders hebben moeten luiden?
Roden.
C. DE GALAN.
(IM.)
Â
PV
A
1298
De expediteursfunctie
en cle vervoersontwikkeling
Inleiding
H
ET Wetboek van Koophandel definieert de expediteur
als iemand die zich met het doen vervoeren van koop-
manschappen en -goederen te land of te water bezig-
houdt. De naam expediteur is niet beschermd. In Neder-
land kunnen de expediteurs geografisch als volgt worden
onderscheiden: de zeehavenexpediteurs, de oostgrens- en
zuidgrensexpediteurs (vnl. gericht op het landtransport) en
de luchtvrachtexpediteurs, die kantoren op of bij een van
de vliegvelden hebben.
De werkzaamheden van de expediteur kunnen inhouden:
1.inlichtingen verstrekken over de vervoersmogelijkheden
en vervoerskosten;
verzorgen van de vervoersdocumenten;
verzorgen van de goederentransportverzekering;
verzorgen van douaneformaliteiten;
zorgen voor een zo spoedig mogelijke verzending, al
dan niet in groupage;
verrichten van expertise bij schadegevallen;
controle bij laden, lossen en overslag (monstertrekken,
wegen e.d.);
verpakken c.q. ompakken van goederen;
opslag van douanegoederen en van vrije goederen;
controle van vracht- en expeditienota’s.
Het is begrijpelijk, dat vervoersbedrijven van enige om-
vang alle of een deel van de hierboven genoemde activi-
teiten zelf verzorgen, ten einde het contact met het ver-
ladend bedrijfsleven te leggen of te verstevigen, terwijl
bovendien de revenuen van deze activiteiten veelal hoger
zijn dan die van het zuivere vervoer.
In het vervoer over de weg heeft daarnaast het optreden
van onafhankelijke ,,bevrachters” door de zwakke markt-
positie van de individuele vervoerders tot veel misstanden
aanleiding gegeven
1).
Als tegenweer heeft daarop het
particuliere wegvervoer zelf de vrachtbeniiddeling ter hand
genomen door de opbouw van een net van vervoerscentra
en het oprichten van samenwerkingsverbanden.
–
De positie van de Nederlandse zeehavenexpediteur
Deze positie wordt thans door een aantal ontwikkelingen
beïnvloed, t.w.:
1. door de invoering van nieuwe technieken:
a. de ,,door to door”-containers.
Deze leiden ertoe dat een groot aantal van de boven-
vermelde functies in de toekomst door de verlader, resp.
de ontvanger, resp. in meerdere mate door de vervoers-
bedrijven zullen worden verricht. Ten overvloede zij er
hier nog op gewezen dat het stukgoederenpakket in Rotter
–
dam volgens schattingen in 1980 slechts voor 20 pCt. zal
bestaan uit grote transporteenheden, waaronder de con-
tainers en het ,,rij op rij af”-vrachtverkeer zijn begrepen
2).
Zoals in een eerder artikel reeds vermeld, ontwikkelt
zich niet alleen tussen de expediteurs en de vervoerstakken,
doch ook tussen deze onderling een felle strijd om de ver
–
lader, die ,,door to door”-containers benut
3).
Of anders
gesteld: wie zal verantwoordelijk zijn voor het leveren van
de container aan de verlader, voor het regelen van het
doorvervoer naar de eindbestemming en de aflevering aan
de ontvanger. Een ontwikkeling die om, bevorderd wordt
door de verwachte invoering van één vervoersdocument
voor het hele traject.
De rederijen voelen er niets voor dat, zoals de ICHCA
4)
het onlangs formuleerde, naast de ,,existing model carriers”,
waaronder de rederijen, een ieder deze functie zou kunnen
gaan vervullen, aan wie de overheid zulks toestaat (waar-
onder de expediteurs, exporteurs en importeurs e.a.). Zoals
een reder het uitdrukte: ,,Wij wensen als reder niet in het
containervervoer te worden teruggedrukt tot de ,,veerman”
die alleen het ,,pontje” (het containerschip) mag overvaren
en verder de commerciële zaken aan de ,,transmodalist”
(een derde, dH) over te laten. Wij beschouwen de container
als een deel van ons schip en wensen – in samenwerking
met bonafide expediteurs – het gehele vervoer te
regelen”
5).
Anderzijds zijn het vooral de (Amerikaanse) rederijen,
die, ten einde een snellere omloop van hun materiaal te
verkrijgen, de containers hebben gepousseerd. Naarmate
meer huurcontainers van derden in circulatie komen, resp.
ook over de oceaan meer ,,rij op rij af”-verkeer gaat ge-
schieden, valt aan een functie als veerman – althans voor
een deel van de lading – niet te ontkomen.
b. de groupagecontainers.
Met betrekking tot het groupagevervoer ligt de situatie
voor de expediteur ten opzichte van de verlader gunstiger.
De verlader zal bij deelladingen de groupage veelal niet
zelf kunnen toepassen en de expediteur, hetzij de binnen-
landse of de havenexpediteur, resp. de vervoerondernemer
zuilen deze werkzaamheid verrichten. Zonder twijfel ont-
staat hier bij de havens concurrentie tussen de container-
groupagewerkzaamheden van derden, vnl. de scheepvaart-
maatschappijen en de expediteurs (vgl. de ontwikkeling in
New York). De eerdergenoemde reder wees er daarbij op:
,,Ik geloof zeker dat de expediteurs hun bemiddelende rol
tussen verladers en rederijen zullen kunnen handhaven;
de meeste scheepvaartmaatschappijen wensen de expedi-
teurs niet uit te schakelen”, doch stelde verder: ,,Wellicht
zou het verstandig zijn wanneer zij op verschillende plaatsen
in het achterland – zowel in Nederland als Duitsland –
In België werd op 27 september 1967 de tekst gepubliceerd
van een Wet betreffende een statuut voor tussenpersonen op
vervoersgebied op basis waarvan bij Koninklijk Besluit voor-
waarden voor beroepsuitoefening in deze sector kunnen worden
ingevoerd. De wet voorziet in invoering van een vergunningen-
stelsel voor vervoerscommissionairs, vervoersmakelaars en commissionairs-expediteurs bij het vervoer, waarbij ook de
rnoraliteit en de beroepsbekwaamheid een rol spelen, zulks mede
in het kader van de komende E.E.G.-vervoerspolitiek. In Duits-
land zal door Minister Leber een wetsontwerp met betrekking
tot de expediteur worden ingediend, vnl. betreffende de ver-
goedingen voor zijn diensten en opslag.
Scheepvaartvereniging Zuid:
(R)evoluiie mde goederen-
behandeling in de Rotterdamse haven,
1966.
Zie ,,Vervoer in beweging” in
E.-S.B.
van 30 augustus 1967.
International Cargo Haridling Coordination Association.
P. C. van Houten, Lezing op het Nedex-congres, 25 oktober
1967 te Rotterdam.
E.-S.B. 20-12-1967
–
1299
gezamenlijk depots zouden inrichten, waar kleinere zen-
dingen worden verladen en omgekeerd inkomende lading
wordt gelost”
6).
Wat Nederland zelf betreft kan men mijns inziens, gezien
de geringe afstanden, verwachten dat ten opzichte van de
binnenlandse expediteur toch de havenexpediteur zal blijven
domineren. Zulks geldt niet alleen voor overzeevracht,
bestemd voor de randstad, doch ook omgekeerd rijst de
vraag, of het rendabel is overzeevracht welke bijv. uit
Duitsland wordt aangevoerd, eerst aan onze oostgrens te
groeperen in plaats van bij de havens. Uiteraard zal deze
groupage in beperkte mate in het binnenland blijven plaats-
vinden door de zgn. oostgrens- en zuidgrensexpediteurs,
doch deze werkzaamheden zullen voor een groot deel over-
genomen worden door Duitse groupagecentra, buy, in het
Ruhrgebied.
In de grote E.E.G.-landen, waar de havens meer aan de
periferie liggen, ligt de situatie anders. Vandaar dat in
Frankrijk wordt opgemerkt: ,,mais la question fréquem-
ment est posée de savoir si les soteco portuaires ont un
avenir actif ou si les soteco de l’intérieur ont devant elles
des perspectives plus prospères”
7).
Naarmate in dat land
binnenlandse groupagecentra ontstaan, is mijns inziens al-
daar, mede als gevolg van het gemakkelijke vervoer van
gecontaineriseerd goed, de toekomst gunstiger voor de
binnenlandse expediteurs. Het is louter een kwestie van de
dichtheid van de vervoersstromen van en naar bepaalde
punten. Zodra deze toeneemt, zal decontainerisatie verder
naar de bronnen, resp. de bestemming van de groupage-
vracht opschuiven. Het gaat er ten slotte om op een cen-
traal punt met grote regelmaat voldoende goederen voor
een beperkt gebied bijeen te kunnen brengen (te grouperen)
om ze in één zending te verschepen.
naarmate de goederenquanta uit en naar bepaalde
gebieden toenemen, wordt het voor de vervoersbedrijven
meer rendabel eigen kantoren te openen en rechtstreeks
het contact met de verlader te leggen. De ontwikkeling
van kapitaalkrachtige containerrederijen versnelt deze ten-
dens. Door het teruglopen van het aantal rederijen wordt
de keuze van de verladers beperkter en daardoor veelal
eenvoudiger
8).
de onileiding van het vervoer.
De ontwikkeling van nieuwe vervoerstechnieken kan tot
verschuivingen van een deel van het stukgoederenvervoer
naar andere havens aanleiding geven
9).
Van Duitse zijde
,,voorziet” men een concentratie van het containervervoer
uit Duitsland over Bremen/Hamburg, uit Scandinavië over
Gothenburg, uit Noord-Frankrijk over Le Havre, waarbij
Rotterdam en Antwerpen de Benelux-landen toebedeeld
zouden krijgen
10).
In het kader van de tekorten van de
D.B.B. en de zeehavenpolitiek is er begrijpeljkerwijze mede
alles aan gelegen de concurrentiepositie van de Benelux
te verzwakken. Vandaar dat ook het woord concurrentie-
vervalsing niet van de lucht is en diverse maatregelen hier-
tegen van Duitse zijde overwogen worden
11).
De luchtvrachtexpediteur
In tegenstelling tot bijv. Duitsland met een groot aantal
internationale vliegvelden ligt uit een oogpunt van concen-
tratie van vracht de situatie in Nederland met één centraal
vliegveld eenvoudiger. Om groupage te kunnen toepassen,
is het beschikken over een groot ladingaanbod voor de
expediteur nog belangrijker, omdat het hier veelal goederen
betreft, welke snelle verzending vereisen en niet kunnen
wachten tot een grote partij voor één bestemming gefor-
meerd is. Het verzendklaar afgeleverd krijgen is voor de
luchtvaartmaatschappijen, van zeer veel belang. Zulks heeft
er bijv. toe geleid dat een aantal vervoersbedrijven, ver-
zameld in Road Air, individueel hun vracht aan het ge-
zamenlijk kantoor op Schiphol afleveren, waar dan grou-
page plaatsvindt.
De luchtvrachtexpeditie wordt steeds belangrijker. De
vrachtmijiprestatie steeg van 80 mln, in 1946 tot 5,4 mrd.
in
1965
in het internationale luchtvrachtverkeer. Tot 1980
wordt een toename van het luchtvrachtverkeer met 20 pCt.
per jaar verwacht en dit zal dus dan het tienvoudige van
het verkeer van
1965
bedragen. Steeds meer zuivere vracht-
vliegtuigen worden ingezet. Concentratie van vracht wordt
daardoor steeds belangrijker. Regelniatige vrachtauto-
diensten, bijv. naar een centraal vliegveld, openen de
mogelijkheid de werkingssfeer ervan te vergroten en vraag
naar en aanbod van luchtvervoer met elkaar in overeen-
stemming te brengen. Een vraag daarbij is, of en zo ja hoe
men de verkooporganisaties van beide bedrijfstakken dient
te integreren, gezien de vrees dat ,,lange afstands”-weg-
vervoersbedrijven (Fernverkehr), als agenten aangewezen,
P. C. van Houten, t.a.p.
,,Place et rôle du transitaire dans le trafic transcontainer”
in
T.D.
van juli/augustus 1967, blz. 264.
Naarmate deze een meer internationaal karakter hebben,
maakt het uit een oogpunt van winstverdeling voor de deel-
nemende rederijen niet zoveel meer uit via welke haven de
vracht loopt. Zulks is ook voor de nationale rederijen niet
altijd belangrijk wanneer men eigen kaden en loodsen heeft
in andere havens op het continent.
Bijv. in het voorjaar 1968 zal een snelgoederentrein ingezet
worden voor het vervoer van containers tussen Brenien/Hamburg
en met name Frankfurt am Main, Mannheim en Ludwigsburg,
waarbij het in de bedoeling ligt uiteindelijk in het binnenland
tot een tiental terminals te komen, ook wel betiteld als droge
voorhavens!
30)
Zie: ,,D.B. plant den Einsatz eines Kontainer-blitzes” en
,,Kontainerverkehr ist keine Modesache”,
D.V.Z.,
21 oktober
1967, blz. 2 resp. 7.
11)
Ook zij gewezen op het invoeren van een ,,innerdeutsch”
contamertarief – in aansluiting op de totstandkoming van een internationaal containertarief -, waarbij in het tweede in noot
10 genoemde artikel de vraag wordt gesteld:
,,ob die Frachtsatze des gemeinsamen Kontainertarifs aus-
reichen, uni den Wettbewerb insbesondere gegen die Nieder-
lândischen Straszenverkehrsunternehmen ab Rotterdam auf-
zunehnien, die für Kontainertransporten etwa 88Pf. je Kilo-
meter berechnen sollen”. Anderzijds rijst de vraag of de onaf-
hankelijke wegvervoerbedrijven, wanneer zij als zuiver ,,trekker”
van aan derden toebehorende opleggers fungeren, er werkelijk
rouwig om moeten zijn, gezien het niveau van de tarieven, als
de containers per trein zouden gaan.
(I.M.)
Met een aandeel
VEREENIGD BEZIT VAN
1300
de goederen ook over de weg kunnen vervoeren, indien dit
voordeliger uitkomt.
Naarmate de luchtvaartmaatschappijen meer in het
vrachtvervoer investeren, wordt hun belang bij de vracht
steeds groter. Zulks heeft bijv. in de Verenigde Staten, welk
land een vel strikter afbakening van de werkterreinen tussen
de verschillende transportfuncties kent, ertoe geleid dat een
viertal wegvervoerbedrijven voor een periode van vijf jaar
als luchtvrachtexpediteurs mogen optreden, omdat door
de bestaande luchtvrachtexpediteurs, veelal kleine be-
drijven, de verladers niet agressief genoeg voor luchtvracht
werden benaderd, en zij zich ertoe beperkten 75 pCt. van
hun vracht in een tiental steden te verwerven
12).
Verweer door de expediteur
Ten einde hun talrijke klanten onder de verladers van
kleine partijen niet te verliezen, zijn in eerste instantie in
de Verenigde Staten (New York) de havenexpediteurs tot
teamvorming overgegaan. Ook o.m. in Frankrijk waar de
expedi teursorganisaties groupagecentra willen stichten,
waar de individuele expediteur voor eigen rekening zijn
vracht kan brengen. In Nederland werd in juli 1967, om.
te Rotterdam, door
25
expediteurs een containercombinatie
opgericht (Contex).
Doel van deze pools is het stichten van gemeenschappe-
lijke groupage-terminals voor het verpakken van kleinere
stukgoederen in containers. Aangezien de zeehavenexpedi-
teursgroepen in New York een te groot arbeidsterrein
zochten en daarbij niet de belangen van andere bedrijfs-
takken in strijd kwamen, hebben deze hun plannen moeten
herzien. Een oplossing wordt hier nu gezocht in de richting
van een optreden als zgn. ,,intermodal carrier”
13).
Deze
ontwikkeling zou het voor de Amerikaanse havenexpediteur
mogelijk maken voor binnenlandse groupagecentra op te
treden, hetgeen tot dusverre alleen was toegestaan aan de
binnenlandse expediteur, die wel doorconnossementen naar
het buitenland mag afgeven. In Europa ligt deze zaak door
minder overheidsingrijpen aanzienlijk gemakkelijker.
Het wegvervoer en de expediteursfunctie
Veel wegvervoersbedrjven – vooral de grote – ver-
zorgen tevens de expediteursfunctie. Het betreft hier vaak
werk voor vaste relaties. Een wegvervoersbedrijf haalt bijv.
in het buitenland de goederen bij de producenten op, slaat
ze dan op en distribueert ze op afroep via de eigen binnen-
landse lijndiensten of die van derden. Het is voor een
fabrikant bij een kleine markt veelal niet rendabel zelf de
opslag en distributiefunctie te verrichten. Produktie- en
distributiefunctie worden aldus gescheiden.
In het wegvervoer is voorts de laatste decennia al een
ontwikkeling gaande waarbij .men gezamenlijk overslag-
centra (bodecentra) exploiteert. Met name in het geregeld
binnenlands vervoer. In de publikatie
Samenwerking in het
beroepsgoederenvervoer over de weg
(1965) werd reeds op-
gemerkt: ,,Men hoopt de centrale bestelhuizen (bode-
centra) op grote schaal te kunnen gaan inschakelen als
contactpunten in de aansluiting van internationaal stuk-
goedvervoer of nationaal geregeld vervoer. Stukgoederen
voor het buitenland kunnen door binnenlandse bode- en
lijndiensten worden aangevoerd bij bepaalde centrale be-
stelhuizen, vooral in de grensstreek om daar verzameld en
door het internationaal vervoer overgenomen te worden.
Omgekeerd kunnen stukgoederen uit het buitenland bij de
centrale bestelhuizen worden overgeslagen in de vracht-
auto’s van het binnenlands geregeld vervoer”
14)
Zulks geldt ook voor het overzeegroupagevervoer met
containers, dat bijv. op bepaalde centrale bestelhuizen in
de havensteden zou kunnen worden gericht. Door contact
te leggen met wegvervoerders in bijv. de Verenigde Staten
kan men zo als expediteur optreden voor het hele trâject
dan wel samenwerken met bijv. de havenexpediteurs. Vooral
bij de lijndiensten ziet men deze internationale contacten
al vrij veel tussen individuele meest grotere gelieerde weg-
vervoersbedrijven ontstaan.
De bodecentra zijn coöperatieve lichamen en vormen
‘een mogelijkheid voor de kleinere bedrijven om zich in
deze tijd van grote eenheden te handhaven en soortgelijke
besparingen te realiseren als deze eenheden (bijv. centrale
administratie). Een’ ontwikkeling welke te vergelijken is
met die in de levensmiddelenbranche, waar men naast
grote bedrijven winkeliersorganisaties als de Spar e.d. aan-
treft, welke, met behoud van de persoonlijke inzet van de
eigenaars, door samenwerking de voordelen van het groot-
bedrijf kunnen realiseren.
Conclusie
De positie van de onafhankelijke expediteur is door de
moderne vervoersontwikkeling verzwakt. Bepaalde werk-
zaamheden moeten verricht worden bij het transport van
het goed van verlader naar ontvanger. De beslissing of deze
door een onafhankelijke expediteur dan wel door de ver-
voerder zelf verricht worden, wijst in de laatste richting.
Dit naarmate het vereiste specialisme terugloopt als gevolg
van de teçhnische ontwikkeling (met als gevolg invoering
van één vervoersdocument voor het gehele traject) en de
vereenvoudiging van de douaneformaliteiten tussen de
E.E.G.-landen en verplaatsing van de controle naar het
binnenland. Doch ook door verdere integratie bij het
vervoer, resp. door de groei in omvang van de vervoers-
bedrijven en de vermindering van hun aantal, bijv. de
rederijen. Anderzijds zal door de schaalvergroting bij het
verladend bedrijfsleven het niveau van de expeditiechefs
toenemen en ontstaat ook van die kant een beter inzicht
in de vervoersmarkt, waardoor de behoefte aan een
specialist terugloopt.
‘s-Gravenhage.
Dr. J. D. DE HAAN, m.b.a.
De vrachtautobedrijven zullen naast deze centra nog in
twaalf plaatsen groupagecentra voor luchtvracht en op 17 andere
plaatsen bureaus hiertoe openen.
Inhoudend de bevoegdheid om tarieven tussen het binnen-
land van de Verenigde Staten en het buitenland te quoteren,
doorconnossementen op te stellen, de verzekering van de
goederen te verzorgen enz. Uitgave N.O.B. Wegtransport.
(I.M.)
1o9n94
de voordelen van een
afgeronde aandelenportefeuilie
E.-S.B. 20-12-1967
‘
1301
Het speur- en ontwikkelingswerk
in Nederland
(II)
De research-inspanning van de Nederlandse industrie
I
N een vorig artikel
1)
werd een beschouwing gewijd
aan het algemene niveau der uitgaven voor speur-
en ontwikkelingswerk in Nederland in 1959 en 1964,
de bronnen van financiering daarvan en de sectoren
waarin het onderzoek wordt verricht. Tevens werd op
globale wijze een
vergelijking
getroffen met het niveau
der research-uitgaven in het buitenland. In dit artikel
zal uitvoeriger worden ingegaan op de research-inspanning
van de Nederlandse industrie.
Financiering uit eigen middelen
De Nederlandse industrie en een aantal niet-industriële
ondernemingen (w.o. bouwnijverheid, P.T.T., verkeers-
ondernemingen ed,) gaven in 1964 f. 710 mln, uit voor
speur- en ontwikkelingswerk tegen f. 376 mln, in 1959.
Hiervan werd uit eigen middelen gefinancierd
f.
661 mln.
in 1964 en f. 374 mln, in 1959. Dit houdt dus in dat de
Nederlandse bedrijven in 1964 f. 49 mln, ontvingen voor
het verrichten van speurwerk in opdracht of met steun
van anderen; dit is vele malen meer dan de hiervoor ont-
vangen f. 2 mln. in
1959.
Van deze f. 49 mln, was bijna
f. 10 mln, afkomstig uit het buitenland.
Een juiste maatstaf voor de inspanning van de bedrijven
ten aanzien van speur- en ontwikkelingswerk zijn uiter-
aard de bedragen die uit eigen middelen daartoe zijn
uitgegeven. Hiervan werd 63 pCt. uitgegeven door de vijf
grote ondernemingen op dit gebied (A.K.U., Philips,
Shell, Staatsmijnen, Unilever); de rest was voornamelijk
afkomstig uit de metaalindustrie (13 pCt.), de chemische
industrie (9 pCt.) en uit de voedings- en genotmiddelen-
industrie (4 pCt.).
Zinvoller echter is het om deze bedragen te relateren
aan een gegeven dat rekening houdt met de financiële
capaciteit der ondernemingen, bijv. de omzet, de toege-
voegde waarde, of de winst, alsmede met de aantallen
ondernemingen in de onderscheidene bedrijfsklassen die
wèl en die geen uitgaven voor research hebben.
In tabel 1 is gekozen voor een relatie met de omzet.
De reden is gelegen in het feit dat de in de statistiek van het
speur- en ontwikkelingswerk gehanteerde classificatie van
ondernemingen dezelfde is als die welke door het Centraal
Bureau voor de Statistiek wordt gebruikt voor de Algemene
Industrie Statistiek (AlS); daarin komen alleen omzet- en
personeelgegevens voor. Weliswaar worden in de publi-
katies betreffende de nationale rekeningen toegevoegde-
waardecijfers per bedrijfsklasse gegeven, doch de daarin
gebruikte classificatie sluit niet aan bij die in de statistiek
van het speur- en ontwikkelingswerk.
Over het geheel genomen is bij de industrie (excl. de
,,vijf groten”) het niveau der research-uitgaven niet alleen
in absolute zin toegenomen, doch ook in relatieve zin;
werd in 1959 hiervoor nog 0,43 pCt. van de behaalde
omzet besteed, in 1964 was dit percentage opgelopen
tot
0,52,
een toeneming van de relatieve research-inspan-
ning van ruim 20 pCt. Deze relatieve toeneming deed zich
niet in alle bedrijfstakken voor. Opvallend is dat in de
chemische industrie, waar het relatieve niveau het hoogst
ligt, eerder van een teruggang sprake is. Sterke groei
vertoonden de grafische nijverheid, de houtverwerkende
industrie, de kleding- en reinigingsindustrie, de mijnbouw
en de textielnijverheid, industrietakken dus welke nu juist
niet als de sterkst groeiende bekend staan.
Met betrekking tot de ,,vijf groten” heeft het weinig zin,
gezien hun internationale karakter en de concentratie van
een groot gedeelte hunner research-activiteiten in Neder
–
land, om hun research-uitgaven in Nederland te relateren
aan hun omzetcijfers in Nederland. In tabel 2 is een aantal
gegevens betreffende deze
vijf
concerns samengevat; voor
zover nodig konden enkele daarvan met behulp van de
financiële jaarverslagen en ander incidenteel gepubli-
ceerde gegevens worden geraamd.
Bij de ,,vijf groten” is de research-inspanning zowel in
absolute zin als in verhouding tot de omzet sterk toege-
nomen; echter – met een toeneming van 73 pCt. – niet
zo sterk als bij de Nederlandse industrie, waar een toe-
neming van 82 pCt. viel te constateren.
Research en bedrijfsgrootte
Bijzonder interessant is een opstelling van de research-
uitgaven uit eigen middelen der industrie, welke zijn ge-
specificeerd naar de grootte der ondernemingen en gere-
lateerd aan de omzet der onderscheidene grootteklassen
(zie tabel 3). Met behulp van de Algemene Industrie
Statistiek alsmede van de percentages der ondernemingen
die research-uitgaven hadden, kan ook worden berekend
welk percentage van hun omzet door alleen de onder-
nemingen die research-uitgaven doen, daaraan werd
besteed in 1959 en in 1964
2).
Evenals reeds in
1959
geven ook de cijfers over 1964 de
indruk dat, naar verhouding tot de omzet van de gehele
grootteklasse, de ondernemingen meer aan research uit-
geven naarmate de ondernemingen in omvang toenemen:
ongeveer 0,30 pCt. van de omzet der ondernemingen met
minder dan 200 man personeel, ongeveer 0,73 pCt. van de
omzet der ondernemingen met 1.000 of meer personeels-
leden. Merkwaardig is echter dat bij de ondernemingen
die research-uitgaven hebben, het relatieve niveau der
research-uitgaven van 1959 op 1964 niet is veranderd. Dit
zou betekenen, dat de reeds eerder gesignaleerde relatieve
toeneming der research-uitgaven van 0,43 pCt. tot 0,52
pCt. van de omzet voornamelijk het gevolg moet zijn ge-
weest van een toeneming van het aantal ondérnemingen,
dat zich research-uitgaven heeft getroost, en bovendien
dat de in de vorige alinea genoemde toeneming van de
relatieve research-uitgaven met de omvang der onder-
nemingen, slechts het gevolg is van het feit dat van de
‘) Zie
E.-S.B.
van 13 december 1967, blz. 1274 e.v.
2)
Door gebrek aan cijfermateriaal moet hierbij worden
uitgegaan van de veronderstelling dat de omzet der onder-
nemingen die geen research-uitgaven hebben, gemiddeld van
gelijk niveau is als die der ondernemingen met research-uit-
gaven.
1302
L1I1
Uitgaven voor speur- en ontwikkelingswerk uit eigen middelen,
door Nederlandse ondernemingen
n
p
t.
van
d
In pCt. van
e omzet der
Bedragen
de omzet der
onder-
Bedrijfstak mln. gid.
gehele
bedriJfs-
m’h-
asse
uitgaven
1959a)
l964a)
1959a)I
1964
1959
1964
Aardewerk-,
glas-,
kalk-,
steen-
5,8
0,38
0,35
0,84
0,73
0,2
0,72
0,51
1,31
2,12
industrie
………………..3,2
.
1,4
0,07 0,12 0,19 0,50
Chemische industrie (cxci.
Shell,
en Staatsmijnen)
………….
35,9
61,4
1,60
1,51
2,42
2,25
F-Ioutverwerkende industrie
1,2
4,8
0,14
0.32
0,93
1,23
Kledingrndustrie
…………….
0,4
0,1
2,6
‘
0,04
0,11
o
14
‘
0,67
0,22
0,74
Lederindustrie
…………….
0,5
0,10
0
0,27
1 01
R ubberindustrie
……………
2,0
‘
0, 45
‘
1,22
Mij nbouw (cxci. Staatsmijnen) ed.
1,7
4,6
0,38 0,65
4,22 2,60
Metaalnijverheid (excl. Philips)
..
50,7
83,0
0,61
0,70
2,03
1,62
..
5,3
0,38 0,33
0,76
0,64
Fextielindustrie (cxci. A.K.U.)
.
..
1,9
15,4
0,08
0,50 0,25
1,25
Diamantindustrie
……………04
.
6,6
7,2
0,41
0,42
0,62
0,48
Grafische nijverheid
………….0,5
Voedings- en genotmiddelenindus-
trie (cxci. Unilever)
………..
..
..
27,8 0,18 0,22
0,78
0,76
123,6
..
225,0 0,43
0,52
0,70
0,71
Wasserijen
………….
………
Papierindustrie
……………..4,0
A.K.U.,
Philips,
Shell,
Staats
Openbare nutsbedrijven ……….4,4
243,2 417,5
366,8
..
642,5
Sub-totaal
………………
mijnen, Unilever
……………
Totaal industrie
………….
Overige ondernemingen
……..
9,2
18,8
376,0
..
l661,3
.
Totaal ondernemingen
……
a)
Bron:
C.B.S.
TABEL 2.
Research-uitgaven van AK. U, Philips, Shell, Staatsmijnen
en Unilever
1959 1964
48.274
62.184
Research-uitgaven in binnen- en buitenland
1.000
Idem, als percentage van de Omzet
………..
1,2 1,6
Totaal concern-omzet (in mln. gid.)
…………
Research-uitgaven van Nederlandse vestigingen
(in mln. gid.)
………………………..578
243
418 a)
Idem als percentage van de totale research-uit-
(in mln. gid.)
……………………….
gaven van het concern
………………..
42 42
a) Eigen middelen.
kleinere ondernemingen naar verhouding minder onder-
nemingen research-uitgaven hebben dan van de grotere.
Verder valt het op dat in alle grootteklassen de onder-
nemingen met research-uitgaven gemiddeld daartoe rond
0,7 pCt. van hun omzet bestemmen. Uiteraard vormt dit
percentage een gemiddelde van percentages der afzonder-
lijke ondernemingen; deze laatste kunnen een zeer grote
spreiding vertonen. Dit wordt reeds
duidelijk
uit de ge-
gevens in tabel 1. Daarin zien wij dat mij nbouwonder
–
nemingen met research-uitgaven (excl. Staatsmijnen)
2,6 pCt. van hun omzet daartoe bestemmen;
bij
de che-
mische industrie is dit 2,25 pCt., doch bij de grafische
industrie en
bij
de openbare nutsbedrijven slechts 0,5 pCt.
Het beschikbare cijfermateriaal maakt het mogelijk
te berekenen wat de ondernemingen met research-uitgaven
daaraan gemiddeld titgeven (zie tabel 4). Dit gemiddelde
bedrag ligt voor de ondernemingen met minder dan 200 man
personeel veelal ver beneden de f. 40.000. Als men bedenkt
dat de kosten van een research-eenheid van een academi-
cus en een paar assistenten in de orde liggen van
f.
150.000
tot f. 400.000 dan zal het duidelijk zijn dat in de research-
TABEL 3.
Uitgaven voor speur- en ontwikkelingswerk uit eigen middelen
Aantal on-
Research-uitgaven
dernemingen als percentage van de
met research-
omzet der
Industriële onder-
Bedragen in
uitgaven in
gehele
onder-
nemingen met een
mln. gld.
pCt. van
personeelsbezet-
totaal aantal
nemingen
ting van onder-
met research-
ncmingen uitgaven
1959a) 1964a)
1959a)
1964a) 1959a)
1964
1959
1964
10- 199 personen
26,2
55,5
27
33
0,24
0,33 0,75 0,73
200- 499
,,
24,7
39,9
61
77
0,47 0,55
0,77
0,71
500
–
999
,, 23,0
36,1
77
85
0,51
0,56
0,66
0,66
1.000
of
meer
pers. b)
…….
59,0
93,5
88
98
0,58
0,73
0,67 0,73
Totaal b)
…….
132,9
..
225,0
30
37
0,43
0,52
0,70
0,71
a)
Bron:
C.B.S. b) Excl.
,,vijf
groten”.
TABEL 4.
Industriële ondernemingen met research-uitgaven uit eigen
middelen, 1964
Personeel met gedeel-
Industriële ondernemingen
Gemiddelde uitgaven telijke dagtaak voor
met een personeelsbezetting
voor research in
research als pCI. van
van
guldens
totale research-
personeel
10-
24 pirsonen
7.800
93
25-
49
,,
11.700
90
50-
99
,,
15.400
79
100- 199
,, 36.300
65
200 – 499
,,
92.400
39
500-999
,,
216.200
35-
1.000 of meer personen a)
754.000
31
Totaal a)
………………
53.900
49
a) Excl. ,,vijf groten”.
behoefts van deze ondernemingen voor een groot deel
moet worden voorzien dotr uitbesteding daarvan (hetzij
collectief, hetzij individueel) bij daartoe gespecialiseerde
instituten (w.o. T.NO) of door het veelal incidenteel
uitvoeren van research (voor een groot deel ontwikkelings-
werk) als daartoe tussen het produktieproces door ge-
legenheid is of als er een bijzondere, acute behoefte aan
bestaat.
Bij de ondernemingen met een personeelsbezetting van
10-25 personen, die zelf research verrichten, heeft dan ook
93 pCt. der research-werkers daarin een gedeeltelijke
dagtaak; bij de ondernemingen met meer dan 1.000 man
personeel is dit ongeveer 30 pCt. der research-werkers.
Bedrijfstakgewijze vergelijking met het buitenland
De vraag wordt nogal eens gesteld hoe de niveaus der
research-uitgaven der onderscheidene bedrijfstakken in
Nederland zich verhouden tot die van vergelijkbare
bedrijfstakken in het buitenland. Achter deze vraag schuilt
vaak de behoefte om een aanduiding van een norm, die
gesteld moet worden voor de hoogte der research-uitgaven
welke een bedrijf of bedrijfstak moet doen om op dit
gebied aan concurrentiekracht althans niet in te boeten.
Deze bedrijfstakgewijze vergelijking levert nogal wat
moeilijkheden op. Een der voornaamste is het aanwezig
zijn in Nederland van een aantal sterk internationaal
georiënteerde concerns, waarvan een aanzienlijk deel der
research-activiteiten in Nederland is geconcentreerd en
niet in verhouding staat tot de omzet of personeelsbezetting
hunner Nederlandse vestigingen. Daarbij komt dat in
sommige landen een flink deel der industriële research-
E.-S.B. 20-12-1967
1303
uitgaven gefinancierd wordt door de overheid, meestentijds
als onderdeel van de uitvoering van militaire research-
programma’s of van ruimtevaartprogramma’s. Wil men
• de research-inspanning van de bedrijfstakken zelf enigs-
zins zinvol vergelijken dan zal men zich moeten baseren
op de research-uitgaven, welke ten laste van de onder-
nemingen zelf worden gedaan en niet worden gefinancierd
door anderen.
Een belangrijk vereiste voor een goede vergelijking is
echter wel dat de bedrijfsklasse-indelingen in de te ver-
gelijken landen parallel lopen, en dat er voor deze bedrijfs
klassen zowel gegevens over research-uitgaven als over
toegevoegde waarde of omzet bekend zijn. Bovendien
moQten de kalenderjaren waarop de gegevens betrekking
hebben, gelijk zijn of dicht
bij
elkaar liggen.
Om de Nederlandse
cijfers
per bedrijfsklasse vergelijk-
baar te maken met die van andere landen dienden schat-
tingen te worden gemaakt van de research-uitgaven der
,,vijf groten” afzonderlijk, zodat deze konden worden
ondergebracht in de bedrijfstakken waarin zij hun voor-
naamste bedrijfsactiviteiten uitoefenen. Bovendien diende
op sommige punten iets te worden gedaan aan de bedrijfs-
klasse-indeling van de Algemene Industrie Statistiek in de
richting van de bedrijfsclassiflcaties in de te vergelijken
landen, zoals Verenigde Staten, Frankrijk en West-Duits-
land. Ook met het oog daarop dienden enkele ramingen
te worden gemaakt.
Gezien de te stellen eisen en de aan het te hanteren
cijfermateriaal klevende bezwaren, is het bruikbare cijfer-
materiaal ten slotte zeer beperkt, doch niettemin waarde-
vol voor een globaal oordeel. Ik heb het samengevat in
tabel
5.
De research-inspanning van de Nederlandse
industrie in haar gehee’, ligt vergeleken met het buitenland
op een hoog niveau. Zelfs de Amerikaanse bedrijven geven
naar verhouding tot hun omzet minder uit. Men zal tegen-
werpen dat dit hoge niveau vooral wordt veroorzaakt
door de ,,vijf groten”. De omvang van de research-con-
centratie dezer ,,vijf groten” in Nederland is echter on-
bekend.
Geraamd kan worden welk deel van het personeel
dezer concerns in Nederland werkzaam is. Als wij verder
uitgaan van de (ongetwijfeld aanvechtbare) veronder-
stelling dat de structuur van hun personeelsbestand in
Nederland gelijk is aan die van hun personeelsbestand in
het buitenland, dan kan van de totale research-uitgaven
dezer concerns naar verhouding tot het in Nederland
werkzame personeel benaderd worden welk deel der
research in Nederland verricht zou zijn, indien geen con-
centratie der research-activiteiten in Nederland zou hebben
plaats gehad.
TABEL
5.
Uitgaven voor research, door ondernemingen gedaan uit eigen
middelen, als percentage van de toegevoegde waarde, 1964
d
1
d
Ne er an
Ver.
Ver.
West-
Frank
Staten Kon.
Duitsl.
rijk a)
i
2
21
bruto
u
E t
marktprijzen
Voedings- en genotmiddelenind
1,28
2,18
0,94
0,08
006
Textielindustrie
…………..
1,46
1,64
034
0,56 0 35
040
Schoeisel- en lederindustrie
. . .
‘
Hout-, kurk- en meubelindustrie
Papierindustrie
…………..
076
0,84 0,90
1,05
0,23
1,38
0,08
Grafische industrie
………..
0,14 0,16
.
0,05
Chemische, petroleum- en
rubberindustrie
…………
6,76
11,29
6,89
5,76
2,15
Metaalindustrie
………….
4,61
..
5,23
4,23 2,29
1,67
Kledingindustrie
……………
Steen, glas en aardewerk
0,71
..
..
0,83 2,37
0,26
0,82
Overige industrie
………….
0,03
..
..
0,04
0,59
.
4,03 3,43
2,81
1,85 1,18
Idem, gecorrigeerd voor de re-
..
Totaal industrie ………….3,15
search-concentratie
der ,,vijf
groten” in Nederland
……..
2,30
2,93
a) 1963.
Op grond van deze berekeningen zouden de totale
research-uitgaven der Nederlandse industrie in 1964
moeten worden verminderd met maximaal ongeveer
f. 170 mln., d.i. 1,1 pCt. van de netto toegevoegde waarde
(factorkosten) of
0,85
pCt. van de bruto toegevoegde
waarde (marktprijzen). Ook na deze correctiè blijft het
niveau der research-uitgaven der Nederlandse industrie
vrij hoog, weliswaar enigszins lager dan dat der Ameri-
kaanse en Britse industrie, doch belangrijk hoger dan
dat der Duitse en Franse industrie. Hierbij moet boven-
dien worden bedacht dat zich ook het omgekeerde voor-
doet als waarvoor nu correcties zijn aangebracht, nI. de
aanwezigheid in Nederland van een aantal grote vesti-
gingen van buitenlandse concerns, waarvan de research-
activiteit zich buiten Nederland afspeelt. De gecorrigeerde
percentages moeten dus als minima worden beschouwd.
Uitgaande van de gecorrigeerde percentages ligt, ver
–
geleken met Duitsland en Frankrijk, de research-inspanning
der Nederlandse industrie in vrijwel alle industriële bedrijfs-
takken op een hoger niveau. Vergeleken met de Verenigde
Staten is dit het geval bij de voedings- en genotmiddelen-
industrie, de textiel- en kledingindustrie en de houtver-
werkende industrie. In de chemische industrie en in de
metaalindustrie ontlopen de niveaus in de Verenigde
Staten en Nederland elkaar vrijwel niet.
Rijswijk (Z.H.).
A. A. BOUWMAN.
(I.M.)
3Q4
De landbouw in de Europese Gemeenschap
Een structureel vraagstuk,
op te lossen in het kader van een regionaal beleid
H
ET grote vraagstuk waar de Jandboiw in de Euro-
pese Gemeenschap zich voor gesteld zret, is van
structurele aard. De vragen die men heeft te be-
antwoorden zijn: wat is en wat wordt de plaats van de
landbouw in de economie van de Europese Gemeen-
schap als geheel? En: wat is en wat wordt de positie van
de boeren en landarbeiders?
Reeds nu kan men deze problemen cijfermatig bena-
deren. Men kan berekenen wat bijvoorbeeld de gemid-
delde produktie per hoofd zal zijn in de komende 10
tot 20 jaar, of de gemiddelde stijging van het inkomen
in de landbouw. Aan zulke globale cijfers zou men even-
wel niet meer dan een relatieve betekenis mogen hech-
ten. Het gaat namelijk om vraagstukken die regionaal
verschillen, en waarvoor dus geen algemeen geldende
oplossing te geven is.
Wat zijn de vooruitzichten in de landbouw? Het is
vooral de boerenjeugd die weet en begrijpt dat zij niet
zeker kan zijn van haar toekomst. Is de overheid –
de Europese overheid – in staat daaraan iets te doen?
Wie onder de indruk is van het arsenaal van ,,Brussel”,
zou licht vermoeden dat de Europese Commissie uit
de vele mogelijkheden slechts een keus heeft te maken.
Maar dat valt tegen. Voortgaande prijsverhogingen bij-
voorbeeld zouden een al te simpele remedie zijn om aan
de onzekerheid bij de boerenjeugd een eind te maken,
een remedie bovendien die politiek bijzonder moeilijk
zou zijn toe te passen. Een alternatief lijkt te zijn gele-
gen in verhoging van de produktie, omdat ook dardoor
het landbouwinkomen zou kunnen worden verhoogd. In
bepaalde’ gebieden en in tal van ondernemingen biedt
ook produktieverhoging op zichzelf echter geen oplossing
voor de moeilijkheden.
Wel zou men natuurlijk de produktie kunnen verhogen
naar evenredigheid met de stijgende consumptie, waarbij
de invoer op hetzelfde niveau zou kunnen blijven. Voor
bepaalde produkten zou dit neerkomen op een produk-
ti’estijgi’ng van 4 pCt. per jaar, doch ook dan zouden veel
boeren nog niet in staat zijn hun achterstand ten opzichte
van andere sectoren van het bedrijfsleven in te lopen,
zelfs niet bij de hoogste prijs. Ondanks de grotere pro-
duktiviteit zouden namelijk met de investeringen zodani-
ge lasten zijn gemoeid, dat de kloof tussen ‘het inkomen
in de landbouw en het inkomen in de industrie en de
dienstensector nog wijder zou worden.
Blijft ten slotte over, de mogelijkheid van het perma-
nent verlenen van subsidies. Maar aangezien men ook dit
moeilijk als de ideale oplossing kan beschouwen om de
agrariërs een billijke levensstandaard te waarborgen, zal
men de structuur zelf van de landbouw moeten verbete-
ren.
Een begin is daarmee al gemaakt. Enorme bedragen
zijn en worden geïnvesteerd in ruilverkaveling, vernieu-
wing van de produktiestructuur en sanering. Het Euro-
pese Landbouwfonds (het ,,Ori’ëntatie- en Garantie-
fonds”) speelt daarbij een rol van betekenis.
In alle E.E.G.-landen loopt het aantal kleine bedrijven
terug. Op zichzelf is dat echter niet voldoende. Duitsland
telt nog 515.000 bedrijven van 1 –
5
ha, Frankrijk ca.
450.000 en Italië 800.000. Ook het aantal bedrijven van
5-10 ha neemt af. Men dient evenwel niet uit het oog te
verliezen dat het merendeel van de bedrijven in EEG.-
landen steeds minder dan 10 ha groot is, ook al neemt
het aantal grotere bedrijven toe.
Tn uitgestrekte gebieden van de Europese Gemeen-
schap kan momenteel niet worden geleefd op een ni-
veau dat algemeen als minimaal wordt beschouwd. De
voortdurende verbetering van de levensstandaard van
de werknemers in de industrie heeft hier en daar zelfs
spanningen opgeroepen. Boeren voelden zich ten achter
gesteld. Het verschil in levensstandaard kan echter niet
volledig in cijfers worden uitgedrukt. Er zijn andere fac-
toren, die een steeds grotere rol spelen. Het gaat niet eens
alleen of in de eerste plaats orp de levensstandaard,
het gaat meer nog om de levenswijze. Op een modern
bedrijf met 40 stuks vee moet menigmaal één man het
werk doen. Hij heeft niet alleen nooit echt vakantie,
maar hij is ook de weekends niet vrij. Een arbeider vin-
den is moeilijk, want die gaat liever ,naar de fabriek
waar hij meer verdient. In een •dergelijk bedrijf wordt
ook de, positie van de vrouw er niet aantrekkelijker op.
Hun kinderen vragen zich af welk beroep zij moeten
kiezen. Veel boeren hebben een leven dat eigenlijk in
onze tijd ontoelaatbaar is.
T
EG.EN deze achtergrond gezien zijn ruilverkavelings-
plannen om bedrijven van 10, 20 of 30 ha te vormen
eigenlijk verspilling van tijd en geld. Het gaat om
zaken van heel andere orde. De vraag is, welk bedrijfs-
type er zal zijn over 20, 30 of 40 jaar. Dat’ is niet alleen
een zaak van landbouwproduktie, het ‘is een aangelegen-
heid die het hele leven op het platteland raakt.
Het is deze zaak die men tot onderwerp van studie
moet maken als men een passende oplossing wil vinden.
Deze studie zal moeten worden gedaan op alle niveaus:
werkgevers, werknemers, regeringen en Europese Com-
missie. Vragen over industrialisatie, gezinsbedrijf of hori-
zontale concentratie zal men daarbij niet uit ‘de weg mo-
gen gaan.
De Europese Commissie zelf zal de situatie analyseren
om te trachten uit te vinden welke plaats de ‘landbouw
dient te hebben in de economie :in de Europese Gemeen-
schap en – vooral – welke plaats de landbouw moet
hebben in de regionale politiek. Het grote structurele
landbouwvraagstuk vergt een oplossing in het kader
van een regionaal expansie programma.
Een directoraat-
generaal voor regionale politiek is in Brussel in oprich-
ting. Het is dââr dat de te ondernemen studie haar aan-
grijpingspunt kan vinden. De Europese Commissie is
overtuigd van de noodzaak, op dit ‘gebied een beleid uit
te stippelen. Inderdaad is het onderwerp alleen zinvol
te benaderen als men er de E.E.G. bij hanteert als di-
mensie en als men denkt op lange termijn.
‘s-Gravenhage.
R. P. SIMONS COHEN.
E.-S.B. 20-12-1967
1305
Indrukken van een reis
naar de Sowjet-Unie
(II) *
Charkow
O
P vrijdag 1 september vertrok onze
groep per vliegtuig naar Char
–
kow. In de namiddag werd de
stad bezocht. Het viel iedereen op, dat
de winkels beter ingericht waren en dat
het assortiment groter was dan in Mos-
kou. Wij begrepen nu ook, wat in Mos-
kou gezegd was, nI. dat de prijzen per
republiek konden verschillen
1).
De
stad• was vol studenten, omdat het
studiejaar begonnen was. Zij zochten
in groten getale contact met onze groep.
Elke student sprak ôf Frans, èf Duits,
èf Engels en in die ene taal kon men
zich redelijk goed verstaanbaar maken.
Het gebrek aan praktijk was echter
duidelijk, zodat de conversaties tamelijk
stroef verliepen. Charkow, de tweede
stad van de Oekraïnische Sowjetrepu-
bliek, is een industriestad. Zij ligt, over
de weg gerekend, 725 km ten zuiden
van Moskou. De stad telt 1,2 mln.
inwoners en er zijn 180.000 jongelui
boven 18 jaar, die er studeren. In de
Oekraïne viel ons op, dat de mensen er
beter gekleed gingen dan in Moskou.
In Charkow volgden, na een be-
spreking van twee van onze hoogleraren
met de prorector, voordrachten van de
economische faculteit. Op zaterdag 2
september werd onze groep opgewacht
doo} zeven hoogleraren van die facul-
teit. Men bood zijn verontschuldigingen
aan voor het feit, dat de andere hoog-
leraren wegens vakantiereizen niet aan-
wezig konden zijn. De eerste voordracht
was van Prof. – Dr. E. Liberman, de
tweede van Prof. Verba. Eerstgenoemde
sprak over de economische her-
vormingspogingen, de tweede over de
financieringsproblemen, die daarmee
in verband staan. Liberman vertelde,
dat thans in 5.000 bedrijfstakken, die
30 pCt. van de industrie uitmaken, de
plannen worden opgesteld op basis van
marktonderzoek, waardoor een veel
grotere mate van zelfstandigheid voor
de ondernemingen ontstaat. Zij moeten
zelf over de produktietechnieken be-
slissen. Hiermede hangt samen, dat een
grotere flexibiliteit van de prijzen wordt
bepleit
2).
Prof. Verba deelde o.a. mede.,
dat,
zij
het niet onbeperkt, thans inves-
teringskredieten kunnen worden ver-
kregen tegen 6 pCt. rente en dat ge
durende de aanloopperiode slechts
14 pCt. behoeft te worden betaald.
Op maahdag 4 september werd onze
groep gesplitst: een deel zou praten
over eigendomsverhoudingen, een twee-
de deel over het studieprogramma van
de economische faculteit en het derde
deel over filosofie en sociologie. De
,,groep van de eigendom” werd geleid
door twee hoogleraren van Charkow,
onder wie Liberman. De discussie ver-
liep in vloeiend Engels. Op de vraag,
of de hervormingen, die eind 1968 vol-
tooid moeten zijn, tot gevolg zouden
hebben, dat de maatschappijvormen
van het communisme en het kapita-
lisme naar elkaar toe zouden groeien,
antwoordde Liberman, dat er door de
toename van de consumptiegoederen
in hoeveelheid en diversiteit zonder
twijfel aanzienlijke veranderingen in het
distributie-apparaat zouden optreden,
zoals westers aandoende reclame-
technieken en verkoopmethoden. Maar
ten aanzien van de eigendom zouden
verschillen blijven bestaan. Bij ons,
zo zei hij, is 80 pCt. van alle eigen-
dom in handen van de Staat. De over-
blijvende 20 pCt. betreft consumptie-
goederen, die in persoonlijk bezit zijn
van de burgers. Tot die consumptie-
goederen behoren een huis, meubilair,
anto enz. en deze kunnen overgaan op
de erfgenamen. Heeft het huis meer dan
vijf kamers, dan moeten de over-
blijvende kamers worden verhuurd. De
huur wordt aan de Staat betaald. Bij
u, zo betoogde hij, is 20 pCt. van de
eigendom in handen van de Staat. Deze
20 pCt. zal toenemen, maar ons per-
centage van 80 zal niet afnemen. Er is
geen sprake van, dat er
bij
ons zoiets
zou komen als de naamloze vennoot-
schap of concerns. Derhalve is er ook
geen sprake van een convergentie van
het communistische en het kapitalis-
tische systeem.
Op een opmerking
onzerzijds,
dat er
toch wel enige convergentie is, omdat
er in Nederland een grote mate van
egalisatie van inkomens bestaat als ge-
volg van belastingen en sociale wet-
geviIg, antwoordde hij, dat dit op hem
geen indruk maakte, omdat alle belas-
tingen enz. worden afgewenteld en dus
in de prijzen terechtkomen
3).
Ten slotte werd het eigendoms-
probleem als volgt gesteld. Neem aan,
dat wij in Nederland het Sowjetsysteem
wuden willen invoeren, dan zijn er
‘wee moeilijkheden. De eerste spruit
hieruit voort, dat ongeveer de helft van
het nationaal produkt geëxporteerd
wordt; de tweede heeft betrekking op
de grote concerns, die over de gehele
Vrije wereld vertakt zijn. Liberman zag
deze moeilijkheden in.
Als laatste punt kwam de detail-
handel aan de orde. Het probleem is,
dat door het ontbreken van de grond-
rente, dus van hoge huren, de steden
in de communistische landen geheel
anders gebouwd zijn dan in het Westen.
De winkels hebben een zeer breed front,
maar weinig diepte. In de hoofdstraat
van Moskou zijn drie kruideniers-
winkels, iets dat in Amsterdam in de
Kalverstraat ondenkbaar zou zijn. In
de Gorkistraat is er zelfs een knopen-
* 1 in E.-S.B.
van 13 december 1967, blz.
1277 e.v.
Officieel niet, maar als het artikel
een andere naam heeft, kan dat wel.
Liberman is slechts door toevallige
omstandigheden in de publiciteit gekomen.
De oorsprong hiervan ligt in een artikel,
dat hij aan de
Pravda
zond. De Pravda
gaf dit door aan haar correspondent te
Charkow. Daarna werd het geplaatst.
Op dit artikel volgden in de Pravda meer
dan 1.000 ,,Brieven van lezers”. Daarna
verscheen Liberman op de voorpagina van het Amerikaanse tijdschrift
Time.
Liberman deelde mede, dat het artikel in
de
Pravda
niets nieuws bevatte. Zijn
eerste publikatie over deze materie was
reeds van 1942.
Tijdens een gesprek in
1965
deelde
Leontjew mij mede, dat de ideeën van
Liberman door vrijwel alle economen in
de Sowjet-Unie worden aangehangen. Het
is ook geenszins een probleemstelling, die
in Charkow of de Oekraïne is ontstaan.
Overigens meen ik bespeurd te hebben,
dat in de Sowjet-Unie bij de doorvoering
van de nieuwe methode van planning
zich dezelfde moeilijkheden voordoen als
in Tsjechoslowakije. Volgens Ota Sik, de
ontwerper van het nieuwe plan, dat op 1 januari van dit jaar in werking is ge-
treden, wordt in Tsjechoslowakije de
grootste weerstand ondervonden van con-
servatieve leden van de communistische
partij, die gevestigde posities in het
bedrijfsleven hebben.
De discussie had zich ontwikkeld in
die richting, dat Nederland een bij uitstek kapitalistisch land is. De Sowjetopvatting
is, dat het de grootste concerns van
Europa heeft en dat deze de consumenten
uitbuiten. Door hun vele Amerikaanse
aandeelhouders vormen zij een stuk Ver-
enigde Staten in Europa.
Toen werd opgemerkt, dat de macht
van de monopolies sterk wordt beperkt
door de Amerikaanse anti-trustwetgeving
en door de artikelen 85 tot 90 van het
E.E.G.-verdrag, bleek te dien aanzien bij
Liberman weinig aansluiting te bestaan.
Dit was in 1965 evenmin het geval bij
Leontjew (zie verslag van het Euro-
Economie congres, verkrijgbaar via Drs.
J. M. Lips, Katholieke Hogeschool,
Tilburg).
1306
winkel. Het assortiment in de Westerse
wereld wordt gevonden op rentabili-
teitsbasis door per artikel de mathema-
tische produkten van winstmarge en
omzetsnelheid te vergelijken
4).
Liber-
man antwoordde, dat ook in de Sow-
jet-Unie zulk een controle per produkt
plaatsvindt en dat men er iets op zal
moeten vinden om ,,shopping” ge-
makkelijker te maken. Maar, zo voegde
hij eraan toe: er komt beslist geen par-
ticuliere eigendom voor produktie-
middelen, evenmin voor detailhandels-
zaken. Wel zullen vele ondernemingen
in de toekomst zelfstandiger worden,
doordat zij uit de winsten kapitaal
zullen kunnen vormen.
Het is ons opgevallen, hoezeer de
overheid de hoogleraren inschakelt.
Leontjew was voor vier maanden in
Tsjechoslowakije. Liberman was juist
terug uit Egypte. In het voorjaar had
hij besprekingen gevoerd bij Fiat in
Turijn en tegelijk college gegeven aan
vijf Italiaanse universiteiten over de her-
vormingen in de Sowjet-Unie. Saitsew
had verschillende malen de Verenigde
Staten bezocht.
Wat het studieprogramma betreft, is
ons opgevallen dat in Charkow een
hoog peil wordt bereikt. Er wordt veel
literatuur in de Engelse taal gebruikt.
Het hoge peil is vooral toe te schrijven
aan de studiebeurzen, waardoor strenge
toelatingseisen en zware examens mo-
gelijk zijn. Elke student mag tweemaal
zakken. Haalt hij de derde maal zijn
doel niet, dan wordt hij van de univer-
siteit verwijderd. De uitkering bedraagt
40 roebel per maand met dien verstande,
dat per jaar één maand extra wordt
gegeven voor de aanschaf van boeken.
Afrikaanse, Aziatische enz. studenten
ontvangen 90 roebel per maand. Door
middel van een talenprakticum leren
zij in een halfjaar voldoende Rusrisch.
Er werd overeengekomen, dat Prof.
Plattel en de filosofische faculteit van
Charkow literatuur zouden uitwisselen
op sociologisch gebied.
Vanaf maandag 4 september was geen
goed contact met de studenten meer
mogelijk, omdat vrijwel allen op de
kolchozen gingen werken. De colleges
zouden pas op 15 oktober beginnen.
Sommige studenten gingen werken in
het bouwbedrijf, anderen in Siberië.
Deze laatste groep werd het best be-
taald: 120 roebel per maand.
Naar mijn mening moet ons contact
met Liberman als een primeur worden
gezien. Het is mij bekend, dat verschil-
lende Westduitse hoogleraren in de eco-
nomie en in de bedrjfseconomie in
Charkow zijn geweest en er niet in zijn
geslaagd met Liberman te spreken. In
Charkow is ons medegedeeld, dat Liber-
man tot nu toe inderdaad alle bezoeken
had afgewezen, omdat het heni veel te
druk werd. Overigens was men van
mening, dat Prof. Verba minstens even
belangrijk is als Prof. Liberman.
Fabrieksbezoeken
Onze groep bezocht drie fabrieken:
een textielfabriek te Moskou, een
machinefabriek te Charkow en de
Dnjepr-stuwdam met elektrische cen-
trale. Wij bezochten in Moskou een
fabriek, waar stoffen voor avondjapon-
nen werden vervaardigd. De groep be-
gon met het stellen van vragen aan de
leiding van het bedrijf. Aangezien dank
zij onze tolk de vragen in het Neder-
lands gesteld konden worden, ontstond
een vlotte discussie, die twee uur duur-
de. De vragen werden voornamelijk be-
antwoord door de directeur en de ver-
tegenwoordiger van de partij in de fa-
brick. Het ging daarbij met name om de
budgettering, de vaststelling van de
normen, de winstbepaling, de winst-
verdeling, de verhouding tot het ,,kom-
binaat” (dat is de gehele bedrijfstak),
de financiering, de sociale maatregelen,
de zeggenschap, de veranderingen die
de hervormingen teweeg gebracht had-
den enz. De fabriek stond vol met
Franse machines. Kleinere apparatuur,
bijv. om
garens op te winden, was
Tsjechisch.
In de ruimte, waar de volgens het
jacquard-systeem geweven stoffen
waren uitgestald, viel ons op dat de
kleuren en dessins z6 somber waren,
dat zij bij ons, behalve aan ouderen,
niet verkocht zouden kunnen worden.
Degenen uit onze groep, die van textiel
iets wisten, verklaarden dat de kwali-
teiten beneden de Nederlandse lagen.
Al met al was het een fabriek, waar de
produktie van de diverse dessins zich
aan de vraag moest aanpassen. Hier
kôn men volgens het oude systeem niet
werken; het was een duidelijk voor
–
beeld van de toepassing van de her
–
vormingen.
Op
5
september bezochten wij in
Charkow een machinefabriek met
20.000 personeelsleden, die volgens een
vrouwelijke ingenieur (directrice) het
best met Brown Boveri uit Zwitserland
vergeleken kon worden. Er werd veel
elektrische apparatuur vervaardigd.
Ook hier ontspon zich een gesprek
van vraag en antwoord tussen onze
groep en de directie, de econoom en
het hoofd van de sociale afdeling.
Naar mijn mening wâren in deze
fabriek vooral twee dingen interessant.
Ten eerste kwam de kwestie van de pa-
tenten aan de orde, zulks in verband
met het tekenen door de Sowjet-Unie
in juli 1965 van het verdrag van Parijs
van 1883 over de industriële eigendom.
Op de desbetreffende vraag werd geant-
woord, dat nieuwe vindingen onmid-
dellijk ten bate van het gehele ,,kombi-
naat” moeten komen, maar dat de uit-
vinder wel een grote extra beloning,
een premie, krijgt, zo ook de afdeling
binnen welke de vinding geschiedde,
en de fabriek.
Het tweede punt was het bezoek aan
een afdeling van deze fabriek, waar
buizen geproduceerd werden om naar
olie te boren. De apparatuur was ont-
wikkeld in de fabriek. Men kan daar-
mee tot 6.000 meter diep boren. Kort
geleden had deze afdeling bezoek ge-
had van een groep Amerikaanse inge-
nieurs. Men wilde kopen, maar dat
ging niet, omdat alleen Moskou ex-
porteert. Op grond van Vietnam was
Moskou niet bereid te leveren. Men
leverde echter wel naar Frankrijk.
In beide fabrieken was het interes-
Winst
4)
Rentabiliteit = _________________
Geinvesteerd kapitaal
– Winst
Omzet
–
— Omzet
X
Gemiddelde voorraad –
winstmarge x omzetsnelheid. Zie J. A.
Geertman en A. H. Geertrnan:
Econo-
,nisch-technische verschijnselen, Deel 1,
Agon Elsevier, Amsterdam.
(1.2W.)
administratie-
Besteedt uw
administratieproblemen
problemen?
uit. Aan Bedrijts-
administratiekantoor
uit
0
Holland N.V. Daar staan
besteedt ze
2
computers tot uw.
0 beschikking. Met
E.-S.B. 20-12-1967
ponskaart- en pona-
1
bandinvoer. En met
1
magneetband eenheden
1
Bedrijtsadministratie- en verwissetbare
1
kantoor Holland NV.,
achijvenpakketten.
1
Cootsingel49,Rotterdam
Etticiënt voor ul
Tel. 010-116155. Cen-
Wijzullenhetugraaguit-
1
trum voor Elektronische leggen en voorrekenen.
1
Intormatieverwerking.
:ij
1307
Sant iets over de winstverdeling te
horen. Van de winst gaat het overgrote
deel naar de Staat. Uit de rest worden
drie fondsen gevormd, ni. een fonds
voor vernieuwing, een fonds voor
materiële stimulering en een fonds voor
collectieve voorzieningèn. Uit het fonds
voor vernieuwing wordt research ge-
financierd. Ook kan men hieruit ma-
chines aanschaffen buiten het vijfjaren-
plan om. Het fonds voor materiële
stimulering
5)
dient voor de financiering
van beloningen voor bijzondere presta-
ties. Uit het fonds voor collectieve voor-
zieningen wordt het sociale en culturele
werk van de fabriek in de brede zin
gefinancierd.
Het begrip ,,winst” is in de Sowjet-
Unie geheel afwijkend van ,,winst” in
onze zin. In de Sowjet-Unie ontstaan
winsten uit: een langer-dan-normale
levensduur van machines, zuinigheid
met grondstoffen, meer dan normale
arbeidsprestaties. Het verschil met het
Westen is, dat er geen winsten en ver-
liezen zijn, die het gevolg zijn van prijs-
bewegingen. In communistische staten
is er geen conjunctuurbeweging
6),
al-
thans niet in theorie. In beide fabrieken
kregen wij de indruk van een surplus
aan arbeiders, die echter niet mochten
worden ontslagen
7).
Dit zou overigens
ook weinig zin hebben gehad, omdat
per 1 november de 41-urige werkweek
zou worden ingevoerd.
Zaparozje
Zaparozje is een nieuwe stad met
620.000 inwoners, gelegen aan de
vroegere stroomversnel ii ngen van de
Dnjepr, waar in het begin van de jaren
dertig de grote stuwdam is gebouwd.
Het is de stad van parken, groen en
bloemen. In de Sowjetsteden, die wij
bezocht hebben, vooral in de Oekraïne,
is er een overvloed van boomaanplant
en van b1oeme. De straten zijn prach-
tige lanen. De beplanting geschiedt,
onder deskundige leiding, met behulp
van de Komsomol, de jeugdbeweging.
Terwijl in Moskou de mensen in de rij
stonden voor de enkele cafés die er
waren, was dit in Charkow en nog meer
in Zaparozje, veel gunstiger. Ook hier
stroomden de studenten – ,,kozakken”
– op ons af.
Bij ons bezoek aan de hydro-elek-
trische centrale kwam vooral het punt
van de elektriciteitstarieven aan de orde.
Medegedeeld werd, dat de kostprijs
0,04 kopeken per kWh bedroeg en dat
de consument in het gezin 4 kopeken
moest betalen. Voorts, dat de tarieven
voor de fabrieken zeer laag waren en
dat deze bij hoge waterstand in de
Dnjepr werden verlaagd en omgekeerd.
Hieruit leidden wij af: ,,direct costing”
in een communistisch land.
Algemene indruk
Onze algemene indruk is, dat de
kapitalistische maatschappij harder is
dan de communistische en dat er eèn
snellere wisseling van kapitaal en arbeid
plaatsvindt
8).
Het tempo ligt in de
kapitalistische maatschappij aanzienlijk
hoger.
Als de Nederlandse industrie naar de
Sowjet-Unie wil exporteren, moet zij
beginnen met de economische weten-
schap, want op deze wijze is het leggen
van contacten veel eenvoudiger dan de
weg via de ambtenaren, die met de in-
koop belast zijn. (Het gaat om een kli-
maatverbetering, die langs deze weg
gemakkelijker verkregen
•
kan worden
dân de overigens noodzakelijke con-
tacten met technici en medewerkers
van ministeries en ondernemingen).
Van alle landen van de wereld staan
wij in de Sowjet-Unie het hoogst aan-
geschreven
9),
maar onze handel is on-
der de rijke landen relatief het geringst
(gemeten in een percentage van de
totale handel). Aan het Amerikaanse
embargo bejioeven wij ons niet geheel
te houden, want ten eerste omvat het
teveel artikelen en ten tweede teveel
landen. Dientengevolge is het niet con-
troleerbaar en hebben Engeland, Italië
en Frankrijk zich er reeds voor een
groot deel aan onttrokken.
Bij al degenen; die wij gesproken
hebben, kwam de wens naar voren naar
vrede en betere contacten met de Wes-
terse wereld. Ons viel in het algemeen
op: het hoge niveau van de techniek,
de hoge stand en de popularisering van
het onderwijs (met name de vele vrou-
welijke ingenieurs), de openheid waar-
mee vragen werden beantwoord enz.
De mening van onze studenten was,
dat wij beter geïnformeerd zijn over het
Oosten dan zij over het Westen
10).
Hopelijk zullen er nog vele reizen
naar de Sowjet-Unie volgen en dat niet
alleen op grond van wetenschappelijke
belangstelling, maar ook omdat er voor
Nederland iets te verdienen valt. Neder-
land heeft in de Sowjet:Unie een veel
grotere goodwill dan de handel met dit
land zou doen vermoeden. Het cultureel
verdrag met de Sowjet-Unie zal waar-
schijnlijk in januari of februari 1968
worden geratificeerd.
Tilburg.
Prof. Dr. J. A. GEERTMAN.
Daarnaast speelt de immateriële sti-mulering een grote rol. Overal zagen wij
foto’s van personen, die bijzondere pres-
taties geleverd hadden. De fabriek in
Charkow had zelfs een aantal stand-
beelden.
Derhalve wordt er ook geen verschil gemaakt tussen vaste en variabele kosten en is er in principe geen ,,direct costing”.
Althans in de fabrieken, waar de
hervorming nog niet is ingevoerd. Na door-
voering van de hervorming bepaalt de
directie het aantal arbeiders. Mèt de her-
vorming is ook de ontslagmogelijkheid
ingevoerd.
Dit is van grote betekenis voor een
snelle doorvoering van de automatisering
en de cybernetica.
Leontjew wees erop, dat dit teruggaat
tot onze ,,Gouden Eeuw”. Het verhaal
van Czaar Peter komt thans nog in alle
Russische geschiedenisboekjes voor.. De
beroemdste schilderijen in het belang-rijkste museum van de Sowjet-Unie, de
Hermitage te Leningrad, zijn Nederlands.
iO)
Inmiddels is het reisverslag van de
studenten verschenen met de Russische
voordrachten (ongeveer 100 blz.; verkrijg-
baar: Magazijn Katholieke Hogeschool,
f. 1,50).
MEDEDELINGEN VOOR ECONOMJSTEN
Amerikaanse studiebeurs voor zomercursus
Harvard University 1968
Evenals in vorige jaren stelt de Harvard Summer School
of Arts and Sciences and of Education voor Nederland
één beurs beschikbaar tot deelname aan het International
Seminar, dat van ca.
5
juli tot ca. 24 augustus 1968 ge-
houden zal worden. Deze beurs dekt alle kosten van het
verblijf in Amerika gedurende de zeven wéken van de
cursus en van de reis naar en van Amerika.
De bedoeling van dit Seminar is veelbelovende mensen
uit de gehele wereld samen te brengen, die op een veel-
omvattend terrein werkzaam zijn, zoals wetenschappelijke
medewerkers, parlementsleden, staffunctionarissen, vak-
verenigingsleiders, journalisten, kunstcritici, museum-
directeuren, schrijvers, dichters enz. Leeftijd tussen 26 en
45 jaar. Goede kennis van het Engels is noodzakelijk.
Nadere inlichtingen en formulieren zijn tot
2januari1968
verkrijgbaar bij het Nederland-Amerika Instituut, Museum-
plein 4, Amsterdam-Z., Tel. (020) 72 22 80.
1308
Geld- en kapitaalmarkt
GELDMARKT
D
E stijging in de bankkassen, die een gevolg is geweest
van de terugstroming van bankpapier uit het verkeer
naar de banken en waarmede in de op 11 december
eindigende zevendaagse periode f. 279 mln, gemoeid is
geweest, heeft de kasliquiditeit der bankinstellingen nauwe-
lijks versterkt. Een deel dezer binnengekomen middelen
vloeide af naar de Schatkist, die nog steeds kans ziet een
hoog tegoed bij De Nederlandsche Bank te handhaven;
een ander deel is gebruikt om in een vorige periode bij de
Centrale Bank opgenomen voorschotten gedeeltelijk af te
lossen. Op de weekstaat resteerde per 11 december nog
f. 57 mln, aan onafgloste kredieten in rekening-courant.
Het valutaverkeer bracht een klein guldensbedrag in de
markt, doch overboekingen naar de rekeningen van niet-
banken bij De Nederlandsche Bank eisten een iets groter
bedrag.
In de afgelopen week heeft de maandelijkse uitkering
van de Staat aan de gemeenten plaats gehad, hetgeen ver-
ruimend heeft gewerkt. Reeds rond het midden van decem-
ber echter begint gewoonlijk de bankpapiercirculatic
wederom te stijgen, zodat zich geen belangrijke wijziging
in de marktsituatie heeft voorgedaan.
De reeds eerder aangekondigde fusie tussen de Neder-
landse Overzee Bank en de Bankierscompagnie, die de
financiële schakel vormt tussen Mees en 1-lope, heeft haar
beslag gekregen.
KAPITAALMARKT –
Z
OALS onder de huidige omstandigheden kon worden
verwacht, is de centrale financiering van de lagere pu-
bliekrechtelijke lichamen met een jaar verlengd, zodat
tot 4 4ecember 1968 de Bank voor Nederlandsche Gemeen-
ten de trechter blijft vormen tussen openbare en onder-
handse kapitaalmarkt en de provincies en gemeenten.
Op de emissiemarkt heeft zich in december, na een wat
lauwe novemberniaand, enige nieuwe activiteit ontwikkeld.
(I.M.)
Per 15 december heeft de inschrijving opengestaan op f. 100
mln. 6+ pCt. 15-jarige obligaties van de Bank voor Neder-
landsche Gemeenten, waarvan het effectieve rendement bij
uitgifte op 6,62 pCt. kon worden becijferd. Deze week
werd de emissie aangekondigd van het Vastgoedfonds
Breevast 1967. Het gaat hier om fracties, waarvan er
240.000 zullen worden geplaatst, die in totaal f. 30 mln.
in het laatje moeten brengen. Breevast vormt een gesloten
vastgoedfonds, d.w.z. dat aan de te zijner tijd uitstaande
fracties geen uitbreiding zal worden gegeven. Ook zal geen
inkrimping plaatsvinden door inkoop en royement. Uit de
opbrengst van de emissie en aan te trekken vaste leningen
zal een reeks van bouwprojecten worden gefinancierd. Als
derde doet binnenkort de Erven J. van Nelle een beroep
op de markt en wel door de uitgifte van f. 3.054.000 aan
gewone aandelen
i
250 pCt. Het is jammer dat de jubileum-
lening 1967 van f. 3 mln. aan 24 pCt. 30-jarige premie-
obligaties van hèt Nederlandsche Roode Kruis, waarop de
inschrijving 19 decemberji. openstond, niet geheel geslaagd
is.
Wat de kapitaalrente aangaat, deze heeft na september,
toen een peil van omstreeks- 6,10 pCt. gold, een stijging
laten zien, die eind november een hoogtepunt van 6,38 pCt.
heeft bereikt. In december is de rente langzaam gaan dalen
tot 6,29 pCt. halverwege de maand.
KOERSSTAAT
lndexcijfers aandelen.
29 dec.
H.
&
L.
8 dec.
IS dec.
(1953
=
100)
1966
1967
1967 1967
Algemeen
………………
270
360
–
268
.
357 360
Internationale concerns
……..
351
491
–
343
485
491
Industrie
………………..
269
348
–
270
345
348
Scheepvaart
……………..
108
121.—
101
108
106
Banken en verzekering
……..
154
188—
155
183
182
Handel enz
………………
138
166-138
164
165
Bron:
A.N.P.-C.B.8., Prijscourant.
Aandelenkoersen a).
Philips
………………….
f.
78,70
f. 119,80
F.
119,50
Unilever, cert.
……………
f
86
f. 106,40
F. 105,60
Kon. Petroleum
………….
t’.
122,40
f. 148,30
t’.
150,80
A.K.0.
………………..
f.
53,80
t’.
58,50
t’.
62,50
K.L.M
………………….
t’. 352
f. 273,50
t’. 281
Hoogovens, n.r.c.
………..
.t’.
55,60
1′.
117
t’.
115,70
E.M.5., nieuwe
…………..
–
t’.
28,20
t’.
27,10
Zout-Organon
…………..
–
t’.
149,80
t’.
150,20
Robeco
…………………
t’.
193
t’. 224
t’.
225,80
New York.
Dow Jones Sndustrials
786
887
881
Rentestand.
Langlopende staatsobligaties b)
6,43
6,38
6,29
Aandelen: internationslen b) .
5,0
lokalen b)
………
5,1
Disconto driemaands schatkist-
papier
………………
5
41
4
Aangepast voor kapitaalwijzigingen.
Bron:
Amsterdam-Rotterdam Bank.
C. D. JONGMAN.
E.-S.B. 20-12-1967
1309
MEDEDELINGEN VOOR ECONOMISTEN
Studiegroep , ,Bedrijfseconomisch
Beheer”
van het
Nederlands Instituut voor Efficiency
De voorheen onder de naam studiegroep ,,Budgettering
en Kostprijsvraagstukken” bekende NIVE-groepering
heeft haar werkterrein verbreed. Zij houdt zich nu bezig
met alle aspecten van bedrijfseconomisch beheer, zoals
deze wel tot de ,,controllers-functie” worden gerekend.
In eerste instantie zullen in een viertal werkgroepen de
volgende deelgebieden worden bestudeerd:
– Lange-termijnplanning
– Kostprijs en prijspolitiek
– Budgettering, ,,responsibility accounting” en
organisatiestructuur
– Informatiesystemen en wijze van rapportering.
Het is de bedoeling in deze studies de bedrijfsecono-
mische theorie te toetsen aan de praktijk van het bedrijfs-
leven. De bevindingen van de werkgroepen worden neer-
gelegd in rapporten, welke eventueel voor een ruimere
kring ter beschikking zullen worden gesteld. Deze werk-
groepen vergaderen maandelijks. Bovendien houdt de ge-
hele studiegroep tweemaal per jaar een studiedag.
Het bestuur wordt thans gevormd door de heren:
Voorzitter: Drs. A. M. Schoof (Kon. Ned. Grofsmederij,
Leiden)
Secretaris: Drs. J. A. van Heek (Raadgevend Bureau
Prof. Ir. B. W. BerenschotN.V., Amsterdam)
Mr. H. W. Muzerie (Kon. Zwavelzuurfabrie-
ken v.h. Ketjen N.V., Amsterdam)
Prof. Dr. R. Slot (Rijksuniversiteit Utrecht)
Drs. J. G. L. Verdurmen (N.V. Chemische
Fabriek Naarden, Naarden).
Als vertegenwoordiger van het NIVE treedt op de heer
C. Eweg, afdeling Studiegroepen, die aan belangstellenden
gaarne nadere inlichtingen wil verstrekken. Adres van het
Nederlands Instituut voor Efficiency: Parkstraat 18,
‘s-Gravenhage, tel. (070) 6149 91.
BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN AMSTERDAM
maken bekend, dat bij de in oprichting zijnde dienst van het
Gemeentelijk Centrum voor Elektronische Informatieverwerking
(G.C.E.I.) kunnen worden geplaatst
AANKOMENDE en
ERVAREN SYSTEEM-PROGRAMMEURS
Het G.C.E.I. is het gemeentelijk computercentrum waar ten be-
hoeve van de vele diensten en bedrijven de meest uiteenlopende
administratieve, technische en statistische projecten ter hand zullen worden genomen. Om dit te kunnen realiseren zal een
groep van mannelijke en vrouwelijke functionarissen gevormd
moeten worden die zullen gaan deelnemen aan de systeem-
analyse, het systeemontwerp en de programmering, welke taken
in de functiebenaming ,,systeem-programmeur” zullen worden
begrepen.
Voor de vervulling van deze functie komen in aanmerking zij,
die in het bezit zijn van een diploma 5-jarige H.B.S., Gymnasium,
H.T.S., S.P.D., M.B.A., A.M.B.I., M.O..wiskunde, statistisch analist,
wetenschappelijk rekenaar en met een gehele of gedeeltelijke
N.l.v.R.A..opleiding e.d.
De benodigde, 3 á 4 maanden durende, opleiding voor het ver-
vullen van deze, in het kader van de automatisering van velerlei
projecten, interessante werkkring, zal op kosten van de Gemeen.
te worden verzorgd door de Stichting Studiecentrum voor Admi-
nistratieve Automatisering te Amsterdam.
Aanstelling zal afhankelijk zijn van leeftijd, opleiding en ervaring.
Een psychologisch onderzoek zal onderdeel van de selectie vormen.
Voorts zal er bij het Centrum een beperkte plaatsingsmogelijkheid
zijn voor het mettertijd vervullen van de functie van
PROJECT-
LEIDER.
Hiervoor komen in aanmerking personen met een vol-
tooide academische opleiding als ingenieur of econoom.
Zij die reeds een meerjarige ervaring op dit gebied van de admi-
nistratieve en technische automatisering hebben, kunnen eventueel
direct ingaande of op korte termijn als zodanig worden geplaatst.
Sollicitaties onder no. N 7816 te zenden aan de Directeur van de
Dienst dor Gem. Personeelsvoorziening, Jan Luijkenstraat 94,
Amsterdam.Z.
• MODERNE
LEVENS-
VERZEKERING
automatische
tussentijdse
zonder genees-
groei van het
verhoging van uw
kundig onderzoëk
verzekerde bedrag
verzekering door
terstond en
door unieke
optiesysteern
blijvend verzekerd
winstdeling..,
onafhankelijk van
door inzending
gezondheids-
van certificaat
toestand…
HOLLACHE SOCIETEIT
VAN .LEV
1
ERZEKERINGEN N.V.
A21807
HOOFDKANTOOR HERENGAACHT 475, AMSTERDAM-C
HEAD OFEICE CANADA TORONTO, 1130 BAY STREET
U reageert op annonces in ,,E.S.B.”?
Wilt U dat dan steeds kenbaar maken!
1310
[ECONOMISCH.
De
VEEMARKT
en het
ABATTOIR te AMSTERDAM
zoekt een
A’DJUNCTDIRECT.EUR
Zijn taak omvat het bijstaan en vervangen van de directeur in de
dagelijkse leiding van het •bedrijf, betreffende alle zaken die niet.
in het veterinaire en/of vleeskeuringstechnische vlak liggen, waar-
mede de veterinair adjunct-directeur is belast.
Een goedeconomisch én organisatorisch inzicht vergt’ hêt beheer van
de omzet, die vier miljoen bel6opt, en van de onroerende goederen,
inclusief de plannen en de uitvoering van het nieuw te b uwen abattoir.
Een goéde omgang met mensen en commercieel begrip worden vereist
voôr het contact met de circa- 170 personeelsleden en de meer clan
1000’particuliere gebruikersvan het abattoir, zoals handelaren in vee
–
–
en vlees, loonslachters, vleesvervorders, e.a.
–
Het hanteren van de contracten en wettelijke voorschriften, vergt een
behoorlijk juridisch inzicht.
Gezocl’it wordt een academisch gevormd econoom met goede bedrijfs-
ervaring;, lëeftijd boven 35 jaar.-
Maximum-salaris f 2862,— per maand, plus 6 ‘rocent. vakantiefoelagè.
A.O.W./A.W.W.-premie voor rekening van de Gemeente.
Een psychologish onderioek vormt een onderdeel vân de .sélectie.
Sollicitaties met uitvoerige ‘inlichtingen en recente pasfoto binnen 14 dagen na verschijnen van-deze advertentiè -.
onder no. N 1198 te richten aan de Directeur van de Dienst der Gem. Personeelsvoorziening, Jan U.jijkentraat 94,
Amsterdam-Z.
–
+
–
I
+
–
+
–
+
–
+
–
+
–
+
–
+
–
+
–
+
–
+
–
+
–
+
–
+
–
+
–
computer-
‘
,
advies en’
:
programma’s
‘
‘ verwerking’
Uitgaande van uw basisgege-
–
–
vens berekenen wij voor u,.met
–
behulp van onzè computers,
• • • o.a. correlaties, regressies, va-
riantie analyses, statistische
toetsen.
Op onze electronische teken-
tafel tekenen wij voor u o.a. re-
-‘
gressielijnen en histogrammen. ,
Ook bij-de advisering ,en voor-
•
,
– ‘bereiding staan onze s,pecialis-
–
–
_
ten u ten dienste.
‘
1′
1
‘uw aandeèl: basisgegevens – ,
ons aandeel
, , –
snel een juist inzicht’ ‘
Vraag vrijblijvendinlichtingen en documentatie bij:
,
• ‘REKENCENTRUM VOOR AMINISTRATIE, EFFICIENCY ENTECHNIEK
Lovinklaan 1, Arnhem,TeI 08300 30711 (toestel 275) van de Koninklijke Nederlandsche Heidemaatschappij
CIZ
E.-S.B. 20-12-1967
‘
‘
‘.
‘
S
–
‘
‘ -.
1311
—
-,::,,
-‘
‘•
,
–
,
:
,
‘:’
,
–
H. BRONS Jr
MAKELAAR IN ASSURANTIËN
TÉLEFOON (010) 11.19.80 *
MAURITSWEG 23
ROTFERDAM-2
U reageert op annonces
in ,,E.-S.B.”?
Wilt U dit dan steeds duidelijk
tot uitdrukking brengen?
The EcOnomist
Aangeboden: ingebonden
jaargangen 1946 – 1954.
Brieven onder no. E.-S.B.
51-1, postb. 42, Schiedam.
Telkens en telkens blijkt ons weer
hoezeer de nog steeds snel groeien-
de iezerskring van onze uitgave
NA
FTF1 NN A
–
1J$J
IWV
V”v
–
STAD HOUDERSPLANTSOEN 214 TE DEN HAAG
deze wegwijzer, speciaal voor de
particuliere belegger, wat inhoud,
actualiteit en objectiviteit betreft,
waardeert.
Dit
hoeft
vele redenen : hot
bevat
wekelijks
le
Interessante (hoofd)artikelen, die
steeds actuele onderwerpen des.
kundig behandelen.
2e Een uitvoerig en levendig, bijna
dynamisch geschreven beursover-
zicht, de stemming goed weer-
govend.
3e Een chronique scandaleuse, fair
en onderhoudend geschreven en
uiteraard zonder sensatie.
4e Een leerzame vragenrubriek, ad-
viezen voor velen inhoudend.
5e Gegevens omtrent vele fondsen
(ook van incourante)
telkens
wanneer hieromtrent iets te
mei.
den
valt.
Wij zenden u op uw verzoek gaarne
gratis een 2-tal proefnummers ter
kennismaking.
Adm. Bei.Bei,
Postbus 42, Schiedam.
1312
–
vraagt voor haar verkooporganisatie een
•
Hem
zël
een
verantwoordelijke
functie
J
ONG
worden
toegewezen
op
de
afdeling
Marktonderzoek en Planning. Hij zal een
belangrijke
bijdrage
moeten
leveren
tot
een verdere uitbouw van deze afdeling.
ECONOOM
Voor
een
goede
taakvervulling
is
het
nodig
dat
hij
een
intensief
contact
onderhoudt met de verschillende verkoop-
afdelingen.
(Drs.)
0 Alvorens de te benoemen functionaris ziin
concrete taak gaat Uitvoeren, wordt hij in
de gelegenheid gesteld zich geruime tijd
in
de
diverse
sectoren
van
de
FINA-
–
Organisatie te oriënteren.
• Aan kandidaten zullen hoge eisen worden
gesteld tav. leidinggevende capaciteiten
en commerciële aanleg.
In de selectieprocedure is een psycho-
technisch onderzoek opgenomen.
Sc/trif lelijke sollicitaties te ricli (cii aan de afdeling Personeelszaken,
Postbus 294 te Den Haag.
FINA NEDERLAND nv
e
De t van Lichtopbrengst is belangrijk
voor uw bedrijfsverlichting
vs
1
?it irrsiructicve boekje
lig
t
voor u klaar bij:
Fl11 ips Nederland nv.
Alvi. Bedrijrsverhclriing, Eindhoven
De lichtopbrengst van een ,,TL”-lanip
hangt af van de kwaliteit van het fluores-
cerende poeder op de binnenwand. Dit
moet precies de juiste samenstelling
hebben; de korrels, hoe klein ook,
moeten stuk voor stuk van een bepaalde
grootte zijn, en de laag moet onverbre-
kelijk aan het glas gehecht zijn. Sa-
menstelling, korrelmaat en hechting
zijn ideaal bij dc Philips ,,T L”-la rnp.
Met Philips ,,TL”-verlichting bent u
daaom zeker van ecn blijvend hoge
lichtopbrengst.
Pl] 1 Ll l’S ,,’FL”-verlichting:
1-Joog rendement – Blijvend goede
lichtopbrengst
e Grote bedrijfszcker
–
heid • Minimale wattvcrliezcn • Vol-
komen aanpassing aan elke bedrijfs-
Situatie.
Gemaakt voor uw bedrijf:
Het bijzonder instruetievc boekje ,,Piak-
tisehe wenken voor Bedrijfsverliehting”
wordt u per omgaande toegezonden na
aanvraag bij Philips Nederland nv., Afd.
Bedrijfsverlichting 42, Eindhoven.
PHIlIPS
P N 1 LI PS
SJ
Bedrijfsverlichting
E.-S.B. 20-12-1967
1313
U.
Ten behoeve van de verdere uitbouw van ons ad-
viseurs-team zoeken wij contact met enkele jongere
…….
0000
…….
…….
acade
M
.L.Lici
…….
…….
.•…..
(leeftijd tot 37 jaar) met uitgesproken geschiktheid
en ambitie om als “management consultant” in de
sfeer van het Vrije beroep een carrière te maken.
Onze praktijk stelt hoge persoonlijke eisen, zowel
aan deskundigheid, studiezin en het vermogen theo-
retische kennis productief te maken als aan integri-
telt, doorzettingsvermogen en stabiliteit.
Hiertegenover staat de mogelijkheid tot het in inter-
disciplinair verband werken aan belangrijke en in-
teressante projecten en tot een daaraan aangepaste
honorering.
Kandidaten moeten binnen maximaal 3 jaar in staat
zijn als adviseur zelfstandige verantwoordelijkheid
te dragen en het daarbij passende inkomensniveau
te bereiken.
Hiertoe is het beschikken over een uitstekende prak-
tijkervaring na afsluiting van de studie noodzakelijk.
Geïnteresseerden wordt verzocht zich in een ver-
trouwelijk schrijven met bijvoeging van een korte
levensbeschrijving te richten tot onze firmant Dr.
H. Coltof
j
p/a
VANDEBUNT&CON
Organisatie-Adviseurs
Tesselschadestraat 5, Amsterdam-W.
In ons kader passende kandidaten zullen tot een
open persoonlijk gesprek en voor een psychologisch
onderzoek worden uitgenodigd.
1314