eh
0
_
50e JAARGANG 3 FEBRUARI 1965-. No. 2476
0
VERZEIcEft,
ftA
t EVEN SV R ZEE £ RING
“
BANK
SC
samsom: een naam op de achtergrond
De achtergrond waarvan? Misschien van dag
in dag uit plezierig werken dank zij Samsom-
formulieren. Uitgekiende formulieren, aangepast
aan de wensen van het bedrijfsleven èn aan de
eisen van de wet. Speciale formulieren voor elke
bedrijfstak.
Samsm-formulieren: waarborg voor een beter
rendement!
N. Samsom n.v. afd. Ondernemingen
Alphen a/d Rijn, tel. (01720) 26 01.
H. BRONS Jr
MAKELAAR iN ASSURANTIËN
TELEFOON (010) 11.19.80 *
MAURITSWEG 23
ROTrERDAM-2
Bij een der onder het
MINISTERIE VAN SOCIALE
ZAKEN EN VOLKSGEZONDHEID
ressorterende
diensten kan worden geplaatst een
HOOFD VAN DE AFDELING
DOCUMENTATIE EN RESEARCH
die in staat moet zijn leiding en richting te geven aan
deze afdeling, die belast is met het verzamelen, selec-teren en bewerken van gegevens omtrent lonen en ar-
beidsvoorwaarden. Hij moet deze gegevens zelfstandig
kunnen analyseren en interpreteren.
Opleiding:
bij
voorkeur drs. in de economie met belang-
stelling en ervaring in de econometrische en/of statis-
tische richting.
Salaris:
f.
887,— –
f.
1633,— per maand, exclusief
5,3%
huurcompensatie. A.O.W.-premie voor Rijks-
rekening.
Schriftelijke sollicitaties onder no. 4-673417188 (in linker-
bovenhoek brief en env.) zenden aan de Rijks Psycholo-
gische Dienst, Bureau Personeelsvoorziening van de
Rijksoverheid, Prins Mauritslaan 1, ‘s-Gravenhage.
E C 0 N 0 M 1 S C H-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van de Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rot terdazp-6.
Telefoon redactie: (010) 25 29 39. Administratie: (010)
23 80 40. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam, Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Prieeldreef 1,
Dilbeek.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Abonnementsprijs:
franco
per post voor Nederland
f.
36,50
(studenten
f
25) per jaar.
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.
Losse exemplaren van dit nummer f. 1,25.
Advertenties:
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerj
H.A.M. Roelanis, Lange Haven 141, Schiedarn, tel. (010)
26 02 60, toestel 908.
Advertentie-tarief:
f.
0,36 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.
0,72 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren..
Fde
VAN
JIEDACTIE: L. H. Klaassen; H. W. Lambers;
.
J.
Montagne; J. Tinbergen; A. de Wit.
Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
Adjunct Redacteur-Secretaris: M. Hart.
AN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens
rs; J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick.
106
E.-S.B. 3-2-1965
Honderd jaar arme en rijke landen
Neen, deze regels worden natuurlijk niet geschreven ter
viering van het eeuwfeest van het bekende boekje van
Prof. Zimmerman ,,Arme en rijke landen”, maar wel ter
gelegenheid van het verschijnen van de tweede druk
ervan
1).
De nieuwe editie van dit werk verschilt op enkele
punten van de eerste druk (besproken in ,,E.-S.B.” van
18 mei 1960 door wijlen Prof. Koyck), en één van deze
verschilpunten betreft de in het opschrift genoemde hon-
derd jaren.
Tot de meer spectaculaire bijdragen die Prof. Zimmerman
in zijn studie levert, behoort stellig zijn schatting van de
verdeling van het wereldin-
komen. Bevatte de eerste druk
schattingen voor 1913, 1929
en
1957,
thans gaat de auteur
zelfs terug tot 1860 en verge-
lijkt de cijfers voor dat jaar
met die van 1960. Ondanks de
schaarste aan gegevens slaag-
de Zimmerman er in, voor
tien gebieden (tezamen bijna
de gehele wereld omvattend)
de ontwikkeling van het in-
komen per hoofd der bevol-
king, in constante prijzen, te
schatten voor de afgelopen
honderd jaar. De uitkomsten
zijn vermeld in nevenstaande
tabel.
Het gelijke groeipercentage dat voor het gemiddelde
wereldinkomen werd gevonden voor de eerste en voor de
tweede helft van de honderdjaarsperiode was voor de
auteur (en voor ons) een verrassing. Opmerkelijk zijn ook
de veranderingen in de relatieve posities: Oceanië is terug-
gevallen, de Sowjet-Unie heeft de grote achterstand op
N.W.-Europa ingelopen en heeft – volgens deze cijfers –
dit gebied zelfs gepasseerd, Japân klom van. de1aagste
plaats zo ver omhoog dat het ,,lös” is van de staart van
uitgesproken arme landen (dezelfde in 1860 als in 1960)
die de helft van de wereldbevolking herbergen.
1)
Dr. L. J. Zimmerman: ,,Arme en rijke landen – een eco-
nomische analyse”, A.lbani, ‘s-Gravenhage 1964, 2e geheel her-
ziene druk, 163 blz., f. 9,25.
Zimmermans eigen commentaar bij deze cijfers is: ,,Wij
kunnen ons voorstellen, dat iemand ons ijs te dun vindt
omop te schaatsen. Maar als Hollanders weten wij, dat
een dergelijk oordeel zeer persoonlijk is”. Het ijs is inder-
daad dun èn glad, maar de auteur rijdt een voorzichtige
schaats. Hij concludeert dat de verdeling van het wereld-
inkomen in de afgelopen eeuw veel ongeljkmatiger is ge-
worden, en dat het gemiddeld inkomen een onverwacht
grote stijging vertoond heeft. De seculaire groei van Neder
–
lands per capita inkomen (1,0 pCt. per jaar) bleef duidelijk
achter bij de gemiddelde toeneming.
De hier besproken nieuwe
bijdrage vinden we in het
tweede hoofdstuk van Zim-
mermans boek. Ook het derde
hoofdstuk is ten dele sub-
stantieel gewijzigd. Voor een
zevental belangrijke gegevens
(opbouw beroepsbevolkiug,
energieverbruik, arbeidsuren
per week, procentuele belas-
tingopbrengst e.d.) wordt de
samenhang met het per capita
inkomen statistisch gea.naly-
_____ seerd; dit leidt tot een ver-
gelijking van de ty’pische struc-
tuur van een arm land ($ 200
– per hoofd) met die van een
rijk land ($ 800 per hoofd).
De hoofdstukken 1 en 4-6 zijn niet ingrijpend veranderd,
al is thans het accent meer gelegd op organisatorische pro-
blemen dan op de kapitaalvorming alleen. Een nieuw toe-
gevoegd hoofdstuk 7 zegt iets over de handelsbetrekkingen.
Zimmerman verwacht voor de arme landen meer heil
van exportdiversificTatie dan van prijsstabilisatie, maar
naar mijn smaak is het betoog hier wat oppervlakkig;
er is ook geen reden om deze zaken als alternatieven
te zien.
Ook voor deze tweede editie geldt ten volle de uitspraak
gedaan aan het eind van de eerste recensie: een interessante
en veelzijdige studie, ook voor de niet-vakeconomen uit-
stekend leesbaar.
Papendrecht.
H. LINNEMANN.
Inkomens per
hoofd
(in
$
van 1952-’54) en hun toeneming
Procentuele toeneming
per jaar
1860
1913
1960
1860- 1913-
1860-
1913
1960 1960
Noord-Amerika
420
1.000 1.900
1,65
141
1,54
440
580
1.020
0,52
1,25
0,84
N.w.-Europa
230 460
860
1,31
1,34
1,33
Sowjet-Unie
95
160
890
1,00
3,72
2,26
Oceanië
………..
ZO-Europa
…….
110
200
420
1,14
1,59
1,35
Latijns-Amerika
100
160
330
0,89
1,55
1,20
Japan
………….
40
90
300
1.44
2,59 2,03
verre Oosten
50,
.
90
120
1,12
0,63 0,89
Zuid-Oost Azië
48
.
65
70
0,52
0,16
0,38
China
…………
44
47
110
0,13
1,83
0,92
Gemiddeld
90 200
1
400
1,52 1,52 1,52
Bron:
het in voetnoot 1 genoemde boek, Tabel 2.4, blz. 30.
Blz.
Honderd jaar arme en rijke landen,
door Drs. H.
Linnemann …………………………….
107
Een stap in de goede richting,
door Dr. W. Albeda..
108
Hei distributiepatroon van tabaksfabrikaten,
door
Drs. R. F.Pasman………………………110
Olie onder de zeebodem,
door F. S. Noordhoff. ….
114
Het tarief der geidboeten in verband met de geld-
ontwaarding, door Dr. J. H. C. Lisman………
116
Blz.
De nieuwe bankwetgeving in Zuid-Afrika,
door
Drs. W. Koster………………………..
117
Ingezonden stuk:
Documentatie voor het middelgrote bedrijf,
door
W. Scharloo met een naschrift van Ir. J. G. de
Groot…………………………….
119
Geld- en.kapitaalmarkt,
door Dr. C. D. Jongman..
122
E.-S.B. 3-2-1965
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
107
Een stap in de goede richting
Het gemeenschappelijk
uitgangspunt.
Kennisneming van het rapport ,,Herziening van het
ondernemingsrecht” van de Commissie-Verdam brengt mij
tot een enigszins mistroostige constatering. Het rapport
is geschreven door een commissie van wetenschapsmensen
met sociaal-politieke belangstelling en door politici met een
sociaal-wetenschappelijke inslag. Men heeft bij de samen-
stelling kennelijk ,,partis pris” willen voorkomen. De werk-
geversorganisaties zijn evenzeer afwezig geweest als de
vakverenigingen. En toch is het rapport zo verdeeld als
een… S.-E.R.-advies. De gemeenschappelijke wetenschap-
pelijke basis is kennelijk niet in staat gebleken om de com-
missieleden bijéén te brengen. De politiek bracht scheiding,
waar in S.-E.R.-adviezen zo vaak de sociale scheidslijnen
de doorslag geven.
Wat zit er achter de onenigheid in dit rapport? Is het de
tegenstelling tussen sociaal-progressief en sociaal conser-
vatief denken? Ongetwijfeld speelt deze tegenstelling een
rol. Gaat het om de bereidheid om gevestigdé posities
(vested interests) aan te tasten en om het verlangen om de
gevestigde posities niet prijs te geven? Ook deze kant is
er aan. Toch mag de vraag gesteld worden of er injaatste
instantie niet méér aan de hand is. Of hier 66k niet mee-
speelt een soort koitsluiting tussen het denken vanuit de
bedrijfshiërarchie enerzijds en het denken van progres-
sieve wetenschapsmensen en politici. Indien dit waar is,
is dan de tegenstelling in het rapport te herleiden tot de,
door Prof. Van Zuthem
1)
onder de aandacht gçbrachte,
tegenstelling tussen ,,managementssociologie” en arbei-
derssociologie”? De tegenstelling dus tussen het eenzijdig
denken vanuit het gezichtspunt van de manager en het
denken vanuit het gezichtspunt van de arbeiders. Van
Zuthem wees er echter op, dat er eigenlijk geen ,,arbeiders-
soÇiologie” bestaat. De managementspositie wordt alom
zo sterk gewaardeerd, dat de eenzijdigheid, die de arbeiders-
sociologie zou betekenen, doorgaans wel wordt ver-
meden.
Het rapport Verdam lezend moet men Van Zuthem wel
gelijk geven. Meerdèrheden noch minderheden onder-
schatten de betekenis van het management. De verschillen
van opinie zijn daarom wel belangrijk, maar niet fundamen-
teel. Ik wil dit toelichten.
De aandeelhouders en werknemers.
In de voorstellen van de commissie komt er geen wijzi-
ging in de positie van het management. Een herverdeling
van zeggenschap wordt voorgesteld tussen aandeelhouders,
commissarissen en werknemers. Deze herverdeling komt,
voor zover het de aandeelhouders en de commissarissen
betreft, neer op een bevestiging van de gegroeide praktijk.
De aandeelhouders verliezen (formeel juridisch) bepaalde
rechten (het benoemingsrecht van de bestuurders gaat van
de aandeelhouders over op de commissarissen, commis-
sarissen krijgen nu het recht om de jaarrekening vast te
stellen). Daartegenover staat een sterkere bescherming
(de betere normen voor de jaarverslaggeving, het enquête-
recht, de certificaathouders). De werknemers krijgen ook
een betere bescherming (het enquêterecht, de onderne-
1)
,,Managementssociologie en arbeiderssociologie”, Kampen
1963.
mingsraad kan zich op een wat breder terrein bewegen,
bovendien kunnen zij 1 of 2 commissarissen voordragen),
maar wezenlijke rechten
krijgen
zij er niet bij. De algemene
vergadering van aandeelhouders benoemt, ook in het
meerderheidsvoorstel, de meerderheid der commissarissen
en blijft beslissen over de bestemming van de winst en de
wijze waarop een ëventueel verlies wordt verwerkt (blz.
125).
De winst komt immers, zegt de meerderheid, in be-
ginsel aan de aandeelhouders toe. Weliswaar wordt toe-
gegeven, dat bij deze beslissing rekening moet worden
gehouden met de grenzen getrokken door statuten, door
regelingen van publiekrechtelijke aard en door de vnnoot-
schap bindende overeenkomsten (bijv. winstdelingsrege-
lingen) maar dit spreekt vanzelf. Op dit belangrijke punt
is het verschil tussen meerder- en minderheid niet zo
fundamenteel als het schijnt. Het rapport Vermogensaan-
wasdeling, dat de drie vakcentralen vorig jaar publiceerden,
gaat er bijv. bepaald
niet
van uit dat de winst in principe
(alleen) aan de aandeelhouders toekomt.
Bij de herverdeling van bevoegdheden (van macht zo
men wil) zijn de werknemers niet de sterkste profiteurs.
Dit blijkt uit de nieuw voorgestelde bevoegdheden van de
ondernemingsraad. De visie van ,,vele leden” (de meerder
–
heid dus) op de ondernemingsraad wordt als volgt om-
schreven:
,,een instelling die, omdat ze dicht bij de werknemers staat,
een verbetering in het contact tussen leiding en werknemers kan
bewerkstelligen. De leiding kan ten overstaan van de werk-
nemersleden inzicht geven in haar beleid en uiteenzetten, waarom
bepaalde maatregelen al of niet
zijn genomen.
Zij kan daar
voorts mededeling doen van haar toekomstplannen,
voor zover
die de belangen der werknemers raken,
en misverstanden die bij
hen leven, wegnemen”
2).
Het lijkt nauwelijks nodig om na deze passage nog toe
te voegen: –
,,De commissie is niet blind voor een drietal bezwaren, dat
aan een vèrreikende versterking van de positie van deze instel-
ling kah kleven”.
De commissie wil geen vèrreikende versterking.
Zij ziet
in de ondernemingsraad een communicatieschakel en geen
orgaan van medezeggenschap.
De versterking van de ondernemingsraad die voorge-
steld wordt, is daarom wel belangrijk, maar niet ingrijpend.
Zo betreur ik het, dat de meerderheid niet de opvatting
van Den Uyl overgenomen heeft, dat de ondernemings-
raad recht van beroep zou moeten hebben tegen beslis-
singen van de werkgever. De mogelijkheid openen dat
ondernemingsraadsleden zich laten vergezellen van een
deskundige lijkt zeer aantrekkelijk, maar de werkgever kan
tegen een bepaalde deskundige bezwaar maken. Dit laatste
lijkt redelijk, maar bij ontstentenis van het beroepsrecht
van de ondernemingsraad zou er een verkeerd gebruik
van kunnen worden gemaakt.
Tekenend is ook, dat de ondernemingsraad wèl mee
zou mogen spreken over de
gevolgen
van structurele ver-
anderingen, maar dat de betrokken veranderingen zelf
niet vöér het nemen der beslissing aan de orde behoeven
te worden gesteld in de ondernemingsraad. Ook op dit
punt ben ik geneigd de heer Den Uyl bij te vallen.
2)
Blz. 86; cursivering van mij.
108
E.-S.B.
3-2-1965
Ook ten aanzien van de bespreking der jaarrekening
blijft
bij
de herverdeling der bevoegdheden de werknemers-
groep achter bij de aandeelhouders, als de meerderheid
haar zin krijgt. Anders dan in het geval van de aandeel-
houdersvergadering kan de werkgever, indien daar van-
wege de vertrouwelijkheid aanleiding voor is, volstaan met
een samenvatting. Gelukkig stond Den Uyl bij zijn be-
zwaar tegen discriminatie tussen aandeelhouders en werk-
nemers op dit punt niet geheel alleen.
Dat aan de werknemers nu ook een beperkt enquête-
recht toekomt, wekt voldoening. Merkwaardig vind ik het
wèl, dat dit recht door de vakcentralen zou moeten worden
uitgeoefend. 1n de visie van de meerderheid op de onder-
nemingsraad past inderdaad niet de door elk van de 3
vakcentralen voorgestelde constructie, dat dit recht aan
de ondernemingsraad toe zou moeten komen. Maar de
bezwaren die men er tegen heeft om dit enquêterecht aan
de betrokken vakorganisaties toe te kennen, zijn naar mijn
mening weinig overtuigend.
De winnende partij: de
commissaris.
De winnende ,,partij” bij de voorgestelde herverdeling
der bevoegdheden wordt gevormd door de commissarissen.
Er wordt door de meerderheid van negen leden voorge-
steld om hun taak nieuw te formuleren. De voorgestelde
formulering (binnen het raam van het algemeen belang
hun taak te vervullen ten behoeve van het geheel van de
belangen der vennootschap en der met haar verbonden
onderneming) vormt een bevestiging der gegroeide prak-
tijk
3).
Dat de commissarissen nu, gehoord aandeelhouders
en werknemers (zie echter boven), ook de jaarstukken
goedkeuren vormt eigenlijk ook een bekrachtiging van
een gegroeide situatie. Zij benoemen voorts de bestuurders
der N.V. Deze voorstellen vormen een tenminste formele
versterking van de commissarispositie.
De aldus versterkte groep commissarissen wordt nu
verder verrijkt door het voorstel, dat de werknemers één
commissaris of indien de raad van commissarissen uit
meer dan vijf personen bestaat, tenminste twee commis-
sarissen benoemen. Hoewel dus op dit punt geen volkomen
symmetrie gebracht is in de verhouding tussen ,,kapitaal”
en ,,arbeid” is dit bedoeld als een stap in die richting. Een
vergelijking met de Duitse wetgeving zou duidelijk kunnen
maken hoe bescheiden deze stap is. Maar het ging dan
ook in het Mitbestimmungsgesetz van 1951 en trouwens
ook in het minder ver gaande Betriebsverfassungsgesetz
van 1952 om een andere zaak dan in het rapport Verdam.
Het rapport Verdam (althans de meerderheid) tracht een
zekere symmetrie te brengen in de positie van werknemers
en aandeelhouders, onder handhaving van de sterke en on-
afhankelijke positie van het management. De Duitse voor-
stellen, en vooral het Mitbestimmungsgesetz, geven de
werknemers en de aandeelhouders een veel sterkere greep
op het management zelf
4).
Zie Dr. Ir. de Boer: ,,De Commissarisfunctie”, Amsterdam
1957.
Zie Volgt en Weddigen: ,,Zur Theorie und Praxis der Mit-bestimmung”, Erster Band, Berlin 1962.
Over de positie van een door de werknemers aan te
wijzen commissaris is de laatste jaren nogal wat discussie
geweest. Zie ik het goed, dan is er zöwel bij het N.V.V.
als bij het N.K.V. een sterke neiging om aan een ver-
sterking van de positie van de ondernemingsraad de voor-
keur te geven boven de introductie van de ,,werknemers-
commissaris”. Deze voorkeur is te begrijpen, omdat de
ondernemingsraad dichter bij de werknemers staat en in
sterkere mate representatie kan betekenen dan een plaats
in de raad van commissarissen. Daarbij komt, dat de
betekenis van de werknemerscommissaris in sterke mate
zal afhangen van de persoonlijke kwaliteiten van de geko-
zene, en de medewerking van zijn collega’s. Toch is de
bevoegdheid van de werknemers om een deel der commis-
sarissen aan te wijzen binnen de opzet van de meerderheid
der commissie, die het immers te doen is om de symmetrie
van de positie ,,kapitaal” en ,,arbeid” in de onderneming,
essentieel te achten. Zonder deze bevoegdheid blijft het
primaat van de factor kapitaal in de onderneming, en daar
wil de meerderheid van af, onverlet.
De commissaris-algemeen belang, zoals die door 3
leden, op het voetspoor van de Wiardi Beckmanstichting,
is voorgesteld, lijkt mij voor de meeste N.V.’s niet nodig.
Toch kan de vraag gesteld worden of deze constructie op
den duur voor de zeer groten, gegeven hun betekenis voor
de nationale economie, wel zo onaanvaardbaar zou moeten
worden geacht.
Conclusie.
Het verschil tussen meerderheid en minderbeid in het
rapport is wel belangrijk, maar niet fundamenteel. Met
deze vaststelling vingmijn beschouwing aan. Beiden blijven
uitgaan van de positie van het management zoals dat in
Nederland gegroeid is. Werkelijk principiële verschillen
zouden naar mijn gevoel pas naar voren komen wanneer
men, in plaats van uit te gaan van de symmetrie der positie
van aandeelhouders en werknemers, zoals de meerderheid
(niet altijd consequent) tracht te doen, uit zou gaan van
het primaat van de factor arbeid. Dan zouden aan de
werknemers meer reële bevoegdheden kunnen toekomen
dan aan de aandeelhouders. Dan zou niet worden voor-
gesteld om de rollen beter te verdelen tussen kapitaal en
arbeid, maar om die rollen om te draaien. Fundamentele
verschillen zouden ook naar voren komen wanneer, zoals
in het Mitbestimmungsgesetz, de positie van het manage-
ment zelf in het geding komt.
Inmiddels zijn de verschillen tussen meerderheid en
minderheid toch niet van belang ontbloot. Voor de min-
derheid is het primaat van de factor ,,kapitaal” ten aanzien
van de zeggenschap onaantastbaar. Het belangrijkste ver-
schil is, dacht ik, daar gelegen, waar de vraag gesteld wordt:
hoe ver strekt zich de verantwoordelijkheid van de werk-
nemer uit? Beperkt zij zich tot de verantwoordelijkheid
voor de eigen taak, of behoort ieder mee-verantwoordelijk
te zijn voor het geheel? In het eerste geval heeft de minder-
heid gelijk wanneer zij stelt:
,,De inspraak van de ,,arbeid” in het moderne ondernemings-
gebeuren is in de praktijk veelvormig en in feite in vele gevallen
van beduidend meer betekenis dan die van het ,,kapitaal” (de
(slot onderaan volgende blz.)
(1 M.)
0
Nve S L
A
VENBURGS BANK
0
E.-S.B. 3-2-1965
109
Het distributiesysteem van de tabaksverwerkende
industrie in Nederland heeft een gemengd of samen-
gesteld karakter. Deze industrie levert ca. 75 pCt. van
de produktie bestemd voor het binnenland af aan gros-
siers, terwijl het ômvangrjke vertegenwoordigers-
apparaat tevens de resterende 25 pCt. afroomt
bij
de
grootste verkooppunten. Schrijvers tonen aan, dat voor
de individuele onderneming een enkelvoudige afzet via
grossiers besparingen oplevert, die effectiever kunnen
worden aangewend in hogere rabatten aan de distri-
butieschakels en/of in propagandacorpsen.
Het distributiepatroon
van tabaksfabrikaten
Kaiikteristieke elementen van de tabaksindustrie.
Onder tabaksindustrie verstaan we de sigaren-, sigaret-
ten- en kerftabakproduktie.
De sigaretten- en kerftabakindustrie is vrijwel sinds het
begin van haar ontstaan een werkelijke industrie geweest,
d.w.z. de produktie gebeurde vrijwel geheel of voor een
groot deel machinaal.
De sigarenindustrie daarentegen is na de tweede wereld-
oorlog pas schoorvoetend tot mechanische produktie
overgegaan, dus een werkelijke industrie geworden.
V5ôr de tweede wereldoorlog was het sigarenmaken in
feite een ambacht. De produktie geschiedde bijna geheel
handmatig. Wél waren de sigarenmakers centraal bij el-
kaar in grote werkplaatsen gebracht, in tegenstelling tot
de jaren omstreeks 1900 toen nog vele sigarenmakers
thuiswerkers waren, doch machines werden nauwelijks in
het produktieproces ingeschakeld. En aangezien de sigaren-
industrie van oudsher de belangrijkste was uit de groep die
tezamen de tabaksindustrie vormt, heeft zij tot de huidige
dag haar stempel gedrukt op de distributie van de tabaks-
produkten.
Willen wij een analyse van de distributie van de tabaks-
artikelen maken, dan kunnen we de invloed die de drie
groepen produkten op het distributiepatroon gehad hebben,
niet buiten beschouwing laten. De sigarenindustrie was
in oorsprong ambachtelijk en dus traditioneel. Er was
in het verleden een groot aantal sigarenprodukten en de
aandacht werd – zoals dat altijd in de ambachtelijke
sfeer gaat – gelegd op het produkt en de kwaliteit ervan.
Aan de afzet werd in verhouding tot de fabricage weinig
aandacht besteed. De klant kwam van oudsher bij de
ambachtsman om zijn inkoop te doen en niet omgekeerd.
De belangstelling van de sigarenfabrikant lag dan ook
veel meer
t
op het gebied der produktie dan op dat van de
afzet. Hij maakte vrijwel geen studie van zijn afzetmarkt.
De schakels die tussen hem en de consument zaten had
hij nodig, maar naarmate zijn produktie toenam, voelde
hij van de groot- en kleinhandel een bedreiging uitgaan
(vervolg san vorige blz.)
kapitaalverschaffers). De inspraak is – terecht – gerelateerd
aan de plaats die de ,,arbeider” in de onderneming inneemt:
naarmate de functie ,,hoger” is, bestaat er meer inspraak”
5).
Onder medezeggenschap verstaat de minderheid dan
ook ,,het meespreken en mee-oordelen van de werknemer
over die aangelegenheden der onderneming, waarover hij,
gezien zijn plaats en taak in de onderneming, met kennis
van zaken kan oordelen onder erkenning van de centrale
verantwoordelijkheid van de ondernemer en de daaruit
voortvloeiende gezagsverho udingen”
6).
Naar mijn gevoel verwart de minderheid hier delegatie
van bevoegdheden met medezeggenschap. Hoezeer de min-
derheid ook gelijk heeft, wanneer zij wijst op de grote
betekenis van een verregaande delegatie van verantwoor-
delijkheden, zij mist door deze begripsverwarring het
essentiële punt. Dat punt is omschreven door de meerder-
heid, als zij stelt: ,,Wat wèl verlangd mag worden, is een
structuur die waarborgt dat de leiding het vertrouwen bezit
van allen die haar hun belangen hebben toevertrouwd”
7)
Daarvoor is nodig dat de leiding verantwoording aflegt
van haar beleid ook tegenover het personeel en niet zoals
5)
Zie blz. 104.
thans slechts verantwoording af te leggen heeft aan de
aandeelhouders.
Wanneer ik concludeer, dat mijn sympathie vooral
uitgaat naar de opvattingen van de enkele malen optre-
dende kleinst mogelijke minderheid van de commissie,
maar dat ik verder positief sta tegenover het meerder-
heidsstandpunt, dan kan dit de lezer na het voorgaande
nauwelijks verbazen.
Ik meen voorts wel duidelijk te hebben gemaakt, dat
naar mijn mening van enige aantasting van de positie van
het management in het meerderheidsstandpunt geen
sprake is. Zorgen over dè ,,slagvaardigheid”, vrees voor een
,,everiwichtige besluitvorming”, die ,,fundamenteel zou
worden aangetast” (zoals de minderheid op blz. 103 stelt)
]ijken mij sterk overdreven. Het meerderheidsstandpunt
lijkt mij een belangrijke stap in de goede richting.
Ten slotte. De vraag moet gesteld worden of de commissie
het zich – net zoals zoveel andere commissies overigens –
niet iets te gemakkelijk heeft gemaakt door zich niet bezig
te houden met de vele kleinere ondernemingen.
Utrecht.
Dr. W. ALBEDA.
Zie blz. 29. Zie blz. 23.
110
E.-S.B.
3-2-1965
op zijn winstmarges. Als reactie hierop nam hij een ver-
dedigende houding aan t.o.v. zijn distributiekanalen.
Gezien in het licht van de ontwikkeling van ambacht naar
industrie een begrijpelijke reactie, temeer omdat de sigaren-
consumptie een vrij inelastisch karakter heeft en niet die
enorme consumptietoename zag als bij veel andere snel-
omlopende verbruiksartikelen.
De verdedigende houding t.a.v. de sigarenprodukten
werd belichaamd in een Vrij straffe marktordening in de
vorm van het Sigarenkartel.
Ook in de kerftabak ziet men een uit de industrie zelf
voortkomende marktordening, die echter niet een der-
mate straf patroon heeft als dat in de sigarenindustrie het
geval is.
In de sigarettenindustrie, een veel jongere tak van de
tabaksindustrie en dus niet met een lange traditie uit de
ambachtelijke sfeer belast, zien we nauwelijks afspraken
die de industrie zelf of de distributiekanalen op bindende
wijze beïnvloeden. Deze korte schets van de ontwikkeling
van de tabaksindustrie is noodzakelijk om de huidige
situatie te begrjpeh bij de distributie van tabaksfabrikaten.
De huidige situatie komt het duidelijkst bloot te liggen
bij een consequente marketingbenadering zoals onder-
staand volgt. Deze werd uitgevoerd door Drs. J. H. T. de
Jong, waarvoor ik hem gaarne erkentelijkheid betuig.
Probleemstelling.
Het doel van deze marketinganalyse is:
na te gaan hoe het distributiepatroon zich ontwikkelt;
de gevolgen van deze ontwikkeling te bestuderen
voor de effectiviteit der distributiemethoden en rentabili-
teit der distributiekanalen.
Ontwikkeling van het distributiepatroon.
in de tabaksverwerkende industrie is sprake van een
samengesteld afzetsysteem, waaronder wordt verstaan dat
de gehele afzet niet langs dezelfde schakels zijn weg vindt
naar de eindverbruiker. De produktie, bestemd voor het
binnenland, wordt voor 75 pCt. geleverd aan grossiers,
terwijl 25 pCt. rechtstreeks wordt genoteerd bij en geleverd
aan de grootste verkooppunten, vooral speciaalzaken in
tabaksfabrikaten.
In onderstaand overzicht geven wij een beeld van de
kanalen waarlangs de tabaksproduktie, bestemd voor het
binnenland, zich bewoog in de jaren 1955 en 1963. Hierbij
moet worden opgemerkt, dat de cijfers over 1963 nog niet
precies bekend zijn, doch zo goed mogelijk zijn benaderd.
Distributiekanalen van de tabaksproduktie (in pCt.)
Produkt
Jaar
bestemd vo
ie
or
Aan grossier
AanJletall
het binnenland
s en
1955
……………
100
70
30
1963
……………
100
75
25
Totale detail-
Speciaalzaken
gespecialiseerde
Jaar
handelsomzet
verkooppunten
1955
……………
100
1
62
38
1963
……………
100
49
51
Uit deze cijfers is de volgende ontwikkeling af te lezen:
De grossier neemt als afnemer van de industrie aan
betekenis toe.
De speciaalzaak boet als distributiekanaal sterk aan
betekenis in.
De niet gespecialiseerde verkooppunten nemen als
distributiekanaal sterk aan betekenistoe.
Effectiviteit en rentabiliteit van distributiemethoden en
distributiekanalen.
Afzetschema’s.
Het Alderson – Van Muiswinkeleffect
1)
geldt voor het
aantal handelscontacten onder verschillende enkélvoudige
afzetschema’s. Dit zijn afzetschema’s, waarbij de gehele
afzet langs dezelfde schakels zijn weg vindt naar de eind-
verbruiker. Bij volledige réchtstreekse leverantie van m
fabrikanten aan n verkooppunten is het aantal handels-
contacten mn per bezoekperiode. Bij inschakeling van
g grossiers, die de gehele produktie doorleveren aan de
verkooppunten, zal het aantal contacten verminderen tot
g (m + n), waarbij is uitgegaan van de veronderstelling,
dat alle grossiers alle verkooppunten bezoeken. Zelfs dan
zal er nog sprake zijn van besparingen aan contacten bij
volledige leverantie via de grossier. Bij tabaksfabrikaten
werkt het Alderson-Van Muiswinkeleffect nog gunstiger
uit omdat bij dit dagelijkse verbruiksgoed met volledige
detailspreiding op 41.000 verkooppunten sprake zal zijn
bij een enkelvoudig afzetschema van een zekere order-
concentratie der individuele verkooppunten bij de gros-
siers, dus van een verdeling der veFkooppunten over de
ruim 250 grossiers. Het aantal contacten bij volledige
leverantie via de grossier zou dan zijn g (m + = gm + n –
g
contacten per bezoekperiode.
De besparing aan contacten kan in dit geval geschreven
worden als mn – (gm + n). Overigens hangt het dan nog
af van de kosten der andere marketinginstrumenten of
leverantie via de grossier rationeel zou zijn.
Het Alderson- Van Muiswinkeleffect gaat evéneens op
voor het huidige samengestelde afzetsysteem van tabak.
Wanneer door m producenten geleverd wordt aan g gros-
siers en teveiis aan o verkooppunten, is het totaal aantal
handelscontacten: m (g + o) + (n – o), waarin (n – o)
de grossierscontacten voorstellen.
Bij volledige afzet via de grossier blijft het aantal con-
tacten per periode gm + n, zoals boven reeds berekend is.
De besparing aan contacten per periode bedraagt bij
overstag gaan van gemengde aflevering op uitsluitende
leverantie via de grossier: mg + mo + n – o. – mg – n =
mo – o contacten per bezoekperiode = o (m – 1).
Bij een contactfrequentie van f maal per jaar en ver-
tegenwoordigerskosten per bezoek van k gulden, is de
financiële contactbesparing
per jaar bij uitsluitende leve-
rantie via de grossier: k. f. o. (m – 1), wanneer we ver-
onderstellen, dat ieder contact een order oplevert, dus het
trefpercentage 100 pCt. is.
Deze financiële contactbesparing komt dan tot stand in
het marketinginstrument vertegenwoordigersapparaat, dus
in de orderverkrijgings- of orderbewerkingskosten. Het
kiezen van een ander afzetschema brengt bovendien be-
sparingen tot stand bij de orderverwerkingskosten, zoals
administratie-, voorraad-, incasso-, expeditie- en vracht-
kosten. De besparing in de laatste kostensoort zal boven-
dien progressief toenemen in verband met de kwantum-
kortingen, die de vervoermaatschappijen geven bij toe-
nemend gemiddeld gewicht per zending. W. zullen in de
formule slechts werken met constante vrachtkosten per
order.
1)
,,Het Commercieel beleid bij Verkoop en Inkoop” door
Prof. Dr. P. J. Verdoorn. Bedrijfseconomische Monographieën
XXXIV, hoofdstuk 12,6.
E.-S.B.
3-2-1965
111
De financiële besparing
bij
uitsluitende leverantie via de
grossier wordt dan:
(k + e + a)
f.
o (m – 1), waarin e zijn de expeditie-
en vrachtkosten per order en a de administratie- en in-
cassokosten per order.
Bij deze benadering is verondersteld, dat de omzet
onder volledige leverantie via grossier gelijk is aan de
omzet
bij
gemengde afzet.
Bovendien is geabstraheerd van de besparing aan voor-
raadkosten, die het gevolg is van lagere ijzeren voorraden
bij uitsluitende leverantie aan de grossier. Ook de vracht-
tariefreducties zijn zoals reeds vermeld buiten beschouwing
gelaten.
Marketing-mix.
Nu zal moeten worden nagegaan of tegenover de be-
sparing in orderverkrijgings- en orderverwerkingskosten
elders in de marketing-mix misschien kostenverhogingen
of opbrengstverminderingen staan
bij
uitsluitende leve-
rantie via de grossier.
Het is denkbaar dat bij de gegeven
assortimenten en
kwaliteiten
de door grossiers verrichte diensten in kwali-
teit afnemen omdat zij bij volledige leverantie aan de
verkooppunten van het gehele binnehlands verbruik bijv.
minder bereid zijn bepaalde produkten van bepaalde
producenten te pousseren. De verkrjgbaarheid van die
produkten zou dan afnemen, wat opbrengstverminderend
werkt door geringere spreiding der artikelen.
De
reclame
kan door het bovengenoemd effect aan
effectiviteit inboeten, wat ernstiger is omdat de daaruit
voortspruitende opbrengstvermindering een meermalig ver
–
schijnsel is. Bovendien kan het gebrek aan contact der
producenten met de verkooppunten leiden tot geringere
spreiding van pint-of-sale-materiaal en gebrek aan
marktinformatie.
De opbrengsten verminderen tevens omdat
bij
leverantie
via de grossier een lagere
prijs per eenheid wordt gemaakt.
Over de rechtstreekse leveranties kan het grossiersrabat
namelijk in fabrikantenzak gehouden worden.
Uitsluitende leverantie via de grossier kan dus boven-
genoemde drie opbrengstverminderende effecten ten gevolge
hebben, die resp.
VA, VR
en Vp genoemd zullen worden.
Vp is exact te benaderen. Dit zijn namelijk de extra-
rabatten over de rechtstreekse leveranties v en deze zijn
als volgt te symboliseren:
V
(Ug –
ud)
waarin ug is de korting aan grossiers en
Ud
de korting aan detaillisten. Bij een gemiddeld winst-
percentage w is de winstderving ten gevolge van
VA
en
VR
gelijk aan
w
(VA + VR).
Uitgaande van ‘maximale winst als primaire doelstelling
van het marketingbeleid geldt, dat volledige leverantie via
de grossier moet worden verkozen boven het gemengde
systeem, wanneer de kostenbesparing van orderverkrjgings-
en orderverwerkingskosten de winstderving uit hoofde van
opbrengstvermindering plus de kostenstijging door rabat-
verhogitig overtreft. Of als
(k+e+a)f.o(m-1) >v(u
g
—ud)+w(VA
+VR).
Het is echter denkbaar, dat voor menig ondernemer de
doelstelling primaire winst niet opgaat, omdat winst secun-
dair en marktaandeel primair is. Voor deze ondernemers
kan voor w
(VA + VR)
geschreven worden dR + dA,
waaronder de marketingkosten worden verstaan, die
additioneel gemaakt moeten worden om het omzet-
verlies te compenseren, dat ontstaat bij volledige leverantie
via de grossier, als gevolg van afnemende spreiding van
het assortiment en point-of-sale-materiaal. Bovendien moet
bij deze ondernemers verlies aan handelsinformatie worden
gecompenseerd.
Volledige leverantie via de grossier moet nu worden
gekozen wanneer
(k + e + a) f. o (m – 1) – v (ug
– Ud)
> dA + dR.
Het linker lid is groter dan het rechter lid wanneer
(k + e + a) f. o (m – 1) > v (ug – ud) of als
(k+e+a)> v(ug —
ud)
f. o (m – 1).
Het rechter lid is voor de sigaren- en sigarettenindustrie
vrij exact te benaderen.
Wij
zullen ons beperken tot sigaren-
en sigarettenindustrie, omdat de kerftabakindustrie tevens
koffie en thee levert aan dezelfde afnemers, zodat deze
het beeld slechts zoudën vertroebelen.
De teller is gelijk aan
(11,3— 10,8) pCt.
x
f. 193 mln. + (16,4-14) pCt.
x
f. 70
mln., waarin het eerste gedeelte betrekking heeft op de
rechtstreekse leveranties van de sigarettenindustrie en het
tweede op die van de sigarenindustrie in het jaar 1963.
De noemer is bepaald door 6 sigaretten- en 12 sigaren-
fabrikanten, die gemiddeld 4.000 verkooppunten met een
frequentie van ca. 12 maal per jaar bezoeken.
f. 2.600.000
12. 4000 (6 + 12 – 1) = ca. f. 3 per order.
Wanneer k + e + a> f. 3 per order is, is het gemengd
afzetsysteem niet efficiënt, wanneer we alleen op de kosten-
zijde letten.
Het zal de lezer niet verbazen dat (k + e + a) per order
voor de sigaren- en sigarettenindustrie de f. 3 verre zal
overschrijden. Alleen de vertegenwoordigerskosten be-
dragen reeds minimaal f. 3 per bezoek en zullen per order
omgekeerd evenredig stijgen met het trefpercentage.
De expeditiekosten
(mcl.
vracht) per order zijn minimaal
f. 3,50, terwijl administratie- en incassokosten minstens op
f. 1,50 moeten worden gesteld. Alleen een factuur kost
reeds f. 0,80 integraal. Dit zijn minimale bedragen, die
uiteraard per onderneming variëren.
De meerkosten van het gemengd afzetschema bedragen
voor de sigaren- en sigarettenindustrie:
bij
k + e + a meerkosten
f. 8
( 8-3) x 12. 4000 (17) = f. 4.080.000 +S
f. 9
( 9-3) x 12. 4000 (17) = f.4.896.000 +S
f. 10
(10-3) x 12. 4000 (17) = f. 5.712.000 +S
S stelt de besparing voor aan voorraadkosten door lagere
ijzeren voorraden alsmede de tariefreducties bij uitsluitende
leverantie via de grossier. Bovendien groeit deze besparing,
naarmate de trefpercentages bij rechtstreekse bezoeken lager
zijn dan 100 pCt. Deze grootheden laten zich niet gemak-
kelijk benaderen, doch vormen tezamen een aanzienlijk
bedrag.
Greep op verkooppunten.
De meerkosten, geïnvesteerd in het gemengd afzet-
schema, zijn rationeel wanneer de invloed daarvan op de
omzet op korte of op lange termijn groter is dan de in-
vloed op de omzet na investering van dat bedrag in een
ander marketinginstrument.
De ,,greep op de verkooppunten” onder het gemengd
systeem zal dus effectiever moeten zijn dan bijv. hogere
rabatten of reclamebudgetten. (Dit is denkbaar bij produk-
ten waar de kans op incourante voorraden evenredig is
112
E.-S.B. 3-2-1965
met de doorstroomtijd tussen produktie en verbruik, o.m.
door bederf en mode. Bij tabaksprodukten is dit niet het
het geval wanneer de doorstroomtijd binnen redelijke gren-
zen blijft).
Om de effectiviteit van de meerkosten bij tabaksfabri-
katen te kunnen beoordelen, dient de handel te worden
bezien waarop men ,,een greep” wil houden.
Aandeel van de detailhandelszaken naar 11.000 gespeciali-
seerde (A) en 30.000 niet gespecialiseerde (B) verkooppunten
(detailhandelsomzet is 100 pCt.)
so
–
–
B
-.–
#o____
.
–
’60
’61
6
Z
’63
Uit de grafiek, die enkele elementen van de bovenstaande
tabel weergeeft, kan men concluderen, dat men een greep
wil houden op een distributiekanaal, dat als een ballon
ineenschron
–
ipelt. De greep op de handel blijkt allesbehalve
een greep op de markt. Hiermede zijn de meerkosten in
het gemengd systeem als een weinig effectieve marketing-
investering gedoodverfd. Het samengesteld afzetschema
van de sigaren- en sigarettenindustrie degradeert hiermede
tot een onrendabel afroomsysteem. De in belang toe-
nemende groep grossiers blijft met een ,,ondermelk-
omzet” zitten, wat zeer gevaarlijk is, omdat de aandacht
voor het tabaksartikel verslapt.
Bij een overstag gaan van het ,,afroomsysteem” op uit-
sluitende leverantie via de grossier komen dus middelen
vrij, die een effectiever aanwending moeten vinden.
De reeds genoemde kosten dA + dR, die gemaakt
moeten worden om het verlies aan omzet te compenseren
ten gevolge van geringere spreiding van assortiment en
point-of-sale-materiaal bij de handel, alsmede om gebrek
aan informatie te compenseren bij volledige leverantie via
de grossiers, kunnen gelijk gesteld worden aan
k. f. o (m – 1) omdat gedeeltelijke omzetting van het
bestaande vertegenwoordigersapparaat in een propaganda-
apparaat volledig soelaas biedt aan geringere spreiding en
gebrek aan informatie. Het biedt zelfs meer, omdat dezelfde
mensen kunnen uitwaaien over alle distributiekanalen,
waarin de verkooppunten met lagere frequenties kunnen
worden bezocht. Dit komt spreiding van produkten, point-
of-sale-materiaal en informatie slechts ten goede. Het mag
daarom bij de huidige branchevervaging een meer effectief
marketing-instrument genoemd worden, eveneens op grond
van bovenstaande grafiek.
Volledige leverantie via de grossier is nu rationeel wan-
neer
k. f. o. (m-1) + (e+a) f. o. (m-1) – v (ug—ud) >
k. f. o. (m—l)
of als
(e+a)f.o.(m_1)>v(u
g
—ud)ofals
(e + a) > f. 3
bij (e + a)
meerkosten
f. 4
(4-3) x 12. 4000 (17) = f. 816.000 + S
f. 5
(5-3)
x
12. 4000 (17) = f. 1.632.000 + S
f. 6
(6-3) x 12. 4000 (17) = f. 2.448.000 + S
Bij volledige leverantie via de grossier en gedeeltelijke
omzetting van de vertegenwoordigers- in propagandisten-
corpsen, komen bij de industrie dus belangrijke bespa-
ringen vrij, terwijl verwacht mag worden dat een zodanig
gewijzigde marketing-mix de omzetten van de individuele
ondernemingen slechts ten goede zal komen. De grossiers
krijgen een winstvermeerdering van f. 2.600.000 uit de
additionele omzet omdat
zij
praktisch alle speciaalzaken
waaraan rechtstreeks geleverd wordt door de fabrikant
als ,,aanvullings-leverancier” momenteel reeds beleveren
2).
In de bedrijfskolom komen bovendien middelen vrij,
die samen met deze f. 2.600.000 kunnen worden aangewend
voor ,,vernieuwing” van het distributieapparaat van
tabaksfabrikaten. Er zal in een geest Van verticale samen-
werking moeten worden verdeeld tussen producenten,
grossiers en detailhandel.
De huidige situatie is immers uiterst gevaarlijk voor pro-
ducenten en handel. Het is niet denkbeeldig, dat
bij
voort-
gang van de huidige ontwikkeling de levensmiddelen-
branche, die in 1963 reeds 45 pCt. distribueerde van het
totale tabaksverbruik met het hogè percentage georgani-
seerden eenmaal het tabaksprodukt, of de room daarva,p,
tot zich trekken met alle gevaren van dien voor producent,
grossier en speciaalzaak.
De bedrjfskolom van sigaren en sigaretten heeft er
belang bij, dat de stam van het binnenlands verbruik zijn
weg vindt naar de eindverbruiker via stabiele distributie-
kanalen.
Momenteel is de belangrijkste distributieschakel nog
de speiaalzaak, doch
bij
extrapolatie van de huidige
ontwikkeling is dat over enkele jaren niet meer het geval.
Het economisch sterftecijfer neemt progressief toe
sinds 1959, de rentabiliteit neemt progressief af sinds 1950
en ook het aandeel in de distributie neemt sinds’1950 sterk
af. De oorzaken zijn:
gebrek aan vechtlust, die het gevolg is van een grote
mate van reglementering in de bedrijfstak (kartels) en
overheidsbemoeienis
3)
in het verleden;
een toenemende branchevervaging;
een gebrek aan vechtkracht (winst) door te lage
marges.
Aan a en b kan in organisatorisch verband veel worden
gedaan door vorming en parallellisatie. De winst ten slotte
kan worden vermeerderd door verruiming van de marges
uit bovengenoemd vrjkomend bedrag van ca. f. 4.000.000
plus de moeilijk meetbare, doch omvangrijke besparingen
aan vracht- en voorraadkosten
4).
Conclusie.
Op grond van bovenstaande analyse, die een toepassing
is van moderne marketing, mogen we de conclusie trekken
dat:
Met dit feit is overigens in de benadering geen rekening ge-
houden, in welk geval overal voor (m-l) gelezen zou moeten
worden m, wat de conclusies slechts zou versterken.
Het begon met deze overheidsbemoeienis op een bal, waar
Napoleon het tabaksprodukt uitkoos voor indirecte belasting.
Geraadpleegde literatuur:
,,Marketing from the Producer’s point of view”, in ,,Journal
of Marketing” van januari 1956 door Prof. Dr.
,
P. J. Verdoorn.
,,Het Commercieel beleid bij Verkoop en Inkoop” door
Prof. Dr. P. J. Verdoorn.
,,Handel, Markt en Beurs” door Prof. Dr. F. L. van Muis-
winkel.
• d) Banderollenstatistiek (S.T.I.).
e)Statistische Branchedocumentatie 1 (E. 1. M.).
E.-S.B. 3-2-1965
113
De huidige distributiemethode van sigaren- en siga-
rettenfabrikahten inefficiënt is.
Het uit marketing- en kostenoverwegingen ratio-
neel is, orders te concentreren bij de groothandel, terwijl
toonbankcontact gehouden, wordt met de handel door
middel van propagandacorpsen.
Het een belang is van producent en grossier, wanneer
een halt wordt toegeroepen aan de huidige slechte gang
van zaken bij de speciaalzaken in tabaksfabrikaten.
Weliswaar zijn bepaalde cijfers schattingen, doch dit
doet geen noemenswaardige afbreuk aan de waarde van de
analyse en de conclusies.
Als we de oorzaken van de slechte situatie in de distributie
van de tabaksbranche willen opsporen, dan moeten we
constateren, dat de marges, zoals die momenteel zijn
vastgesteld, onvoldoende zijn.
Zonder tegen de stroom van een ,,natuurlijke sanering”
te willen oproeien, geloven wij dat de bedrijfskolom belang
heeft bij een continuïteit van een zodanig aantal speciaal-
zaken in tabaksfabrikaten, dat er sprake is van stabiliteit
der distributiekanalen.
Een hogere marge voor de detaillist, zodat hij uit zijn
winst reserveringen kan doen om op gezette tijden (8 â 10
jaar) zijn bedrijf aan te passen aan de eisen, die de consu-
ment stelt, lijkt ons noodzakelijk. De groothandel ver-
liest bij de huidige afromingspolitiek en het toenemende
aantal verkooppunten van tabak steeds meer de aandacht
voor het tabaksprodukt. Ook de groothandelsmarges voor
tabak zijn uiterst gering, getuige voorgaande analyse.
De situatie waarin geparallelliseerde artikelen met hun
hoge winstmarges steeds meer concurreren met tabak om
de aandacht van de grossier, is zeer onaantrekkelijk voor
producenten van tabaksfabrikaten.
Om vaneen zo efficiënt mogelijke distributie verzekerd
te zijn is het nodig, dat de grossier op de artikelen die hij
verhandelt een redelijke beloning ontvangt en tevens dat
die groothandel in zijn verkooppolitiek vrij is om zijn ver-
kooppunten te bevoorraden tegen prijzen, die op basis van
zijn kosten per verkooppunt een lonende opbrengst geven.
De groothandel moet in zijn prijspolitiek onderscheid
kunnen maken tussen grote en kleine afnemers en via
zo’n prijspolitiek zijn omzet kunnen vergroten. Dit sluit
geheel aan
bij
voorgaand betoog, omdat speciaalzaken
dan de hoogste korting zouden
krijgen.
De besparing, die
orderconcentratie oplevërt, zal voor een groot deel aan de
detaillist ten goede komen.
Onder de huidige prijsregeling van sigaren is dit bijv.
niet mogelijk. Hier is zelfs sprake van een discriminatie,
doordat de fabrikant de grossier voorschrijft, welke kor
–
tingen aan de handel gegeven mogen worden, ten einde
de fabrikant in staat te stellen tegen hogere korting dan de
grossier bij de speciaalzaken af te romen.
Het komt er op neer dat de fabrikant het de groothandel
prijstechnisch onmogelijk maakt, grotere verkooppunten
(speciaalzaken) door scherpere condities, verkregen uit
besparingen door orderconcentratie, te bevoorraden. Dit
werkt een inefficiënte distributie in de hand, daar de
grotere detaillisten nu rechtstreeks door de fabrikanten
worden bevoorraad, hetgeen zoals in voorgaande marketing-
analyse benaderd is, de branche miljoenen guldens kost.
Vanzelfsprekend is in dit geval het stellen van een diag-
nose een eenvoudiger zaak dan het uitvoeren van de ope-
ratie. Immers, een lange traditie en een betrekkelijk inelas-
tische markt, hebben het huidige distributiesysteem vorm
gegeven. Daarbij komt, dat noch de groothandel, noch
de detailhandel zich in sterke brancheorganisaties heeft
verenigd om belangen, daar waar het nodig was, te
bepleiten.
Zodoende is er te weinig overleg geweest om, in onder-
linge gesprekken tussen fabrikanten, groothandelaren
–
en
detaillisten en deze drie gezamenlijk met de overheid,
de ‘distributie van tabaksartikelen in gezonder banen te
leiden. – –
Eindhoven.
Drs. R. F. PASMAN.
Olie onder de zeebodem
Technische moeilijkheden overwonnen
In ons artikel ,,Petroleumvraagbaak” in ,,E.-S.B.” van
17 juni 1964, waarin een beschouwing ten beste werd
gegeven over het rapport ,,Oil Today (1964)”, uitgave
van de Organisation for Economic Cooperation and
Development, Parijs, konden wij er o.a. op wijzen, dat
in dit
rapport
ook aandacht is geschonken aan het aard-
gas, dat tot dusverre – in tegenstelling tot de Verenigde
Staten – in Europa slechts een bescheiden rol heeft ge-
speeld. Het valt nochtans te vérwachten, zo schreven wij
in dit artikel (blz.
539),
dat de zeer omvangrijke aardgas-
vondsten in onze provincie Groningen tot een geheel
andere situatie zullen leiden, en dit te meer omdat vak-
lieden op petroleumgebied de opvatting zijn gaan huldigen
dat in het gehele Noordzeegebied zich mogelijkheden
voordoen voor het vinden van nieuwe
,
en wellicht nog uit-
gebreidere produktiegebiederi.
Wij zijn, terwijl wij dit schrijven, een klein halfjaartje
verder en hebben daardoor kennis kunnen nemen van
een op 18 september jI. te Londen gepubliceerd pers-
bericht, met als inhoud dat Engeland de eerste Noordzee-
concessies, t.w. 52 produktieconcessies en 15 exploitatie-
concessies, over een gebied van 150.000 vierkante mijl, aan
31 oliecombinaties heeft verleend. Dat wijst er dus wel op
dat men ten aanzien van produktiernogelijkheden in het
genoemde zeegebied goede verwachtingen koestert. Enigs-
zins merkwaardig mag men dit toch wel noemen, aangezien
aardolieboringen in de Noordzee bij Kijkduin tot een
diepte van 2.000 meter indertijd (1961) op een mislukking
zijn uitgelopen. Er was in die dagen veel ophef van deze
aangelegenheid, waarbij zelfs 3 oliemaatschappijen be-
trokken waren, gemaakt. Kijkduin leverde geen resultaat
op, Noordwijk ook niet en Zandvoort liet de maat-
schappijen eveneens in de steek. Het was inmiddels ver
in 1962 geworden.
Het lag niet aan technische moeilijkheden die niet te
overwinnen bleken. Diepzeeboringen leveren zodanige
moeilijkheden althans niet meer op. Olie- en gasvelden
kunnen thans namelijk in volle zee ontsloten worden
114
– E.-S.B. 3-2-1965
door middel van een tegen alle weersomstandigheden
bestendig drijvend boorvaartuig en dank zij een methode
voor het afwerken van de put op de bodem door middel
van afstandsbediening. Begin september 1962 was in
Californië – en wel door de Koninkljke-Shellgroep –
de eerste openbare demonstratie gegeven met een onder-
water-robot. Het apparaat heeft f. 900.000 gekost en kan
tot op diepten van 300 meter onder de zeespiegel ,,zien”,
,,horen” en ,,gereedschappen hanteren”, met behulp van
,,afstandsbediening”. Bij deze gelegenheid werd mede-
gedeeld, dat de Shell dergelijke robots wil gaan gebruiken
voor de exploratie van de zeebodem op aardolie en dat
zij er reeds enkele tientallen van besteld heeft.
De robot is drie meter hoog, heeft ter weerszijden van
zijn romp schroeven voor de voortbeweging en is verder
o.a. uitgerust met een televisiecamera, een elektronisch
brein en een paar enorme grijpers. Het nu afgeleverde
prototype wordt van een moederschip aan een kabel
neergelaten. De volgende exemplaren zullen volkomen
Vrij werken. Er zijn nog vijf exemplaren gebouwd voor
andere afnemers. Het ligt voor de hand dat alle drie
onderdelen van de Amerikaanse strijdkrachten grote
belangstelling voor de onderwater-robot hebben.
Lord Shawcross voerde aan dat tot zo’n dertig jaar
geleden de kwestie van de eigendom van de zeebodem een
zaak van meer filosofische dan van praktische betekenis
was. Door de vorderingen in de techniek veranderde de
situatie en moesten er regelingen worden getroffen. Terwijl
er moeizaam werd gezocht naar mogelijkheden om zo-
danige regelingen tot stand te doen komen, legde president
Truman de opzienbarende verklaring af dat de regering de
zeebodem van het aan haar land grenzende continentaal
plat beschouwde als ,,behorende tot de Verenigde Staten”.
Niemand protesteerde en vele dergelijke verklaringen
volgden. Tegen 1953 werd het principe geaccepteerd, dat
een staat ipso iure soevereine rechten heeft over het gebied
in zijn continentaal plat. Wat de begrenzing vormde van
een plat, stond echter niet vast. Eventuele geschillen kunnen
evenwel voor het Internationale Hof van Justitie te ‘s-Gra-
venhage worden gebracht.
Inmiddels hebben de olieconcerns de wacht betrokken
aan de Noordzeekust in afwachting van de inwerking-
treding van de nog door het Parlement te behandelen
Mij nwet voor de Noordzeebodem.
Haarlem.
F. S. NOORDHOFF.
ERRATUM
Olieschatten onder de Noordzee.
Van hoe grote betekenis de onderzoekingen naar
produktiemogelijkheden in het Noordzee-gebied wel zijn,
moge blijken uit het feit dat tijdens het te Londen gehouden
20ste Internationale Geografische Congres op 26 juli jl.
twee belangrijke inleidingen over een eventuele exploratie
van het Noordzee-gebied zijn gehouden. Dit gebied is
sinds de gasvondst te Slochteren v,ijf jaar geleden in het
middelpunt van de belangstelling komen te staan.
De eerste inleider, Ir. L. E. J. Brouwer, een der directeu-
ren van de Koninklijke-Shell groep, herinnerde eraan dat
gedurende meer dan duizend jaar de haring van belang is
geweest voor de bevolkingen rondom de Noordzee. Maar
nu is er een nieuwe mogelijke bron van rijkdom bij-
gekomen en men onderzoekt ernstig of er wellicht in de
Noordzee-bodem gas- of oliereserves in exploitabele hoe-
veelheden voorkomen. Hij gaf verder een uitvoerig over-
zicht van de technische middelen, die daartoe tegen-
woordig ter beschikking staan, zo lezen wij in het tijd-
schrift ,,Olie” van 9 september 1964. De heer Brouwer
merkte daarbij op dat de kosten van zeeboringen vele
malen hoger kunnen zijn dan die op het land.
De behoefte aan energie in de landen rondom de Noord-
zee – waar zich enkele van de grootste concentraties van
economische activiteit ter wereld bevinden – neemt snel
toe. Momenteel wordt nog geen 7 pCt. van de behoefte
aan aardolie van Noord-West-Europa ter plaatse ge-
wonnen en er is dus alle aanleiding om te zoeken naar
nieuwe, goedkope bronnen voor de energievoorziening in
dat gebied. De kosten van winning op zee zijn, zoals ge-
zegd, hoger dan op het land en daarom zullen de reserves
– mocht men olie of gas vinden – groter moeten zijn
dan op het land om een economische exploitatie mogelijk
te maken. Men moet verder – zo was de conclusie van
de heer Brouwer – niet vërwachten dat, gezien de groei
van de energiebehoeften, een eventuele belangrijke gas-
vondst in de Noordzee zou leiden tot een ingrijpende ver-
andering van het energiepatroon. Wij kunnen het met deze
conclusie niet eens zijn, gelet op de zo omvangrijke aardgas-
vondsten in ons land – het Koeweit van West-Europa -,
maar wij laten dit nu maar rusten.
In mijn artikel ,,Churchill als economisch planner”
in ,,E.-S.B.” van 27 januari jI. is de tekst van het telegram
van Roosevelt aan Churchill niet geheel juist geciteerd.
De tekst luidt: ,,It is fun to be in the same decade
with you”.
‘s-Gravenhage.
H.
DAALDER.
(adv.)
•
N.V. LevensverzekeringMaotschapplj
DE NEDERLANDEN VAN 1870
•
•
o
0
•
0
•
/
0
•
/
•
•
/
0/
0
0
o
VERZEKERINGEN
0
:
voor staf en
personeel
:
•
.
•
–
•
•
.
•
0
•
•
•
S
•
S
reeds voor
een
groep van S
•.
LAERE TARIEVEN
S
•
HOGERE KORTINGEN
.
•
•
•
Herengrachc 124-128, Amsterdam C., tel. 62112
5
E.-S.B. 3-2-1965
115
Het tarief der geidboeten in verband met de geldontwaarding
In een zich ontwikkelende maatschappij evolueert ook
her strafrecht, waarbij nieuwe inzichten leiden tot bepaalde
herzieningen, niet alleen kwalitatief doch ook kwantitatief
met betrekking tot de strafmaat. Zo heeft het stelsel van
wettelijke maxirna voor de geidboeten een financieel aspect;
een streven naar aanpassi1g in economische zin ligt dan
ook voor de hand.
Een dergelijke aanpassing heeft – zij het globaal –
plaats gehad in 1954, toen de veelal uit 1886 daterende
boetenmaxima in het Wetboek van Strafrecht en in enkele
andere wetten werden verdubbeld. In de Memorie .van
Toelichting
1)
schreef de Minister van Justitie desujds:
,,Tot de factoren, die van invloed zijn op de hoogte van de
door de rechter op te leggen geidboeten, behoort uiteraard ook
het algemene loon- en prijsniveau. Zou immers de uit een stijging
van dat niveau voortvloeiende relatieve waardevermindering
van de munteenhejd niet in de geldboeten tot uitdrukking komen,
dan zou de werking van de geidstraffen daardoor stellig ook
gedeprecieerd worden. Daar komt
bij,
dat in veel gevallen de
geldboete ook moet dienen om onrechtmatig genoten voordelen
veg te nemen; deze voordelen nu zullen door de waarde-
vermindering van het geld nominaal sterk stijgen…. Wat de
mate der tot stand te brengen verhoging betreft, lijkt verdubbeling
in het algemeen het meest aangewezen, zulks ter globale aan-
sluiting bij de verhoging van het peil van lonen en salarissen
na het uitbreken van de tweede wereldoorlog”.
Het onderhavige wetsontwerp werd aanvaard, waarbij
in het Voorlopig Verslag o.a. werd opgemerkt:
,,Dat de Regering voorstelt over het algemeen de uit 1886
daterende maxima te verhogen, lijkt de commissie dan ook juist.
Met een verhoging van 100 pCt. kan zij zich verenigen. Welis-
waar is de waarde van de geldeenheid sedert 1886 ongetwijfeld
tot minder dan de helft gedaald, doch deze daling heeft tot aan
de tweede wereldoorlog ten opzichte van de boetemaxima, zover
de commissie kan nagaan, niet tot moeilijkheden aanleiding
gegeven en men behoeft dus praktisch alleen met de sedert 1940
opgetreden prijsstijgingen rekening te houden…. Sedert dat
jaar nu is het loonniveau over het geheel genomen iets meer
dan verdubbeld, terwijl sommige prijzen belangrijk méér zijn
gestegen, doch de
stijging
van andere onderdelen van het nor-male gezinsbudget minder dan 100 pCt. bedragen heeft. Met
verdubbeling van de maxima kan dus, naar de commissie meent,
worden volstaan”.
Het is wellicht nuttig, thans andermaal te constateten
dat het niveau van de boetenmaxima weer aanzienlijk is
achtergebleven ten opzichte van de loon- en prijsstijgingen.
Het prijsindexcijfer van het levensonderhoud bedroeg in
november 1964 116 op basis
1959/60=
100 (excl. verplichte
Memorie van Toelichting en Voorlopig Verslag, Zitting
1950-1951-2117.
Memorie van Antwoord, Zitting 1953-1954-2117. Stbl. No. 169. Het grote verschil in tijd tussen indiening en aanvaarding
is ontstaan doordat het aanvankelijke ontwerp werd uitgebreid.
Statistisch Bulletin C.B.S., No. 104, 1964.
sociale verzekeringen en loonbelasting)
2)
Rekent men
deze index om op basis 1938/39 = 100, dan komt men
thans op omstreeks 370, en voor het jaar 1954 op ca. 275.
De destijds aanvaarde verdubbeling was dus aan de ge-
matigde kant en het zal m.i. langzamerhand weer tijd
worden om andermaal tot een verdubbeling over te gaan.
Ten aanzien van de keuze van een normatieve econo-
mische grootheid kan men van mening verschillen. In
plaats van het prijsindexcijfer van het levensonderhoud
zou men bijv. ook de loonsom per werknemer kunnen
nemen. Voor de jaren 1939, 1954 en 1964 komt men dan
in ronde cijfers op resp. f. 1.000, f. 3.300 en f. 7.200.
Denkbaar ware ook, het nationaal inkomen (factorkosten)
per hoofd in lopende prijzen te gebruiken. Men vindt dan
als bedragen resp. f. 600, f. 2.000 en f. 4.000. Beide alter
–
natieven leiden de gedachten globaal genomen eveneens
naar een binnen niet te lange tijd in te voeren verdubbeling.
Men zou natuurlijk ook wat meer kunnen ,,millimeteren”
en de geidboeten op enigerlei wijze waardevast maken. In
principe wellicht fraai, doch uit een oogpunt van de prak-
tijk lijkt dit een al te grote perfectionering, die mogelijk
nog ongewenste administratieve rompslomp met zich zou’
kunnen brengen.
Interessant is nog het standpunt van de toenmalige
Minister van Justitie ten aanzien van de taak van de rechter
in verband met de geldontwaarding:
,,In het systeem van het Nederlandse strafrecht, waarin aan
de rechter een zeer grote mate van vrijheid bij de straftoemeting
is gelaten, ligt het in de eerste plaats op de weg van de rechter
om met de voren aangegeven correlatie tussen de waarde van
de munteenheid en de hoogte van de geldboeten rekening te
houden”.
Men kan zich afvragen of deze stelling inderdaad houd-
baar is. Juister lijkt mij namelijk het standpunt dat de
keuze van het bedrag der geldboete welke de rechter op-
legt binnen een minimum- en een maximumgrens
uitsluitend
wordt bepaald door, wat ik zou willen noemen, specifiek
,,interne” juridische factoren die het delict en de delinquent
betreffen (verzachtende omstandigheden, recidive, gene-
rale preverentie e.d.), en niet door ,,externe” factoren zo-
als een trendmatige geldontwaarding. De correctie voor
deze laatste invloed ligt mi. bij de wetgever.
Ten slotte zij nog opgemerkt dat de boeten voor ver-
keersdelicten een aparte behandeling zullen moeten onder-
gaan, omdat dit soort delicten bij de toenemende verkeers-
onveiligheid trendmatig ernstiger wordt; aanzienlijke ver-
hogingen lijken gewenst ter beteugeling van het groeiende
gebrek aan discipline op dit punt.
‘s-Gravenhage.
Dr. J. H. C. LISMAN.
(1. M.)
Kabels met papier. en met plasticisolatie voor hoogspanning, Iaagspanning
en telecommunicatie. Kabelgarnituren, koperdraad en koperkabel, staaldraad en bandstaal
N.V. NEDERLANDSCHE KABELFABRIEKEN
•
DELFT
116
E.-S.B. 3-2-1965
De uit de jaren twintig stanmwnde bankwetgeving
in Zuid-Afrika, uitsluitend gericht op de krediet-
verlening door de commerciële banken, is ingaand
1 januari 1965 vervangen door een nieuwe wetgeving.
Hierin is rekening gehouden met de opkomst
van vele nieuwe na-oorlogse instellingen. De nieuwe
voorschriften zullen in de eerste plaats alle particuliere
financiële instellingen, behalve bouwgenootschappen,
op gelijke voet behandelen. Hierdoor vervalt de een-
zijdige behandeling van de banken. In de tweede plaats
wordt het monetair beleid gericht op beheersing van
de liquiditeit door middel van vaste en variabele liqui-
diteitsnormen voor alle of voor bepaalde categorieën
van financiële instellingen.
Het gezonde financiële en monetaire beleid in Zuid-
Afrika heeft ongetwijfeld het klimaat geschapen, waarin
een goed geoutilleerd financieel en bancair apparaat is
gegroeid, dat de toets van de kritiek kan doorstaan.
Sedert de tweede helft van de vorige eeuw waren de
drie toentertijd bestaande handelsbanken, de Standard
Bank of South Africa, de Nederlandse Bank van Suid-
Afrika en Barclays Bank D.C.O., vrijwel de enige financiële
instellingen. Tezamen namen zij dan ook min of meer een
monopoliepositie in. Pas in 1920 werd de Centrale Bank,
de Suid-Afrikaanse Reserwe Bank, opgericht, welke haar
werkzaamheden in het daaropvolgend jaar aanving. In de
eerste jaren van haar bestaan werd zij reeds geconfronteerd
met problemen van grote omvang. Zo werd, mede op
advies van de Kemmerer-Vissering Commissie, in 1925
de gouden standaard hersteld (Dr. Vissering was toentertijd
President van De Nederlandsche Bank).
Wat betreft de genoemde commerciële banken kan
worden vastgesteld, dat het initiatief tot oprichting daar-
van in het buitenland is genomen. Eerst in de jaren dertig
zag de eerste zuiver Zuidafrikaanse handelsbank, Volks-
kas, het levenslicht. Volkskas vertoonde begrijpelijkerwijs
een snelle groei, zodat zij thans, met de drie andere banken,
behoort tot de Grote Vier. In verband met de grote af-
standen was het een noodzaak een omvangrijk kantoren-
net op te bouwen. Begin 1964 bestond het kantorennet
van de Grote Vier uit bijna 2.000 vestigingen in de vorm
van bijkantoren en agentschappen. Hierbij moet in ge-
dachten worden gehouden dat het onderhouden van dit
kantorennet een belangrijke debetpost. is, waarbij komt
dat de desbetreffende kosten voor een belangrijk deel
tamelijk star zijn.
Het toezicht op de geregistreerde handelsbanken was
gebaseerd op de Bankwet van 1942, welke overigens
wezenlijk niet veel verschilde van de in .de jaren twintig
geldende voorschriften.
Hetgeen de ,,Canadian Royal Commission on Banking
and Finance” vorig jaar constateerde voor Canada, kan
evenzeer en wellicht in nog sterkere mate worden gezegd
voor Zuid-Afrika. Dit is, dat de na-oorlogse jaren – in
verband met nieuwe behoeften en mogelijkheden – een
verbazingwekkende toeneming van merendeels gespeciali-
seerde financiële huizen te zien gaven, terwijl deze nieuwe
LP
nieuwe bankwetgeving
in Zuid-Afrika
instellingen uit een oogpunt van effectief monetair beleid
niet zo onschuldig bleken te zijn dan zij eerst leken.
Naast de vier grote banken viel in de eerste plaats op
de sterke ontwikkeling van de bouwmaatschappijen, haar
oorzaak vindende in de aanzienlijke achterstand in de
voorziening van behuizing, zowel van de bevolking als
van handel en industrie. De positie van deze maatschappijen
is geregeld bij afzonderlijke wet. Hoewel deze instellingen
leningen verschaffën onder hypothecair verband is het
eigenaardige, dat zij – in tegenstelling tot de hypotheek-
banken in Nederland, welke pandbrieven uitgeven –
grotendeels kort geld aantrekken. Zij geven wel aandelen
uit aan het publiek doch deze aandelen zijn als regel zonder
veel moeite te realiseren, zodat zij in wezen niet verschillen
van vaste deposito’s. Daarnaast zijn de bouwgenoot-
schappen zeer actief in het aantrekken van gewone depo-
sito’s, zodat zij in feite werken met kort geld, maar daar
–
door gedwongen zijn hun bestand aan deze middelen zo
stabiel mogelijk te houden, een verdere groei in aanmerking
nemende.
Hierdoor ook zijn de bouwgenootschappen ernStige
concurretiten van de handelsbanken wat betreft het aan-
trekken van creditgelden van het publiek. Dit blijkt uit
het verminderde ‘aandeel van de banken in het totaal van
de door alle deposito nemende instellingen gehouden
deposito’s. Waar de banken in het verleden vrijwel .de
enige bewaarders waren van de kasoverschotten van de
gemeenschap, was hun aandeel einde 1963 teruggelopen
tot 43 pCt., terwijl het aandeel van de bouwgenoot-
schappen tot 38 pCt. was gestegen.
Na de oorlog vertoonden ook de huurkoopfinancierings-
maatschappijen, waarvan er enkele van voor die tijd
stammen, een sterkere groei, ook merendeels met middelen
verkregen van het publiek in de vorm van deposito’s.
Een volkomen nieuwe categorie van instellingen ont-
stond door het ontbreken van een gëorganiseerde parti-
culiere geidmarkt waarvoor, zoals is gebleken, voldoende
ruimte was. De vestiging van een aantal ,,merchant banks”,
tevens accepthuizen, alsmede de daarmee samenhangende
discontohuizen, is een belangrijk evenement geweest.
In de bestaande leemte heeft aanvankelijk de. overheid ten
dele voorzien door de oprichting van de Nationale Finan-
cierings Corporatie in 1949 als subsidiaire maatschappij
E.-S.B. 3-2-1965
117
van de Centrale Bank en onder beheer van laatstgenoemde.
De N.F.C. neemt direct opvraagbare deposito’s aan
tegen een tarief gekoppeld aan het rentetarief van schat-
kistpapier, van week tot week bepaald door de inschrijving
op dit papier.
Terwijl de ,,merchant banks” ook mededingers zijn
voor deposito’s van het publiek als basis voor hun eigen
min of meer gespecialiseerde kredietverlening, werken de
discontohuizen uiteraard met zeer kort geld van normaliter
grote omvang. Zij beleggen dit in bankaccepten van
,,merchant banks” en handelsbanken, welke daaraan tegen
een provisie hun naam verbinden, alsmede in schatkist-
papier. Beide categorieën zijn zeer liquide, terwijl dit
materiaal te allen tijde bij de Centrale Bank kan worden
ondergebracht d.m.v. herdiscontering. Via het disconto op
handelspapier en als inschrijvers op schatkistpapier,
oefenen deze instellingen een sterke invloed uit op het
interestpeil van de geldmarkt.
Naast de genoemde zijn er nog andere financiële instel-
lingen, zoals huurkoopfinancieringsinstellingen en voorts
beleggingsmaatschappijen, ook voor speciale financieringen
waarin wij ook de overheidsboerenleenbank, tevens depo-
sito nemende instelling, insluiten, alsmede de nog jonge
Trustbank, welker hoofdbezigheid ligt op het terrein van
huurkoopfinancierjng en het verstrekken van persoonlijke
leningen en welke niet als commerciële bank is
geregistreerd.
Tegen de achtergrond van bovenstaande schets van de
financiële apparatuur van Zuid-Afrika, welke dus in menig
pzicht verschilt van die in Nederland, is het duidelijk dat
de vooroorlogse bankwetgeving niet meer voldeed aan de
eisen des tijds. Op zichzelf is het lofwaardig dat de mone-
taire autoriteiten (Thesaurie en Centrale Bank) met de
geringe wettelijke bevoegdheden welke hun ten dienste
stonden een gezond financieel en monetair beleid hebben
kunnen voeren.
Gezien de omstandigheid, dat ten tijde van het ontstaan
van de bankwetgeving vrijwel geen andere financiële
instellingen bestonden dan de commerciële banken, had
het monetaire beleid alleen betrekking op deze instellingen.
Op de nieuwe na-oorlogse instellingen hadden de mone-
taire autoriteiten echter generlei vat. Het lag dus voor de
hand, dat, ten einde een doeltreffend monetair beleid te
voeren, in deze toestand verandering behoorde te komen.
Een daarmede verband houdende reden tot herziening
van de wetgeving was gelegen in de omstandigheid, dat
wegens het ontbreken van wettelijke bevoegdheden met
betrekking tot de ,,nieuwe” instellingen, de oude voor-
schriften een ongunstige discriminatie ten opzichte van de
commerciële banken ten gevolge hadden. De handels-
banken waren wèl en de nieuwe instellingen niet verplicht
renteloze reserves bij de Centrale Bank aan te houden.
Deze reserves worden uitgedrukt als een percentage van de
verplichtingen van de banken tegenover het publiek,
merendeels in de vôrm van deposito’s. Dit stelde de
banken in hun concurrentievermogen tot het aantrekken
van deposito’s in het nadeel en reeds uit dezen hoofde
waren hun depositotarieven lager dan die van de nieuwe
instellingen en ook die van de bouwgenootschappen, welke
evenmin gebonden waren aan statutaire reserveverplich-
tingen. Voorts waren de liquiditeitsvoorschriften voor de
banken niet of niet in dezelfde mate toepasselijk op de
andere instellingen. Ook zij opgemerkt, dat de banken ten
aanzien van hun rente-inkomen gebonden zijn aan het
officiële disconto. Zonder hun winstcapaciteit te schaden
konden zij het zich ook uit dien hoofde niet veroorloven
meer voor hun creditgelden te betalen.
Ten einde aan deze ongelijkheid in concurrentie-
voorwaarden een einde te maken (,,to restore equity of
justice”) en ook om de bevoegdheden van de monetaire
autoriteiten meer efficiënt te doen zijn, heeft de regering
enkele jaren geleden een commissie ingesteld die tot taak
kreeg wijzigingen in de bankwetgeving te ontwerpen en
parallel daarmee ook de wetgeving op de bouwgenoot-
schappen te herzien.
Het vorig jaar verschenen rapport met de daarbij
behorende amendementen op de wetgeving is medio 1964
door het Parlement aanvaard. De nieuwe wetgeving is
intussen op 1 januari jl. van kracht geworden. Daar het
niet in onze bedoeling ligt daarover in details te treden,
zullen wij ons bepalen tot de in de nieuwe voorschriften
neergelegde methoden waarmede men denkt de eerder
aangegeven doelstellingen te verwezenlijken.
Ten eerste worden alle financiële instellingen op gelijke
wijze in het kader van de wet ingelijfd als ,,banking insti-
tutions” waarop, met enige wijziging, de eerst alleen vooi
de commerciële banken bestaande vereisten op gelijke
wijze worden toegepast. Deze vereisten zijn voor vrijwel
alle na-oorlogse instellingen geheel nieuw; de naleving
daarvan is gericht op het wegnemen van de ongelijkheid
in het concurrentievermogen bij het aantrekken van
creditgelden. De oude beginselen ten aanzien van kas-
reserves en onder andere van het tonen van minimum
kapitaal en reserves, in de oude wetgeving opgenomen ter
bescherming van het publiek dat zijn gelden aan de banken
toevertrouwde, zijn in principe gehandhaafd, doch wel
verzacht, hetgeen een direct voordeel voor de commerciële
banken is.
Het tweede hoofdelement van de nieuwe bepalingen is
gelegen in het versterken van de bevoegdheden van de
autoriteiten ten aanzien van het monetair beleid. Hiertoe
is een aantal definities o.a. van liquide baten scherper ge-
steld. Het toepassen van supplementaire en variabele kas-
reserves is vervangen door de verplichting tot handhaving
van een minimum bestand aan liquiditeiten, aangepast aan
de diverse soorten van verplichtingen tegenover het
publiek. Voor de enkelvoudige liquiditeitsvereiste welke
voor de banken gold, zijn meervoudige vereisten ge-
komen in verhouding tot de kortere of langere looptijd
van deposito’s en andere creditgelden.
Bovendien is de Centrale Bank bevoegd deze liquiditeits-
vereisten te variëren naar gelang van omstandigheden en
tevens om boven en behalve deze variaties te eisen dat
additionele liquiditeiten worden aangehouden. Door deze
liquiditeitsvereisten kan het vermogen van alle betrokken
instellingen om krediet te verlenen uiteraard worden be-
perkt, omdat de liquiditeitseisen de middelen (verplich-
tingen tegenover het publiek), welke anders voor krediet-
verlening konden worden gebruikt, thans in een bepaalde
liquide vorm vastleggen, terwijl uiteraard voorschotten
en leningen niet als liquide baten worden aanvaard. Ook
het in de praktijk reeds op vele wijzen beperkte krediet-
scheppende vermogen wordt hiermede in de hand gehouden.
Deze wettelijke voorschriften versterken ongetwijfeld de
macht van de monetaire autoriteiten. Afgewacht moet
worden hoe deze apparatuur in de praktijk zal worden
toegepast. De commerciële banken hebben alle reden
met de nieuwe bankwetgeving ingenomen te zijn.
Johannesburg.
W. KOSTER.
118
E.-S.B. 3-2-1965
stimuleren van de research vormen octrooien, een belang-
rijk hulpmiddel, maar zeker geen panacee.
1
INGEZONDEN STUK
Documentatie
voor het middelgrote bedrijf
In het artikel van Ir. J. G. de Groot in ,,E.-S.B.” van
16 september 1964: ,,Research voor het middelgrote be-
drijf” wordt voorgesteld, dat van overheidswege, eventueel
met bijdragen van middelgrote bedrijven, wordt overgegaan
tot de oprichting van een centrale, voor het publiek open-
gestelde, octrooidocumentatie. Geschatte initiële inves-
tering ca. f. 3 mln.; jaarlijkse kosten mci. de aanvulling
met nieuw verschenen octrooischriften ca. f. 300.000.
Deze octrooidocumentatie zou moeten dienen als bron
van inspiratie voor een aan het middelgrote bedrijf ver-
bonden ingenieur, wiens taak het zou moeten zijn om door
studie op de hoogte te blijven van hètgeen op het vakgebied
van heL bedrijf tot ontwikkeling komt. Het verkrijgen van
informatie uit octrooien zou moeten gebeuren in de vorm
van zelfwerkzaamheid en ,,zeker niet in de vorm van het
verstrkken van inlichtingen hieruit, zoals dit met behulp
van tussenpersonen uft de octrooidocunientatie van de
Octrooiraad geschiedt”.
Na bestudering van de octrooidocumentatie zou deze
ingenieur zich tot T.N.O. moeten wenden voor research-
opdrachten of de buitenlandse octrooien zonder meer in
zijn
bedrijf moeten toepassen, indien hiervoor in Nederland
geen octrooi is verleend.
Als oud-medewerker van het N.J.D.E.R., waar ik zeven
jaar met het bedoelde octrooidocumentatiemateriaal heb
gewerkt, en als medewerker van een industrieel bedrijf,
waar ik nu ook zeven jaar met de vei werking van tech-
nische informatie ben belast, lijkt het me nuttig enkele
kritische opmerkingen naar aanleiding van het voorstel
van Ir. De Groot te maken. –
Het karakter van octrooien.
Zonder te willen ontkennen, dat octrooischriften een
belangrijke insRiratiebron kunnen zijn, ben ik van mening
dat de bruikbaarheid ervan in het artikel van Ir. De Groot
wel iets te eenzijdig wordt voorgesteld. Octrooischriften
zijn vaak niet de beste informatiebron. Door de vaagheid
van de beschrijving, meestal een mengsel van juridische
formulering en technische kennis, laten zij de lezer nogal
eens in het onzekere over de gevonden verbetering, die
door het octrooi wordt beschermd.
Octrooien kunnen niet altijd worden gezien als be-
schrijvingen van mogelijke verbeteringen. Soms wordt een
bepaald gebied ,,belegd” met octrooien om het voor de
concurrenten onmogelijk te maken daatin binnen te dringen.
Dat wil dan nog lang niet zeggen, dat elk octrooi van zo’n
conglomeraat een verbeLering van het gevonden proces of
apparaat beschrijft. Onder de octrooien zijn er veel ,,een-
dagsvliegen”, uitvindingen die een ogenblik interessant
lijken, maar
bij
nader onderzoek waardeloos blijken. Zelfs
als octrooien werkelijke verbeteringen beschrijven, kunnen
zij hoogst zelden direct in de industrie worden toegepast,
zeker niet in de chemische industrie.
Voordat uit een complexe octrooidocumentatie een bruik-
bare informatie gedestilleerd kan worden, is een meer dan
oppervlakkige kennis van het octrooiwezen en van de stand
der techniek nodig. Deze kennis kan door bestudering van
octrooischriften alleen niet verkregen worden. Voor het
Het octrooiinateriaal van de Octrooiraad.
Het octrooimateriaal van de Octrooiraad is geklasseerd
volgens de Indeling der Techniek, die speciaal op het
nieuwheidsonderzoek. van octrooien is gericht. Een be-
paalde klasse van deze indeling behoeft dus niet parallel
te lopen met het werkgebied van een middelgrote industrie
en zal dit in de meeste gevallen ook niet doen. Voor het
bestuderen van de octrooidocumentatie, overeenkomende
met het werkierrein van een bepaalde industrie, zal dus in
het algemeen een vrij groot aantal klassen moeten worden
geraadpleegd. Hiervoor ‘is een grondige kennis van het
classificatieschema nodig.
Zodra het er bijv. om
gaat de toepassingen van een nieuw
produkt te onderzoeken, kan het aantal door, te nemen
klassen legio zijn. Bovendien vertoont het geklasseerde
materiaal van de Octrooiraad een achterstand ren opzichte
van andere informatiebronnen, zoals octrooibladen. Om
voortdurend op de hoogtete blijven van nieuw verschenen
octrooien (,,current awareness”) is het daarom nauwelijks
geschikt.
Met veel geringere kosten kunnen andere octrooi-infor-
matiebrcinnen worden gebruikt, bijv. de zgn. octrooi-
abonnementen van het N.I.D.E.R. Met behulp van de
systematische ,,tailor made”-selectie van het N.I.D.E. R.
kan een middelgrote industrie veel beter op de hoogte van
de octrooi-informatie blijven dan door een ingenieur af en
toe het geklasseerde materiaal van de Octrooiraad of een
duplicering daarvan te laten bestuderen.
De ingenieur in het middelgrote bedrijf.
De ,,hypothetische” ingenieur, die volgens het genoemde
artikel
bij
het middelgrote bedrijf moet komen om door
octrooistudie het bedrijf te informeren over nieuwe ont-
wikkelingen in de door de centrale octrooidocumentatie
bestreken landen, zou, zoals gezegd, een persoon moeten
zijn die zijn inspiratie uit octrooien moet halen. Het lijkt
me, dat middelgrote bedrijven het wel een lwe zullen
vinden een dergelijke ingenieur aan te trekken. Vooral
ook omdat vele middelgrote bedrijven het nu nog een
luxe vinden om een documentalist, die met de ierwerking
van allerlei soorten informatiestromen in het bediijf ver-
trouwd is, aan te trekken.
Zelfs als dergelijke ingenieurs in voldoende aantal be-
schikbaar zouden zijn, zouden zij toch betrekkelijk on-
vruchtbaar werk doen als zij zich hoofdzakelijk zouden
verdiepen in octrooischriften, die tenminste 1 – 2 jaar eerder
door concurrenten van de middelgrote bedrijven zijn in-
gediend. Althans in de chemische industrie zouden zij zon-
der eigen research nauwelijks in staat zijn de kennis op te
nemen, die in de octrooien ligt verscholen.
Informatie voor het
middelgrote bedrijf.
Er zijn vele informatiebronnen, die voor een bedrijf –
groot of klein – van belang zijn: technische literatuur
(boeken, tijdschriften, brochures), vakbeurzen, catalogi van
fabrikanten enz. om
van de economische informatie nog
maar te zwijgen. Elk bedrijf heeft met grote moeilijkheden
te kampen, wanneer het erop aankomt deze omvangrijke
informatiestromen bij te houden en het voor het bedrijf
belangrijke deel daaruit naar de juiste personen in de
leiding te kanaliseren.
Een middelgroot bedrijf is daarom m.i. meer gebaat
E.-S.B. 3-2-065
119
met een all-round documentalist dan met de octrooien-
bestuderende ingenieur, die Ir. De Groot voorstelt. Een
all-round documentalist zou uit alle informatiestromen
datgene kiezen, wat voor het bedrijf van belang is of kan
zijn en door de vorming van een mozaïekbeeld, waarin de
octrooidocumentatie zeker haar juiste plaats heeft, deze
ook tot haar recht laten komen. Deze ,,tussenpersoon”
tussen de in de wereld aanwezige informatie en de in het
bedrijf benodigde informatie kan meer dan alleen octrooien
bestuderen. Hij kan die informatie op de juiste plaats
brengen in een vorm, die gemakkelijk geabsorbeerd kan
wordën. Indien het bedrijf niet over een documentalist
beschikt, is de aangewezen weg het N.I.D.E.R. in te
schakelen, omdat het N.I.D.E.R. met zijn vele jaren er-
varing op dit terrein de best mogelijke steun kan geven.
Kosten.
De kosten van de voorgestelde centrale, publiek toe-
gankelijke, oétrooidocumentatie worden door Ir. De Groot
geraamd op f. 3 mln. eerste investering en f. 300.000 per
jaar inclusief de aanvulling met nieuw verschenen octrooien.
Vermoedelijk is hierbij uitgegaan van de veronderstelling,
dat de octrooischriften gratis door het buitenland ter be-
schikking worden gesteld. Zelfs in dat geval zijn de kosten
van het onderbrengen in mappen inclusief het daarmede
verbonden administratieve apparaat met een grote leeszaal
in een flink ‘gebouw toch wel aan de optimistische kant
geschat.
Ik twijfel er niet aan, dat de leeszaal goed bevolkt zal
zijn. Maar niet met de ingenieurs, die volgens de opzet
zouden moeten komen, maar met de octrooidocumen-
• (
MAKELAARS VERENIGING
TE AMSTERDAM
Bij deze vereniging van makelaars
in
onroerende goederen is een vaca-
ture voor een
–
JONG JURIST
OF
.
ECONOOM
ter assistentie van het bestuur.
Deze interessante, veelzijdige func-
tie biedt goede vooruitzichten.
Ruime inwerktijd in samenwerking
met in functie zijnde medewerkers.
Uitsluitend sçhriftelijke sollicitaties
worden ingewacht
bij
de secretaris
•
.
der vereniging, Rokin 24, Amster-
dam-1.
talisten van grote
bedrijven
en vele ,,free-lance” tussen-
personen, die in octrooi-informatie handelen, vooral ook
ten behoeve van buitenlandse opdrachtgevers.
De grote uitgaven van de overheid en ten dele van de
middelgrote bedrijven die met het oprichten van bedoelde
octrooidocuinentatie gemoeid zijn, zouden slechts voor een
gering deel ten goede komen aan de categorie van bedrijven,
waarvoor zij worden gedaan. Met een deel van dit bedrag
zou de inlichtingendienst van het N.I.D.E.R. beter bemand
kunnen worden en goedkoper en sneller kunnen werken,
waardoor de op het doel gerichte, aan de behoeften van
het middelgrote bedrijf aangepaste, octrooidocumentatie
op veel ruimere schaal dan tot nu toe het bedrijfsleven zou
kunnen bereiken. Na deze voorselectie door de op octrooi-
gebied geschoolde medewerkers van het N.I.D.E.R. blijft
er voldoende mogelijkheid tot zelfwerkzaamheid in het
voorgeselecteerde materiaal over.
Conclusie.
Het oprichten van een dure voor het publiek toeganke-
lijke octrooidocumentatie is een eenzijdige vorm van in-
formatieverstrekking die haar doel, ni. het inspireren van
de middelgrote industrie, voorbij zal schieten. De grote
binnen- en buitenlandse industrieën, die ovetigens toch
wel aan de benodigde octrooi-informatie weten te komen,
zullen er ongetwijfeld profijt van trekken. Verder zal er
een sterke toeneming optreden van het aantal octrooi-
informatiebureaus, die als tussenpersonen tussen de octrooi-
documentatie en de middelgrote industrie fungeren. Bij
investering van een deel van •het geraamde bedrag in het
N.I.D.E.R. zou een efficiënter gebruik van het reeds bij de
Octrooiraad aanwezige materiaal mogelijk zijn zonder een
kostbare duplicering.
}Tengelo.
.
W.
SCHARLOO.
NASCHRWF
Een nasotuiift vraagt beperking en in verband hier-
mede zijn mijn reacties gericht op hetgeen ik als de
hoofdzaken zie in het betoog van de heer Söharloo.
Om een bedrijf modern te houden en de artikelen
die men maakt concurrerend, zijn steeds weer op-
nieuw technische verbeteringen nodig. De ingenieur in
het middelgrote bedrijf, die voor het aanbrengen van
technische verbeteringen hetzij op basis van research of
anderszins . verantwoordelijk is, zal documentatiemate-
naarl nodig hebben. Daarover zullen de heer Scharloo
en ik het eens zijn. Men kan niet alles zelf ‘bedenken
en ontwikkelen: Mijn stelling is echter dat octrooischrif-
ten hiervoor het meest geschikt zijn, omdat in octrooi-
schriften technische verbeteringen worden beschreven
die voor het overgrote deel bedoeld zijn qm in de tech-
niek te worden toegepast.
Bij een eerste kennismaking met een octrooidocu-
mentatie zal onze inigenieur verbaasd zijn over het
grote aantal verbeteringen die mogelijk zijn. Het door-
riemen van een klasse met octrooischriften die zijn in-
gedeeld volgens een scherp omrlijnd onderwerp, zal
hem inspiratie en aanknopingspunten verschaffen. Hij
ziet verbeteringen die ‘nog nooit bij hem zijn opgeko-
men. in zijn gedachten weegt •hij deze verbeteringen
af, waarbij hij rekening houdt met machine of appa-
ratuur, vervaardigd artikel, te gebruiken ‘grondstof of
arbeidsomstandigheden tin zijn bedrijf.
Tegelijkertijd kunnen zijn argumenten zich ontwikke-
len, die tot zijn keuze zullen leiden. Inspiratie, aankno-
120
E.-S.B. 3-2-1965
pingspunten en argumenten, daar moet ‘het bij hem om
gaan. bij zijn onderzoek en daarvoor ‘is de octrooidocu-
mentalie uniek. Dan kan een opdracht volgen aan de do-
cumentalist of aan het N.T.D.E.R. – het N.LD.E.R.
zal het druk krijgen – om na te gaan of op dit ge-
bied nog meer bekend lis, waarbij rekening kan
worden gehouden met de argumenten die de keuze
hebben bepaald. Dit wordt •dus een zeer concreet ge-
stelde en gedetailleerde opdracht. Als de ‘ingenieur 10 p0.
van zijn tijd besteed aan octrooi-onderzoek en 90 pGt.
van zijn tijd aan de invoering van technische verbeterin-
gen in het bedrijf, aan de voorbereidingen daartoe en aan
eventuele andere werkzaamheden, dan lijkt dit – overi-
gens met het nodige voorbehoud – een redelijke ver-
houding.
De heer Scharloo brengt enkele concrete vraagpun-
ten naar voren die toelichting vereisen:
Omgaan met octrooischriften.
De praktijkingenieur ‘zal zich niet met het juridi-
sche deel van de octrooischriften bezighouden; de es-
sentie ligt voor hem in de tekeningen en, als ‘er geen
tekeningen aan de octrooischriften zijn toegevoegd, in
de beschrijving. Hij heeft daarbij het voordeel snel
de toepassing in de praktijk van zijn bedrijf te kunnen
overLien. Hij zal het kaf van het koren’ moeten onder-
scheiden. Hij zal ook defensieve octrooien die op nog
niet uitgewerkte ideeën zijn ‘gebaseerd tegenkomen. Dat
zijn inderdaajd risico’s, die ‘in de chemische sector wel
zullen voorkomen. Indien een bedrijf praktisch ‘gespro-
ken alle octrooien ‘in een onderdeel van een vakge-
bied in handen ‘heeft – ik ken een voorbeeld waarbij
dit het geval is doch waarbij Nederland vrij is van de-
ze octrooien — dan doet men goed .ich niet ‘het be-
d’rijf da’t de octrooien •in handen heeft in verbinding’
te stellenL
Overigens kan men de voor- en nadelen beter u’it de
octrooischriften bestuderen dan u’it folders, die als re-
gel erg optimistisch zijn en op verkoop ‘zijn gericht. In
mijn artikel heb ik erop gewezen dat voor middelgrote
bedrijven contacten met buitenlandse octrooi’houders be-
langrijk kunnen zijn. Hierbij ‘zal ook tevoorschijn komen
of octro’oien uitsluitend defensief zijn’. Ingenieurs behoe-
ven zeker geen octrooispeciatlist te zijn voor ‘hun onder-
zoek, al spreekt het vanzelf dat men na verloop van
enige ’tij’d sneller met oc.trooischri’f’ten zal omgaan dan in
het begin. Het aantal resea’rohin-gen’ieurs bij middelgrote
bedrijven die in de eerste plaats zich
1
op de octrooi-
documentatie zullen richten is reeds Vrij groot blijkens
het boekje van het Centraal Bureau voor de Statistiek:
,,Speur- en ontwikkel’ingswerk ‘in Nederland
1959″.
Dit
aantal is echter stellig voor uitbreiding vatbaar.
Zijn octrooischriften voldoende recent?
Amerikaanse ‘octroôischriften kunnen omtreeks
3
tot 3′ jaar na de indienin’gsdatum van de betreffende
octrooi-aa’nvra’ge ‘in de kast van de octrooidocumenta-
tie liggen. Voo’r de Franse octrooischriften zal dit 2 tot
2/ jaar ku’nnen zijn. De octroo’iaanvragen moeten d
.an
echter resp. uit de Verenigde Staten en Frankrijk’. af-
komstig zijn. Indien de ‘octrooi-aanvragen niet uit ‘het
land zelf afkomstig zijn – een kleine minderheid – dan
is die periode als regel wat langer. In de praktijk zullen
dit redelijke termijnen blijken ’te zijn. Mocht de opdracht
aan de docunientalist of aan het N.I.D.E.R. recentere
gegevens ‘opleveren, des te beter.
Zijn ocirooischriften voor de praktijk van het middel
grote bedrijf belangrijk?
Grote bedrijven gebruiken octrooisohriften uit hun
documentatie, ook voor de chemische sector, als studie-
materiaa’l. Waarom zouden deze ‘octrooischri’ften dan
niet belangrijk zijn voor de middelgrote ‘bedrdjven? In-
teressant is in dit verband een artikel in het bulletin
van Eijratom (september ‘1964) over: ,,Gebruik van de
octrooien op het gebied van de ‘kernenergie als docu-
men’tat.iebr’on”. Men ‘gaat bij Euratom een octrooidocu-
mentatie oprichten voor hun vakgebied. Belangrijk ‘is
ook een uitspraak van Ir. Buider, ‘ondervoorz.itter van
de Octrooi’raad, in een voorwoord voor een tiitgave
van het ,,Polytechnisch Weekb’lad’, gewijd aan elektri-
sche schakelaars en. ontleend ‘aan octrooiscbriften ,,De
meeste Nederlandse technici ‘denken als zij het woord
octrooi horen aan lastposten die hen ‘hinderen bij het
maken van betere vooiitbrengselen. Te weinig beseffen
zij welk een schat va’n leerzame gegevens in de octrooi-
schrif-ten ‘is opgetast”.
Buitenlands bezoek aan de leeszaal van de octrooidöcu-
mentatie.
In mijn artikel heb ik over ‘een vereniging gespro-
ken. Eerst de vereniging, z’o mogelijk een bestaande
vereniging of organisatie, ‘daarna een verzoek ‘om over-
heidssubsidie voor de oprichting vani een octrooidocu-
mentatie en de vaststelling van een passende contributie
van de bedrijfs-leden, zo stel ik
het
mij voor. In de prak-
tijk zu’llen’deze-bedrijfsleden ‘m’iddelgrdte bedrijven zijn.
Verder, zoals ik in mijn naschrift in’ ,E.-S.B.” van 18
—.
De Loontechnische Dienst, ressorterende onder het
Ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid te
‘s-Gravenhage vraagt een
‘ACADEMISCH GEVORMD
MEDEWERKER
taak: research en documentatie op het gebied van de
-arbeidskunde in het bijzonder voor wat betreft prestatie-beloningsstelsels en het verzorgen van intrne opleidingen
op dit gebied.
Vereist: doctoraal examen econômische’ wetenschappen
of dipoma technische hogeschool, bnevens ervaring
ophet gebied van de arbeidskunde (diploma Stichting
Qrganisatiekunde strekt tot aanbeveling).
Salaris: f. 1224,— tot f. 1633,— p.m. exclusief 5,3%
huurcompensatie. A.O.W.-premie voor Rijksrekening.
Promotiekansen aanwezig.
Leeftijd: van
30 tot
:li
40 jaar.
Sçhriftelijke sollicitaties onder no. 5-014117188 (in linkerbovenhoek brief en env.) zenden aan de Rijks’
Psychologische Dienst, Bureau – Personeelsvoorziening van de Rijksoverheid, Prins Mauritslaan 1 te ‘s-Graven-
hage.
E.-S.B. 3-2-1965
‘
-121
november 1964 heb gesteLd: gewestelijke groeperingen
uit elkaar niet beconcurrerende bedrijven
s—
van re-
searchingenieurs en van ingenieurs die anderszins veranit-
woordelijk zijn gesteld voor technische verbeteringen in
hun bedrijf. Bezoekers aan de leeszaal zuilen in dit ge-
val van Nederlandse bedrijven toestemming dienen te
verkrijgen.
Ten slotte het geld.
Volgens Nederlandse begrippen is f. 3 mln, een aan-
ziealijk bedrag, mâar indien men met bedrijven uit
grote landen wil concurreren moet men de maatsta-
ven van het grote land en van het in verhouding gro-
tere bedrijf aanhouden. Dit vergeet men ng wel eens.
Enige allure is hierbij noodzakelijk.
Amsterdam.
Ir.
J.
G.
DE GROOT.
Geidmarkt.
De oorzaken van de verkrapping op de geldmarkt, die
in de afgelopen week steeds meer om zich heen greep, zijn
niet moeilijk te achterhalen. De goud- en deviezenvoor-
raad van De Nederlandsche Bank daalt van week tot
week, sedert eind vorig jaar reeds met f. 270,mln. Dit zou
het gevolg kunnen zijn van een slechte betalingsbalans,
doch onder de huidige omstandigheden is het eerder waar-
schijnlijk, dat de banken valuta van de Centrale Bank
kopen met het doel deze in het buitenland rentegevend
uit te zetten. In elk geval verkleinen de aankopen de kas-
liquiditeit der banken, hetgeen de markt krapper maakt.
Een tweede factor is de ultimostijging van de bank-
L
M*W.
N.V. PHILIPS’ GLOEILAMPENFABRIEKEN
EINDHOVEN
Voor de
Concernadministratie
wordt gevraagd
een
bedri jf economisch
medewerker
die geplaatst zal worden in de groep waar de
ontwikkelingen van de economische wetenschap-
pen Intensief worden gevolgd en op hun toepas-
baarheid getoetst.
De te verrichten onderzoekingen hebben betrek-
king op het veelzijdIge gebied van bedrijfsecono-
mische beleldsondersteunlng, welke o.a. op basis
van een in het gehele concern toegepast budget-
teringssysteem wordt gegeven. De werkzaam-
heden brengen contacten in het internationale
vlak met zich mede.
Voor de vervulling van deze functie wordt gedacht
an een
Jong accountant N.l.v.A./V.A.G.A.,
resp. aan iemand, dle met de studie voor accoun-
tancy vergevorderd Is, of een
doctorandus eco-
nomle
(bed rljfseconom lsche studIerichting).
Brieven met gçgevens omtrent leeftijd, opleiding
en
ervaring worden gaarne ingewacht bij de afdeling
Personeelzaken, Wil!emstraat 20, Eindhoven, onder
ESB 65024.
Telkens en telkens blijkt ons weer
hoezeer de nog steeds snel groeiende
lezerskring van onze uitgave
1
.
ï,
2
MMMIIIN
.11M
11q1 q%
deze wegwijzer, speciaal voor de parti-
culiere belegger, wat inhoud, actualiteit
en objectiviteit betreft waardeert.
Dit heeft vele redenen: het bevat
wekelijks:
1e Interessante (hoofd)artikelen, die
steeds actuele onderwerpen des-
kundig behandelen.
2e Een uitvoerig en levendig, bijna
dynamisch geschreven beursover-
zicht, de stemming goed weer-
gevend.
3e Door een ieder te hanteren fonds-analyses, volgens een eigen prak-
tisch systeem, enig voor Nederland.
4e Een chronique scandaleuse, fair en
onderhoudend geschreven en uiter-
aard zonder sensatie.
5e Een leerzame vragenrubriek, ad-
viezen voor velen inhoudend.
6e Gegevens omtrent vele fondsen
(ook van incourante) telkens
wanneer hieromtrent iets te mel-
den valt.
Wij zenden u op uw verzoek gaarne
gratis een 2-tal proefnummers ter
kennismaking.
Adm. Bel-Bel, Postbus 42, Schiedam.
122
E.-S.B. 3-2-1965
/
biljettencirculatie, die reeds omstreeks het midden van de
maand inzette en aan het einde van de afgelopen week
haar hoogtepunt heeft bereikt.
Ten slotte hadden de financiële transacties van de schat-
kist per saldo een drainerende invloed. In het bijzonder de
stijging van het saldo van het Rijk bij de circulatiebank
in de 25 januari eindigende zevendaagse periode met
– f.
85
mln, heeft dit in het licht gesteld.
De resultante van alle krachten weerspiegelde zich in
het teruglopen van het tegoed der banken tot onder het
verplichte deposito.
De daggeidrente, die op 25 januari met
4
pCt. tot 3 pCt.
was gestegen liep op 27 januari verder op tot 34 pCt.
Kapitaalmarkt.
Sedert de invoering van de Interest Equilisation Tax
in de Verenigde Staten heeft het verkeer van kapitaal op
lange
termijn
tussen dit land en Nederland veel aan bete-
kenis verloren. De voordien bestaande nauweband tussen
de New Yorkse en Amsterdamse beurs, die leidde tot een
in grote mate parallel verloop der aandelenkoeraen op
beide markten, is hierdoor aanzienlijk slapper geworden.
De
overschrijding
van het indexcijfer van Dow Jones
Industrials van de 900
.
grens is daardoor voor Amsterdam
aanmerkelijk minder sensationeel dan dit voorheen zou
zijn geweest. Eind 1963 stond het cijfer nog op 760, eind
februari werd het toen reeds als hoog beschouwde peil van
800 bereikt en nu is dan opnieuw een record gebroken.
De Amsterdamse beurs doet het wat kalmer aan. In
1964 steeg de index voor industriële aandelen van 392 tot
405,
al moet hieraan worden toegevoegd, dat het jaar
daarvoor de stijging 70 punten had bedragen.
_.
1It__i
GEM EEN1ÉRprrÈRDt
1P1
,
Wanneer het U vooral
om
de kwantiteit van de reacties
Het bureau Planonderzoek van Rotterdams openbare vervoerbedrijf,
op
door
Uw
onderneming
de RET, dat de taak heeft wegen aan te geven dle tot de oplossing
van
geplaatste
personeelsannonces
allerlei grote vervoersvraagstukken kunnen leiden, behoeft
ver-
gaat, dan menen wij er goed
sterking.
aan te doen U tevoren te
Gezocht wordt daarom
moeten afraden deze annonces
in
,,E.-S.B.”
te plaatsen. Hon-
een jong academicus
derden
reacties
voorspellen
wij U
beslist niet.
(econoom of aociograaf)
Wilt U echter een indruk heb-
die een aandeel kan nemen in het maken van ontwikkelingaplannen
ben van de kwaliteit van de
zowel voor het stedelijke ala het regionale personenvervoer. Dit
binnenkomende reacties,
dan
werk gebeurt doorgaans in teamverband.
zal het U interesseren dat tal-
De nieuwe functionaris zal zich vooral met motivation reaearch
rijke grote ondernemingen re-
en marktanalyse moeten bezighouden, met het doel te komen tot een
gelmatig
,,E.-S.B.”
inschakelen
nadere vaststelling van de factoren, die het gebruik van het open-
als medium voor het oproepen
baar vervoer beïnvloeden.
van functionarissen op hoog
Bij gebleken geschiktheid wordt een grote mate
van
aelftandig-
niveau. De ervaring leert deze
heid geboden.
bedrijven
namelijk
dat
een
Aanstelling geschiedt in de rang van hoofdcomnliea (gaiari6grenzen
oproep in ,,E.-.B.”
geplaatst,
f 934,–
–
f 1.224,— p.m., exclusief de huurcompensatle ad
53%
en de
een
prima
selectie
van
het
vakantietoeslag ad 4%).
aantal reacties betekent, het-
Aanstelling boven het minimum is mogelijk.
geen
een
niet
onbelangrijke
aanwijzing is wat betreft het
In de toekomst is bevordering tot de rang van planoloog (salaris-
,,aanbod”,
grenzen f 1.004–
–
f 1.530,— p.m.) niet uitgesloten.
Zoekt Ü het in de kwaliteit
De Verordening inzake vergoeding van reis-, penaiou- en verhuis-
van de reacties op Uw per-
1
kosten is van toepassing.
soneelannonces,
dan
geven
Voor het
verkrijgen van een woning
kan
ruime medewerking worden
wij
u
ernstig in overweging
verleend.
om ,,E.-S.B.”
als medium in
1
Soflicjtatjes in te zenden aan de chef van het bureau Personeei-
te
schakelen,
voorziening, kamer 331, stadhuis, Rotterdam, binnen veertien dagen,
onder nr.
46.
Advertentie-afdeling
,,E.-S.B.”
Postbus 42
–
Schiedam.
1
E.-S.B. 3-2-1965
123
Indexeijfers aandelen
30 dcc.
H.
&
L.
22 jan. 29 jan.
(1953
=
100)
1964
1965
1965 1965
Algemeen
……………….
405
408
–
398
406
408
Intern. concerns
………….
568 582
–
566
574
582
Industrie
.
………………..
355
366-359°
366
364
Scheepvaart
…………….
146
148— 144
145 145
Banken en verzekering
236
242 —236
240
240
Handel enz
……………….
170
175-171
173 175
Bron:
A.N.P.-C.B.S., Prijscourant.
Aandelenkoersen.
Kon. Petroleum
…………
f. 158,20
f. 160,10 f. 168,40
Philips G.B .
…………….
f. 152,20
f. 154
f. 156,70
Unilever
……………….
f. 141,80
°
f. 138,60
f. 135,80
A.K.0.
………………..
498*
530+
527*
Expi. Mij. Scheveningen
220
212 208
Hoogovens, n.r.c…………..
558
5531
5254
Kon. Zout-Ketjen, n.r.c .
……
957
988
983
Amro Bank
……………..
f.
66,10
f.
69,30
f.
68
Nationale-Nederlanden, c……
784
767 785
Robeco
…………………
f. 230 f. 235
f. 237
New York. °
–
Dow Jones Industrials
874
894
903
Rentestand.
–
Langl. staatsobl. a) ………5,17
5,14
5,13
Aand.: internationalen a)
3,42
3,42
lokalen a) …………3,26
3,28
Disconto driemaands schatkist-
papier
……………….3′!,,
4
3
a)
Bron:
Veertiendaags Beursoverzicht Amsterdamsche Bank.
C. D. JONGMAN.
B
ehoeft
Uw staf
uitbreiding?
Verzuimt dan niet E.-S.B. voor Uw
oproep in te schakelen.
E.-S.B. biedt U een grote trefzeker
–
heid, 66k
bij
aspirant-leidinggevende
functionarissen in de commerciële,
administratieve of aanverwante sec-
toren.
Adv.-afd. E.-S.B.
–
Postbus 42 – Schiedam
-rec
‘,wiC
kan mên
te veel
en ook
te weinig
uitgeven
HET BETERE GENRE
3 d. Duitsland
v.a. f 87.-
8 d. BeierseAlpenv.a. f 280,- 3 d. Luxemburg
•,
f 93.-
8 d. Zwitserland
,,
f 280.-
4 d. Sauerland
,,
f122.-
8 d. Zeil am See
,.
f 285.-
4 d. 4-Landentocht
f 122.-
9 d. Tsjechoslow. ,,
330.-
5 d. Parijs, enz.
•,
f150.-
9 d. Wenen-Salzk. .,
f 375.-
5 d. Luxemburg
•.
f155.-
lu cl.
Riva-Venetlë ,,
360.-
5 d. Harzgebergte
,.
f 155.-
10 d. Wörthersee
,,
f 390.-
6 d. Neckardal
•,
f193.-
13-20 d. Spanje
,,
f
495.-
6
cl.
Zwarte Woud
•,
f194.-
13 d. Scandinavië
,.
f
615.-
6-7
cl.
Zwitserland
f220.-
14-20 d. Rome. enz. ,,
555.-
7
cl.
Berlijn
,.
f267.- 16 d. Yoegoslaviö
,,
f
700.-
7
cl.
Denemarken
,,
f345.-
21 d. Turkije
,,
1025.-
8
cl.
Rijnbootreis
•,
f155.-
21 d. Flnl. Lapland,,
1325.-
8 d. Tirol-Italië
f245.-
1
24.d. Griekenland
,,
1300.-
Met Pasen en Pinksteren 2 d. België en Duitsland ,.
f
52.-
9JV
STAND-
?&-J
PLAATSREIZEN
8
d. Ai’dennen
v.a.
f 128..
8 d.
Eifel
,,
f
131.-
‘
8d.Rl.Jn
,,
fl50.-
10
d. Oostenrijk
,,
f
180.-
10 d. Gardameer
,,
,
f 265.-
11
d.
Vorariberg
,,
f 245.-
11
d.
Tfroi
,,
f 255,-
11
d.
Montreux
,,
–
320,-
12 d. Oostenrijk
,,
285,-
12 d. Adriat.
Kust,,
310.-
12
d.
L.
Maggtore
,,
325.-
12 d. Lugano
,,
330..
12 d. Merano
,,
f 350..
13 d. Ital. Rtvira
,,
f 355.-
14
d. Spaanse
Kust,, f 355.-
NIEUW!
Prima
In
Vraagt onze speciale
,
Eigen Autocars
Vilegreizengids.
‘
1 Deskundige leiding 1
1965 ook VLIEGREIZEN
Hotelverzorging
1
t
De meeste mislukkingen
zijn vaak het
gevolg van het laatste
S
124
E.-S.B. 3-2-1965
De. .A van Aanpassing:van groot
gewicht voor uw bedrijfsverlichting
Volkomen aanpassing van de verlichting aan
Philips ,,TL” verlichting voldoet aan AL
elke bedrijfssituatie is van het grootste ge-
deze eisen:
wicht. Aanpassing is nodig van de licht-
.
Hoog rendement
door aan elkaar aange-
kleur, waartoê Philips in zes wit-tinten de
paste constructie van lampen,, armaturen
volledige mogelijkheid •biedt.
Aanpassing en voorschakelapparaten.
ook in toepassing, b.v. door speciale ,,TL”-
.
Blijvend goede lichtopbrengst
door juiste
lampen voor ruimten met grote vervuilings-
samenstelling en korreigrootte van het
kans. En ook is er aanpassing nodig van de
‘fluorescentiepoeder.
armaturen aan alle eisen en toepassingen
.
Grote bedrijfszekerheid
door precieze
die het bedrijf kan stellen. Een zaak dus yan
elektrodenconstructie en materiaalkeuze.
technik en ervaring.
•
Minimale’
wattverllezen door exacte di-
mensionering van de voorschakelappara-
Uite1aard
–
slechts weinigen zullen de toege-
tuur.
paste technieken volledig kunnen controleren. •
Volkomen aanpassing
aan elke bedrijfs-
Maar iedereen kan zekerheid hebben. Met
situatie door weldoordachte differentia-
Philips bedrijfsverlichting.
tie.
1-let bijzonder, instructieve boekje ,,Fraktische wenken voor Bedrjjfsverlichting” is ook
voor uw bedrijf gemaakt. Het wordt u per omgaande toegezonden na aanvraag
Philips Nederland n.v., Afd.
Bedrjifsverlichting
6, Eindhoven.
PHILIPS
!!!s
UBEDRIJFSVERLICHTINn
E.-S.B.
3-2-1965
125
DE HOGE AUTORITEIT
van de EUROPESE GEMEENSCHAP VOOR KOLEN EN
STAAL (N.G.K.S)
organiseert ten behoeve van haar kantoren
vergelijkende examens ter aanstelling van:
TWEE ADMINISTRATEURS
met enige kennis van wiskunde en met enige ervaring op
het gebied van economische studies (voor het Directoraat-
Generaal Economie-Energie te Luxemburg).
Nadere inlichtingen, toelatingsvoorwaarden en soli icitatie-
formulier werden opgenomen in het Publikatieblad van de
Europese Gemeenschappen, No. 4 van 18 januari 1965 dat in Nederland verkrijgbaar ïs bij:
STAATSDRUKKERIJ- EN UITGEVERIJBEDRIJF
Christoffel Plantijnstraat – ‘s-GRAVENHAGE
(Toezending tegen storting van f. 0,45 op postgirorekening
425300 – Gelieve het nummer van het Publikatieblad op
het girostrookje te vermelden – Betaling in postzegels kan
niet worden aanvaard.)
Uiterste datum voor inontvangstneming der sollicitaties:
18 februari 1965..
EGELS
EMEENTE
Nl
EN
11
Bij het bureau van de econoom, belast met algemeen eco-
nomische onderzoekingen, het uitbrengen van rapporten
en het opmaken van statistieken, kan worden geplaatst een
MEDEWERKER
De voorkeur gaat uit naar eenkracht op middelbaar of
academisch niveau.
Salaris nader overeen te komen.
Reis-, verhuis- en pensionkostenvergoeding conform rijks-
regeling.
Sollicitaties binnen 10 dagen na het verschijnen van dit
blad aan de econoom van de gemeente Velsen, Havenkade 19
te IJmuiden.
NILLMIJ
t ‘s-Gravenhage heeft gelegenheid tot plaatsing
van een academisch gevormd
econoom
in dc
functie van
AFDELINGSCHEF
en als zodanig belast met de dagelijkse leiding
van de afdeling
BELEGGINGEN
EFFECTEN EN LENINGEN
Naast de dagelijkse leiding van de afdeling,
welke met het bedrijfsleven en de financiële
wereld vele contacten onderhoudt, heeft dc
gezochte functionaris een belangrijk aandeel
in het maken van analyses met betrekking tot
het beheer van de effectenportefeuille en het
adviseren van de directie inzake lenings-
aanvragen, deelnemingen en liquiditeitsvraag-
stukken.
Met de hand geschreven sollicitatiebrieven ver-
gezeld van een recente pasfoto voor 15 februari
a.s. te richten aan de Nederlandse Stichting
voor Psychoteéhniek, Wittevrouwenkade 6,
Utrecht, onder nummer ESB 183575.
Abonneert U op
DE ECONOMIST
Maandblad onder redactie
van
Prof. P. Hennipman,
Prof. A. M. de Jong,
Prof. F. J. de Jong,
Prof. P. B. Kreukniet,
Prof. H. W. Lambers,
Prof. J. Tinbergen,
Prof. G. M. Verrijn Stuart,
Prof. J. Zij1stra
*
Abonnementsprijs f. 30; voor
studenten f.
15.
*
Abonnementen worden aan-
genomen door de boekhandel
en door Uitgevers
DE ERVEN F. BOHN
TE HAARLEM
Advertentietarieven op
oonvrage bij
N.V. Kon. Nederlandsche
Boekdrukkerij
H. A. M. ROELANTS
Postbus 42, Schiedam.
12
E.-S.B.
3-2-1965
Voor vacerende functies
en beschikbare krachten
Esso
ESSO NEDERLAND N.V.
op hoog niveau zijn de
advertentiekolommen
van
zoekt een
..Economisch-Statistische
Berichten”
MEDEWERKER PLANNING
&
het aangewezen
medium:
RESEARCH
le)
Omdat Uw
annonce
onder
de aandücht komt van stofper-
De stafgroep Planning
&
Research adviseert de afdeling Verkoop
bij het bepalen van het verkoopbeleid. De werkzaamheden liggen
soneel in
de
grote
bedrijven.
o.a. in het vlak van marktonderzoek, afzetprognose, prijsanalyse
en het verlenen van assistentie bij de budgettering.
2e)
Omdat Uw annonce wordt
Vereisten om in aanmerking te komen zijn:
gelezen door diegenen. dle de
•
Doctoraalexamen economie (of gehjkwaardige opleiding)
•
Belangstelling voor commerciële vraagstukken.
zakelijk belangrijke beslissingen
nemen, of daarbij
van
grote
Schriftelijke sollicitaties te richten aan Esso Nederland N.V.,
Postbus 110 te Den Haag, t.a.v. het Hoofd van de Afdeling Perso-
Invloed zijn.-.,
neelszaken.
EEN NEDERLANDSE N.V., die onder
andere betrokken is bij de leiding van grote
projecten in verschillende ontwikkelings-
landen over de gehele wereld, vraagt een
TOPFUNCTIONÂRIS
die belast zal worden met de
BUITENLANDSE BETREKKINGEN
Hij heeft een leidinggevende en organisatorische taak
ten aanzien van de in uitvoering zijnde projecten en is
tevens verantwoordelijk voor de coördinatie van het
werk met de. wetenschappelijke staf op het hoofdkan-
toor. Daarnaast verzorgt hij de contacten met buiten-
landse regeringen en diensten voor de werving van
nieuwe opdrachten en voor het overlég over de voor-
bereiding en uitvoering daarvan. Voor de vervulling
van deze functie zoekt men contact met een
ACADEMICUS
met uitgebreide. ervaring in een leidinggevende functie
op internationaal niveau. Leeftijd boven 40 jaar.
iBrieven met volledige inlichtingen,- ingezonden aan het bureau van dit blad
onder nummer E.-S.B.
5-1,
zullen zeer vertrouwelijk door de dfrectie persoonlijk
behandeld worden.
E.-S.B. 3-2-1965
127
Sluit uw verzekering bij de
Algemeene Friesche Levensverzekering-Maatschappij
VEREENIGING VAN LEVENSVERZEKERING EN LIJFRENTE
,,De Groot-Noordhollandsche van 1845″
Algemeene Friesche Schadeverzekering-Maatschappij N.V.
LEEUWARDEN, BURMANIAHUIS
AMSTERDAM, VAN BRIENENHUIS
ROTTERDAM DEN HAAG – UTRECHT – GRONINGEN – HENGELO – HAARLEM – ARNHEM
BESPAREN?
kom naarKôdak
t
1
want veel van uw kantoorwerk kan sneller, beter
•
I
en economischer worden gedaan dank zij het
•
‘ Kodak Verifax of Readyprint kopieersysteem. De
•
aanschafkosten van zo’n veelzijdig kopieer-
apparaat zijn snel terugverdiend omdat élles wat
4
getypt, geschreven, gedrukt of getekend is (in
–
,
welke kleur ook). haarscherp en duidelijk wordt
–
$ gekopieerd. Neem een Kodak Verifax als u van
I
uw
–
originelen steeds een. aanta
!
kopieën nodig
hebt… of .Readyprint voor één kopie per keer.
•
Kom naar KODAK…
en kies uw kantoorkopieerapparaat
Ve
n
Mair
Readvprint
In onze complete Verifax en Readyprint reeks
vindt u juist
dét apparaat, waarmee uw. kopleer-
problemen economisch worden opgelost. Bel of
schrijf naar KODAK N.V., postbus 338, Den Haag,
,J
. 0
$ Telefoon 070.614121, zodat wij weten dat u
o
a
komt… of vraag bezoek van één onzer des-
kundigen.
128
E.-S.B. 3-2-1965