UITGAVE VAN DE STICHTING. HET NEDERLANDSCH. ECONOMISCH INSTITUUT
10 mei 1967
52e jaargang, no. 2592
verschijnt wekelijks
Introduction
COMMISSIE VAN REDACTIE:
L. H. Klaassen; H. W. Lambers; P. J.
Montagne; J. Tinbergen; A. de Wit.
REDACTEUR-SECRETARIS
A. de Wit:
ADJUNCT REDACTEUR-SECRETARIS:
P. A. de Ruiter.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:
F. Collin; J. E. Mertens de Wilniars;
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J.
Vlerick.
SECRETARIS COMMISSIE VAN ADVIES
VOOR BELGIË:
J. Geluck.
CANADA-NUMMER
Z. Exc. W. F. Bull:
Introduction
.
………….
483
Dr. H. M. H. A. van der Valk:
Canada’s economische groei
op
lange
termijn
………
484
Drs. Herbert C. Byleveld:
The American presence in
Canadian industry
……..
487
Drs. H. Bloemendaal:
De handelsbetrekkingen tus-
sen Nederland en Canada.
–
490
P. G. Huser:
Het belang van de emigratie naar Canada voor de Neder-
landse handel ………….
493
Drs. H. van Silfhoui:
Het
Canadese
investerings-
klimaat
………………
494
Mr. J. C. Tupker:
Waarnemingen en ervaringen
gedurende een tienjarig ver-
blijf in Canada
………..
496
Drs. J. Meuldijk:
,,Go west young man”. En-
kele opmerkingen over de
provincie Brits Columbia ..
498
Ir. S. H. Visser:
De Wereldtentoonstelling te
Montreal
…………….
502
Recente publikaties
………
03
I
T is an honour and pleasure for me to make a contribution to the current
issue of the ,,Economisch-Statistische Berichten”, which is featuring an
entire edition on Canada. T am mast grateful to the editors for this
special attention to my country and am sure that the contents of this edition
will be of great interest to the magazine’s readers.
We Canadians have a very special place in our hearts for the Netherlands,
its people and for the House of Orange. We were pleased and honoured
that H.M. Queen Juliana came to live among us during the dark days of
World War II and were proud indeed that Princess Margriet was born in
Ottawa, our capital. When Canadian soldiers fought in Holland in 1944
and
1945,
as part of the great common effort to liberate Europe, they
received a heart-warming and sincere welcome from the Dutch people that
they will always remember. As for those Canadians who were killed and
buried here, their relatives and comrades in Canada are well aware of the
care with which their graves are maintained and that their memory is not
forgotten.
It is by reason of the special place in Our hearts for the Netherlands that
Canadians are looking forward with pleasure and anticipation to the
forthcoming visit to our country by H.M. the Queen and Prince Bernhard.
1 am sure that the Royal couple will receive a warm and enthusiastic wel-
come. The Queen and Prince Bernhard are going to officiate at the Nether-
lands’ Day at Expo ’67 in Montreal, the six month long World Exhibition
which Canada is host to in this year 1967, the one hundredth anniversary
of our founding as a nation.
When Canada was formed in 1867 from four British colonies in North
America, it had a population of only 34 million people. In the intervening
years, the remaining British North American territories were added to
Canada, and our population now stands at 20 million, owing to a high
birth rate and a vigorous immigration policy.
Our industrial growth has matched our population growth thanks to a
generous endowment of natural resources and to the hard work and skill
of our people, both ,,old” Canadians and new. The year 1966 was, econo-
mically, a record year for us, both in the field of production and foreign
trade. T am glad that Canadian-Dutch trade has increased commensurately
over the past few years. The recent decision of the Netherlands government,
announced not long ago, to purchase over â hundred of.the new CF-5
aircraft from Canada is concrete proof of our close economie relations, and
our partnership in NATO.
It is my hope, and T am sure, the hope of all Canadians, that these close
relations will he strengthened even more in future.
Canadian Embassy, The Hague.
483
t
Canada’s economische groei
op lange termijn
–
C
ANADA met een bevolking, die ongeveer een tiende
is van die van de Verenigde Staten, een bevolking
die bovendien voor het grootste deel binnen de hon-
derd mijl van dit land leeft – heel markant te zien als
men door het voor Canada bevolkingsrjkste gebied van
de Niagara Falis via Toronto langs het. meer van Ontario
en de St. Lawrence-rivier naar Montreal rijdt – waar-
mede het duizenden mijlen grenzen heeft, is vanzelfsprekend
op economisch en financieel gebied in sterke mate af-
hankelijk van zijn groter en welvarender zuidelijke buur.
Oppervlakkig zou men dus, schrijvende over de econo-
mische vooruitzichten van dit land, kunnen volstaan met
een dergelijk onderzoek voor de Verenigde Staten. Wat de
algemene richting betreft is dit zeker het geval. Men mag
echter niet generaliseren. De ontwikkeling over een eeuw
gezien toont niet een volledige parallelliteit
1).
Het is ongeveer 100 jaar geleden, dat in beide landen
gebeurtenissen plaatsvonden, die de economische ontwik-
keling van Noord-Amerika, op lange termijn gezien, sterk
hebben gestimuleërd. Het einde van de burgeroorlog in de
Verenigde Staten in
1865
en de Cônfederatie van de Cana-
dese Provinciën in 1867 zijn historische gebeurtenissen.
In het eerste geval werd de eenheid van het toen nog niet
belangrijkste land in de wereld bewaard en in het andere
geval werd een eenheid geschapen. Als men zich verdiept
in de vraag, hoe de wereld er thans zou uitzien bij een
gedeeld Amerika en een gedeeld Canada, dan beseft men,
dat beide gebeurtenissen voor de wereld en inzonderheid
voor West-Europa in deze eeuw op allerlei gebieden van
uitzonderlijke betekenis zijn geweest.
Veel is er geschreven over de verschillen in de resultaten
van de economische ontwikkeling van de Verenigde Staten
en Canada in de laatste 100 jaar. Daarbij worden echter
teveel uit het oog verloren de klimatologische en geo-
grafische verschillen en de ongelijke ontwikkeling van de
bevolkingstoeneming. De decennia volgende op de Con-
federatie, waren in economisch opzicht voor Canada de
ongunstigste van deze. honderd jaren. Brebner schrijft, dat
,,the twenty-five years following 1873 were probably the
grimmest quarter century in the history of Canada. Neither
courage nor enterprise was lacking, witness for instance
the construction of the Canadian Pacific,…”
2).
In de jaren
1870-1900 – periode van de grote emigratie van Europa
naar Amerika – verdubbelde de bevolking van de Ver-
enigde Staten bijna, terwijl de bevolking van Canada slechts
met ruim 40 pCt. toenam. Ten dele was deze ongelijke ont-
wikkeling een gevolg van de emigratie van Canadezen
– naar schatting ongeveer een miljoen – naar het zuidelijke
buurland in die periode. Dit verschijnsel is, zij het op
kleinere schaal, nog steeds een van de kenmerken van de
Canadese economie.
In de eerste helft van deze eeuw is de bevolking van
Canada echter sterker gestegen dan die van de Verenigde
Staten, een verschijnsel dat voor een deel te verklaren is
uit de immigratiebeperkingen in laatstgenoemd land. Deze
tendens heeft zich versterkt in de laatste 20 jaren, hetgeen
een van de voornaamste redenen is geweest, dat de stijging
van de industriële produktie – niet te verwarren met het
bruto nationaal produkt – van Canada in de laatste vijftig
jaren groter is geweest dan die van de Verenigde Staten,
zoals uit de zeer interessante grafiek blijkt
3).
De tweede bijzonderheid is de merkwaardige overeen-
stemming tussen de periode van expansie en neergang in
beide landen. Bovendien is uit de grafiek duidelijk het wel-
bekende feit te zien, dat de schommelingen in de industriële
produktie in de naoorlogse periode geringer zijn geweest
dan die w56r de tweede wereldoorlog.
Naoorlogse groei van de economie-
D
E economische groei van Canada na de oorlog heeft
zijn op- en neergang gehad, zoals blijkt uit de vol-
gende indeling ):
1946-1949Omschakeling van een oorlogs- naar een vredes-
economie
1949-1953 Naoorlogse expansie ten gevolge van de inhaal-
vraag en de Korea-oorlog
1953-1954 Recessie, vooral als gevolg van de vermindering
van de militaire uitgaven in de Verenigde
Staten
1954-1957 Economische expansie gekenmerkt door een
investerings-,,boom”
1957-1961 Periode van verminderde economische groei,
vooral als gevolg van de voorafgaande over-
investering en verminderde concurrentiekracht
op de wereldmarkten
Zo had Canada een onafgebroken economische groei van
1924 tot 1929; in de Verenigde Staten vond in 1926/1927 een
recessie plaats. Daarentegen was de langzame groei van de
Canadese economie in 1958-1960 voor het eerst in deze eeuw
geringer dan die in de Verenigde Staten.
John Bartlet Brebner:
North Atlantic Triangle,
New Haven
1945, blz. 221. De Canadian Pacific Railway, waarbij Neder-
lands kapitaal was geïnteresseerd, werd geconstrueerd in de
periode 1880-1885.
Deze is -overgenomen uit het rapport van de Economic
Council of Canada- van december 1965, blz. 146.
Ontleend tot 1961 aan:
Report
of
the Royal Commission on
Banking and Finance,
Ottawa 1964, blz. 402.
(I.M.)
484
NDUSTRAL PRODUCTON iNDEXES, CANADA AND UNITED STATES
RsIo Scala
(CANADIAN INDEX I949100, U
.
S. INDEX I947-49I00)
•
PT
T
T
P7
PT
UNITED STATES
PT
PT
p
1
PT
Ç
PT
-:
____
•_
.’
_______
________
1
______________
______
•_ _______
______
..
–
________
919
25
30
35
40
45
50
55
60
64
Nole: The shaded ‘reas denole recessions, and the letters Pand T donote peaks and troughs in the short.term business cycle In the
United States. As indicoted in the text, the timing of peoks and troujhs in Canada is very dose to »’ose In the United State,.
Source: Boord of Governors of the Federol Reserve Sistem, and Dominiori Rureau of Statistics.
300
200
loo
80
60
40
20
1961-
Na de devaluatie van 1962, periode van econo-
mische expansie tot het midden van
1965,
ge-
volgd door een periode van overbesteding en
inflatie, waarop in het najaar van 1966 een
kentering volgde.
In de 22 naoorlogse jaren van aanzienlijke groei is,
afgezien van enkele milde recessies, de periode van 1957-
1961 een uitzondering geweest. In die jaren vond een sterk
verminderde groei plaats. Daarvoor zijn vooral drie oor
–
zaken aan te wijzen. De belangrijkste factor was de ver
–
langzaamde economische groei in de Verenigde Staten,
welke als gevolg
van
de grote economische afhankelijkheid
van Canada van zijn buurland ook een terugsiag op. de
Canadese economie had. Ten dele bepaald door deze
externe factor is de interne factor, dat omstreeks 1957 een
einde kwam aan de grote naoorlogse investerings-,,boom”
in Canada, teweeggebracht eerst door de grote schaarste
aan grondstoffen en voedingsmiddelen na de oorlog en
verder door de uitvoering van grote ontwikkelingsprojecten
(de exploitatie van ijzermijnen in Labrador met de aanleg
van een spoorweg van ongeveer 400 mijlen, het St. Lawrence
Seaway-project, het Kitimat-project, de exploitatie en het
vervoer van olie en aadgas enz.). De derde oorzaak van de
verlangzaamde groei ligt in het economisch beleid, zowel
op intern als op extern gebied.
De recessies in Canada zijn na de tweede wereldoorlog
geringer in aantal en van korter duur geweest dan ge-
durende eenzelfde tijdsduur in vroegere tijden. Het aantal
economische expansies was weliswaar wat geringer, maar
zij hebben langer geduurd dan vroeger. De huidige eco-
nomische expansie – de langste in vredestijd – is daar-
van een bewijs. Bovendien zijn de drie naoorlogse recessies
milder geweest dan vroeger. De redenen hiervan zijn: dat
de Canadese economie thans minder afhankelijk is van de
landbouw dan vroeger, dat Canada thans meer inge-
bouwde stabilisatoren heeft dan vroeger, maar bovenal
dat de conjuncturele schommelingen in de Verenigde
Staten vergeleken met die van de vorige eeuw en de eerste
vier decennia van deze eeuw aanzienlijk zijn afgevlakt.
Een kenmerk van de economische groei van Canada is
dat deze, zoals reeds opgemerkt, in de naoorlogse periode
iets groter is geweest dan die van de Verenigde Staten met
uitzondering van de periode 1958-1960. In deze jaren was
bovendien de groei van alle naoorlogse economische
expansies het geringst. De verklaring van dit verschijnsel
ligt voor een belangrijk deel in de verkeerde wisselkoers-
politiek van Canada, namelijk dat in genoemde periode
de zwevende wisselkoers op een te hoog peil ten opzichte
van de Amerikaanse dollar werd gehouden, waardoor de
internationale concurrentiekracht van Canada aanzienlijk
verminderde.
De lange duur van de huidige expansie is aan verschil-
lende oorzaken toe te schrijven. Opnieuw is in deze jaren
gebleken hoe groot Canada’s economische afhankelijkheid
van de Verenigde Staten is. De uitzonderlijk lange eco-
nomische expansie van Canada is parallel gelopen met die
van de Verenigde Staten. De periode van oververhitting
van de Amerikaanse economie van het najaar van 1965
tot het midden van 1966, die gevolgd werd door een
periode van verminderde activiteit, heeft ook in Canada
geleid tot een inflatie, ondanks het feit dat de Canadese
regering eerder en krachtiger maatregelen tot beteugeling
hiervan heeft genomen
5).
Hiermede raken we een belangrijk
nieuw element in de naoorlogse economische ontwikkeling
van Canada, namelijk de uitbreiding van het economisch
beleid in de laatste jaren. De bezorgdheid van autoriteiten,
economisten enz. over de langzame economische groei
en de grote werkloosheid aan het einde van de jaren
vijftig heeft geleid tot verschillende initiatieven
6).
Toekomstige groei
D
E Canadese economie zal altijd de zeer grote invloed
blijven ondergaan van de Verenigde Staten. Dit
betekent niet dat de autoriteiten een lijdelijke hou-
ding ten aanzien van de economische problemen behoeven
aan te nemen. De groei van de Canadese economie wordt
mede bepaald door het eigen economisch beleid. De grote
Zie ons artikel: ,,Hoogconjunctuur en economisch beleid
in Canada” in
E.-S.B.
van 18 mei 1966.
Dit blijkt onder meer uit de verschijning van het rapport
van de Royal Commission on Banking and Finance (1964), uit
de oprichting van de Economic Council (1964) en uit het onlangs
verschenen rapport van de Royal Commission on Taxation.
E.-S.B. 10-5-1967
485
vorderingen, die in de laatste jaren zijn gemaakt voor
verbetering en aanvulling van het algemeen economisch
beleid, hebben ertoe geleid dat er ook meer belangstelling
is gekomen voor economische projecties op lange termijn.
Voor schrijver dezes, die 14 jaar geleden voor deze pro-
blemen de aandacht vroeg, is dit een gevoel van voldoe-
ning
7).
Nadien zijn nog verschillende andere projecties
verschenen, waarvan de belangrijkste zijn die van de zgn.
Gordon-commissie
8),
van de Economïc Council of
Canada ) en van de O.E.C.D.
10)
In hoeverre deze projecties zich zullen verwerkelijken,
zal voor een belangrijk deel afhangen van de toekomstige
economische ontwikkeling van de Verenigde Staten. Vol-
gens een recente studie
11)
wordt de jaarlijkse reële groei van
het bruto nationaal produkt van dit land voor de periode
1966-1975
geschat op resp. 4 en 41 pCt., afhankelijk van een
werkloosheid van resp. 4 en 3 pCt. Deze berekeningen als
uitgangspunt nemend, kan een iets grotere reële groei voor
Canada worden aangenomen. De verwachting voor de iets
grotere groei is vooral gebaseerd op de stijging van het
aantal jongeren, dat in deze jaren op de arbeidsmarkt zal
komen.
Hier openbaart zich een groot verschil tussen Noord-
Amerika en Europa. De naoorlogse baby-,,boom” is in
Canada en de Verenigde Staten veel krachtiger geweest
dan in Europa. Daar de netto immigratie in Canada in de
laatste 20 jaren groter was dan in het zuidelijke buurland,
zal in Canada in dit jaar en de volgende jaren een onge-
woon groot aantal jeugdige personen op de arbeidsmarkt
verschijnen. Bovendien neemt de geschooldheid van de
jeugdige Canadezen in de komende periode toe wegens de
grote educatieve investeringen sedert het begin van dit
decennium. Op educatief gebied bevindt Canada zich ook
in een periode van snelle expansie.
Canada beschikt bovendien ovér rijke natuurlijke hulp-
bronnen. Deze factor is op zichzelf niet voldoende om een
redelijke economische groei te waarborgen. Daarvoor is
onder meer een steeds beter geschoolde werkzame be-
volking en een goed economisch beleid gewenst. Wat dit
laatste betreft staat Canada voor grote problemen. In de
afgelopen jaren is reeds gebleken hoe moeilijk het is de
stijging van de lonen af te stemmen op de toeneming van
de produktiviteit. De sterkere stijging van de loonkosten
in Canada en de hiermede verband houdende sterkere
prijsstijging in Canada in de laatste jaren, vooral in 1966,
vergeleken met de Verenigde Staten, vormen een ver-
zwakking van de internationale concurrentiekracht.
Canada heeft met Nederland gemeen dat het een open
economie heeft. Voor een dergelijk land is de economische
politiek tevens een belangrijk deël internationaal econo-
misch beleid. Het verschil tussen beide landen is, dat
Nederland thans deel uitmaakt van een grote gemeen-
schappelijke markt en dat zijn uitvoer geografisch sterk
gespreid is. Canada’s afhankelijkheid van de Verenigde
Staten is uniek. Nergens in de wereld is een internationaal
zo belangrijk land – het is het vijfde land in de wereld
– op het gebied van de buitenlandse handelsbeweging –
economisch en financieel zo stevig verbonden met het
sterkste economische en financiële land in de wereld. De
levensstandaard in Canada is echter nog altijd 15 â 20 pCt.
lager dan die in de Verenigde Staten. Het is daarom niet
mogelijk het algemene loonpeil in de eerstkomende jaren
tot dat van het noordelijk deel van de Verenigde Staten
op te trekken zonder grote storingen in de economie.
Hier openbaren zich de nadelen van de bevôlkingsconcen-
tratie vlak bij de noordelijke grens van Amerika. Op
allerlei gebieden werkt hier het bekende demonstratie-
effect ten nadele van Canada.
Gtnstige
toekomstmogelijkheden
C
ANADA, zo schreven we 14 jaar geleden in het voor-
woord van ons boek over dit land, heeft de charme
van de jéugd. Het heeft het elan van groei, duidelijk
te zien om, in steden als Montreal, Toronto en Vancouver
–
en vele mogelijkheden tot aanzienlijke groei in allerlei
richtingen. Canada is nog het enige overgebleven indus-
trieel ontwikkelde land in de Westerse wereld met een
frontier. Dit op een na grootste land in de wereld, in opper
–
vlakte bijna een half continent groter dan de Verenigde
Staten, is te ruim voor de ongeveer 20 mln, inwoners.
Dientengevolge is de infrastructuur, vooral nodig in ver
afgelegen delen, zeer kostbaar.
Het leven aan de frontier is echter niet te vergeijken
met het romantische leven van de vroegere Amerikaanse
frontier, vaak zo uitstekend beschreven in vele boeken
voor oud en jong en in de laatste jaren zo populair ge-
worden door films en televisie. De bestaande Canadese
frontier is niet meer zo bar koud en onherbergzaam als
vroeger, maar ook weer niet zo zacht, dat het al de gemak-
ken heeft van een geciviliseerd leven. Het noorden van dit
land en zeker het uiterste noorden is nog woest en ledig.
Evenwel ook met grote mogelijkheden. Canada heeft voor
zijn bevolking een bijna fantastische rijkdom – reëel en
potentieel – aan natuurlijke hulpbronnen. Zoals reeds
eerder opgemerkt, besteedt dit land in de laatste jaren
grote bedragen aan educatieve investeringen. Om alle
genoemde redenen blijft Canada nog altijd een land, dat
hardwerkende, ondernemende en ook avontuurlijk aan-
gelegde jongeren grote mogelijkheden biedt.
De toekomstige economische groei van Canada, waarvan
hierbdven een zeer globale indruk is gegeven, wettigt
de verwachting, dat dit land in het laatste derde deel van
deze eeuw een aanmerkelijke vooruitgang op allerlei
gebied zal tonen. Daarom kan men Horace Greeley’s raad
– gegeven in 1854
12)
aan jonge mensen levende in het
oosten van de Verenigde Staten – ,,Go west young man”,
met enige variatie ook nog heden ten dage aan jonge
Europeanen doorgeven.
Washington.
v. d. V.
In zijn boek:
De economische toekomst van Canada
(Arnhem
1953) en de Engelse uitgave: The economic future of Canada
(Toronto
1954).
Onze voorspelling was, dat het bruto nationaal
produkt in
1975
ongeveer $
80
mrd. in constante dollars op basis
van
1952
zal bedragen (zie bIs.
149).
Report of the Royal Co,nmission on Canada’s Economie
Prospecis
(Ottawa
1957).
Deze commissie schatte, dat het bruto
nationaal produkt in
1980
niet lager zal zijn dan $
68
mrd.
(op basis van prijzen van
1955)
en mogelijk zelfs $
85
mrd. zal
bereiken.
B. J. Drabbie:
Potential Output, 1946 to 1970.
Staff Study
No.
2
prepared for the Economic Council of Canada (Ottawa
1964).
Volgens deze studie bedroeg de jaarlijkse reële groei van
het bruto nationaal produkt in de periode
1946-1956 5,1
pCt.
en in de periode
1956-1963 2,9
pCt.; voor de periode
1963-1970
wordt de reële groei op
5,5
pCt. per jaar geschat.
Volgens het bekende O.E.C.D.-rapport:
Economie Growth
1960-1970 (Parijs
1966),
bedroeg de stijging van het reëel bruto nationaal produkt in de periode
1950-1960 4
pCt., in de periode
1960-1965 5,5 pCt.; voor de periode van
1965-1970
wordt een
groei van
4,k
pCt. geprojecteerd (volgens de tabel op blz.
92).
U.S. Economie Growth to 1975: Potentials and Problems,
Study prepared for the Subcomrnittee on Economie Progress of
the Joint Economie Committee (Washington D.C., december
1966).
Het eerst door Greeley geschreven in een brief, later ge-
vleugelde woorden geworden.
486
The American presence
in Canadian industry
C
ANADA is a textbook example of a world-wide
development: the gigantic industrial power of the
United States leading to what the
New York Times
recently called ,,an almost mindless, unplanned perietration
of other economies not by our Government but by our
private firms”.
According to Cicero, one should study every pherio-
menon by looking at the most highly developed specimen
of its kind. Canada’s experience with U.S. private invest-
ment might therefore enlighten European readers.
Some facts about
U.S. control of Canadian industry
Control is a result of direct investments: those forms
of capital that give the investor either a majority of voting
shares, or a sufficiently large equity in the capital-receiving
enterprise to ensure a decisive voice in management. By
the end of 1965, the direct investments of U.S. companies
in foreign countries amounted to nearly $ 50 billion.
Almost one-third of the total amount was invested in
Canada, which means that American firms have put more
capital to work in Canada than in all European countries
combined, and also more than in the whole of Latin
America.
As a result, close to half of Canada’s manufacturing
industries and more than half of its extractive industries
are controlled by U.S. residents.
Canadian views about foreign ownership
Foreign direct investment has brought great benefits
to Canada, which are widely acknowledged by Canadians
from coast tocoast. There is no ,,Yankee Go Home”
movement here, neither in English-speaking Canada nor
in French-speaking Canada. There are no foreign exchange
restrictions and
as a general rule
non-resident capital
investment is treated in much the same way as domestic
capital investmenti On the other hand, the predominance
of foreign-controlled companies in fast-growing key
industries has caused some official and public concern.
It is government policy to keep specific key industries
such as insurance, banking, newspapers and periodicals
in the hands of Canadian residents, and legislation has
been passed to this effect in récent years. –
Generally speaking, however, the Canadian govern-
ment has followed a policy -of persuasion rather than
obligation. The official approach is exemplified b a set
of Guiding Principles
of
Good C’orporate Behavior for
Subsidiaries in Canada
of
Eoreign Conipanies,
issued
by Mr. Robert H. Winters, Minister of Trade and Corn-
merce, on March 31, 1966. Mr. -Winters has on several
occasions stressed Canada’s need for foreign capital,
which he feels should be made welcome. What follows in
italics is the official text of the guidelines. The guidelines are
compared with some findings of the Royal Commission
on Canada’s Economic Prospects, published a decade
ago, in 1957. This Royal Commission was chaired by
Mr. Walter L. Gordon of Toronto, currently a member
of the Cabinet, who is known to have misgivings about
the extent of foreign investment in Canada.
By taking two different points in time, and what might
be, considered two different shades of opinion, we hope
to present a Canadian consensus about foreign investment.
Other literature on the subject includes a concise booklet
on Policies and Practices
of
United States Subsidiaries in
Canada,
by John Lindeman and Donald Armstrong,
issued in 1961, and
Foreign Ownership
of
Canadian Industry
by A. E. Safarian, an extensive study published this year
with statistics based on a 1959 survey. The recent report-
of the Royal Commission on Taxation (Carter-Commis-
sion) also touches upon foreign investment.
–
Desirable objectives for foreign companies
The ,,desirable objectives” outlined in the March 31,
1966 guidelines read as foliows (in italics): –
Pursuit
of
sound growth and
full
realization
of
the
coinpany’s productive potential, thereby sharing the national
objective
of
full and
etfective
use
of.
the nation’s resources.
Comment:
The Canadian Government considers it
most important that subsidiaries should not have res-
trictive liniitations placed upon their sound development
by their parent organizations. Particutarly in the case of
multinational companies, the management of the parent
may, the Gordon-Commission pointed out in
1957,
have
to consider alternative claims for expansion of operations
in other countries. Ottawa feels that firms in Canada should
consider Canadian economic objectives in their policies.
Realization
of
maximum competitiveness through the
inost effective use
of
the company’s mvii resources, recog-
nizing the desirability
of
progressively achieving appro-
priate specialization
of
productive operalions within the
internationally affiliated group
of
companies.
Conimènt:
One of the problems faced by Canadian
manufacturing is the need to offer to a much smaller
– market about the sarne wide choice of products as is
available to the U.S. buyer, wïth whose options the Cana-
dian consurner is fully fariiliar. Professor Safarian stated
that nearly three Out of for J.S. subsidiaries (148 out
of 206 firrns reporting) produced in Canada a majority
of the parent company’s range of products, or the sarne
product line, or even a wider range than the parent.
While there are many impedirnents towards – greater
speciahization, varlous students of the problem appear
convinced that it is a desirable objective. Its achievement
may ndt be entirely, or even mainly, in the realm of cor-
porate policy.
Maximum development
of
market opportunities in
other countries as well as in Canada.
Comment:
The Gordon-Commission in
1957
maintained
that Canadian subsidiaries of U.S. parents were some-
times prohibited from competing with their parent corn-
panies in vorld markets outside the Commonwealth.
In practice, the obstacle may be a matter of econornics
as much as of administrative convenience: the U.S. plant,
through mass production, can often quote a lower price
in export markets than the Canadian subsidiary. In certain
types of manufactured exports Canada has done quite
E.-S.B. 10-5-1967
1
487
well in recent years (notably in automotive exports, under
a special U.S./Canadian tariff agreement).
GuideJine No. 3 is obviously redundant for subsidiaries
in export-oriented primary resource industries, such as
newsprint.
Where applicable, to extend processing of natural
resource products to the exient practicahie on an econoinic
basis.
Comment:
In part because of U.S. tariff policy, which
favors free entry or low duties on raw materials and
erects barriers against manufactured goods, Canaoians
feel they are in some danger of remaining ,,hewers of
wood and drawers of water” for the industrial giant in
the South. This guideline reflects a suggesLion made a
decade ago by the Gordon-Commission, which advocated
more domestic refining, smelting and processing operations
wherever possibie, while recognizing the limiting factors
(small Canadian market, alternative sources of suppiy
for many raw materials, U.S. and other foreign tariffs,
transportation economics).
Pursuit of a pricing policy designed to assure a fair
and reasonable return to the company and to Canada for
all goods and ser vices sold abroad, inc!uding sales to the
parent company and other foreign affiliates.
Comment:
This guideline appears to be linked to an
observation of the Gordon-Commission in 1957, which
referred to the possibility that Canadian subsidiaries supply
raw materials to the parent company at too low a price.
In matters of procurement, to searc/z out and Ievelop
economic sources of supply in Canada.
Comment:
Again an echo of the Royal Comtnïssion
of 1957: ,,In some cases Canadian subsidiaries of foreïgn
companies may be restricted as t the sources of their
supplies, materials and equipment; they may be expected
to purchase their requiremenis from their parent corn-
panies or from the sources which supply such parent
companies, ‘particularly in purchases of machinery and
equipment”.
To some extent, Canadiari -guideiine No. 6 is a counter-
weight to the 1965 U.S. balance of payments guidelines
program, which calls on U.S. business to improve the
country’s international accounts through a variety of
means, inciuding more exports. Such external pressures,
if not counteracted, might conceivably have diminished
the sales of Canadian firms to U.S. subsidiaries in Canada.
To develop as an integral part of the c’anadian operation
where ver practicable, the technological, research and design
capability necessary to enable the company to pursuc
appropriate product dei’e!opment programunes so as to
take full advantage of market opportunities domestically
and abroad.
Comment:
The reason given in the above guideline
(,,to take full advantage of market opportunities domesti-
cally and abroad”) is not the only one that has been
advanced in support of more research in Canada. There
is a trernendous expansion of university education going
on, and if job opporturiities for weli-trained scientists
and enginecrs in Canada do not grow in proportion, they
will migrate to the United States in search of challenging
work. As Lindernan and Armstrong point Out; ,,the export
of brains is the least rewarding of all exports”. From an
economie point of view, it weakens the nation insteaci
of strengthening it.
However, Canada has also benefited from access to U.S.
technology. Often, the results of research in the U.S. are
available to Canadian subsidiaries at hw cost.
The National Industrial Conference Board, the wellknown
New York based business research organization, fo.rnd
that Canadian research by a U.S. subsidiary tended to
be encouraged by three factors: (1) an adequate scale of
operations; (2) a good supply of competent scientists
within Canada’s borders; (3) differences in the priority
assigned to various research and development projects
by U.S. and Canadian divisions of the sarne enterprise.
Operating
against
research in Canada were motives of
economy and the desire to avoid duplication of effort.
Retention of a sufficient share of earnings to give
appropriate Jinancial support to the growih require/nents
of the C’anadian operation, having in mmd a fair return
to shareholders on capital invested.
Comment:
Repatriation of income is one of the ways
in which a U.S. firm might decide to aid the U.S. balance
of payments position, in line with the U.S. Department of
Commerce guidelines of 1965. As Canada depends heavily
upon capital imports, this caused some apprehension,
crystallizing in the above guideline.
To work toward a C’anadian out/ook within manage-
men t. through purposeful training programmes, promotion
of qualified’ Canadian personnel and inclusion of a major
pro portion of C’anadian citizens on its Board of Directors.
Comment:
Canada needs rnanagerial and technical
skills from abroad to suppiement her searee resources,
but also desires opportunities for advancement to senior
positions for her own nationals. A pragmatic compromise
has to be achieved between these two objectives.
Turning to the facts, about half of the presiderits of
U.S. subsidiaries in Canada for which A. E. Safarian
collected data some years ago were Americans (99 out of
199). A significant nurnber of these U.S. citizens had been
residerit in Canada for a long time. On the basis of these
and other data, Safarian concluded that the firms investi-
gated had generally appointed substafitial numbers of
residents and Canadians to key positions.
As regards directors, the Gordon-Commission feit that
the presence of independent Canadian citizens on the
board would ensure that both the local subsidiary and its
parent were informed of Canadian views and attitudes.
The influence of Canadian directors would naturally be
stronger if they represented a group of Canadian share-
holders.
(f. M.)
Mèt n aandeel
VEREEAFIGD BEZIT VAN
488
To have the objective
of
a finâncial structure which
provides opportunity for equity par,ieipation in Canadian
enterprise by the C’anadian public.
Comment:
About 20 to 2 per cent of equity stock in
foreign subsidiaries should be in the hands of Canadians,
suggested the Royal Commission on Canada’s Economie
Prospeets in 1957. A minor fiscal incentive was provided
in 1963 through a reduced withholding tax on dividends
going abroad, applicable to companies with in essence
25 per cent Canadian ownership. Its effect in promoting
share offerings to Canadians has been modest. Some people
argue with the principie of such legislaLion on the ground
that domestic funds should be channeled into Canadian-
owned enterprises, rather than spread out thinly over
minority holdings in U.S. subsidiaries ‘.
Periodically to publis/z information on the financial
position and operations oj the .company.
Comment:
Companies with shares in the hands of
the püblic would normally issue atinual reports. The
above guideline is presumabiy directed to flrms who have
not, or not yet, followea guideline No. 10. It raises the inte-
resting question whether a company has an obligation to
present financial and other operating data to a public
which does not inciude at least some shareholders.
In 1957, wholly-owned foreign subsidiaries were ured
by the Gordon-Commission to release financial data
voluntarily. In 1961, Lindernan and Arrnstrong doubted
whether exhortation would be effective; they anticipated
no serious opposition aniong U.S. subsidiaries against
possible non-discriniinatory disclosure legislation. In 1966,
the Minister of Finance, Mr. Mitcheli Sharp, intimated
the community at large ought to be informed of the
financial structure and operating results of
all
important
economie enterprises in Canada, ,,whether they are private
or public companies”. He acknowiedged the existence
of legislative difflculties in this area (Toronto speech,
May 4, 1966).
This year, the Carter-Commission on Taxation was also
aware of difflculties, but coneluded nevertheless: ,jt would
be desirable if all substantial Canadian corporations were
required to publish detailed annual financial statements.•
Possibly all of the larger corporations should be required
to make shares available in the market. Whatever is done,
the same rules should apply to foreign-controlled and
domestic-controlled corporations”. And here is where
matters stand at the moment: in the foreground guideline
• No. 11, in the background talk about legislation.
To give appropriate attention and support to recog-
nized national objectives and established Govern,nent
prograinmes designed to further Canada’s econoinic de velop-
inent and to encourage and, support canadian institutions
directed toward the intellectual, social and cultural advance-
ment
of
the coinmunity.
Coinment:
These are really two guidelines. The first
dernands that the company support recognized national
INTERN TRANSPORT
TRANSPORTWERKTUIGEN
Postbus 3, lutphoas, Tel. (03471) 4 86
objectives. These are not spelled out, but the Economie
Council of Canada has postulated as society’s goals:
(1) full employment; (2) a high rate of economie growth;
(3) reasonable stability of prices; (4) a viable balance of
payments; and
(5)
an equitable distribution of ,rising
incomes. Corporations (presumably both resident and
non-resident) are expected to cooperate with the Govern-
ment in programs aimed at aehieving these objectives.
The second part of guideline No. 12 invites voluntary
corporate aid by Canadian subsidiaries of U.S. corpora-
tions to Canadian universities, health and welfare organi-
zations and cultural endeavors.
What the guidelines do not say
The official guidelines do not say, or even imply, that
the behavior of U.S. subsidiaries leaves a lot to be desired.
On the contrary, the Minister of Trade and Commerce
recognized explicitly ,,that there is already widespread
adherence to such principles among subsidiary companies
in Canada both in spirit and in deed”. This is very similar
to what the Gordon-Conirnission wrote ten years ago:
,,There are so niany real advantages to Canada arising
from the aetivities of foreign-contiolled companies in this
country that confli’cts or potential conflicts between the
interests of Canada and those of the foreign owners seem
somewhat small and unimportant by comparison. More-
over, these confliets of interests would be.more the exception
than the rule”.
However, a single instance of inept performance by a
U.S. subsidiary is always in danger of being conside’red
typical of the behavior of U.S. flrms in general, a danger
that should be avoided.
Conclusions
The foliowing observations, drawn from Canadian
experience with U.S. direct investment, are offered to
Europeanreaders for comparison with their own findings:
(1) Most beneficial economic developments seem’ to be
attended by some disadvantages. IDependence on foreign
capital is no exception. 1f a country attracts equity capital
from elsewhere, it obtains not only funds, but also know-
how and often an assured market, either abroad (export-
promoting investments) or at home (import-replacing
production). On the other hand dividends have to be
paid to non-residents – a debit item on the balance of
* A Canada Development Corporation, proposed in the.
April 1965 budget to channel Canadian savings into Canadian
enterprises, is stili in the idea stage.
(t. M.)
1894
: aandeelhouder in ca. 200 ondernemingen
E.-S.B. 10-5-1967
489
payments. A foreign head office may from time to time
make decisions about domestic operations which are
appropriate for the organization as a whole, but not
necessarily in the best interest of the subsidiary or the
nation in which it is located. The policy of a foreign
government may, through a head office in that country,
occasionally limit the operations of a domestic subsidiary.
1f certain aspects of foreign control create misgivings,
it is essential to evaluate their significance in relation to
the considerable benefits obtained and to investigate the
possibiities of remedial action. This brings us to the second
point: the need for facts.
Fragmentary evidence is of limited value in assessing
the impiications of foreign direct investment. The data
have to be broadly representative and up to date as well.
The Federal Government has begun to collect infor-
mation systematically. By the end of March this year,
more than 2,000 subsidiary companies had informed
the Minister of Trade and Commerce of their response
to the March 31, 1966 guidelines. The Minister aiso
indicated that some statistical data gathered on the opera-
tions and financing of large Canadian subsidiaries will
be published shortly.
A cabinet committee under Mr. Walter L. Gordon,
recently appointed president of the Privy Council, will
make an intensive study of the effects of foreign direct
investment in Canada.
Preliminary evidence suggests one likely finding
of further investigations: blanket statements about what
foreign subsidiaries in Canada are doing or should be doing
are not always appropriate. A policy which may be reason-
ably expected from a long-established subsidiary may not
commend itself to a new branch. Small firms cannot do
what big firms can. What makes sense for a primary pro-
ducer geared to exports may not appeal to a secondary
manufacturer producing for the domestic market. Such
differences cail for discernment in government policy
and public opinion.
Canadian officials and businessmen are usually
far better informed about the United States than Americans,
with their world-wide responsibilities, are about Canada.
Occasionally, new U.S. regulations are put into effect
before Washington (,,avast machine”) has had time to
consider the drastic consequences their unmodified appli-
cation would have for Canada. It comes naturally to an
American businessman to see Canada as an extension
of his domestic operations. Sometimes, this may lead
to practices that cause some friction, but on the whole
Canadians and Americans find it easy to work together
and to settle any differences amicably.
Montreal.
HERBERT BYLEVELD.
Literature:
Royal Comnzission
0fl
Canada’s Economic Prospects
(Gordon Com,nission), Final Report,
November,
1957,
Queen’s
Printer, Ottawa
1957.
Policies and Practices of United States Subsidiaries in
Canada
by John Lindeman and Donald Armstrong, published
by the Canadian-American Committee,
1961.
Foreign Ownersh,p of Canadian Industry,
by A. E. Safarian,
published by McGraw-Hill, Toronto
1966.
Report of the Royal Comniission on Taxation (Carter
Co,nmission),
Queen’s Printer, Ottawa
1966.
Scientific Research in Canadian Industry,
by Herbert
Byleveld, National Industrial Conference Board, Montreal
1963.
490
De handelsbetrel,
V
ERGELEKEN met de omvang van de totale Canadese
buitenlandse handel, die in 1965 $ 17.373 mln, beliep,
beweegt de Nederlands-Canadese goederenhandel
die een waarde had van $ 184,1 mln. zich op een bescheiden
niveau. Voorlopige cijfers yoor 1966 geven een stijging
aan tot $ 200 mln. Uit de aan de Canadese statistiek ont-
leende cijfers blijkt dat de Nederlandse invoer uit Canada
in 1965 slechts voor 41,1 pCt. door export zou zijn gedekt.
Dit percentage geeft echter geen duidelijk beeld, omdat
45 pCt. van de Nederlandse invoer uit Canada als transito
moet worden beschouwd, dus via Nederland over vrijwel
alle delen van Europa wordt verspreid. De werkelijk voor
Nederland bestemde invoer uit Canada vertoont een veel
gunstiger dekkingspercentage, te weten van 85,6 pCt.
De Nederlands-Canadese goederenruil kan zeker niet
onevenwichtig worden genoemd; wel kan worden gezegd
dat deze ruil zich voltrekt op een te laag niveau wanneer
wordt bedacht, dat Nederland zowel als Canada tot de
vooraanstaande handeldrijvende naties van de wereld
behoren.
Een groot deel van Canada’s buitenlandse handel speelt
zich af met de Verenigde Staten, een land dat 50 pCt.
van de Canadese export afneemt en 70 pCt. van de Cana-
dese invoer levert. Traditioneel onderhoudt Canada
met Groot-Brittannië een intensief handelsverkeer. Het
Britse aandeel in de Canadese import bedraagt 7,2 pCt.;
dit is meer dan het aandeel van de gezamenlijke EEG.-
landen, dat in 1965 6 pCt. bedroeg. Uit Japan was 2,6 pCt.
van de Canadese import afkomstig. Wordt het aandeel
van de Verenigde Staten in de Canadese import buiten
beschouwing gelaten, m.a.w. wordt de resterende Canadese
importmarkt in aanmerking genomen, die nog altijd rond
$ 2.000 mln, beloopt, dan bedraagt het Britse aandeel
hierin 23,9 pCt., het Japanse 8,9 pCt., het Westduitse
10 pCt., het Franse 4,8 pCt., het Italiaanse 4,1 pCt., het
Belgisch-Luxeniburgse 3,6 pCt. en het Nederlandse 2,8 pCt.
In het onderstaande overzicht is voor 1965 een beeld
gegeven van het Canadese handelsverkeer met de Euro-
markt-landen.
Land
Export naarImport uit
Dekkings-
Canada
1
Canada
1
percentage
(in
$
mln.)
West.Duitsland
209,5
189,5
110,6
Frankrijk
96,1
87,3
110,1
80,3
93,2
86,2
Italië
……………
B.L.E.0.
……….
72,0
128,0
56,3
Nederland
.
56,3 127,8 44,1
Totaal E.E.G
514,2
1
625,8
1
82,2
De samenstelling van de Nederlandse
export naar Canada
V
OLGENS de hoofdindeling van de Canadese statistiek
werd in
1965
44,4 pCt. van de Nederlandse export
naar Canada gevormd door niet eetbare eindpro-
dukten, 30,1 pCt. door niet eetbare haiffabrikaten, 17,2 pCt.
door voedings- en genotmiddelen, 6,8 pCt. door niet
eetbare grondstoffen en 1,5 pCt. door speciale transacties.
dngen tussen Nederland en Canada
Het Nederlandse exportpakket naar Canada is samen-
gesteld uit ca. 800 verschillende produkten. Daarvan
bereikten er in 1965 slechts 7 een waarde van meer dan
$ 1 mln., t.w.: pijptabak ($ 1.964.851), stalen platen
($ 5.844.717), schepen en boten ($ 2.756.818), scheeps-
dieselmotoren ($ 1.408.485), bandrecorders
(S
1.249.401),
elektrische buizen
(S
1.338.159) en elektrische scheer-
apparaten
(5
1.294.285).
Hoewel van omvang bescheiden, is de Nederlandse
export naar Canada zeer stabiel en toont van jaar tot
jaar een regelmatige groei. Canada is om verschillende
redenen een aantrekkelijke markt voor buitenlandse
leveranciers. Het is een goed georganiseerd land, met een
regering die een evenwichtig beleid voert. Canada heeft
momenteel een bevolking van ruim 20 mln, personen.
Het bruto nationaal produkt per hoofd bedraagt $ 2.500,
tegen $ 3.600 in de Verenigde Staten en $ 1.500 in Neder-
land. In oppervlakte is Canada het op één na grootste land
ter wereld, naar grootte der bevolking neemt het de 29ste
plaats in, maar het bruto nationaal produkt van Canada
wordt slechts door 6 landen overtroffen en bereikte in
1965 een waarde van $ 52 mrd. Al deze factoren zijn een
aanwijzing dat versteviging van de economische betrek-
kingen met Canada van veel belang is. De indruk bestaat
dat dit van Nederlandse zijde in het verleden niet voldoende
is beseft, resp. dat de aandacht te zeer gericht is geweest
op meer
nabij
gelegen afzetgebieden, die gemakkelijker
te bewerken zijn.
Het is een feit dat Canada niet tot de eenvoudige markten
behoort. De concurrentie, zowel van de binnenlandse
industrie, als van landen zoals de Verenigde Staten, Enge-
land, Japan en Duitsland is groot. Nederland had echter
van de grote goodwill die het in Canada geniet, -een beter
gebruik kunnen maken dan het in feite heeft gedaan.
Merkwaardig is dat de naoorlogse vraag naar Nederlandse
consumptiegoederen veeleer van Canada is gekomen,
dan dat deze van Nederlandse zijde is gestimuleerd. Dit
is veroorzaakt door de belangrijke naoorlogse emigratie
van Nederlanders naar Canada. Onder de oud-Neder-
landers in Canada bevindt zich een aantal zakenlieden,
die zich hebben toegelegd op de invoer van Nederlandse
voedings- en genotmiddelen. Naar schatting wordt 70 pCt.
van deze goederen in Canada geïmporteerd door zaken-
lieden van Nederlandse stam. In hun streven een onaf-
hankelijk bestaan op te bouwen, waren zij bereid zich meer
inspanning te getroosten voor de verkoop van Nederlandse
produkten dan de Canadese importeurs. Een belangrijke
basis voor deze afzet vormden de Nederlandse immi-
granten die, nog onbekend met de in Canada aan de markt
zijnde produkten, geneigd waren de uit Nederland bekende
merken te kopen, ook al moest daar iets meer voor worden
betaald.
Wat aanvankelijk een voordeel was, dreigde in een
nadeel om te slaan. Enerzijds waren de importeurs geneigd
genoegen te blijven nemen met een afzet onder oud-Neder-
landers, anderzijds was het moeilijk de Nederlandse indus-
trie ervan te doordringen dat, wanneer men een .aandeel
wilde hebben in de eigenlijke, veel grotere, Canadese
markt, hiervoor gebruik moest worden gemaakt van de in
Canada gebruikelijke verkoopmethoden. Aanpassing van
verpakkingen aan de smaak van het Canadese publiek en
het voeren van reclamecampagnes op in Canada gebruike-
lijke schaal was daarvoor vereist. Gezien de grote kosten,
verbonden aan het adverteren in Canada, is het voeren
van collectieve campagnes de aangewezen methode, maar
slechts in enkele gevallen (kaas en bloembollen) is dit
gerealiseerd. Daarnaast moet worden gewezen op het
succes van de Nederlandse pijptabakindustrie, die terdege
heeft ingezien welke eisen moeten worden gesteld aan een
goede bewerking van de Canadese markt. Het gevolg is
dan ook geweest dat in 1964 de export van pijptabak een
hoogte bereikte van $ 2,1 mln. Dat dit cijfer daarna is
teruggelopen vindt zijn oorzaak in het feit dat één der
Nederlanase tabaksfabrieken ongeveer 1 jaar geleden
overgegaan is tot produktie in Canada.
De Nederlandse export van kapitaalgoederen en andere
technische produkten naar Canada is jarenlang van ge-
ringe betekenis geweest. In 1960 bestond slechts 10 pCt.
van het Nederlandse exportpakket uit machines, tegen
35,7 pCt. uit agrarische en dierlijke produkten. (De totale
Nederlandse export naar Canada bedroeg in dat jaar
$ 29,1 mln.). Vijf jaar later was deze verhouding geheel
anders komen te liggen, zoals hierboven is aangegeven.
Stellig mag hier van een verheugende ontwikkeling worden
gesproken, omdat hieruit blijkt dat de Nederlandse industrie
van kapitaalgoederen en industriële halifabrikaten geleide-
lijk aan meer vaste voet op de Canadese markt gaat
krijgen. Dit is noodzakelijk, want wil de Nederlandse
export naar Canada wezenlijk groter worden, dan zal
de -inspanning op deze sector moeten worden gericht.
De Canadese bevolking is jong, waardoor de beroeps-
bevolking veel sneller groeit dan in Europa en in de
Verenigde Staten. Van nu tot 1970 zal voor 1 mln. jonge
Canadezen werkgelegenheid moeten worden gevonden.
Met name de secundaire industrie zal daartoe moeten
worden ontwikkeld. De Canadese regering is op dit gebied
zeer actief.
Canada is ‘s werelds grootste producent van nikkel,
asbest en zink, het neemt de tweede plaats in als producent
van goud, aluminium, uranium en zwavel, de derde plaats
voor zilver, de vierde voor koper en lood en de vijfde voor
ijzererts. Door de nieuwe hulpbronnen waarover het
land na de tweede wereldoorlog de beschikking heeft
gekregen, is een groots industriatisatieproces op gang
gekomen. De grote reserves aardolie, aardgas, uranium
en hydro-elektrische energie hebben de aluminiumindustrie,
de elektro-metallurgische industrie en de elektro-che-
mische industrie een grote vlucht gegeven. Van belang
is dat de kapitaalgoederen en andere industriële uitrus-
tingen die Canada voor dit industrialisatieproces nodig
heeft, goeddeels uit het buitenland moeteii worden be-
trokken. Terecht heeft Nederlands Ambassadeur in Canada,
Z.Exc. A. H. J. Lovink, herhaaldelijk bepleit dat de Neder-
landse-zakenlieden -op het hoogste niveau persoonlijk in
E.-S.B. 10-5-1967
491
Canada dë mogelijkheden gaan onderzoeken die hier voor
de Nederlandse industrie liggen. Daarbij dient te worden
bedacht dat Canada er zeer veel waarde aan hecht de
afhankelijkheid van de machtige zuiderbuur te vermin-
deren en daarom open staat voor initiatieven van andere
landen.
Of de uitbreiding van de Nederlandse belangen in Canada
moet worden gezocht in vergroting van de export naar
dat land dan wel dat de voorkeur moet worden gegeven
aan vestiging van dochterondernemingen of aan het
zoekerf van samenwerking met Canadese fabrieken door
kapitaalparticipaties, uitwisseling van know-how of licentie-
verlening, zal van geval tot geval moeten worden beoor-
deeld. De mening bestaat dat Nederland op dit gebied
zijn kansen nog niet ten volle heeft benut. Van de vesti-
gingen door Nederlandse bedrijven in Canada kunnen er
11 als produktie- of assemblagebedrijf worden aange-
merkt, 20 als verkoopkantoren, waaronder 2 transport-
bedrijven, 1 bedrijf laat de produktie in licentie vervaardigen
en 1 bedrijf heeft een ,,joint venture” met een Canadees
bedrijf aangegaan. Voorts hebben twee verzekeringmaat-
schappijen en twee bankinstellingen in Canada dochter-
ondernemingen, terwijl ten slotte door één onderneming
langs de Canadese westkust het scheepvaartbedrijf wordt
uitgeoefend.
Wanneer deze opsomming wordt vergeleken met de
belangen van andere Europese landen als West-Duitsland,
België, Zwitserland en Frankrijk, dan moet het van belang
worden geacht dat Nederland actief de mogelijkheden op
dit terrein onderzoekt. In dit verband moet ook worden
gewezen op het feit dat er tussen Nederland en Canada
een verdrag bestaat tot vermijding van dubbele belasting-
heffing, dat, meer dan vaak verondersteld wordt, interes-
sante perspectieven biedt.
De Canadese
export naar
Nederland
V
ANde totale Canadese export in 1965 ad $ 8.737 mln.
was $ 127,8 mln, voor Nederland bestemd. Neder-
land was daarmede op 7 na de belangrijkste afnemer
van Canada. De belangrijkste groep produkten door
Canada aan Nederland geleverd, is voedingsmiddelen,
t.w. 36,3 pCt., gevolgd door niet eetbare halifabrikaten:
31,7 pCt., niet eetbare grondstoffen: 24,9 pCt. en niet
eetbare eindprodukten: 7,1 pCt.
Van oudsher is Canada een leverancier van grondstoffen
en halifabrikaten geweest, hetgeen uit deze opsomming
duidelijk blijkt. Ook de groep voedingsmiddelen kan voor
een belangrijk deel als zodanig worden beschouwd, aange-
zien een export ter waarde van ruim $ 30 mln, aan granen
– hieronder ressorteert. In weerwil van het feit dat de import
in Nederland van eindprodukten uit Canada nog betrek-
kelijk gering is, is er toch sprake van een constante toe-
neming.
De Canadese industrie van eindprodukten verkeert
in een moeilijke positie. Enerzijds is deze industrie voor
een groot deel in handen van het buitenland, voor-
namelijk de Verenigde Staten, met het gevolg dat het
exportbeleid door de buitenlandse hoofdkantoren wordt
bepaald. De Canadese dochterbedrijven zijn daardoor in
vele gevallen te beschouwen als produktiebedrijven,
terwijl de export geschiedt vanuit de moederondernemingen.
Anderzijds hebben de Canadese fabrikanten van eind-
produkten een betrekkelijk geringe binnenlandse markt,
waardoor de produktieseries klein zijn. Bovendien hebben
deze bedrijven te maken met aanzienlijke importconcur-
rentie. Een en ander had tot gevolg dat de Canadese onder-
nemer weinig belangstelling had voor export van zijn
goederen. In de afgelo’pen zes jaar is hier echter geleidelijk
aan verandering in gekomen, voornamelijk als gevolg
van de grote activiteit van de federale overheid, zowel
als van verschillende provinciale overheden.
De Canadese regering heeft een goed doordachte
exportbevorderingscampagne opgezet. De resultaten zijn
niet uitgebleven, niet in het minst vanwege het feit dat
fabrikanten zich individueel of groepsgewijze doelbewust
,
zijn gaan toeleggen op het bewerken van overzeese markten.
Een goed voorbeeld hiervan is de activiteit van de Canadese
houtimporteurs die zich veel moeite getroosten de bouw
van houten systeemwoningen te propageren. Niet alleen
is de afzet van hout hierdoor gestimuleerd, maar ook ver-
schillende andere Canadese eindprodukten, zoals ver-
warmingsapparatuur, keukens, woninginrichting e.d.,
worden in stijgende mate in Nederland verkocht.
I
N het bestek van dit artikel konden slechts enkele
facetten van de Nederlands-Canadese economische
betrekkingen worden belicht. Het is verheugend te
kunnen vaststellen dat de laatste jaren de belangstelling
van de zijde van het Nederlandse bedrijfsleven voor Canada
weer sterk toeneemt. Terecht: het stabiele, door de natuur
zo rijk bedeelde, Canada, waar de Nederlanders en ook
het Nederlandse produkt een uitstekende reputatie ge-
nieten, vormt voor de Nederlandse expansiedrang een
natuurlijk werkterrein. De Nederlandse ondernemer
moet zich aanpassen – uiteraard – aan de Noordameri-
kaanse marktverhoudingen, hetgeen veelal een tijdrovende
en kostbare aangelegenheid is. Slaagt hij erin in Canada
vaste voet te verkrijgen, dan kan hij ervan verzekerd zijn,
dat zijn belangen zullen blijven groeien. De door de Cana-
dezen vaak gelanceerde slagzin: ,,Grow with Canada”,
heeft een reële inhoud.
‘s-Gravenhage.
Drs. M. BLOEMENDAAL.,
(liii.)
492
• Het belang van de emigratie
naar Canada voor de Nederlandse handel
N
A de tweede wereldoorlog zijn er ruim 24 mln, immi-
granten Canada binnengekomen. Aan het eind van
–
1965
bedroeg dit aantal 2.504.020. De emigratie
uit Nederland naar Canada bereikte in dat jaar een aantal
van 151.931. In 1966 emigreerden 3.516 Nederlanders
naar Canada en in de eerste drie maanden van 1967
575
(vergeleken met 81 ‘in deze periode van 1966).
In de bijgevoegde tabel is een overzicht opgenomen
van de immigratie in Canada van 1946-1965 en het aandeel
van Nederland daarin.
Immigraile in Canada 1946-1965
Jaar
Aantal
Waarvan uit
Nederland
Jaar
Aantal
Waarvan uit
Nederland
1946
…
71.719
9
1956
…
164.857.
7.651
1947
…
64.127
2.361
1957
…
282.164
11.724
1948
. . .
125.414
6.899
1958
…
124.851
7.284
1949
..
95.217
6.856
1959
.
..
106.928
5.323
1950
…
73.912
7.033
1960
…
104.111
5.457
1951
…
194.391
18.604
1961
…
71.689
1.799
1952
…
164.498
20.653
1962
…
74.586
1.553
1953
…
168.868
20.095
1963
…
93.151
1.701
1954…
154.227 15.859
1964
…
112.606
1.911
1955
…
109.946
6.654
1965
…
146.758
2.505
De cijfers voor Nederland hebben betrekking op de
emigratie die tot stand is gekomen door bemiddeling
van’ de emigratie-organen. Het betreft dus de zgn. land-
verhuizers. De cijfers van het C.B.S. kunnèn van de ge-
noemde afwijken, omdat daarin ook de emigranten worden
opgenomen, die niet n6odzakelijkerwijs het voornemen
hebben permanent in Canada te blijven.
Uit de tabel blijkt dat het zwaartepunt van de naoorlogse
emigratie van Nederland naar Canada gelegen was in de
jaren 1951-1954. Het jaar 1951 was het eerste jaar Waarin
Canada overging tot het toelaten van emigranten uit
andere dan de agrarische sector. In die periode vertrokken
ook vele Nederlanders naar Canada, die in ons land
werkzaam waren geweest in commerciële beroepen of als
zelfstandige zakenlieden. Met name deze laatste categorie
had het voornemen om in Canada te gaan optreden als
agent of importeur van Nederlandse goederen.
Aangezien in die periode de bepalingen voor het expor-
teren van kapitaal nog zeer stringent waren, moest vaak
worden gestart zonder noemenswaardig kapitaal. Deze
zgn. ,,commerciële” immigranten stonden in de begin-
jaren vaak met de rug tegen de muur en slechts ten koste
van een meer dan normale inspanning zijn zij erin ge-
slaagd importzaken op te bouwen. Deze zijn echter in
verschillende gevallen uitgegroeid tot zaken van aan-
zienlijk belang. –
Als basis voor hun afzet fungeerden de Nederlandse
immigranten. Hierbij moet worden bedacht dat de Neder-
landse emigratie naar Canada niet in 1946 is begonnen.
Behalve de ruim 150.000 hierboven genoemde naoorlogse
emigranten zijn er in Canada ca. 400.000 mensen van
Nederlandse stam, die vôôr’ de tweede wereldoorlog naar
Canada zijn geëmigreerd. Deze mensen zijn veelal hun
Nederlandse afkomst nog niet vergeten en vormen mede
een basis voor de afzet van Nederlandse goederen.
Produkten, die op deze wijze vooral door Nederland
naar Canada worden verkocht, zijn o.m.: choéolade en’
suikerwerken, kaas, sigaren, textielprodukten. Er zijn in
Canada nog steeds importzaken, die uitsluitend gespeciali-
seerd zijn op de invoer van Nederlandse consumptie-
goederen en deze voor het overgrote deel verkopen aalt
oud-Nederlanders. Andere zaken zijn er daarnaast in,
geslaagd deze goederen ook te plaatsen bij de Canadese
supermarkten en andere detailzaken. Ten slotte zijn er
ook importeurs van Nederlandse origine, die zich van het
begin af hebben toegelegd op het bewerken van de Cana-
dese markt.
Zelfstandige bedrijfsvestigingen
U
IT cijfers van het Canadese Department of Citizenship
and Immigration is gebleken dat de Nederlanders
een vooraanstaande rol spelen
bij
het opbouwen
van een zelfstandig bedrijf. In de periode
1950-1965
werden
5.558
zelfstandige vestigingen geregistreerd van landbou-
wers en 2.258 in andere bedrijfstakken. Dat Canada voor
een aantal landbouwmachines van Nederlandse makelij
een aantrekkelijk afzetgebied is gebleken, is o.m. hieruit
te verklaren. In 1965 werden landbouwmachines ter waarde
van $ 901.816 naar Canada geëxporteerd.
Een andere sector waarin het verband tussen de Neder-
landse export naar Canada en de vestiging van zelfstandige
bedrijven door Nederlandse emigranten in dat land duidelijk
naar voren komt, is die van de boomkwekers. Er zijn
in de provincie Ontario en in mindere mate in Brits Colum-
bia tal van oud-Nederlanders, die eigen boomkwekerijen
hebben gevestigd. Deze richten zich voor de aanschaf
van boomkwekerijprodukten in belangrijke mate op
Nederland. Het is niet mogelijk exact âan te geven in
welke orde van grootte de bedragen liggen van de pro-
dukten welke langs deze kanalen door Nederland naar
Canada worden geëxporteerd, omdat naast de boon
kwekerijen, geleid door oud-Nederlanders, er ook vle
eigendom zijn van oud-Belgen en van Canadezen. Niette-
min is het interessant een indruk te geven van de export-
waarde in 1965 van deze produkten: rozestruiken voor
$ 110.450, vruchtbomen voor $ 44.566, overige bomen
voor $ 868.568, bijzondere boomsoorten voor $ 42.081.
Voliedigheidshalve zij nog vermeld dat de export van
gladiole- en tulpebollen in 1965 een waarde omvatte van
$ 744.762, van wortel- en knolgewassen van $ 687.981
en van snijbloemen en sierplanten van $ 79.222.
Wat de vestiging .in andere bedrijfstakken betreft,
volstaan wij met het vermelden van het feit dat daartoe
een 150-tal Nederlands-Canadese bakkers behoort. De
export van bakkerijmachines en machines voor de suiker-
werkindustrie, in 1965 ter waarde van $ 431.473, is voor
een dèel daaraan toe te schrijven.
E.-S.B.
10-5-1967
..
493
L
Er zijn ons drie van deze bakkers bekend, die in Neder
–
land een eenmansbedrijf bezaten, maar in Canada aan
het hoofd staan van florerende zaken, elk met ca. 40 man
personeel en met investeringen in machines en onroerende
goederen van relatief aanzienlijke omvang. In deze ge-
vallen is men bereid aanbiedingen uit Nederland van
grondstoffen en machinerieën met extra aandacht en wel-
willendheid te beoordelen, in sommige gevallen met
gunstig resultaat voor de Nederlandse industrie.
Rijkskredietgarantieregeling
V
OOR de financiering van bedrijven, gevestigd door
Nederlanders in Canada, worden hoofdzakelijk
twee wegen gevolgd. De kleinere leningen ter finan-
ciering van machines, vrachtwagens, tractoren e.d.,
worden verstrekt door zgn. ,,credit-unions”, coöperatieve
spaar- en kredietinstellingen, te vergelijken niet de Neder-
landse coöperatieve boerenleenbanken, en gevormd door
Nederlandse immigranten in Canada. Het betreft hier
doorgaans kortlopende kredieten voor twee â drie jaar.
De grotere leningen voor de financiering van bedrijfs-
panden of boerderijen worden als regel rechtstreeks door
kredietinstellingen aan Nederlandse immigranten ver-
strekt op basis van een garantie.
In beide gevallen worden garanties verstrekt binnen
het kader van de Rijkskredietgarantieregeling voor emi-
granten. Deze• regeling werd in 1955 in het leven geroepen
en beoogt door het verlenen van garanties door de over-
heid aan banken en andere financieringsinstellingen in
binnen- en buitenland de verstrekking van kredieten aan
emigranten te bevorderen. De noodzaak van een dergelijke
regeling was gebleken omdat het de immigrant in zijn
nieuwe vaderland vaak moeilijk viel zijn kredietwaardig-
heid te bewijzen tegenover de daar gevestigde krediet-
instellingen.
Op deze wijze werden in 1965 acht leningen aan indi-
viduele kredietnemers in Canada verstrekt tot een totaal
bedrag van f. 689.600. In het zelfde jaar werden zes leningen
aan Nederlanders in Canada, in vroeger jaren verstrekt,
vervroegd afgelost, waardoor een bedrag van f. 241.000
terugvloeide. Het aantal nog uitstaande leningen beliep
per ultimo 1965 in Canada 40 met een totaal bedrag van
f.2.750.750
1).
De kredietgarantieregeling bevat onder meer de be-
paling dat geen garantie voor een lening wordt verstrekt,
indien zonder garantie de lening op redelijke voorwaarden
kan worden verkregen. M.a.w., leningen onder de garantie-
regeling worden slechts verstrekt in gevallen waar de
normale financieringsinstellingen het risico te groot achten.
Niettemin zijn de ervaringen met deze regeling zeer
gunstig. Slechts in één geval moest schade worden betaald
wegens het niet nakomen van de verplichtingen door
een leningnemer.
Het grootste deel van de schade die in de periode 1955-
1965 moest worden uitbetaald, had betrekking op ver-
liezen wegens de devaluatie van de Canadese dollar en
de revaluatie van de gulden. Voor het verlenen van een
garantie wordt een risicopremie in rekening gebracht
van 0,25 pCt. tot
1,5
pCt. over het jaarlijks uitstaande
bedrag. Tot nu toe werd door de Staat aanzienlijk meer
premie ontvangen dan aan schade moest worden uit-
betaald. –
‘s-Gravenhage.
P. G. HUSER.
1)
Emigratie 1965,
Verslag van de werkzaamheden der Neder
–
landse emigratie-organen.
Het Canadese
investeringsklimaat
De economische situatie
I
N discussies over economische aspecten van Canada
wordt vaak vergeten dat dit land, hoewel één van de
rijkste ter wereld, nog een ontwikkelingsland is in de
ware zin van het woord. Sinds het einde van de tweede
wereldoorlog hebben we een duidelijke trek gezien van
de boerderij naar de fabriek en nu completeert een snel
groeiende ,,secondary” industrie een gevarieerd grond-
stoffen- en agrarisch produktie-apparaat. Exportcijfers
illustreren de relatieve groei van de bosbouw en de mijn-
bouw ten opzichte van de landbouw, terwijl mde laatste
jaren de export van halifabrikaten en consumptiegoederen
belangrijk is toegenomen. De totale export nam sinds
1962 met gemiddeld bijna 13 pCt. per jaar toe.
Hoewel 1966 het zesde opeenvolgende jaar van expansie
was, bracht ook in Canada de snel toenemende welvaart
problemen mee. De totale waarde van goederen en dien-
sten steeg met ongeveer 104 pCt. tot een geschatte Can.
$
57,5
mrd.; prijsverhogingen waren echter verantwoorde-
lijk voor ongeveer een derde van de toename.
Als voornaamste factoren voor de groei van het natio-
naal produkt kunnen worden genoemd:
de recordexport, inclusief de grote graanverkopen
naar de communistische landen en de grote vraag van de
Verenigde Staten naar grondstoffen en industrieprodukten;
de massale investeringen in de mijnbouw, de pulp-
en papierindustrie, de zware industrie, en de olie- en aard-
gaswinning;
de grote consumptieve vraag en de zware overheids-
uitgaven;
een rijke graanoogst van ongeveer 23 mln, ton.
De betalingsbalans ontwikkelde zich bevredigend. De
netto goederenuitvoer dekte ruimschoots de toename van
dividenden en rentebetalingen aan het buitenland, terwijl
het betalingsbalanstekort werd opgevangen door kapi-
taalinvoer, voornamelijk langlopend en van Amerikaanse
oorsprong.
Het jaar 1966 bracht het hoogtepunt van een langdurige
en brede expansie. Nadat in de tweede helft van 1965
,,full-employment” was bereikt, werden de traditionele
excessen van een hoogconjunctuur steeds duidelijker.
Monetaire en fiscale maatregelen bleven dan ook niet uit.
Mede onder invloed van maatregelen genomen door de
Centrale Bank bereikte de rentevoet een nieuw hoogte-
punt. Om de vraag van de consumenten en producenten
af te remmen, werd de inkomstenbelasting verhoogd,
werden de togestane afschrijvingen verlaagd en werd
tijdelijk een gedeelte van de kasmiddelen van onder-
nemingen afgezogen. Voorlopig bleven de looneisen
excessief, terwijl de prijzen zich in opwaartse richting
bleven bewegen.
In de tweede helft van het jaar 1966 begon de eco-
nomische heroriëntering zich duidelijker af te tekenen.
Gebrek aan hypotheekgelden reduceerde de woningbouw
drastisch, gebrek aan consumentenkrediet accentueerde
de afnemende vraag naar duurzame consumptiegoederen,
inclusief auto’s. De yoorraden liepen snel op, hetgeen niet
naliet een matigende invloed uit te oefenen op de inves-
teringen.
494
Na de langdurige periode van groei is het logisch te
verwachten dat de huidige aanpassing nog enige tijd
zal voortduren. De nieuwe arbeidsovereenkomsten zullen
de loonkosten verder doen stijgen, terwijl de grote voor-
raden de winsten van de ondernemingen ongunstig zullen
beïnvloeden.
Huidige schattingen voor kapitaalinvesteringen doen
slechts een nominale verhoging voor 1967 verwachten.
Indien rekening wordt gehouden met de prijsverhoging,
zou hier zelfs van een kleine reductie kunnen worden
gesproken.
In de laatste paar maanden werd duidelijk welke weg
de Centrale Bank en de overheid met hun monetaire
politiek willen inslaan. De discontovoet werd tweemaal
verlaagd, terwijl enige beperkende fiscale maatregelen
werden opgeheven. De geidhoeveelheid werd niet onbe-
langrijk uitgebreid en krediet is gemakkelijker verkrijgbaar
tegen iets verlaagde rente. De prijzen van levensmiddelen
zijn enigszins gedaald, terwijl de indices voor andere
consumptiegoederen een bescheidener stijging laten zien.
Aanwijzingen als een grote flexibiliteit voor overheids-
uitgaven tezamen met een zich snel aanpassende belasting-
politiek geven gegronde hoop voor een hernieuwde expansie
in de tweede helft van 1967. Van de huidige aanpassing
kan dan worden gezegd, dat zij van gematigde afmetingen
is. De beroepsbevolking blijft, geholpen door de immi-
gratie, aanzienlijk groeien, terwijl in de komende maanden
de binnenlandse vraag gunstig zal worden beïnvloed door
Canada’s eeuwfeest.
Twee onzekerheden
D
E twee grote onzekerhedën in het totale economisch
beeld zijn de kapitaalinvesteringen en de produkti-
viteit. Na een effectieve toename van bijna 20 pCt.
in 1966 wees het laatste onderzoek naar voorgenomen
investeringen voor 1967 praktisch onveranderde uitgaven
aan. Sinds dit onderzoek zijn de toegestane afschrijvings-
percentages verhoogd, terwijl de komende overheids-
begroting verdere stimuli kan inhouden. De werkelijke
investeringen zullen daarom vrijwel zeker de huidige
prognoses overschrijden.
Produktiviteit, kosten en prijzen geven op het ogenblik
reden tot bezorgdheid. De gemiddelde verhoging van de
lonen en salarissen in 1966 was aanzienlijk hoger dan de
toename in produktiviteit. De kosten namen sneller toe
en de produktiviteit verbeterde in mindere mate dan in
de Verenigde Staten. Een dergelijke ontwikkeling is nog
bedenkeljker als men zich realiseert dat de beide landen
elkaars voornaamste handelspartners zijn, die geleidelijk
aan tot een verdere reductie van tarieven willen komen.
Canada’s internationale concurrentiepositie zou ernstig
worden aangetast als deze ontwikkeling zich zou blijven
voortzetten.
In een beschrijving van het Canadese investerings-
klimaat mag een enkel woord omtrent een recent rapport
betreffende belastingen niet ontbreken. Dit zgn. ,,Carter
Report” stelt radicale veranderingen voor in het Canadese
belastingstelsel. Invoering ervan zal verreikende impli-
caties hebben voor de economische groei, de inkomens-
verdeling, de besparingen en beleggingen, de kapitaal-
markten en andere facetten van de economie. Terwijl
aan de ene kant wordt voorgesteld om koerswinsten te
belasten, worden aan de andere kant belangrijke belasting-
faciliteiten verleend voor inkomsten uit dividenden, ont-
vangen van Canadese ondernemingen..
De verwachting is, dat een aanzienlijk groter gedeelte
van de Canadese besparingen naar de aandelenmarkt
zal vloeien ten koste van de rentedragende beleggingen.
Bepaalde belastingconcessies voor sectoren als mijnbouw,
petroleum en levensverzekering zouden worden opge-
heven. De positie van de buitenlandse aandeelhouders
zou weinig verandering ondergaan, zodat deze groep
onder gunstige voorwaarden zou kunnen deelnemen aan
de actieve aandelenmarkt die uit de invoering van de
voorstellen zou voortvloeien.
De
aandelen-
en obligatiemarkten
D
AAR de Canadese obligatie- en aandelenmarkten
belangrijk beïnvloed worden door gebeurtenissen
buiten haar grenzen, met name in de Verenigde
Staten, zullen internationale politieke ontwikkelingen
mede de toekomstige richting bepalen. Aan de vastbe-
slotenheid van Washington om de rentevoet te doen dalen
ligt de veronderstelling ten grondslag dat Canada een-
zelfde patroon zal volgen. Behalve dat enige zwakke
sectoren van het bedrijfsleven een expansieve politiek
voorschrijven, dicteren betalingsbalansoverwegingen en
bestaande overeenkomsten een geljkgericlite politiek van
beide landen.
De Amerikaanse betalingsbalansproblemen verhinderen
een aanzienlijke verlaging van de rentevoet. Als gevolg
hiervan kan ook in Canada slechts een reductie van be-
scheiden afmeting worden verwacht. Een einde van het
conflict in Vietnam zou de druk op de Amerikaanse
betalingsbalans aanzienlijk verlichten, terwijl de nood-
zakelijke aanpassing ten gevolge van het overschakelen
op een vredeseconomie meer vrijheid, alsmede de noodzaak
van een verdere daling van de rentevoet met zich zou brengen.
De voornaamste oorzaak van het herstel van de koersen
in Wallstreet moet worden gezocht in de verbeterde krediet-
situatie. De verlaging van de vereiste kasreserve voor
spaardeposito’s en de ruimere geldpolitiek van de Federal
Reserve Board waren de voornaamste factoren. Enige
belastingfaciliteiten werden wederom ingevoerd. Deze
maatregelen herstelden enigermate het vertrouwen van
de belegger, die zoals gebruikelijk de economische ont-
wikkeling in ruime mate anticipeert.
De Canadese markt herstelde zich eveneens, hoewel
minder dramatisch. Hoewel de bedrijvigheid in Canada
beter weerstand bood dan in de Verenigde Staten, is ook
hier de kredietsituatie aanmerkelijk verbeterd. Op grond
van de naoorlogse ervaringen en de aanpassing die reeds
heeft plaatsgehad, lijkt het dat ongeveer een derde van
de cyclische correctie achter ons ligt. De overheidsmaat-
regelen, ondernomen om de woningbouw te stimuleren,
zullen meer tastbare resultaten geven in het laatste ge-
deelte van het jaar. Tegen die tijd zal de aanpassing van
de voorraden veelal voltooid zijn, terwijl de belegger
zich reeds richt op de winstverwachtingen voor 1968.
Daar de arbeidsmarkt weinig ruimte laat omdat het
overschot veelal opgebruikt is in de expansie van 1961-1966,
terwijl het industriële produktie-apparaat belangrijk is
uitgebreid en de aanzienlijke loonsverhogingen nog niet
volledig geabsorbeerd zijn, kan niet worden verwacht
dat de winsten op korte termijn een sterke groei zullen
vertonen. Deze invloeden doen verwachten dat de aan-
delenprijzen voorlopig ‘slechts in bescheiden mate zullen
oplopen. De militaire, politieke en internationale mone-
taire onzekerheden van 1967 maken de aandelenmarkt
kwetsbaar voor tijdelijke inzinkingen.
Toronto.
Drs. H. VAN SILFHOUT.
E.-S.B. 10-5-1967
495
Waarnemingen en ervaringen
gedurende een tienjarig verblijf in Canada
,,Not in spite but because of the recent tensions between
French and English speaking Ganadians,I believe a new
degree of understanding, that amounts to a new kind, is taking shape in Canada. Its chief evidence is a new
kind of Canadian: ,,the bilingual English” “.
Blair Fraser in ,,The Times” van 28 februari 1967.
HE bilingual English”, een specirnen dat in de
Verenigde Staten vrijwel niet yoorkomt, is ook in
Canada, dat voor tweederde Engels sprekend is en
voor eenderde Frans sprekend, zeer zeldzaam. De be-
schaafde Frans-Canadees daarentegen spreekt meestal
ook behoorlijk Engels.
Nog niet lang geleden kon men regelmatig lezen over
spanningen tussen de twee groeperingen in Canada. Hoe
kan het ook anders wanneer men de meest voor de hand
liggende vorm van communicatie, die via de taal, niet
met ernst ter hand neemt. Gelukkig zullen er, naar Blair
Fraser in
The Times schrijft, binnenkort twintig hogere
ambtenaren (Engels sprekenden) gedurende een jaar in
Quebec-City gaan studeren aan de Université de Laval
en in nauw contact worden gebracht met Frans sprekende
families. Eenzelfde aantal Frans sprekende functionarissen
uit de provincie Quebec zullen een soortgelijke training
en studie in Toronto ontvangen.
De Canadese provincie Quebec
Hoe komt het eigenlijk, dat op het ééntalige Noord-
amerikaanse continent een Frans sprekende enclave,
,,de Canadese provincie Quebec” is ontstaan? Misschien
kan het antwoord op deze vraag tweeledig zijn: door
een verzuim van Frankrijk en door een geniaal optreden
van Engeland. Wij moeten hiervoor enige eeuwen terug-
gaan in de geschiedenis.
De expeditie van de Fransman Jacques Cartier voer in
1534
de St. Lawrence River op tot het huidige Montreal.
Onder de energieke Samuël de Champlain, die in 1608
de stad Quebec stichtte, begon de vestiging van de Fransen
op boerderijen aan beide kanten van de rivier op gang
te komen. Het betrof een religieuze groep, gehoorzaam
aan de driehoofdige leiding: gouverneur-bisschop-i nten-
dant, waarvan de macht van de bisschop zeker niet de
geringste was.
De Italiaan John Cabot, die in opdracht van Engeland
exploratietochten ondernam, arriveerde omstreeks 1500
op Newfoundland, maar het kwam toen niet tot kolonisatie.
De Engelsen vestigden zich later dan de Fransén en ver-
spreidden zich geleidelijk over een groter gebied.
De pelshandel komt tot bloei, onder de Franseii sterk
gestimuleerd door De Champlain. De rijke bonthandel
gaf aanleiding tot regelmatige botsingen tussen de Fransen
en de Engelsen en tot een voortdurende strijd tussen de
beide belangengroepen. De oorlogen in het oude Europa
liepen parallel en werden ook op Canadese bodem uitge-
vochten.
Slag op de Plains of Abraham
In 1760 wordt liet pleit beslist. De Engelsen onder
generaal Wolfe overvallen de Fransen onder generaal
Markies Montcalm op de Plains of Abraham, net buiten
Quebec-City. De Fransen worden volledig verslagen. In
1763 wordt Canada een Engelse kolonie.
De Engelsen – heel knap – maken geen misbruik
496
van hun overwinning. Zij laten de Fransen hun eigen
religieuze gemeenschap en hun eigen wetgeving behouden
(ook nu nog heeft de provincie Quebec een eigen wet-
geving, gebaseerd op de Code Napoléon). Hierdoor ver-
wierven de Engelsen zich een zekere sympathie. Doordat
de Engelsen de Fransen teveel vrij lieten en zij,
zelfs tot
voor kort,
bijzonder weinig deden om het integreren van
de beide groepen te bevorderen èn doördat de band van
de Fransen met Frankrijk losser en losser werd, begon
er iets als een Frans-Canadees ,,ras” te ontstaan, waarvan
een deel thans meent meer recht te hebben zich ,,Canadees”
te noemen dan de Engels-Canadezen, van wie velen nog
bindingen hebben met Groot-Brittannië.
De Verenigde Staten onafhankelijk
Kort daarop, in 1783, wordt een deuk aan het Engelse
prestige toegebracht door het onafhankelijk worden van
de Verenigde Staten. Het duurt niet lang of Amerika
laat zijn blik op Canada vallen, min of meer rekenend op
de controverse tussen de Anglo-Canadians en de Franco-
Canadiens. Dit blijkt een volledige misrekening van de
Amerikanen te zijn. De Engelsen en de Fransen staan
als ,,Canadezen” schouder aan schouder en de Amerikanen
worden in 1812 teruggeslagen.
Verzuim en genialiteit
Als wij nu terugzien, is het wel duidelijk dat Frankrijk
heeft verzuimd tijdig in te grijpen. Immers, met wat meer
oplettendheid van Frankrijk in het verleden zou nu wel-
licht heel Canada een Frans sprekend land zijn geweest.
Het geniale van de Engelsen blijkt vooral tussen 1763 en
1812, in welke periode zij een zekere binding met de Fransen
tot stand wisten te brengen. Trouwens, ook het verlenen
van de soevereiniteit aan Canada in 1867, door de stichting
van ,,The Dominion of Canada within the Commonwealth”,
een novum in de wereidpolitiek, was voor die tijd een knap
stuk werk.
Dat Canada en Engeland de benoeming van de Gouver-
neur-Generaal van Canada van 1867 tot op de huidige
dag aan het Engelse koningshuis hebben gelaten – welis-
waar op voordracht van de Canadesë regering – is even-
eens bijzonder elegant. Van 1867 tot 1952 werd deze functie
steeds door een hooggeplaatst Engelsman vervuld. In
1952 kwam er voor het eerst een Canadees voor in aan-
merking, de Right Honourable Vincent Massey, die in
1959
werd opgevolgd door dé Frans-Canadees Generaal-
Majoor George P. Vanier, die in maart van dit jaar is
overleden.
De benoeming van Gouverneur-Generaal George Vanier
in 1959 zou als een aanduiding kunnen worden gezien
dat de regering in Ottawa, die als Ministers zoveel mogelijk
representanten van alle provincies en dus ook van Quebec
tracht te krijgen, ernst maakt met het Frans-Canadese
probleem.
Begin april is de nieuwe Gouverneur-Generaal be-
noemd: Roland Michener, High Commissioner voor
Canada in India, die véôrdien voorzitter was van ,,The
House of Commons” in Ottawa.
Tweetaligheid geen onoplosbaar probleem
Voor het grote en dun bevolkte Canada, dat bijna net
zo groot is als Europa en waar slechts 20 miljoen mensen
wonen, mag de tweetaligheid geen onoplosbaar probleem
vormen. De meest voor de hand liggende aanpak, nI.
om Frans no. 1 te maken op de scholen in Engels-Canada
en Engels in Frans-Canada, heeft men nog niet toegepast.
Men zou de tweetaligheid als een charme van het land
moeten gaan zien, waardoor Canada zich ook duidelijker
zou onderscheiden van zijn machtige zuiderbuur, de
Verenigde Staten, en waardoor de eigen identiteit meer
kleur zou verkrijgen. De uitspraak door Prime-Minister
Lester B. Pearson, enige jaren geleden als grap gedaan,
blijft typerend: ,,The trouble is that we stili can’t decide,
whether Canada is to be the forty-ninth state of America
or America the twelfth province of Canada”.
Immigratie
Canada is het immigratieland bij uitnemendheid. Na
de laatste wereldoorlog hebben zich ongeveer 200.000
Nederlanders in Canada gevestigd en deze nemen er een
zeer gewaardeerde plaats in. Hoewel Montreal, in de
provincie Quebec gelegen, de grootste stad van Canada
is, is het aantal Nederlanders, dat zich daar gevestigd
heeft, gering. De verklaring hiervoor is, dat meer dan
80 pCt. van de bevolking Frans spreekt, hetgeen de aan-
passing voor de immigrant niet gemakkelijk maakt.
De meeste Nederlanders zijn naar Toronto en het zuiden
van de provincie Ontario getrokken, terwijl een ander
deel naar het westen is gegaan naar de provincies Alberta
en British Columbia. Moeten wij deze 200.000 geëmi-
greerde Nederlanders als voor Nederland verloren be-
schouwen? Als staatsburgers uiteraard wel. Immers, het
merendeel van deze immigranten wordt Canadees; dat
is nu eenmaal de consequentie van emigratie.
In publikaties van het ,,Canadian Department of
Citizenship and Immigration” kan men lezen hoe uit-
stekend de Nederlanders zich inpassen in het Canadese
leven en dat zij, vergeleken met andere immigrantengroepen,
verreweg het grootste percentage hebben bereikt dat een
eigen zaak is begonnen. Maken wij niet een vergissing
als wij deze groep als geheel zouden afschrijven als,am
bassadors of goodwill” ten opzichte van Nederland?
Is het wel voldoende bekend dat er onder onze immi-
granten in Canada een groot aantal uitstekend onderlegde
krachten zitten, die het land langs de harde weg van de
immigratie hebben leren kennen (en het daardoor ook
goed kennen) en die in leidende posities onze handel en
industrie in Canada zouden kunnen helpen?
Canada-Netherlands Councils
In 1959 is onderzocht of er behoefte en belangstelling
zou bestaan om naast de Nederlands-Canadese Kamer
van Koophandel, welke sinds de oorlog voor onze handel
zulk voortreffelijk werk verricht, in Canada zelf een Orga-
nisatie in het leven te roepen om de contacten – en daarbij
werd in de eerste plaats gedacht aan handelscontacten –
tussen Canada en Nederland te bevorderen. Van Canadese
zijde bleek hiervoor grote belangstelling te bestaan. Er
werd een Canada-Netherlands Council in Toronto opge-
richt en enkele jaren later kwam ook een Council aan de
westkust tot stand, in Vancouver.
Deze Councils, die voor ongeveer tweederde uit voor-
aanstaande Canadezen bestaan en voor eenderde uit
Néderlanders,
onderhouden
nauwe contacten
met
de
handelsafdelingen van onze Ambassade en Consulaten
‘
alsook met de Nederlands-Canadese Kamer van Koop-
;
handel in Den 1-laag. Ondanks deze gunstige factoren is
de wat koude en inactieve houding van de Nederlandse
handel en industrie ten opzichte van Canada teleurstellend.
Het lijkt soms of Nederland, door zijn gerichtheid op
Europa, een nieer internationaal commerciële visie aan
het verliezen is. Men is te weinig bereid om, zoals onze
voorouders deden, „over de zeeën te zien”. Hierdoor
raken wij de voorsprong, die wij in het verleden op andere
‘
landen hadden, kwijt en gaan markten, die de onze zouden
kunnen zijn, voor ons verloren.
Waar vindt men een betere ontvangst dan in Canada,
waar men niet alleèn een beroep kan doen op duizenden
bekwame werkers van Nederlandse stam, die het land
en de markt goed kennen, maar waar ook de Canadees
een meer actieve deelname van de Nederlandse onder-
nemer hetzij rechtstreeks, hetzij in een ,,joint venture”
met hem, op prijs zou stellen?
Bevolking en
klimaat
De oorspronkelijke bewoners van Canada zijn Eskimo’s
–
en Indianen. Thans wonen er in Canada nog ruim 11.000
Eskimo’s, maar helemaal in het noorden in de Arctic
Circie en aan de noordelijke kant van de Hudson Bay.
Van de 200.000 Indianen, die over heel Canada verspreid
zijn, woont ongeveer driekwart in reservaten.
–
De Eskimo’s leven hun eigen vrije bestaan, de Indianen
staan onder bescherming van de regering. Door die be-
scherming is het aantal Indianen in de laatste decennia
weer aanzienlijk toegenomen. Als men er op attent is,
herkent men in en rond Toronto de Indianen, waarvan
velen hun werk (glazenwassers) in de stad verrichten. Met
de Eskimo’s, ook omdat zij in het hoge noorden wonen,
komt men niet gemakkelijk in contact. De kunstzinnige
industrie welke door hen is ontwikkeld en waarmede de
regering wel enige bemoeienis onderhoudt: de zgn. stone-
carvings en wood-carvings, dieren uit steen gehouwen en
uit hout gesneden, is bijzonder populair.
Van de totale Canadese bevolking van 20 miljoen woont
9/
in een smalle strook, welke onmiddellijk ten noorden
van de grens met de Verenigde Staten ligt. De strook
beslaat van Oost naar west een afstand van ongeveer 4.000
mijl, en van zuid naar noord een afstand van niet meer dan.
:
200 â 300 mijl.
Wat het klimaat van Canada betreft is het begrijpelijk
dat men zich daarvan een barre voorstelling maakt als
men zo nu en dan via de radio hoort dat er enorme sneeuw-
stormen voorkomen. Niets is echter minder waar dan dat.
Het zojuist aangeduide gebied, met zijn grote bevolkings-
concentratie, ligt op dezelfde hoogte als Zuid-Frankrijk.
Canada heeft dan ook warme zomers met in het algemeen
stabiel weer. Temperaturen van 25-35° Celsius zijn geen
uitzondering. Er is weinig regenval, vooral in Oost-Canada,
zodat men heel plezierig de zomervakantie in dit gebied
met zijn ontelbare meren kan doorbrengen.
‘s Winters, van eind december tot begin april, is er
vooral in het oosten veel sneeuw. Er komen temperaturen
voor van 20-30° Celsius onder nul. Het is evenwel een droge
koude met veel zonneschijn, waardoor men de koude niet
als onaangenaam voelt en wel degelijk van het buiten
zijn kan genieten. Het ontbreken van een beschermend
bergland ten noorden van Canada, alsmede het enorme
wateroppervlak van de Hudson Bay, die tot diep in Canada
.
binnendringt, zijn onder meer oorzaak van de lage tempe-
raturen gedurende de winter. Enkele malen per jaar komen
E.-S.B.
10-5-1967
497
,,Go west young man”
Enkele opmerkingen over de provincie Brits Columbia
r
Algemeen
M
ET
366.255
vierkante mijl oftewel 9,5 pCt. van
Canada’s totale oppervlakte valt de grootte van
Brits Columbia in de eerste plaats op. Deze
provincie is afgescheiden van de naburige provincie
Alberta door verschillende bergsystemen. Dit woord
,,afgescheiden” moest tot niet lang geleden vrij letterlijk
worden opgevat, met als gevolg dat de economische
oriëntatie van Brits Columbia meer naar het zuiden was
gericht dan naar het oosten. Ontwikkelingen van het
wegennet en van het moderne transportwezen hebben dit,
nationaal gezien, wat meer recht getrokken. Toch zou het
interessant zijn uit te vinden of er in Brits Columbia
buy, nog steeds méér personen zijn die positief staan t.o.v.
een economische en/of politieke unie met de Verenigde
Staten clan in een provincie als Ontario, dat een natuurlijke-
barrière-invloed nooit heeft gekend.
De oriëntatie op het zuiden (Californië, Washington,
Oregon) kan ook gedeeltelijk worden verklaard door het
feit dat de Stille Oceaan leidde naar als regel economisch
onderontwikkelde en niet-geïndustrialiseerde landen (met
uitzondering van Japan) welke weinig vraag ontwikkelden
naar produkten van Brits Columbia. Haar meer be-
lovende markt lag naar het zuiden en later naar het ,,eigen”
oosten. Afstanden spelen uiteraard ook een grote rol;
de belangrijke Caiifornische markt buy, is aanmerkelijk
dichterbij dan die van Ontario.
De kustlijn van Brits Columbia vertoont grootse, diep
ingesneden fjorden met vôér de kust een archipel van
grote en kleine eilanden. Het klimaat varieert van ,,bijna-
Middellandse-zeetype” in het gebied van Vancouver en
Vancouver Eiland, Canada’s Rivièra, tot zuiver continen-
taal in het noorden. Overvloedige regens het hele jaar
door hebben als gevolg dichte bossen van veelal enorme
bomen. Naarmate de vochtige lucht verder het binnen-
land binnendringt, verliest zij steeds aan vochtigheid tegen
de berghellingen met als gevolg dat in sommige delen van
Brits Columbia woestijnachtige omstandighëden heer-
sen die, ook al door de overvloedige zonneschijn, irrigatie
nodig maken. Van hier komt de overvloed aan abrikozen,
perziken, meloenen, watermeloenen enz.
Tot goed begrip van het dynamische karakter van de
maatschappij hier, diene de lezer zich te realiseren dat er
in het midden van de 19e eeuw op Vancouver Eiland 774
mensen van Europese origine waren en op ,,het vasteland”
waren er al niet veel meer. Dit gebied werd in 1858 tot
kolonie verklaard en verleden jaar herdachten we. de
100e verjaardag van de creatie van de provincie Brits
Columbia. Na 1850 was de bevolkingsgroei aanzienlijk,
mede door de voltooiing van de trans-continentale spoor-.
weg in 1886. Doortrekking van de laatste naar de Stille
Oceaan was een der condities tot toetreding van Brits
Columbia tot de ,,1867-confederatie’ in 1871.
De hoofdstad van Brits Columbia is Victoria, char-
mant, wat provinciaal en ,,plus anglais que les Anglais”.
Hier vergadert de provinciale regering die sedert
1952
wordt geleid door de kleurrijke premier, tevens Minister
van Financiën, W. A. C. Bennett, behorende tot de ,,Social
Credit Party”. In 1952, de regering overnemend van een
niet erg succesrj ke liberaal-conservatieve coalitie, beloofde
hij een regering te vormen: ,,niet uiterst rechts, niet
uiterst links”, doch meer ,,middle-of-the-road-free-enter-
prise”. Enkele van de ,,social-credit”-leuzen waren en zijn:
,,vooruitgang en géén politiek”, ,,social credit – geen
chaos”, ,,pay-as-you-go”, oftewel ,,de provincie moet
binnen haar inkomen leven!”. Hoewel ik niet wil ontkennen
er inderdaad zware sneeuwstormen voor. Men doet dan
verstandig zich niet op de buitenwegen te begeven.
Qnze band met Canada
Canada is voor de Nederlanders die mei
1945
hebben
meegemaakt een levend begrip. Het is onze taak om dit
begrip ook voor volgende generaties levend te houden.
De zorg welke op onopvallende en hartelijke wijze aan de
graven in Holten en Groesbeek van de duizenden jonge
Canadezen, die in april en mei 1945 gesneuveld zijn, wordt
gegeven, is treffend en wordt in Canada bijzonder gewaar-
deerd. Dat door de bevrijding van ons land door het
Canadese leger ook in Canada een band met Nederland
wordt gevoeld, is mij gedurende mijn langdurig verblijf
daar gebleken. Meermalen hoorde ik van Canadese
officieren, dat het hun pas duidelijk geworden was, waarom
Canada aan de tweede wereldoorlog had deelgenomen,
toen zij de deplorabele toestand waarin ons land in de
winter
1944-1945
verkeerde en de hunkering van ons
volk naar vrijheid met eigen ogen aanschouwden.
Land voor pioniers
Canada heeft uitstekende scholen en universiteiten. De
wetenschap wordt er op sublieme wijze gediend. Door de
doktoren Banting en Best werd aan de Universiteit van
Toronto de insuline ontdekt. Alexander Graham BeIl
heeft in zijn woonplaats Brantford de telefoon uitgevonden.
Canada is een boeiend land, waar de Nederlander zich
betrekkelijk gauw op zijn plaats voelt. Er is zelfs geen
land ter wereld waar Nederland meer vrienden heeft dan
in Canada. Toch moet bij de honderdste verjaardag van
dit land worden gezegd, dat het nog steeds een land voor
pioniers is. Dat Canada nog een enorme ontwikkeling
te wachten staat, is ook de mening van de journalist, die
in
The Times
van 28 februari 1967 schreef: ,,The first
hundred years have been a mere introduction. The best
part of the Story is about to begin”.
Naarden.
Mr. J. C. TLJPKER.
498
dat deze regering goed werk heeft verricht, moet ik toch
ook opmerken dat zij menigmaal arrogant is en af en toe
bepaaldelijk zo goed als totalitaire trekken vertoont.
Interessant is in dit verband te vermelden dat van de
zittingen van het provinciale parlement geen ,,handelingen”
worden opgemaakt, een ongewone en naar ik meen zeer
ongewenste situatie.
De grootste stad van de provincie is het zeer mooi ge-
legen Vancouver met 800.000 inwoners. Haar natuurlijke
havenbekken is zeer groot.
Na deze schildering van de ,,couleur locale” wil ik thans
enkele aspecten van het economisch leven van Brits
Columbia beschrijven.
Bosbouw en houtindustrie
I
N Brits Columbia komt de bosbouw op de eerste
plaats. Van haar oppervlakte is 58 pCt. bebost en
85 pCt. hiervan behoort aan de provincie, de zgn.
,,Crown lands”. Van genoemde 58 pCt. is de helft door de
provinciale dienst voor het boswezen onder ,,sustained-
yield” geplaatst, wat wil zeggen dat in een bepaald gebied
per jaar juist zoveel wordt gekapt als overeenkomt met het
groeipotentieel van dat gebied, met onmiddellijke her-
beplanting van wat gekapt wordt. Een constante produktie
van zulk een gebied wordt op deze manier verzekerd
voor de toekomst.
De British North America Act van 1867, de geschreven
constitutie waarop Canada’s regering is gebaseerd, be-
paalde: ,,dat het beheer en de verkoop van de gronden
behorende tot de provincie alsmede van het hout daarop
groeiende tot de jurisdictie van de provincie behoorde”.
Bijgevolg is het de provinciale regering die de vergunningen
tot het rooien van bossen op de ,,Crown lands” uitgeeft.
De exploiterende houtmaatschappijen leggen omvang-
rijke wegen aan voor de afvoer van het gekapte hout.
De fjorden vergemakkelijken de afvoer van het hout als
enorme vlotten danwel geladen op de indrukwekkende,
zeffiossende ,,super-zolderschuiten”. Van al de bossen in
Brits Columbia is ongeveer 48 pCt. geschikt voor kap;
de rest bestaat uit bossen in verschillende stadia van groei.
Door het milde winterweer in de kustgebieden kan het
kappen daar het gehele jaar door plaatsvinden. Langs de
kust en op Vancouver Eiland zijn de meest waardevolle
bossen: douglas fir, hemlock, cedar en balsam.
Tegen het einde van de 18e eeuw begon de commerciële
exploitatie van de bossen; goudontdekkingen en de aan-
leg van de trans-continentale spoorweg contribueerden
hun aandeel hierin. Het maken van papier uit houtpulp
i.p.v. uit lompen en stro werd tegen het einde van de 19e
eeuw ontwikkeld. De afschaffing in 1911 en 1913 van de
invoerrechten op resp. houtpulp en krantenpapier door de
Verenigde Staten, gecombineerd met het openen van het
Panama-kanaal boden voor Brits Columbia grote
mogelijkheden voor de export van pulp, papier en hout
naar Amerikaanse en Europese markten. Het vervoer naar
Oostcanadese markten werd nu economisch verantwoord.
De huidige houtindustrie is gekarakteriseerd door als
regel grote maatschappijen wier werkzaamheden zich uit-
strekken over alles wat zich bevindt tussen het kappen
van bomen en het op de markt brengen van de eindproduk-
ten. Werd enkele jaren geleden nog slechts 30 pCt. van de
boom gebruikt, thans is dat 70 pCt. voor de zagerijen,
een drastische beperking van de hoeveelheid afval dus.
Van al het hout dat wordt gebruikt voor de vervaardiging
van pulp is 40 pCt. zagerij-afval. Of, om de graad van
efficiency op een andere manier uit te drukken: een zesde
deel van het provinciale inkomen uit de houtindustrie komt
uit wat vroeger afval was. En zonder twijfel zullen nieuwe
ontdekkingen op chemisch en houttechnisch gebied een
groter gebruik van wat nog afval is mogelijk maken. Dat
het vorenstaande ook van groot belang is met betrekking
tot een geringere vervuiling van zout water, rivieren en
meren, een ernstig probleem ook in Brits Columbia,
behoeft geen betoog.
De waarde van alle produktie die op bomen is gebaséerd,
werd in 1965 geschat op $ 980 mln. Lag vroeger de nadruk
qua inkomsten op gezaagd hout, thans ligt die op triplex,
pulp, krantenpapier en ander papier. In 1964 namen
buitenlandse markten 75 pCt. van het gezaagde hout op,
75 pCt. van het papier en de houtpulp en 15 pCt. van de
triplex. Meer dan 73.000 mensen waren in 1964 werkzaam
in de houtindustrie. Met zulk een uitermate belangrijke
hout- en daarmee verbonden industrie is het vanzelf-
sprekend dat nieuwe investeringen daarin een primaire
factor vormen in de groei van de provincie. In 1965 werd
een geschat bedrag van $ 250 mln. aan nieuwe produktie-
eenheden besteed, met de nadruk op pulp en papier.
In een algemene vergadering van aandeelhouders op
27 april 1965
1)
waarschuwde de voorzitter van de raad
van bestuur van MacMillan, Bloedel en PoweIl River
(winst in 1964: $ 41,4 mln.!) tegen een âl te drastische uit-
breiding van de sulfaat-pulpindustrie. De heer Clyne
verwachtte dat in vijf jaar de produktie van sulfaat-pulp
in Brits Columbia zou verdrievoudigen. Met een toe-
neming van de produktie in o.a. de Verenigde Staten,
Scandinavië en Oost-Canada concludeerde de heer Clyne
dat een herhaling van de situatie, zoals die in 1957-1958
bestond, niet onwaarschijnlijk geacht diende te worden
tussen 1968 en het begin der jaren zeventig. De lage prijzen
in de jaren 1957-1958 waren het gevolg van een aanzienlijke
,,overbuilding” in de jaren 1950. De produktie van nieuwe
vezelsoorten, die als substituut kunnen dienen, speelt
uiteraard ook een rol.
Mijnindustrie
B
EZIEN wij thans in beknopte vorm de mijnindustrie
van de provincie. Haar historische achtergrond was
steenkolen, goud en zilver. Met een jaarlijkse produk-
tie van $ 279 mln. (in 1965) komt zink op de eerste plaats,
lood op de tweede plaats en koper en ijzererts resp. op de
derde en vierde plaats. Antimoon, tin en molybdeen
worden ook geproduceerd. Het merendeel van de huidige
ijzerertsproduktie wordt, veelal als concentraten, naar
Japan verscheept, welks behoeften verantwoordelijk waren
voor de opening van 4 nieuwe mijnen sedert 1960. Japans
interesse in de economie van deze provincie is opmerkelijk
en groeiend. Ten einde de minerale vondsten te kunnen
exploiteren, worden veelvuldig spoorwegen aangelegd,
welke de vestigingsgrenzen èn de werkzaamheden der
bevolking naar het noorden uitbreiden. Vooruitgang def
techniek maakt het thans mogelijk ertsen te exploiteren
die tot voor kort wegens hun laag ertsgehalte niet exploi-
teerbaar waren. Het smelterijcomplex in Trail verdient
vermelding.
Wat betreft de niet-metallieke mineralen komt asbest
op de eerste plaats en steenkool op de tweede. In het geval
van steenkolen bestaat het vrijwel onoplosbare probleem
dat de transportkosten per rail prohibitief blijken te zijn
1)
Proceedings of the annual general meeting of shareholders
on April 27th 1965.
1
E.-S.B.
10-5-1967
.
499
voor een gezonde exploitatie. Japan vertoont ook voor de
steenkolen een toenemende belangstelling. Ruwe petro-
leum, aardgas en aardgasprodukten winnen steeds aan
belangrijkheid. Olie- en aardgaspijplijnen vormen een be-
langrijk element in het transportsysteem van de provincie
met investeringen in de buurt van $ 1 mrd.
De exploratie-activiteit is de laatste jaren zeer sterk
toegenomen. Men heeft de beschikking over zeer moderne
geofysische engeochemische technieken, over helikopters
en draagbare boortorens, die onderzoek van tot op heden
ontoegankelijke ertsconcentraties mogelijk maken.
Interessant is de vermelding van een dispuut dat momen-
teel gaande is tussen de federale regering in Ottawa en de
provinciale regering hier met betrekking tot de rechten
op de bodemschatten die zich onder de zee voor de kust
van de provincie bevinden. Het opperste gerechtshof van
Canada heeft deze moeilijke kwestie momenteel in behan-
deling en een beslissing wordt met de grootste belang-
stelling tegemoet gezien. Persoonlijk hoop ik op een
beslissing ten gunste van de rechten van de regering in
Ottawa, omdat ik van mening ben dat de provincies ver
genoeg zijn gegaan in hun pogingen de macht van de
federale regering meer en meer ,,uit te hollen”. Of de heer
Bennett een ongunstige beslissing van het hof zal aanvaar-
den, is ook nog de vraag! In een wereld waarin in steeds
grotere politieke en economische eenheden wordt gedacht,
moet m.i. het vormen van staten in de staat als betreurens-
waardig worden gezien.
Als laatste punt op het gebied van exploratie dient te
worden vermeld dat momenteel in Victoria een enorme
(semi subversible) diep water drijvende boortoren wordt
gebouwd voor exploratie van de zeebodem voor de kust.
Shell zal haar na voltooiing als ik het goed heb voor
enkele jaren huren.
Waterkracht
‘
W
ATERKRACHT kan als Brits Columbia’s ,,pièce
de résistance” worden beschouwd. Van 1954-1963
werd een totaal van 1,9 mln. kilowatt aan additionele
waterkrachtcapaciteit gebouwd. Het merendeel hiervan
door de voormalige British Columbia Electric Company,
welk zeer groot nutsbedrijf enkele jaren geleden werd
,,geprovincialiseerd” door de regering van Premier :Bennett.
Dat dit gebeurde door de regering gevormd door een partij
die het particulier initiatief pretendeert voor testaan en
sterk anti-socialistisch is, is interessant. Een navrant
aspect van deze nationalisatie was dat zij plaatsvond op
de dag waarop B.C. Electric’s nog jonge, geniale president,
Mr. Dal Grauer werd begraven.
De drie voornaamste ontwikkelingen inzake waterkracht
zijn dePeace River in het noorden, de Columbia River
en de Fraser River. In het geval van de laatste rivier, een
van Canada’s ,,zalm”rivieren, moet eerst nog een oplos-
sing worden gevonden voor het zeer moeilijke probleem:
zalmtrek versus waterkrachtstations.
De Peace River- en de Columbia River-projecten zullen
naar men verwacht voor. de provincie grote economische
voorspoed met zich brengen. Zij impliceren een investering
in de zes volgende jaren van $ 1 mrd.
De capaciteit van het Peace River-project, nu in zijn
zesde jaar van ontwikkeling, zal 2,95 mln. kilowatt zijn.
Een van de twee dammen hier, Portage Mountain, zal een
vermogen hebben van 2,3 mln. kilowatt en een van de 20
grootste dammen ter wereld zijn (200 meter hoog, 2 km
lang).
Het Columbia River-project is interessant vanwege het
500
internationale aspect: hier wordt nauw samengewerkt met
de Verenigde Staten. Beide landen realiseerden zich dat zij
meer waterkracht konden verkrijgen tegen lagere kosten,
indien een schema van samenwerking werd gecreëerd ter
ontwikkeling van het stroomgebied van deze rivier.
Visserij
E
EN van de oudste beroepen in deze provincie is de
commerciële visserij. Voor de kust strekt zich een
continentaal plat uit tot op een afstand van 50 km
en dit vormt een rijk voedsel- en voortplantingsterritoir
voor velerlei soorten vis. Met al de fjorden (vergelijk Noor-
wegen) moet visserij in een gebied als dit wel zeer belangrijk
zijn! Al in 1866 werd zalm voor het eerst ingeblikt langs
de Fraser River en gezouten zalm werd in 1835 al naar
Azië gezonden.
De transcontinentale spoorweg bpende markten voor
bevroren vis ten oosten van de Rocky Mountains en in de
Verenigde Staten. Heilbot werd in toenemende mate gevist
en o.a. als gevolg hiervan werd de haringvangst belang-
rijker. Haring wordt namelijk gebruikt als ,,aas” voor
heilbot. De groothandelswaarde van de totale visvangst
was in 1965 $ 80 min, met zalm verreweg op de eerste
plaats (meer dan 60 pCt.), heilbot 15 pCt. en haring 13 pCt.
De rest wordt gevormd door platvis en schelpdieren.
Het merendeel van de vangst wordt in de provincie tot
eindprodukt verwerkt en daarna voor een belangrijk deel
geëxporteerd.
Een belangrijk probleem waarmee de visserij van Brits
Columbia geconfronteerd is, is de kwestie van buitenlandse
concurrentie, in het bijzonder van zalm en heilbot. Het
betreft hier speciaal de Russen en de Japanners die veel
voor de kust vissen met indrukwekkende, zeer goed uit-
geruste schepen.
‘Tot de visserij dient ook gerekend te worden de walvis-
vaart die, na vele jaren inactief te zijn geweest, in 1962
weer in ere werd hersteld. Het walvisstation is gevestigd
aan het noordelijk uiteinde van Vancouver Eiland. Moge
ik als persoonlijke ervaring vermelden dat ik twee jaar
geleden, Vancouver Eiland bezoekend voor een lang week-
einde, zeer dicht onder de kust verschillende scholen zéér
grote walvissen zag passeren. Het moeten in totaal wel
200-250 stuks zijn geweest. Met enkele vrij kleine bootjes
hier en daar, per ongeluk verrast door de komst van de
walvissen, leek het geheel op een 17e eeuwse gravure.
Ik hoorde later dat men hier zelden walvissen z6 dicht
onder de kust ziet.
Als reeds eerder opgemerkt, is het probleem waterkracht-
station versus zalmtrek zeer gecompliceerd. Uitgebreide
studies worden aan dit probleem gewijd door o.a. de
British Columbia Research Council, waarvoor ik enige tijd
werkte. Zalmtrappen of zaimladders zijn ingenieuze vond-
sten die de vissen in staat stellen ondanks krachtstations
te komen naar de gebieden waar zij zich voortplanten.
Het is een uitermate imposant gezicht niet ver van Van-
couver, in de Fraser River, op een plaats waar enkele
decennia geleden een zeer grote landverschuiving de rivier
ten zeerste vernauwde (vanaf dat moment Heil’s Gate ge-
noemd) duizenden zalmen zich vrijwel rug aan rug te zien
verdringen om via de hier gebouwde zalmladders verder
stroomopwaarts te komen.
Waterverontreiniging en visserij zijn ook problemen die
bestudeerd worden en waarvoor het vinden van een op-
lossing via o.a. wetgeving gebiedend is, vooral in een
provincie waar visserij qua economische belangrijkheid op
de vierde plaats komt.
De beschikbare plaatsruimte laat niet toe nader in te
gaan op de landbouw en veeteelt van de provincie die in
1965
inkomsten te zien gaven van $148 mln.
Toerisme
O
yER toerisme dient, met inkomsten van ongeveer
$ 200 mln, in 1965, iets meer te worden gezegd.
De nadruk ligt op het laten zien van de natuurlijke
rijkdom en de schoonheid van de provincie en het bieden
van gelegenheid tot het beoefenen van openluchtsporten
als vissen, jagen, kanovaren en de wintersporten. Opge-
merkt dient te worden dit, voor zover ik het zie, qua
toerisme de nadruk valt op het landschap en niet of in
veel mindere mate op de Canadezen zelf en hun wijze van
leven.
Tot op heden is het, met enkele uitzonderingen, nog niet
wel mogelijk gebleken de indruk te vestigen of te be-
vestigen dat Canada in zijn geheel of Brits Columbia in
zijn geheel een beschaafd gebied vormen, welker steden
âlle gemakken bieden die als regel worden gevonden in
moderne steden. Dat de steden van Brits Columbia geen
voorbeeld zijn van knappe architectonische en stedelijke
planning is te betreuren, doch dit geldt voor vrijwel alle
Noordamerikaanse steden met uitzondering van bijv.
San Francisco, New Orleans en Washington. De pioniers,
zo zegt men, hadden wel wat anders te doen dan zich met
zulke problemen te occuperen. Thans begint men in Brits
Columbia aan het probleem van verfraaiing en verbetering
der steden meer en meer aandacht te besteden. Men heeft
daar niii meer tijd èn meer geld voor!
De verbeteringen in het wegennet van de provincie zijn
de laatste jaren zeer substantieel geweest. Ik zie deze ver-
beteringen zelfs als een der voornaamste oorzaken van de
populariteit van de Social Credit regering buiten metropo-
litan Vancouver. Verlossing uit isolement is wel een stem
waard en een Brits Columbia-variatie op het thema:
,,Paris vaut bien une messe”.
De opening van de Rogers Pass als onderdeel van de
Trans-Canada Highway heeft het aantal Canadese toeristen
dat een bezoek aan Brits Columbia brengt zeer aan-
merkelijk doen toenemen. Naast betere wegen, betere
treinen, betere veerpontverbindingen, betere vliegtuigen en
betere auto’s speelt ook betere accommodatie een rol.
Het grote aantal mensen dat per auto reist, verlangt meer
en betere motels met zwembaden, golf, paardrijden, eerste
klas restaurants en amusement gedurende de avond.
Indrukwekkend is de toename van het aantal kampeer-
terreinen en jacht- en viskampen. Federale en provinciale
regering doen voortreffelijk werk op het gebied van natio-
nale en provinciale parken met uitstekende picknick- en
kampeervoorzieningen op de meest spectaculaire punten
veelal.
Slotopmerkingen
R
ESUMEREND kan men zich zeker niet aan de indruk
onttrekken dat de ontwikkelingen in de provincie,
vooral na de oorlog, indrukwekkend zijn geweest.
Toen ik hier arriveerde als landed-immigrant 10 jaar ge-
leden had Vancouver zo goed als géén ,,sky-line”. Thans is
die bepaald indrukwekkend te noemen. Cultureel heeft de
stad thans, vergeleken met 10 jaar geleden, zeer veel te
bieden. Er is vrijwel geen cultureel evenement van formaat
dat Vancouver niet vroeger of later opneemt in het tournee-
schema, of het nu de Çomédie française is of het Bolshoi-
ballet of een beroemd orkest. Betekenend was in deze
culturele ontwikkeling de invloed van immigranten uit
E.-S.B. 10-5-1967
Oostenrijk, Tsjechoslowakije, Hongarije en Polen om
enkele landen te noemen. Zonder hen zouden kamer- –
muziek- en kwartet-abonnementsseries zeker nog vele jaren•
zijn uitgebleven. Men kan nu eenmaal niet leven van brood
alleen!
Een interessant aspect van het leven hier is, dat het nog
niecenassen produceert als de heren H. R. MacMillan
(president ,,MacMillan, Bloddel en PoweIl River”) en
Leon Koerner. De laatste is een refugié uit Tsjechoslowakije
en de grondlegger van ,,Alaska Pine and Cellulose”, nu
de grootste producent in de provincie van houtpulp voor
de textielindustrie. Wat deze familie voor de stad heeft ‘1
gedaan is zeer indrukwekkend. Dezer dagen zullen deze
verdiensten worden gehonoreerd met een eredoctoraat van
de nog jonge, architectonisch tussen haakjes uitermate
knappe, Simon Fraser Universiteit in groter-Vancouver.
De beschikbare ruimte staat mij niet toe op een aantal
andere interessante aspecten van het leven hier in te gaan.
Moge ik enkele voorbeelden noemen. Een gedetailleerde –
uiteenzetting, beschrjvende de terreinen die tot de ver-
antwoordelijkheid van de federale regering behoren en die
welke onder de provinciale regering vallen, ware de moeite
waard. Het vinden van de achtergronden van de-betrekke-
lijk grote arbeidsonrust in de provincie zou tot belangrijke
conclusies kunnen leiden. Het droogleggen door Neder-
landse belangen van de 8.000 acre grote Pitt-polder was
een stuk werk dat een nauwkeurige beschrijving zeer zeker
waard is. Het provinciale monopolie met betrekking tot
de verkoop van alcoholhoudende dranken en de zeer grote
winsten die hierop worden gemaakt, zouden kunnen worden
bezien.
Kwesties als: is deze provincie wèrkelijk schuldenvrij
zoals haar regering beweert en de uiteindelijke creatie van -.
de ,,Bank of British Columbia”, omtrent het verlenen van
van welker charter het federale parlement, verantwoorde-
lijk voor het bankwezen, aan Brits Columbia zéér veel
moeilijkheden in de weg legde, zijn belangwekkend. Terecht
was men in Ottawa zeer bevreesd voor een door de Social
Credit Party beïnvloede chartered bank, temeer daar deze
partij bepaalde monetaire hervormingen voorstaat als op-
lossing van de moeilijkheden van de Staat of van de
provincie. Maar nu zal deze nieuwe chartered bank binnen
afzienbare tijd dan toch haar deuren openen. Laten wij
er het beste van hopen!
Het ware ook nuttig geweest uit te weiden over het totale
inkomen van de provincie en de verdeling hiervan over de
verschillende departementen danwel over Vancouvers rol
in het internationale civiele luchtverkeer. Met een geo-
grafische ligging die vlieg-strategisch belangrijk is en die
het mogelijk, maakt in
5
uur naar Mexico City te vliegen,
in 10 uur naar Tokio en in 9 uur naar Amsterdam, moet
haar toekomst ook hier wel groot zijn. Een nieuwe air-
terminal van $ 18 mln. die men thans bouwt, anticipeert
op dit alles.
Wellicht kunnen enkele van de bovengenoemde pro-
blemen worden besproken wanneer zich daartoe een ge-
legenheid voordoet en die niet noodzakelijkerwijze een
eeuwfeest ter herdenking van de geboorte van dit mooie
land Canada, waarmee Nederland zulke zeer speciale ban-
T
den heeft, behoeft te zijn.
–
vancouver.
J. MEULDIJK, eçon. drs.
Bronnen:
Pamfletten uitgegeven door de provinciale regering, The
Canadian Imperial Bank of Comnierce, The Royal Bank of
Canada.
501
De Wereldtentoonstelling te Montreal
H
ET honderdjarig bestaan van de Canadese Fede-
ratie zal dit jaar de aanleiding zijn tot een in-
drukwekkende wereldtentoonstellin’g, die geiduren-
de een half jaar vanaf 27 april 1967 te Montreal wordt
gehouden. Van dit soort internationale manifestaties
kent de geschiedenis er drie, t.w. die van
1935
te Brus-
sel, ‘diie van 1939 te New York en die van
1957
te
Brussel, waaraan wij nog, een levenslige herinnering
bewaren. Tot tentoonstellingen als de onderhavige wordt
besloten krachtens een internationaal verdrag, dat in
1928 te Parijs werd ondertekend door een groot aantal
landen, waaronder Nederland.
Nederland heeft zich ‘als een van de eerste landen
tot deelneming aan de Expo te Montreal bereid ver-
klaard. Het was voor de regering van het Koninkrijk
niet moeilijk aldus te besluiten. Ons land heeft met
het jubilerende Canada hechte banden van zeer bijzon-
dere aard; wij denken bijv. aan de bevrijding, aan de
gastvrijheid verleend aan het Koninklijk gezin gedu-
rende de bezetting en aan de zeer vele Nederlandse
emigranten, die ‘in Canada een nieuw vaderland hebben
gevonden. Meer dan 70 landen nemen aan deze ten-
toonstelling •deel, alle met een eigen paviljoen, waarin
aan de vele miljoenen bezoekers wordt verteld wat
men in de wereld van heden betekent.
Het ‘algemene thenia van deze Expo is, naar een
woord van de Franse vlieger-schrijver De Saint-Exupé-
ry, ,,terre des hommes”. De inspanning van ieder mens
draagt ‘bij tot de bouw van onze wereld, die wij graag
tot een betere wereld willen maken. Aldus zou ik, Vrij
vertaald, de opdracht willen lezen die in ,,terre des
hommes” ligt opgesloten. De Expo ’67 is enmin als
de voorgaande een tentoonstelling niet een commer-
cieel doel. Zij is meer ‘te zien als een groot gezamenlijk
,,vlagvertoon”, waarbij ieder deelnemend land zijn
eigen verhaal geeft ‘aan ‘de wereld over de betekenis
van ,,terre des homni.es”.
De Canadese autoriteiten hebben kosten noch moeite
gespaard om de deelnemende landen goed te kunnen
ontvangen. Tegenover de stad Montreal, op eilandjes
in de St. Lawrencerivier en langs deze rivier, zijn ter-
reinen ‘bouwrijp gemaakt. Bruggen zijn gebouwd; onder
de rivier voeren tunnels naar het tentoonstellingster-
rein en op dit terrein zijn tientallen bouwwerken ver-
rezen, ‘die door naar schatting 30 miljoen bezoekers
zullen worden bezichtigd. De wereld toont zich daar
in een geconcentreerde vorm aan het ‘belangstellende
publiek, dat begrijpelijkerwijs voornamelijk afkomstig
zal zijn van het westelijk halfrond. Een geweldige on-
derneming ‘als deze kan in een korte tijd (3 jaar) ‘alleen
van de grond ‘komen als daaraan een goede organisatie
ten grondslag ligt. De Canadezen blijken deze kunst van
het organiseren zeer goed te verstaan. Hun inspanning
en efficiency dwingen groot respect af.
Bij het betreden van de terreinen van Expo ’67 zal de
bezoeker een overweldigend ‘aantal mogelijkheden krij-
gen om zich als mens van deze tijd opnieuw te oriën-
teren. Hij zal ‘inspanning, maar ook on’tsp’ainni’ng kunnen
vinden en hij zal de unieke gelegenheid hebben te ge-
nieten van culturele hoogtepunten, die de wereld aan
haar ‘bewoners ‘kan bieden. Schilderkunst, toneel mu-
ziek en ballet van de hoogste kwaliteit kunnen worden
gezien en ‘beiuiste,rd. Ieder land levert daarin zijn deel.
Ook ‘aan de ontwikkeling van de wetenschap vvordt
ruime ‘aand’acht besteed. Tin een ‘aantal zgn. themapavil-
joens zal aandacht worden besteed aan bepaalde aspec-
ten van het irtenselijk streven. Zo neemt ons land, naast
het eigen ‘paviljoen, deel ‘aan een tweetal them’apavil-
joens. Tin het paviljoen ,,De mens en de zee” tonen wij
een imaquette van de Zuiderzeewerken; in het paviljoen
,,De scheppende mens” laten wij een aantal van onze
beroemdste schilderijen zien.
In het bestek van dit artikel moet ik over ons eigen
paviljoen kort zijn. Het is gebouwd naar een ontwerp
van ‘de Rotterdamse ‘architect W. Eijkelenboom, die
zijn opdracht voortreffelijk ‘heeft vervuld. Een samenstel
van kubussen vervaardigd van ‘a’luniiniumbuizen van
drie voet en ‘met verbin:din,gsstukke
n
aan elkaar gehecht
onihult de ‘bi’nnenruimte, waarin de tentoonstelling
plaatsvindt. Deze gehele buitenconstructie kan uit el-
kaar worden genomen en elders in eenzelfde of in een
andere vorm weer worden opgebouwd. Het is daardoor
een fundamenteel ‘antwoord op ‘een ‘belangrijk ‘gegeven,
nl. dat ‘de tentoonstelling een tijdelijke is. Na een half
jaar (aldus de verplichting) moeten alle gebouwen im-
m:ers ‘weer worden afgebroken. De verzorging va’n het
in’terieur is voor een groot deel geschied door de zeer
inventieve Joop Geesink. Hij schiep een ‘gevarieerd ‘dy-
namisch ‘beeld van ons moderne ‘land en vergat daarbij
de humor ‘niet. Een waardige recep’tieruinite werd ont-
worpen door de ‘binnenhuisarehitect Kor Aldershoff.
In ons paviljoen trachten wij tot uitdrukking te ‘bren-
gen de plaats van ‘de Nederlander in de wereld (,,terre
des hommes”). De wereld van de Nederlander is groter
dan het stukje land tussen Dollard en Schelde. Als be-
woners van een delta zijn de Nederlanders voor een op-
gave gesteld, die afwijkt van hetgeen zich elders ‘in de
wereld voordoet. Wij ondervinden van onze woonplaats
de nadelen (strijd ‘tegen het water), maar ook de voor
–
delen (door het water ligt ‘de gehele wereld voor ons
open). Voeg daarbij onze uitzonderlijk dichte bevol-
king en het stra.mien van het verhaal in het Nederlandse
paviljoen is gegeven. Vele Nederlandse kunstenaars
dragen ertoe hij om dit beeld te verduidelijken.
H
ET paviljoen zal op 18 mei (De Nederlandse Dag)
officieel door H. M. de Koningin worden geopend.
Het Conceuitgebouworlcest zal concerteren; een film
van John Fe’rnhout gaat •in wereldpremièr; men zal
kunnen luisteren naar de zang der mijnwerkers van het
St. Pancratius’koor; Nederlandse muziek van alle tijden
is te beluisteren ‘ir de rnu’ziekruim,te van het paviljoen;
tentoonstellingen gewijd ‘aan kerkelijk leven en kerke-
lijke kunst in Nederland, aan de werken va’n ‘heden-
daagse igrafici en aan die van jonge Nederlandse schil-
ders zijn te bezichtigen in een daarvoor speciaal gere-
serveerde ‘ruimte van het paviljoen. Voeg daaraan toe
fotografisch en film’isch werk van Nederlanders in het
betreffende themapaviljoen, deelname ‘in het paviljoen
der Europese Gemeensc’happen en lezingen door voor-
502
aanstaande Nederlanders, alsook het feit, dat twee een-
heden Man de Koninklijke Marine de vlag zullen to-
nen, dan is daarmede een indruk, zij ‘het een zeer op-
pervlakkige, gegeven van de inspanning, die ons land
zidh te Montreal getroost.
Nederland doet dus, evenals de andere deelnemende
landen, zijn uiterste best en wij zullen dat doen met
overtuiging. Wij menen namelijk dat het ,,kleine Neder
–
land”, dat de hele wereld als werkterrein nodig heeft,
aan de opbouw Man deze wereld zijn deel heeft bijge-
dragen en dat in het ‘heden en de toekomst zal blijven
doen. Het Nederlandse verhaal zullen wij gedurende
zes maanden vertellen aan de oevers van de St. Law-
reneerivier in het goede Canadese land, waarmede wij
ons ‘om velerlei redenen dankbaar verbonden voelen.
Wassenaar.
Ir. S. H. VISSER.
Recente publikaties
Mr. Dr.
C. Smit: De Scheldekwestie. Uitgave der Stichting
Nederlands Vervoerswetenschappelijk Instituut, Rot-
terdam 1966, 182 blz.
De Scheldekwestie, die dateerde vanaf het jaar
1585,
heeft met het op 23 april 1965 in werking getreden Verdrag
betreffende de verbinding tussen de Schelde en de Rijn
haar oplossing gevonden. In dit boek wordt nu, via een
terugblik, nagegaan welke conclusies van algemene aard
op vervoerseconomisch gebied uit de vele verwikkelingen
rond deze kwestie kunnen worden getrokken. Inhoud:
Inleiding – I. De Scheldekwestie vôér 1839 – II. Het
Scheldestatuut volgens het scheidingsverdrag van 19
april 1839 – III. De Schelde en Rijn verbindende tussen-
wateren: de afdamming van de Ooster-Schelde (1846-1867)
Portaaikraan voor stuk goedbedrijf,
hefvermogen
IS ton
13
WERFKRANEN
DRIJVENDE KRANEN
HA VE N WIP K RAN EN
E RTS VE R LAAD B RUGG EN
LOOPKRANEN
TRANS P0 RTIN STA LLATI ES
SCH EEPSDEKINSTALLATIES
HE N S E N • R 0 T T E R D A M
HELLINGINSTALLATIES –
LIFTEN
POSTBUS 5040
-TEL. (010)17 2860- TELEX 21612 – TELEGRAMADRES ,,MAHENSRO”
E.-S.B. 10-5-1967
503
– IV. De eerste wereldoorlog (1914-1918) – V Het
verdrag van 3 april 1925 tot herzieningvan het scheidings-
verdrag – VI. Nieuwe onderhandelingen (1928-1939) –
VII. De Schelde-Rijnverbinding na de tweede wereld-
oorlog – Besluit – Bijlagen – Lijst van geraadpleegde
litteratuur.
R. A. Gordon en L. R. Klein (eds.): Readings in Business
Cycles. Selected bij a committee of The American
Econornic Association. Allen & Unwin, Londen 1966,
731 blz., 48 sh.
Dit boek is de tweede serie herdrukken over conjunctuur-
leer en conjunctuurpolitiek, uitgebracht door de A.E.A.
De eerste verscheen in 1944 onder redactie van Haberler.
Het nu verschenen deel weerspiegelt duidelijk de groeiende
nadruk welke in de conjunctuurtheorie wordt gelegd op
mathematische formulering en econometrische behandeling,
alhoewel de redacteuren getracht hebben een zodanige
keus te maken dat ook niet al te wiskundig geschoolde
lezers onder de economisten aan hun trekkén kunnen
komen. Groeiproblemen hebben zij bewust buiten het
onderwerp van deze herdrukkenreeks gehouden; deze
verdienen een afzonderlijke bundel. Bovendien is nog
een andere, meer technische, restrictie gemaakt: men heeft
zich beperkt in zijn keus tot artikelen, die niet reeds in
andere verzamelwerken werden herdrukt.
Over acht onderwerpen verdeeld, zijn 31 herdrukken
opgenomen. Bekende namen komen wij tegen onder de
auteurs: Hicks, Haberler, Frisch, T. C. Koopmans,
Friedman, Lipsy, Phillips, Heller. Elk deel is voorzien
van een kleine redactionele inleiding. De titels van de delen
BLAUWHOED N.V.
gevestigd te Amsterdam.
Uitgifte
van
nom. (.20.000.000,- 6
1
/
2
pCt. 20j. obligaties 1967
in stukken groot nominaal f 1.000.- aan toonder
–
Eigenlijk
alles
op het
g
ebied van
tot de koers van 100 pCt.
genummerd
controle-drukwerk
aan
rollen
•
De lening heeft een looptijd van 20 jaar. De aflossing, telkens op 15 juni, ge-
schiedt â pari in 10 gelijke jaarlijkse termijnen waarvan de eerste vervalt
R
OELANTS
op 15 juni 1978.
H E
DAM
Vervroegde gehele of
gedeeltelijke aflossing is uitsluitend toegestaan op 15juni
van elk jaar, voor de eerste maal op 15 juni 1978, met inachtneming van een
afd. waarde-drukwerk
opzeggingstermijn van twee maanden. Extra aflossingen in de jaren 1978 tot
en met 1982 zullen slechts geschieden tot de koers van 101%; daarna gedurende
de gehele verdere
looptijd van de lening slechts tot de koers van 101%.
Ondergetekende bericht, dat zij op
Voorvacerende functjes
en beschikbare krachten
onderdag 18 mei 1967
d
op
hoog niveau zijn
de
advertentiekolommen
van
van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 3 uur
,Economisch-Statistische
Berichten”
het
aangewezen
de inschrijving openstelt op bovenstaande uitgifte bij haar kantoren te Am-
sterdam, Rotterdam en ‘s-Gravenliage, op de voorwaarden van het prospectus
medium:
van uitgifte d.d. 9 mei 1967.
le) Omdat Uw
annonce onder
Prospectussen en inschrijvingsbiljetten alsmede
–
tot een beperkt aantal
–
de
aandacht
komt van stafper-
exemplaren van de statuten en van het jaarverslag over het boekjaar 1966 van
soneel
in
de
grote
bedrijven.
de vennootschap
zijn
verkrijgbaar
bij de inschrijvingskantoren.
2e)
Omdat Uw
annonce
wordt
Amsterdam, 9 mei 1967.
gelezen
door
diegenen,
die de
zakelijk belangrijke
beslissingen
AMRDAM-ROTTEM BAN K N .V.
nemen, of daarbij van grote
invloed zijn.
504
luiden achtereenvolgens: Theory – Methodology – Eco-
nometric Models – Studies of Partièular Variables –
Long Cycles – international Aspects – Forecasting –
Policy.
J. Abadie (red.): Nonlinear
Programming.
Noord-Ho 1-
landsche Uitg. Mij., Amsterdam 1967, 316 blz.,f. 43.
Inhoud (verkort): S. Vajda – Nonlinear programming
and duality; J. Abadie – On the Kuhn-Tucker theorem;
H. W. Kuhn – On a pair of dual nonlinear programs;
G. B. Dantzig en R. W. Cottie – Positive (semi-) definite
programming; A. Whïnston – Some applications of the
conjugate function theory to duality; P. Wolfe – Methods
of nonlinear programming; E. M. L. Beale – Numerical
methous; P. Huard – Resolution of mathematical pro-
gramming with nonlinear constraints by the methods of
centres; M. L. Balinski – Some general methods in
integer programming; Bui Trong Lieu – A study of
some inequalities for nonlinear stochastic programniing;
J. J. Moreau – One-sided constraints in hydro-dynamics;
B. Dantzig – Application of generalized linear pro-
gramming to control theory; J. B. Rosen – Optimal
control and convex programming; P. Wolfe – The pro-
duet form of the simplex methoa.
Friedrich en
A.
de
Vrey: Visuele verkooptechniek.
Bedrijfspraktijkserie voor kleine en middelgrote
bedrijven. N. Samsom N.V., Alphen aan den Rijn
1967, 90 blz., f. 7,90.
De eerste helft van dit boekje bestaat uit een vertalin
van ,,Mit Bildern verkaufen” door H. Friedrich (Baden-
Baden, 1963). In grote lijnen wordt hierin de visuele ver
–
kooptechniek van de zgn. ,,sales portfolio” (verkoopmap)
uiteengezet. De ,,sales portfolio” is een map met visuele
voorstellingen die de vertegenwoordiger gebruikt bij het
gesprek met de klant. Deze terreinverkenning wordt
gevolgd door de oorspronkelijke bijdrage van A. de Vrey,
waarin nader op de theoretische en praktische achter
–
gronden wordt ingegaan.
Eb
.
THOMASSEN
&
DRIJVER
–
VERBLIFA N.V.
verpakkingsindustrie
– een van de grootste ondernemingen op het gebied van verpakkingen (blik, alu-
minium, plastic) met vestigingen in 12 plaatsen in de Benelux en een personeels-
sterkte van 7.700 men –
zoekt op haar hoofdkantoor te Deventer een
MEDEWERKER voor hel DIRECTIESECRETARIAAT
Academische vorming is geen vereiste, maar is wel een indicatie voor de kwaliteiten
en verworvenheden die voor deze functie wenselijk wordt geacht. Nodig is een goede
beheersing van het Engels in woord en geschrift. Gegadigden dienen niet ouder dan
30 jaar te zijn en bil voorkeur enige laren ervaring in het bedrijfslevei te bezitten.
De mogelijkheid bestaat om – na verloop van tijd – over te gaan naar een functie
waarvoor de verkregen bedrijfskennis een passende basis kan vormen.
In huisvesting kan in het algemeen binnen redelijke termijn worden voorzien.
Brieven van geïnteresseerden worden gaarne tegemoet gezien door het bureau Perso-
neelsvoorziening, Postbus 103, Deventer.
FABRIEKEN: DEVENTER – DOESBURG – DORDRECHT – HAARLEM – HOOGEVEEN –
KROMMENIE – LEEUWARDEN – OSS – UTRECHT – ZAANDIJK
E.-S.B. 10-5-1967
505
am
_ss.
,
va
L_
WINST
Door onze Canadese afluliatie
NETHERLANDS OVERSEAS
CORPORATION CANADA LTD.
Toronto: 44, King Street West
zijn wij goed geïnformeerd met betrekking
tot de financiEle en commerciële mogelijkheden
die Canada biedt.
ri
VERLIES
Z6 worden
nog dagelijks
brieven in
steno
opgenomen,
vaak langdurig
onderbroken
door telefoontjes,
terwijl de
steno-typiste
wacht
Z6 kan het beter!
Hier neemt
STENOCORD
het diktaat op.
STENOCORD
kan wachten
maar blijft sneller.
Uw typiste gebruikt
die kostbare tijd
en levert ni,
produktief werk.
Conclusie:
Verlies
van kostbare tijd
Verlies
aan produktiviteit
VERLIES
voor uw bedrijf:
TRAARATUUR
4
:
11
.
.
TE
Rc-
BUISPOST
ROTTERDAMSE TELECOFIlYIUNICATIEMIJ H.V.
DEIFTSESTRAAT 17-19
informatie
Zend omgoand uw
documentatie over STENOCORD
èn uw boekje Interne Communicatie
BON
1719
tav
NEDERLANDSE OVERZEE BANK N.V.
Amsterdam
Rotterdam
s:Gravenhage
Herrngraahe 548
‘0’mtbIak 2
Long. Vijverberg 3
tel.
0201220360
tel. 010/114140
te!. 0701637950
en geaffihiëerde kanioten te Hambu/7, Brunei, An/uorpen, Legden, Madrid, Zflric/,,
New York, Oranjestad (Aruba), Rio deJaneiev en in de r000/aamsle plaatsen lan Zuidelijk
Afrika, Rhodesië te Zambia.
MODERNE
LEVENS-
VERZEKERING
automatische
tussentijdse
zonder genees-
groei van het
verhoging van uw
kundig onderzoék
verzekerde bedrag
verzekering door
terstond en
door unieke
optiesysteem
blijvend verzekerd
winstdeling..,
onafhankelijk van
door inzending
gezondheids-
van
certificaat
toestand…
HOLLACHE SOCIETEIT VAN LEVEAZEKERINGEN N.V.
1801
HOOFDKANTOOR HERENCRACH
–
T 475, AMSTERDAM-C
HEAD OFFICE CANADA TORONTO, 1130 BAY STREET
Resultaat:
Winst voor brifschrijver
Winst voor de typiste
WINST voor uw bedrijf!
efficiënter met
506
U wilt
exPO67
naar Montreal
om zakelijke
contacten
te leggen
Vï
—
–
2
!
‘
H.M. de Koningin opent het Nederlandse
Expo-’67 paviljoen op 18 mei a.s.
Wat doet U
?
E
U boekt KLM
en U bent er.
Tien maal per week zet een KLM 00-8 vanuit Amsterdam koers
naar Montreal. U arriveert op een tijdstip waarop U . als dat nodig
is – prompt doorverbindingen hebt naar alle hoeken van Canada.
Is Montreal echter Uw einddoel, dan maakt de wereldtentoon-
stelling Expo ’67 Uw verblijf dubbel interessant. De Expo ’67
(28april-27 oktober) toont U op imposante wijze de wereld van
de toekomst. Zij biedt U de gelegenheid tot het leggen van
nieuwe, belangrijke internationale contacten. In de Expo business-
man’s club wordt speciaal voor U een ontmoeting gearrangeerd
met internationaal georiënteerde Canadese zakenlieden in Uw
branche. Geef Uw wens daartoe enige tijd voor U vertrekt te
kennen aan de Trade Commissioner van de Canadese Ambassade
in Den Haag. Overweegt U in dezelfde periode tevens een bezoek
aan New York (36 x per. week in het hoogseizoen)? Ga dan op
heen- of terugreis via Montreal; dat kan op hetzelfde retourticket
Amsterdam – New York, zbnder extra reiskosten. De KLM legt
heel Noord-Amerika voor U open. Vijf maal per dag naar
New York! Met Houston en Mexico City onderhoudt de KLM 4 x
per week rechtstreekse verbindingen.
De KLM biedt U de meeste mogelijkheden-
waarheen U ook wilt en wanneer
maandag
dinsdag
lOo per week
dagelijks
donderdag
OC-8
(behalve dinsdag)
zaterdag
Amsterdam
13.20 17.15
non-stop
non.stop
Montreal
15.55
19.30
Houston
(4e per week
21.55
Mexico City DC.8)
23.59
Retourtarieven:
Montreal
Houston
Mexico City New Vork
Jaarretour Royal Class J 2657..
i
3544.
f3816.-
1
2155.-
1
Jaarretour V.Class
•
J 1500.-
12244..
f 2491.-
if
1610.-
21.0aa51etm1r Y-Class
f
1132.-
1 1859..
f 2019.-
f1209.-
(Uittreksel uit de KLM.zomerdienstregeling -geldig van 1mei tot 1 oktober 1967)
• Laagselzoen
•.+..
____
Uw reisbureau zal U gaarne
K I.IIflII
alle inlichtingen verstrekken over de vele,
comfortabele, rechtstreekse
vluchten van de KLM.
Een telefoontje is genoeg.
E.-S.B.
10-5-1967
E
507
– Bedenk dat de wereld niet ophoudt bij de EEG
Voordat Columbus Amerika ontdekte, waren velen van
zijn, dat onverchillig welke produkten u maakt, inlpor
mening dat men niet te ver moest reizen, omdat men
teert of exporteert, uw streven op één doel gericht is:
anders van dewereld afviel. Maar toch ook nu nog heeft
profijt voor uw onderneming. Dan is het interessant voor
men eigenaardige opvattingen over verre reizen: ga vooral
u te weten, dat er landen zijn, waan nog te pionieren valt.
niet naar verre exportgebieden, want dan valt men zich
Waarom draait u niet even ons telefoonnummer? Onze
een buil. Men vraagt zich af wat het nut is van exporterefl
op het terrein van gecompliceerde betalingsproblemen en
naar ,,moeilij k” te bewerken, verafgelegen afzetgebieden;
compensatie-transacties gespecialiseerde afdeling, waarop
terwijl er in de omringende EEG-landen (nog) voldoende
binnen- en buitenlandse vakbladen reeds de aandacht
afzet te vinden is.
vestigden, zou een waardevol verlengstuk kunnen zijn,
Deze vraag wil de HOLLANDSCHE BANK-
ook voor fiw export/import- afdeling.
UNIE N.V. in een persoonlijk gesprek graag beant-
woorden. Landen met ruime afzetmarkten, landen ook
Ie!.: (020) 221122
met een hoogst interessant goederenaanbod, kunnen
,,
Haag, Ie!.: (070) 18 50 80
nooit ,,te ver” zijn. Want
ii
zult’ het toch met ons eens
‘Rottedanz, Ie!.: (010) 139000
508
: 1
t;
0
0
im
De G A
.MMA.55 is e
Eindelijk een computer die zô eenvoudig is
dat u er onmiddellijk mee kunt werken.
BULL GENERAL ELECTRIC vereenvoudigt drastisch de overgang op een
computer. Met de GAMMA 55 brengt het concern een echte computer op
de markt, die even vlot te bedienen is als een boekhoud’- of factureer-
machine; maar. . . die veel sneller is. De GAMMA 55 is zonder wijziging van
Uw administratie in te voegen, direct gereed voor gebruik, niet veel groter
dan een bureau èn laag in prijs.
Eenvoud.
Variabele gegevens – bijvoorbeeld
bestel-aantallen – worden direct en op eenvoudige wijze in deze computer ingevoerd. Postgewijze
verwerking voegt de GAMMA 55 toe aan de reeds
vele mogelijkheden-van een moderne machine.
Veelzijdigheid.
Zowel de dagelijkse als de
periodieke gegeven van Uw administratie kunt U
met de GAMMA 55 verwerken. Snel en foutloos
levert de machine U alle soorten van gewenste
documenten en helpt U zodoende bij Uw
–
administratie èn bij Uw beleidsvoering.
Snelle installatie.
Een GAMMA 55 heeft slechts
weipig ruimte nodig. En… hij is na plaatsing direct
gereed voor gebruikl
BULL
GEN ERALELECTRIC
BULL GENERAL ELECTRIC (NEDERLAND) ,N.V.,Vliegtuigstraat 26. Amsterdam, Tel. 920 – 15 89 55.
E.LS.R. 10-5-1967
509
NEDERLANDSE ANTILLEN
Bij het Departement Sociale en Economische Zaken ken worden
geplaatst een Economisch Medewerker voor het Bureau voor de
Statistiek.
Functie : a.
het opzetten en
ontwikkelen
van economische
statistieken in de ruimste zin
b. het verrichten van incidentele onderzoekingen.
Vereisten : opleiding bij voorkeur doctoraal economie, even-
tueel M.O. economie of statistisch analist; enige kennis
van, ervaring met en belangstelling voor statistische
methodieken.
Salaris
afhankelijk van opleiding, leeftijd en ervaring
Dienstverband
gedacht wordt aan een periode van 5 jaar
Uitzending : vrije overtocht, tegemoetkoming uitrustingskosten bij aanvang en einde dienstverband.
Sollicitaties dienen v66r 1 juni 1967 te zijn ontvangen door de Gevolmachtigde Minister van de Nederlandse Antillen,
Badhuisweg 175, Den Haag.
KAMER VAN KOOPHANDEL EN.
FABRIEKEN VOOR NOORDELIJK
NOORDBRABANT
–
WAALWIJK.
–
Ter uitbreiding van onie Staf zoeken wij een
JONG JURIST OF ECONOOM
die als Eerste Medewerker aan onze Kamer zal worden
verbonden.
Aan gegadigden bieden wij een veelzijdige en verant-
woordelijke werkkrjng. Het salaris zal nader worden overeengekomen. Slechts zij, die de militaire dienst-
plicht hebben vervuld of hiervan zijn vrijgesteld, gelie-
ven te reflecteren.
Eigenhandig geschreven sollicitaties .te richten aan het
Bestuur der Kamer, Wilhelminastraat 79, Waalwijk.
Op de enveloppe vermelden ,,Sollicitatie”.
Bij een grote, internationaal vertakte, industriële onderneming bestaa
behoefte aan uitbreiding van de commerciële staf met een
•••….
functionaris voor
•……
,.
marktonderzoek en
•
••••••
…….
marketing
.•…..
Deze zal voorhands worden belast- met de leiding van marktonder
zoek-projecten, terwjjl hij geleidelijk zal kunnen uitgroeien tot che
marketing van een belangrijke produktgroep.
Voor de bezetting van deze positie is een goede theoretische op
leiding op academisch of daarmee vergelijkbaar niveau en een uit-
gebreide praktijkervaring onontbeerlijk.
Kandidaten zullen eventueel worden uitgenodigd voor een psycho-
technisch onderzoek. Leeftjjd 30-40 jaar.
Sollicitaties, welke vertrouwelijk worden behandeld, schriftelijk te
richten aan
VAN DE RUNT & CON
organisatie-adviseurs, Tesselschadestraat 5, Amsterdam-W.
510