eh
0
_
50e JAARGANG 3 FEBRUARI 1965-. No. 2476
0
VERZEIcEft,
ftA
t EVEN SV R ZEE £ RING
“
BANK
SC
samsom: een naam op de achtergrond
De achtergrond waarvan? Misschien van dag
in dag uit plezierig werken dank zij Samsom-
formulieren. Uitgekiende formulieren, aangepast
aan de wensen van het bedrijfsleven èn aan de
eisen van de wet. Speciale formulieren voor elke
bedrijfstak.
Samsm-formulieren: waarborg voor een beter
rendement!
N. Samsom n.v. afd. Ondernemingen
Alphen a/d Rijn, tel. (01720) 26 01.
H. BRONS Jr
MAKELAAR iN ASSURANTIËN
TELEFOON (010) 11.19.80 *
MAURITSWEG 23
ROTrERDAM-2
Bij een der onder het
MINISTERIE VAN SOCIALE
ZAKEN EN VOLKSGEZONDHEID
ressorterende
diensten kan worden geplaatst een
HOOFD VAN DE AFDELING
DOCUMENTATIE EN RESEARCH
die in staat moet zijn leiding en richting te geven aan
deze afdeling, die belast is met het verzamelen, selec-teren en bewerken van gegevens omtrent lonen en ar-
beidsvoorwaarden. Hij moet deze gegevens zelfstandig
kunnen analyseren en interpreteren.
Opleiding:
bij
voorkeur drs. in de economie met belang-
stelling en ervaring in de econometrische en/of statis-
tische richting.
Salaris:
f.
887,— –
f.
1633,— per maand, exclusief
5,3%
huurcompensatie. A.O.W.-premie voor Rijks-
rekening.
Schriftelijke sollicitaties onder no. 4-673417188 (in linker-
bovenhoek brief en env.) zenden aan de Rijks Psycholo-
gische Dienst, Bureau Personeelsvoorziening van de
Rijksoverheid, Prins Mauritslaan 1, ‘s-Gravenhage.
E C 0 N 0 M 1 S C H-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van de Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rot terdazp-6.
Telefoon redactie: (010) 25 29 39. Administratie: (010)
23 80 40. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam, Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Prieeldreef 1,
Dilbeek.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Abonnementsprijs:
franco
per post voor Nederland
f.
36,50
(studenten
f
25) per jaar.
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.
Losse exemplaren van dit nummer f. 1,25.
Advertenties:
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerj
H.A.M. Roelanis, Lange Haven 141, Schiedarn, tel. (010)
26 02 60, toestel 908.
Advertentie-tarief:
f.
0,36 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.
0,72 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren..
Fde
VAN
JIEDACTIE: L. H. Klaassen; H. W. Lambers;
.
J.
Montagne; J. Tinbergen; A. de Wit.
Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
Adjunct Redacteur-Secretaris: M. Hart.
AN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens
rs; J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick.
106
E.-S.B. 3-2-1965
Honderd jaar arme en rijke landen
Neen, deze regels worden natuurlijk niet geschreven ter
viering van het eeuwfeest van het bekende boekje van
Prof. Zimmerman ,,Arme en rijke landen”, maar wel ter
gelegenheid van het verschijnen van de tweede druk
ervan
1).
De nieuwe editie van dit werk verschilt op enkele
punten van de eerste druk (besproken in ,,E.-S.B.” van
18 mei 1960 door wijlen Prof. Koyck), en één van deze
verschilpunten betreft de in het opschrift genoemde hon-
derd jaren.
Tot de meer spectaculaire bijdragen die Prof. Zimmerman
in zijn studie levert, behoort stellig zijn schatting van de
verdeling van het wereldin-
komen. Bevatte de eerste druk
schattingen voor 1913, 1929
en
1957,
thans gaat de auteur
zelfs terug tot 1860 en verge-
lijkt de cijfers voor dat jaar
met die van 1960. Ondanks de
schaarste aan gegevens slaag-
de Zimmerman er in, voor
tien gebieden (tezamen bijna
de gehele wereld omvattend)
de ontwikkeling van het in-
komen per hoofd der bevol-
king, in constante prijzen, te
schatten voor de afgelopen
honderd jaar. De uitkomsten
zijn vermeld in nevenstaande
tabel.
Het gelijke groeipercentage dat voor het gemiddelde
wereldinkomen werd gevonden voor de eerste en voor de
tweede helft van de honderdjaarsperiode was voor de
auteur (en voor ons) een verrassing. Opmerkelijk zijn ook
de veranderingen in de relatieve posities: Oceanië is terug-
gevallen, de Sowjet-Unie heeft de grote achterstand op
N.W.-Europa ingelopen en heeft – volgens deze cijfers –
dit gebied zelfs gepasseerd, Japân klom van. de1aagste
plaats zo ver omhoog dat het ,,lös” is van de staart van
uitgesproken arme landen (dezelfde in 1860 als in 1960)
die de helft van de wereldbevolking herbergen.
1)
Dr. L. J. Zimmerman: ,,Arme en rijke landen – een eco-
nomische analyse”, A.lbani, ‘s-Gravenhage 1964, 2e geheel her-
ziene druk, 163 blz., f. 9,25.
Zimmermans eigen commentaar bij deze cijfers is: ,,Wij
kunnen ons voorstellen, dat iemand ons ijs te dun vindt
omop te schaatsen. Maar als Hollanders weten wij, dat
een dergelijk oordeel zeer persoonlijk is”. Het ijs is inder-
daad dun èn glad, maar de auteur rijdt een voorzichtige
schaats. Hij concludeert dat de verdeling van het wereld-
inkomen in de afgelopen eeuw veel ongeljkmatiger is ge-
worden, en dat het gemiddeld inkomen een onverwacht
grote stijging vertoond heeft. De seculaire groei van Neder
–
lands per capita inkomen (1,0 pCt. per jaar) bleef duidelijk
achter bij de gemiddelde toeneming.
De hier besproken nieuwe
bijdrage vinden we in het
tweede hoofdstuk van Zim-
mermans boek. Ook het derde
hoofdstuk is ten dele sub-
stantieel gewijzigd. Voor een
zevental belangrijke gegevens
(opbouw beroepsbevolkiug,
energieverbruik, arbeidsuren
per week, procentuele belas-
tingopbrengst e.d.) wordt de
samenhang met het per capita
inkomen statistisch gea.naly-
_____ seerd; dit leidt tot een ver-
gelijking van de ty’pische struc-
tuur van een arm land ($ 200
– per hoofd) met die van een
rijk land ($ 800 per hoofd).
De hoofdstukken 1 en 4-6 zijn niet ingrijpend veranderd,
al is thans het accent meer gelegd op organisatorische pro-
blemen dan op de kapitaalvorming alleen. Een nieuw toe-
gevoegd hoofdstuk 7 zegt iets over de handelsbetrekkingen.
Zimmerman verwacht voor de arme landen meer heil
van exportdiversificTatie dan van prijsstabilisatie, maar
naar mijn smaak is het betoog hier wat oppervlakkig;
er is ook geen reden om deze zaken als alternatieven
te zien.
Ook voor deze tweede editie geldt ten volle de uitspraak
gedaan aan het eind van de eerste recensie: een interessante
en veelzijdige studie, ook voor de niet-vakeconomen uit-
stekend leesbaar.
Papendrecht.
H. LINNEMANN.
Inkomens per
hoofd
(in
$
van 1952-’54) en hun toeneming
Procentuele toeneming
per jaar
1860
1913
1960
1860- 1913-
1860-
1913
1960 1960
Noord-Amerika
420
1.000 1.900
1,65
141
1,54
440
580
1.020
0,52
1,25
0,84
N.w.-Europa
230 460
860
1,31
1,34
1,33
Sowjet-Unie
95
160
890
1,00
3,72
2,26
Oceanië
………..
ZO-Europa
…….
110
200
420
1,14
1,59
1,35
Latijns-Amerika
100
160
330
0,89
1,55
1,20
Japan
………….
40
90
300
1.44
2,59 2,03
verre Oosten
50,
.
90
120
1,12
0,63 0,89
Zuid-Oost Azië
48
.
65
70
0,52
0,16
0,38
China
…………
44
47
110
0,13
1,83
0,92
Gemiddeld
90 200
1
400
1,52 1,52 1,52
Bron:
het in voetnoot 1 genoemde boek, Tabel 2.4, blz. 30.
Blz.
Honderd jaar arme en rijke landen,
door Drs. H.
Linnemann …………………………….
107
Een stap in de goede richting,
door Dr. W. Albeda..
108
Hei distributiepatroon van tabaksfabrikaten,
door
Drs. R. F.Pasman………………………110
Olie onder de zeebodem,
door F. S. Noordhoff. ….
114
Het tarief der geidboeten in verband met de geld-
ontwaarding, door Dr. J. H. C. Lisman………
116
Blz.
De nieuwe bankwetgeving in Zuid-Afrika,
door
Drs. W. Koster………………………..
117
Ingezonden stuk:
Documentatie voor het middelgrote bedrijf,
door
W. Scharloo met een naschrift van Ir. J. G. de
Groot…………………………….
119
Geld- en.kapitaalmarkt,
door Dr. C. D. Jongman..
122
E.-S.B. 3-2-1965
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
107
Een stap in de goede richting
Het gemeenschappelijk
uitgangspunt.
Kennisneming van het rapport ,,Herziening van het
ondernemingsrecht” van de Commissie-Verdam brengt mij
tot een enigszins mistroostige constatering. Het rapport
is geschreven door een commissie van wetenschapsmensen
met sociaal-politieke belangstelling en door politici met een
sociaal-wetenschappelijke inslag. Men heeft bij de samen-
stelling kennelijk ,,partis pris” willen voorkomen. De werk-
geversorganisaties zijn evenzeer afwezig geweest als de
vakverenigingen. En toch is het rapport zo verdeeld als
een… S.-E.R.-advies. De gemeenschappelijke wetenschap-
pelijke basis is kennelijk niet in staat gebleken om de com-
missieleden bijéén te brengen. De politiek bracht scheiding,
waar in S.-E.R.-adviezen zo vaak de sociale scheidslijnen
de doorslag geven.
Wat zit er achter de onenigheid in dit rapport? Is het de
tegenstelling tussen sociaal-progressief en sociaal conser-
vatief denken? Ongetwijfeld speelt deze tegenstelling een
rol. Gaat het om de bereidheid om gevestigdé posities
(vested interests) aan te tasten en om het verlangen om de
gevestigde posities niet prijs te geven? Ook deze kant is
er aan. Toch mag de vraag gesteld worden of er injaatste
instantie niet méér aan de hand is. Of hier 66k niet mee-
speelt een soort koitsluiting tussen het denken vanuit de
bedrijfshiërarchie enerzijds en het denken van progres-
sieve wetenschapsmensen en politici. Indien dit waar is,
is dan de tegenstelling in het rapport te herleiden tot de,
door Prof. Van Zuthem
1)
onder de aandacht gçbrachte,
tegenstelling tussen ,,managementssociologie” en arbei-
derssociologie”? De tegenstelling dus tussen het eenzijdig
denken vanuit het gezichtspunt van de manager en het
denken vanuit het gezichtspunt van de arbeiders. Van
Zuthem wees er echter op, dat er eigenlijk geen ,,arbeiders-
soÇiologie” bestaat. De managementspositie wordt alom
zo sterk gewaardeerd, dat de eenzijdigheid, die de arbeiders-
sociologie zou betekenen, doorgaans wel wordt ver-
meden.
Het rapport Verdam lezend moet men Van Zuthem wel
gelijk geven. Meerdèrheden noch minderheden onder-
schatten de betekenis van het management. De verschillen
van opinie zijn daarom wel belangrijk, maar niet fundamen-
teel. Ik wil dit toelichten.
De aandeelhouders en werknemers.
In de voorstellen van de commissie komt er geen wijzi-
ging in de positie van het management. Een herverdeling
van zeggenschap wordt voorgesteld tussen aandeelhouders,
commissarissen en werknemers. Deze herverdeling komt,
voor zover het de aandeelhouders en de commissarissen
betreft, neer op een bevestiging van de gegroeide praktijk.
De aandeelhouders verliezen (formeel juridisch) bepaalde
rechten (het benoemingsrecht van de bestuurders gaat van
de aandeelhouders over op de commissarissen, commis-
sarissen krijgen nu het recht om de jaarrekening vast te
stellen). Daartegenover staat een sterkere bescherming
(de betere normen voor de jaarverslaggeving, het enquête-
recht, de certificaathouders). De werknemers krijgen ook
een betere bescherming (het enquêterecht, de onderne-
1)
,,Managementssociologie en arbeiderssociologie”, Kampen
1963.
mingsraad kan zich op een wat breder terrein bewegen,
bovendien kunnen zij 1 of 2 commissarissen voordragen),
maar wezenlijke rechten
krijgen
zij er niet bij. De algemene
vergadering van aandeelhouders benoemt, ook in het
meerderheidsvoorstel, de meerderheid der commissarissen
en blijft beslissen over de bestemming van de winst en de
wijze waarop een ëventueel verlies wordt verwerkt (blz.
125).
De winst komt immers, zegt de meerderheid, in be-
ginsel aan de aandeelhouders toe. Weliswaar wordt toe-
gegeven, dat bij deze beslissing rekening moet worden
gehouden met de grenzen getrokken door statuten, door
regelingen van publiekrechtelijke aard en door de vnnoot-
schap bindende overeenkomsten (bijv. winstdelingsrege-
lingen) maar dit spreekt vanzelf. Op dit belangrijke punt
is het verschil tussen meerder- en minderheid niet zo
fundamenteel als het schijnt. Het rapport Vermogensaan-
wasdeling, dat de drie vakcentralen vorig jaar publiceerden,
gaat er bijv. bepaald
niet
van uit dat de winst in principe
(alleen) aan de aandeelhouders toekomt.
Bij de herverdeling van bevoegdheden (van macht zo
men wil) zijn de werknemers niet de sterkste profiteurs.
Dit blijkt uit de nieuw voorgestelde bevoegdheden van de
ondernemingsraad. De visie van ,,vele leden” (de meerder
–
heid dus) op de ondernemingsraad wordt als volgt om-
schreven:
,,een instelling die, omdat ze dicht bij de werknemers staat,
een verbetering in het contact tussen leiding en werknemers kan
bewerkstelligen. De leiding kan ten overstaan van de werk-
nemersleden inzicht geven in haar beleid en uiteenzetten, waarom
bepaalde maatregelen al of niet
zijn genomen.
Zij kan daar
voorts mededeling doen van haar toekomstplannen,
voor zover
die de belangen der werknemers raken,
en misverstanden die bij
hen leven, wegnemen”
2).
Het lijkt nauwelijks nodig om na deze passage nog toe
te voegen: –
,,De commissie is niet blind voor een drietal bezwaren, dat
aan een vèrreikende versterking van de positie van deze instel-
ling kah kleven”.
De commissie wil geen vèrreikende versterking.
Zij ziet
in de ondernemingsraad een communicatieschakel en geen
orgaan van medezeggenschap.
De versterking van de ondernemingsraad die voorge-
steld wordt, is daarom wel belangrijk, maar niet ingrijpend.
Zo betreur ik het, dat de meerderheid niet de opvatting
van Den Uyl overgenomen heeft, dat de ondernemings-
raad recht van beroep zou moeten hebben tegen beslis-
singen van de werkgever. De mogelijkheid openen dat
ondernemingsraadsleden zich laten vergezellen van een
deskundige lijkt zeer aantrekkelijk, maar de werkgever kan
tegen een bepaalde deskundige bezwaar maken. Dit laatste
lijkt redelijk, maar bij ontstentenis van het beroepsrecht
van de ondernemingsraad zou er een verkeerd gebruik
van kunnen worden gemaakt.
Tekenend is ook, dat de ondernemingsraad wèl mee
zou mogen spreken over de
gevolgen
van structurele ver-
anderingen, maar dat de betrokken veranderingen zelf
niet vöér het nemen der beslissing aan de orde behoeven
te worden gesteld in de ondernemingsraad. Ook op dit
punt ben ik geneigd de heer Den Uyl bij te vallen.
2)
Blz. 86; cursivering van mij.
108
E.-S.B.
3-2-1965
Ook ten aanzien van de bespreking der jaarrekening
blijft
bij
de herverdeling der bevoegdheden de werknemers-
groep achter bij de aandeelhouders, als de meerderheid
haar zin krijgt. Anders dan in het geval van de aandeel-
houdersvergadering kan de werkgever, indien daar van-
wege de vertrouwelijkheid aanleiding voor is, volstaan met
een samenvatting. Gelukkig stond Den Uyl bij zijn be-
zwaar tegen discriminatie tussen aandeelhouders en werk-
nemers op dit punt niet geheel alleen.
Dat aan de werknemers nu ook een beperkt enquête-
recht toekomt, wekt voldoening. Merkwaardig vind ik het
wèl, dat dit recht door de vakcentralen zou moeten worden
uitgeoefend. 1n de visie van de meerderheid op de onder-
nemingsraad past inderdaad niet de door elk van de 3
vakcentralen voorgestelde constructie, dat dit recht aan
de ondernemingsraad toe zou moeten komen. Maar de
bezwaren die men er tegen heeft om dit enquêterecht aan
de betrokken vakorganisaties toe te kennen, zijn naar mijn
mening weinig overtuigend.
De winnende partij: de
commissaris.
De winnende ,,partij” bij de voorgestelde herverdeling
der bevoegdheden wordt gevormd door de commissarissen.
Er wordt door de meerderheid van negen leden voorge-
steld om hun taak nieuw te formuleren. De voorgestelde
formulering (binnen het raam van het algemeen belang
hun taak te vervullen ten behoeve van het geheel van de
belangen der vennootschap en der met haar verbonden
onderneming) vormt een bevestiging der gegroeide prak-
tijk
3).
Dat de commissarissen nu, gehoord aandeelhouders
en werknemers (zie echter boven), ook de jaarstukken
goedkeuren vormt eigenlijk ook een bekrachtiging van
een gegroeide situatie. Zij benoemen voorts de bestuurders
der N.V. Deze voorstellen vormen een tenminste formele
versterking van de commissarispositie.
De aldus versterkte groep commissarissen wordt nu
verder verrijkt door het voorstel, dat de werknemers één
commissaris of indien de raad van commissarissen uit
meer dan vijf personen bestaat, tenminste twee commis-
sarissen benoemen. Hoewel dus op dit punt geen volkomen
symmetrie gebracht is in de verhouding tussen ,,kapitaal”
en ,,arbeid” is dit bedoeld als een stap in die richting. Een
vergelijking met de Duitse wetgeving zou duidelijk kunnen
maken hoe bescheiden deze stap is. Maar het ging dan
ook in het Mitbestimmungsgesetz van 1951 en trouwens
ook in het minder ver gaande Betriebsverfassungsgesetz
van 1952 om een andere zaak dan in het rapport Verdam.
Het rapport Verdam (althans de meerderheid) tracht een
zekere symmetrie te brengen in de positie van werknemers
en aandeelhouders, onder handhaving van de sterke en on-
afhankelijke positie van het management. De Duitse voor-
stellen, en vooral het Mitbestimmungsgesetz, geven de
werknemers en de aandeelhouders een veel sterkere greep
op het management zelf
4).
Zie Dr. Ir. de Boer: ,,De Commissarisfunctie”, Amsterdam
1957.
Zie Volgt en Weddigen: ,,Zur Theorie und Praxis der Mit-bestimmung”, Erster Band, Berlin 1962.
Over de positie van een door de werknemers aan te
wijzen commissaris is de laatste jaren nogal wat discussie
geweest. Zie ik het goed, dan is er zöwel bij het N.V.V.
als bij het N.K.V. een sterke neiging om aan een ver-
sterking van de positie van de ondernemingsraad de voor-
keur te geven boven de introductie van de ,,werknemers-
commissaris”. Deze voorkeur is te begrijpen, omdat de
ondernemingsraad dichter bij de werknemers staat en in
sterkere mate representatie kan betekenen dan een plaats
in de raad van commissarissen. Daarbij komt, dat de
betekenis van de werknemerscommissaris in sterke mate
zal afhangen van de persoonlijke kwaliteiten van de geko-
zene, en de medewerking van zijn collega’s. Toch is de
bevoegdheid van de werknemers om een deel der commis-
sarissen aan te wijzen binnen de opzet van de meerderheid
der commissie, die het immers te doen is om de symmetrie
van de positie ,,kapitaal” en ,,arbeid” in de onderneming,
essentieel te achten. Zonder deze bevoegdheid blijft het
primaat van de factor kapitaal in de onderneming, en daar
wil de meerderheid van af, onverlet.
De commissaris-algemeen belang, zoals die door 3
leden, op het voetspoor van de Wiardi Beckmanstichting,
is voorgesteld, lijkt mij voor de meeste N.V.’s niet nodig.
Toch kan de vraag gesteld worden of deze constructie op
den duur voor de zeer groten, gegeven hun betekenis voor
de nationale economie, wel zo onaanvaardbaar zou moeten
worden geacht.
Conclusie.
Het verschil tussen meerderheid en minderbeid in het
rapport is wel belangrijk, maar niet fundamenteel. Met
deze vaststelling vingmijn beschouwing aan. Beiden blijven
uitgaan van de positie van het management zoals dat in
Nederland gegroeid is. Werkelijk principiële verschillen
zouden naar mijn gevoel pas naar voren komen wanneer
men, in plaats van uit te gaan van de symmetrie der positie
van aandeelhouders en werknemers, zoals de meerderheid
(niet altijd consequent) tracht te doen, uit zou gaan van
het primaat van de factor arbeid. Dan zouden aan de
werknemers meer reële bevoegdheden kunnen toekomen
dan aan de aandeelhouders. Dan zou niet worden voor-
gesteld om de rollen beter te verdelen tussen kapitaal en
arbeid, maar om die rollen om te draaien. Fundamentele
verschillen zouden ook naar voren komen wanneer, zoals
in het Mitbestimmungsgesetz, de positie van het manage-
ment zelf in het geding komt.
Inmiddels zijn de verschillen tussen meerderheid en
minderheid toch niet van belang ontbloot. Voor de min-
derheid is het primaat van de factor ,,kapitaal” ten aanzien
van de zeggenschap onaantastbaar. Het belangrijkste ver-
schil is, dacht ik, daar gelegen, waar de vraag gesteld wordt:
hoe ver strekt zich de verantwoordelijkheid van de werk-
nemer uit? Beperkt zij zich tot de verantwoordelijkheid
voor de eigen taak, of behoort ieder mee-verantwoordelijk
te zijn voor het geheel? In het eerste geval heeft de minder-
heid gelijk wanneer zij stelt:
,,De inspraak van de ,,arbeid” in het moderne ondernemings-
gebeuren is in de praktijk veelvormig en in feite in vele gevallen
van beduidend meer betekenis dan die van het ,,kapitaal” (de
(slot onderaan volgende blz.)
(1 M.)
0
Nve S L
A
VENBURGS BANK
0
E.-S.B. 3-2-1965
109
Het distributiesysteem van de tabaksverwerkende
industrie in Nederland heeft een gemengd of samen-
gesteld karakter. Deze industrie levert ca. 75 pCt. van
de produktie bestemd voor het binnenland af aan gros-
siers, terwijl het ômvangrjke vertegenwoordigers-
apparaat tevens de resterende 25 pCt. afroomt
bij
de
grootste verkooppunten. Schrijvers tonen aan, dat voor
de individuele onderneming een enkelvoudige afzet via
grossiers besparingen oplevert, die effectiever kunnen
worden aangewend in hogere rabatten aan de distri-
butieschakels en/of in propagandacorpsen.
Het distributiepatroon
van tabaksfabrikaten
Kaiikteristieke elementen van de tabaksindustrie.
Onder tabaksindustrie verstaan we de sigaren-, sigaret-
ten- en kerftabakproduktie.
De sigaretten- en kerftabakindustrie is vrijwel sinds het
begin van haar ontstaan een werkelijke industrie geweest,
d.w.z. de produktie gebeurde vrijwel geheel of voor een
groot deel machinaal.
De sigarenindustrie daarentegen is na de tweede wereld-
oorlog pas schoorvoetend tot mechanische produktie
overgegaan, dus een werkelijke industrie geworden.
V5ôr de tweede wereldoorlog was het sigarenmaken in
feite een ambacht. De produktie geschiedde bijna geheel
handmatig. Wél waren de sigarenmakers centraal bij el-
kaar in grote werkplaatsen gebracht, in tegenstelling tot
de jaren omstreeks 1900 toen nog vele sigarenmakers
thuiswerkers waren, doch machines werden nauwelijks in
het produktieproces ingeschakeld. En aangezien de sigaren-
industrie van oudsher de belangrijkste was uit de groep die
tezamen de tabaksindustrie vormt, heeft zij tot de huidige
dag haar stempel gedrukt op de distributie van de tabaks-
produkten.
Willen wij een analyse van de distributie van de tabaks-
artikelen maken, dan kunnen we de invloed die de drie
groepen produkten op het distributiepatroon gehad hebben,
niet buiten beschouwing laten. De sigarenindustrie was
in oorsprong ambachtelijk en dus traditioneel. Er was
in het verleden een groot aantal sigarenprodukten en de
aandacht werd – zoals dat altijd in de ambachtelijke
sfeer gaat – gelegd op het produkt en de kwaliteit ervan.
Aan de afzet werd in verhouding tot de fabricage weinig
aandacht besteed. De klant kwam van oudsher bij de
ambachtsman om zijn inkoop te doen en niet omgekeerd.
De belangstelling van de sigarenfabrikant lag dan ook
veel meer
t
op het gebied der produktie dan op dat van de
afzet. Hij maakte vrijwel geen studie van zijn afzetmarkt.
De schakels die tussen hem en de consument zaten had
hij nodig, maar naarmate zijn produktie toenam, voelde
hij van de groot- en kleinhandel een bedreiging uitgaan
(vervolg san vorige blz.)
kapitaalverschaffers). De inspraak is – terecht – gerelateerd
aan de plaats die de ,,arbeider” in de onderneming inneemt:
naarmate de functie ,,hoger” is, bestaat er meer inspraak”
5).
Onder medezeggenschap verstaat de minderheid dan
ook ,,het meespreken en mee-oordelen van de werknemer
over die aangelegenheden der onderneming, waarover hij,
gezien zijn plaats en taak in de onderneming, met kennis
van zaken kan oordelen onder erkenning van de centrale
verantwoordelijkheid van de ondernemer en de daaruit
voortvloeiende gezagsverho udingen”
6).
Naar mijn gevoel verwart de minderheid hier delegatie
van bevoegdheden met medezeggenschap. Hoezeer de min-
derheid ook gelijk heeft, wanneer zij wijst op de grote
betekenis van een verregaande delegatie van verantwoor-
delijkheden, zij mist door deze begripsverwarring het
essentiële punt. Dat punt is omschreven door de meerder-
heid, als zij stelt: ,,Wat wèl verlangd mag worden, is een
structuur die waarborgt dat de leiding het vertrouwen bezit
van allen die haar hun belangen hebben toevertrouwd”
7)
Daarvoor is nodig dat de leiding verantwoording aflegt
van haar beleid ook tegenover het personeel en niet zoals
5)
Zie blz. 104.
thans slechts verantwoording af te leggen heeft aan de
aandeelhouders.
Wanneer ik concludeer, dat mijn sympathie vooral
uitgaat naar de opvattingen van de enkele malen optre-
dende kleinst mogelijke minderheid van de commissie,
maar dat ik verder positief sta tegenover het meerder-
heidsstandpunt, dan kan dit de lezer na het voorgaande
nauwelijks verbazen.
Ik meen voorts wel duidelijk te hebben gemaakt, dat
naar mijn mening van enige aantasting van de positie van
het management in het meerderheidsstandpunt geen
sprake is. Zorgen over dè ,,slagvaardigheid”, vrees voor een
,,everiwichtige besluitvorming”, die ,,fundamenteel zou
worden aangetast” (zoals de minderheid op blz. 103 stelt)
]ijken mij sterk overdreven. Het meerderheidsstandpunt
lijkt mij een belangrijke stap in de goede richting.
Ten slotte. De vraag moet gesteld worden of de commissie
het zich – net zoals zoveel andere commissies overigens –
niet iets te gemakkelijk heeft gemaakt door zich niet bezig
te houden met de vele kleinere ondernemingen.
Utrecht.
Dr. W. ALBEDA.
Zie blz. 29. Zie blz. 23.
110
E.-S.B.
3-2-1965
op zijn winstmarges. Als reactie hierop nam hij een ver-
dedigende houding aan t.o.v. zijn distributiekanalen.
Gezien in het licht van de ontwikkeling van ambacht naar
industrie een begrijpelijke reactie, temeer omdat de sigaren-
consumptie een vrij inelastisch karakter heeft en niet die
enorme consumptietoename zag als bij veel andere snel-
omlopende verbruiksartikelen.
De verdedigende houding t.a.v. de sigarenprodukten
werd belichaamd in een Vrij straffe marktordening in de
vorm van het Sigarenkartel.
Ook in de kerftabak ziet men een uit de industrie zelf
voortkomende marktordening, die echter niet een der-
mate straf patroon heeft als dat in de sigarenindustrie het
geval is.
In de sigarettenindustrie, een veel jongere tak van de
tabaksindustrie en dus niet met een lange traditie uit de
ambachtelijke sfeer belast, zien we nauwelijks afspraken
die de industrie zelf of de distributiekanalen op bindende
wijze beïnvloeden. Deze korte schets van de ontwikkeling
van de tabaksindustrie is noodzakelijk om de huidige
situatie te begrjpeh bij de distributie van tabaksfabrikaten.
De huidige situatie komt het duidelijkst bloot te liggen
bij een consequente marketingbenadering zoals onder-
staand volgt. Deze werd uitgevoerd door Drs. J. H. T. de
Jong, waarvoor ik hem gaarne erkentelijkheid betuig.
Probleemstelling.
Het doel van deze marketinganalyse is:
na te gaan hoe het distributiepatroon zich ontwikkelt;
de gevolgen van deze ontwikkeling te bestuderen
voor de effectiviteit der distributiemethoden en rentabili-
teit der distributiekanalen.
Ontwikkeling van het distributiepatroon.
in de tabaksverwerkende industrie is sprake van een
samengesteld afzetsysteem, waaronder wordt verstaan dat
de gehele afzet niet langs dezelfde schakels zijn weg vindt
naar de eindverbruiker. De produktie, bestemd voor het
binnenland, wordt voor 75 pCt. geleverd aan grossiers,
terwijl 25 pCt. rechtstreeks wordt genoteerd bij en geleverd
aan de grootste verkooppunten, vooral speciaalzaken in
tabaksfabrikaten.
In onderstaand overzicht geven wij een beeld van de
kanalen waarlangs de tabaksproduktie, bestemd voor het
binnenland, zich bewoog in de jaren 1955 en 1963. Hierbij
moet worden opgemerkt, dat de cijfers over 1963 nog niet
precies bekend zijn, doch zo goed mogelijk zijn benaderd.
Distributiekanalen van de tabaksproduktie (in pCt.)
Produkt
Jaar
bestemd vo
ie
or
Aan grossier
AanJletall
het binnenland
s en
1955
……………
100
70
30
1963
……………
100
75
25
Totale detail-
Speciaalzaken
gespecialiseerde
Jaar
handelsomzet
verkooppunten
1955
……………
100
1
62
38
1963
……………
100
49
51
Uit deze cijfers is de volgende ontwikkeling af te lezen:
De grossier neemt als afnemer van de industrie aan
betekenis toe.
De speciaalzaak boet als distributiekanaal sterk aan
betekenis in.
De niet gespecialiseerde verkooppunten nemen als
distributiekanaal sterk aan betekenistoe.
Effectiviteit en rentabiliteit van distributiemethoden en
distributiekanalen.
Afzetschema’s.
Het Alderson – Van Muiswinkeleffect
1)
geldt voor het
aantal handelscontacten onder verschillende enkélvoudige
afzetschema’s. Dit zijn afzetschema’s, waarbij de gehele
afzet langs dezelfde schakels zijn weg vindt naar de eind-
verbruiker. Bij volledige réchtstreekse leverantie van m
fabrikanten aan n verkooppunten is het aantal handels-
contacten mn per bezoekperiode. Bij inschakeling van
g grossiers, die de gehele produktie doorleveren aan de
verkooppunten, zal het aantal contacten verminderen tot
g (m + n), waarbij is uitgegaan van de veronderstelling,
dat alle grossiers alle verkooppunten bezoeken. Zelfs dan
zal er nog sprake zijn van besparingen aan contacten bij
volledige leverantie via de grossier. Bij tabaksfabrikaten
werkt het Alderson-Van Muiswinkeleffect nog gunstiger
uit omdat bij dit dagelijkse verbruiksgoed met volledige
detailspreiding op 41.000 verkooppunten sprake zal zijn
bij een enkelvoudig afzetschema van een zekere order-
concentratie der individuele verkooppunten bij de gros-
siers, dus van een verdeling der veFkooppunten over de
ruim 250 grossiers. Het aantal contacten bij volledige
leverantie via de grossier zou dan zijn g (m + = gm + n –
g
contacten per bezoekperiode.
De besparing aan contacten kan in dit geval geschreven
worden als mn – (gm + n). Overigens hangt het dan nog
af van de kosten der andere marketinginstrumenten of
leverantie via de grossier rationeel zou zijn.
Het Alderson- Van Muiswinkeleffect gaat evéneens op
voor het huidige samengestelde afzetsysteem van tabak.
Wanneer door m producenten geleverd wordt aan g gros-
siers en teveiis aan o verkooppunten, is het totaal aantal
handelscontacten: m (g + o) + (n – o), waarin (n – o)
de grossierscontacten voorstellen.
Bij volledige afzet via de grossier blijft het aantal con-
tacten per periode gm + n, zoals boven reeds berekend is.
De besparing aan contacten per periode bedraagt bij
overstag gaan van gemengde aflevering op uitsluitende
leverantie via de grossier: mg + mo + n – o. – mg – n =
mo – o contacten per bezoekperiode = o (m – 1).
Bij een contactfrequentie van f maal per jaar en ver-
tegenwoordigerskosten per bezoek van k gulden, is de
financiële contactbesparing
per jaar bij uitsluitende leve-
rantie via de grossier: k. f. o. (m – 1), wanneer we ver-
onderstellen, dat ieder contact een order oplevert, dus het
trefpercentage 100 pCt. is.
Deze financiële contactbesparing komt dan tot stand in
het marketinginstrument vertegenwoordigersapparaat, dus
in de orderverkrijgings- of orderbewerkingskosten. Het
kiezen van een ander afzetschema brengt bovendien be-
sparingen tot stand bij de orderverwerkingskosten, zoals
administratie-, voorraad-, incasso-, expeditie- en vracht-
kosten. De besparing in de laatste kostensoort zal boven-
dien progressief toenemen in verband met de kwantum-
kortingen, die de vervoermaatschappijen geven bij toe-
nemend gemiddeld gewicht per zending. W. zullen in de
formule slechts werken met constante vrachtkosten per
order.
1)
,,Het Commercieel beleid bij Verkoop en Inkoop” door
Prof. Dr. P. J. Verdoorn. Bedrijfseconomische Monographieën
XXXIV, hoofdstuk 12,6.
E.-S.B.
3-2-1965
111
De financiële besparing
bij
uitsluitende leverantie via de
grossier wordt dan:
(k + e + a)
f.
o (m – 1), waarin e zijn de expeditie-
en vrachtkosten per order en a de administratie- en in-
cassokosten per order.
Bij deze benadering is verondersteld, dat de omzet
onder volledige leverantie via grossier gelijk is aan de
omzet
bij
gemengde afzet.
Bovendien is geabstraheerd van de besparing aan voor-
raadkosten, die het gevolg is van lagere ijzeren voorraden
bij uitsluitende leverantie aan de grossier. Ook de vracht-
tariefreducties zijn zoals reeds vermeld buiten beschouwing
gelaten.
Marketing-mix.
Nu zal moeten worden nagegaan of tegenover de be-
sparing in orderverkrijgings- en orderverwerkingskosten
elders in de marketing-mix misschien kostenverhogingen
of opbrengstverminderingen staan
bij
uitsluitende leve-
rantie via de grossier.
Het is denkbaar dat bij de gegeven
assortimenten en
kwaliteiten
de door grossiers verrichte diensten in kwali-
teit afnemen omdat zij bij volledige leverantie aan de
verkooppunten van het gehele binnehlands verbruik bijv.
minder bereid zijn bepaalde produkten van bepaalde
producenten te pousseren. De verkrjgbaarheid van die
produkten zou dan afnemen, wat opbrengstverminderend
werkt door geringere spreiding der artikelen.
De
reclame
kan door het bovengenoemd effect aan
effectiviteit inboeten, wat ernstiger is omdat de daaruit
voortspruitende opbrengstvermindering een meermalig ver
–
schijnsel is. Bovendien kan het gebrek aan contact der
producenten met de verkooppunten leiden tot geringere
spreiding van pint-of-sale-materiaal en gebrek aan
marktinformatie.
De opbrengsten verminderen tevens omdat
bij
leverantie
via de grossier een lagere
prijs per eenheid wordt gemaakt.
Over de rechtstreekse leveranties kan het grossiersrabat
namelijk in fabrikantenzak gehouden worden.
Uitsluitende leverantie via de grossier kan dus boven-
genoemde drie opbrengstverminderende effecten ten gevolge
hebben, die resp.
VA, VR
en Vp genoemd zullen worden.
Vp is exact te benaderen. Dit zijn namelijk de extra-
rabatten over de rechtstreekse leveranties v en deze zijn
als volgt te symboliseren:
V
(Ug –
ud)
waarin ug is de korting aan grossiers en
Ud
de korting aan detaillisten. Bij een gemiddeld winst-
percentage w is de winstderving ten gevolge van
VA
en
VR
gelijk aan
w
(VA + VR).
Uitgaande van ‘maximale winst als primaire doelstelling
van het marketingbeleid geldt, dat volledige leverantie via
de grossier moet worden verkozen boven het gemengde
systeem, wanneer de kostenbesparing van orderverkrjgings-
en orderverwerkingskosten de winstderving uit hoofde van
opbrengstvermindering plus de kostenstijging door rabat-
verhogitig overtreft. Of als
(k+e+a)f.o(m-1) >v(u
g
—ud)+w(VA
+VR).
Het is echter denkbaar, dat voor menig ondernemer de
doelstelling primaire winst niet opgaat, omdat winst secun-
dair en marktaandeel primair is. Voor deze ondernemers
kan voor w
(VA + VR)
geschreven worden dR + dA,
waaronder de marketingkosten worden verstaan, die
additioneel gemaakt moeten worden om het omzet-
verlies te compenseren, dat ontstaat bij volledige leverantie
via de grossier, als gevolg van afnemende spreiding van
het assortiment en point-of-sale-materiaal. Bovendien moet
bij deze ondernemers verlies aan handelsinformatie worden
gecompenseerd.
Volledige leverantie via de grossier moet nu worden
gekozen wanneer
(k + e + a) f. o (m – 1) – v (ug
– Ud)
> dA + dR.
Het linker lid is groter dan het rechter lid wanneer
(k + e + a) f. o (m – 1) > v (ug – ud) of als
(k+e+a)> v(ug —
ud)
f. o (m – 1).
Het rechter lid is voor de sigaren- en sigarettenindustrie
vrij exact te benaderen.
Wij
zullen ons beperken tot sigaren-
en sigarettenindustrie, omdat de kerftabakindustrie tevens
koffie en thee levert aan dezelfde afnemers, zodat deze
het beeld slechts zoudën vertroebelen.
De teller is gelijk aan
(11,3— 10,8) pCt.
x
f. 193 mln. + (16,4-14) pCt.
x
f. 70
mln., waarin het eerste gedeelte betrekking heeft op de
rechtstreekse leveranties van de sigarettenindustrie en het
tweede op die van de sigarenindustrie in het jaar 1963.
De noemer is bepaald door 6 sigaretten- en 12 sigaren-
fabrikanten, die gemiddeld 4.000 verkooppunten met een
frequentie van ca. 12 maal per jaar bezoeken.
f. 2.600.000
12. 4000 (6 + 12 – 1) = ca. f. 3 per order.
Wanneer k + e + a> f. 3 per order is, is het gemengd
afzetsysteem niet efficiënt, wanneer we alleen op de kosten-
zijde letten.
Het zal de lezer niet verbazen dat (k + e + a) per order
voor de sigaren- en sigarettenindustrie de f. 3 verre zal
overschrijden. Alleen de vertegenwoordigerskosten be-
dragen reeds minimaal f. 3 per bezoek en zullen per order
omgekeerd evenredig stijgen met het trefpercentage.
De expeditiekosten
(mcl.
vracht) per order zijn minimaal
f. 3,50, terwijl administratie- en incassokosten minstens op
f. 1,50 moeten worden gesteld. Alleen een factuur kost
reeds f. 0,80 integraal. Dit zijn minimale bedragen, die
uiteraard per onderneming variëren.
De meerkosten van het gemengd afzetschema bedragen
voor de sigaren- en sigarettenindustrie:
bij
k + e + a meerkosten
f. 8
( 8-3) x 12. 4000 (17) = f. 4.080.000 +S
f. 9
( 9-3) x 12. 4000 (17) = f.4.896.000 +S
f. 10
(10-3) x 12. 4000 (17) = f. 5.712.000 +S
S stelt de besparing voor aan voorraadkosten door lagere
ijzeren voorraden alsmede de tariefreducties bij uitsluitende
leverantie via de grossier. Bovendien groeit deze besparing,
naarmate de trefpercentages bij rechtstreekse bezoeken lager
zijn dan 100 pCt. Deze grootheden laten zich niet gemak-
kelijk benaderen, doch vormen tezamen een aanzienlijk
bedrag.
Greep op verkooppunten.
De meerkosten, geïnvesteerd in het gemengd afzet-
schema, zijn rationeel wanneer de invloed daarvan op de
omzet op korte of op lange termijn groter is dan de in-
vloed op de omzet na investering van dat bedrag in een
ander marketinginstrument.
De ,,greep op de verkooppunten” onder het gemengd
systeem zal dus effectiever moeten zijn dan bijv. hogere
rabatten of reclamebudgetten. (Dit is denkbaar bij produk-
ten waar de kans op incourante voorraden evenredig is
112
E.-S.B. 3-2-1965
met de doorstroomtijd tussen produktie en verbruik, o.m.
door bederf en mode. Bij tabaksprodukten is dit niet het
het geval wanneer de doorstroomtijd binnen redelijke gren-
zen blijft).
Om de effectiviteit van de meerkosten bij tabaksfabri-
katen te kunnen beoordelen, dient de handel te worden
bezien waarop men ,,een greep” wil houden.
Aandeel van de detailhandelszaken naar 11.000 gespeciali-
seerde (A) en 30.000 niet gespecialiseerde (B) verkooppunten
(detailhandelsomzet is 100 pCt.)
so
–
–
B
-.–
#o____
.
–
’60
’61
6
Z
’63
Uit de grafiek, die enkele elementen van de bovenstaande
tabel weergeeft, kan men concluderen, dat men een greep
wil houden op een distributiekanaal, dat als een ballon
ineenschron
–
ipelt. De greep op de handel blijkt allesbehalve
een greep op de markt. Hiermede zijn de meerkosten in
het gemengd systeem als een weinig effectieve marketing-
investering gedoodverfd. Het samengesteld afzetschema
van de sigaren- en sigarettenindustrie degradeert hiermede
tot een onrendabel afroomsysteem. De in belang toe-
nemende groep grossiers blijft met een ,,ondermelk-
omzet” zitten, wat zeer gevaarlijk is, omdat de aandacht
voor het tabaksartikel verslapt.
Bij een overstag gaan van het ,,afroomsysteem” op uit-
sluitende leverantie via de grossier komen dus middelen
vrij, die een effectiever aanwending moeten vinden.
De reeds genoemde kosten dA + dR, die gemaakt
moeten worden om het verlies aan omzet te compenseren
ten gevolge van geringere spreiding van assortiment en
point-of-sale-materiaal bij de handel, alsmede om gebrek
aan informatie te compenseren bij volledige leverantie via
de grossiers, kunnen gelijk gesteld worden aan
k. f. o (m – 1) omdat gedeeltelijke omzetting van het
bestaande vertegenwoordigersapparaat in een propaganda-
apparaat volledig soelaas biedt aan geringere spreiding en
gebrek aan informatie. Het biedt zelfs meer, omdat dezelfde
mensen kunnen uitwaaien over alle distributiekanalen,
waarin de verkooppunten met lagere frequenties kunnen
worden bezocht. Dit komt spreiding van produkten, point-
of-sale-materiaal en informatie slechts ten goede. Het mag
daarom bij de huidige branchevervaging een meer effectief
marketing-instrument genoemd worden, eveneens op grond
van bovenstaande grafiek.
Volledige leverantie via de grossier is nu rationeel wan-
neer
k. f. o. (m-1) + (e+a) f. o. (m-1) – v (ug—ud) >
k. f. o. (m—l)
of als
(e+a)f.o.(m_1)>v(u
g
—ud)ofals
(e + a) > f. 3
bij (e + a)
meerkosten
f. 4
(4-3) x 12. 4000 (17) = f. 816.000 + S
f. 5
(5-3)
x
12. 4000 (17) = f. 1.632.000 + S
f. 6
(6-3) x 12. 4000 (17) = f. 2.448.000 + S
Bij volledige leverantie via de grossier en gedeeltelijke
omzetting van de vertegenwoordigers- in propagandisten-
corpsen, komen bij de industrie dus belangrijke bespa-
ringen vrij, terwijl verwacht mag worden dat een zodanig
gewijzigde marketing-mix de omzetten van de individuele
ondernemingen slechts ten goede zal komen. De grossiers
krijgen een winstvermeerdering van f. 2.600.000 uit de
additionele omzet omdat
zij
praktisch alle speciaalzaken
waaraan rechtstreeks geleverd wordt door de fabrikant
als ,,aanvullings-leverancier” momenteel reeds beleveren
2).
In de bedrijfskolom komen bovendien middelen vrij,
die samen met deze f. 2.600.000 kunnen worden aangewend
voor ,,vernieuwing” van het distributieapparaat van
tabaksfabrikaten. Er zal in een geest Van verticale samen-
werking moeten worden verdeeld tussen producenten,
grossiers en detailhandel.
De huidige situatie is immers uiterst gevaarlijk voor pro-
ducenten en handel. Het is niet denkbeeldig, dat
bij
voort-
gang van de huidige ontwikkeling de levensmiddelen-
branche, die in 1963 reeds 45 pCt. distribueerde van het
totale tabaksverbruik met het hogè percentage georgani-
seerden eenmaal het tabaksprodukt, of de room daarva,p,
tot zich trekken met alle gevaren van dien voor producent,
grossier en speciaalzaak.
De bedrjfskolom van sigaren en sigaretten heeft er
belang bij, dat de stam van het binnenlands verbruik zijn
weg vindt naar de eindverbruiker via stabiele distributie-
kanalen.
Momenteel is de belangrijkste distributieschakel nog
de speiaalzaak, doch
bij
extrapolatie van de huidige
ontwikkeling is dat over enkele jaren niet meer het geval.
Het economisch sterftecijfer neemt progressief toe
sinds 1959, de rentabiliteit neemt progressief af sinds 1950
en ook het aandeel in de distributie neemt sinds’1950 sterk
af. De oorzaken zijn:
gebrek aan vechtlust, die het gevolg is van een grote
mate van reglementering in de bedrijfstak (kartels) en
overheidsbemoeienis
3)
in het verleden;
een toenemende branchevervaging;
een gebrek aan vechtkracht (winst) door te lage
marges.
Aan a en b kan in organisatorisch verband veel worden
gedaan door vorming en parallellisatie. De winst ten slotte
kan worden vermeerderd door verruiming van de marges
uit bovengenoemd vrjkomend bedrag van ca. f. 4.000.000
plus de moeilijk meetbare, doch omvangrijke besparingen
aan vracht- en voorraadkosten
4).
Conclusie.
Op grond van bovenstaande analyse, die een toepassing
is van moderne marketing, mogen we de conclusie trekken
dat:
Met dit feit is overigens in de benadering geen rekening ge-
houden, in welk geval overal voor (m-l) gelezen zou moeten
worden m, wat de conclusies slechts zou versterken.
Het begon met deze overheidsbemoeienis op een bal, waar
Napoleon het tabaksprodukt uitkoos voor indirecte belasting.
Geraadpleegde literatuur:
,,Marketing from the Producer’s point of view”, in ,,Journal
of Marketing” van januari 1956 door Prof. Dr.
,
P. J. Verdoorn.
,,Het Commercieel beleid bij Verkoop en Inkoop” door
Prof. Dr. P. J. Verdoorn.
,,Handel, Markt en Beurs” door Prof. Dr. F. L. van Muis-
winkel.
• d) Banderollenstatistiek (S.T.I.).
e)Statistische Branchedocumentatie 1 (E. 1. M.).
E.-S.B. 3-2-1965
113
De huidige distributiemethode van sigaren- en siga-
rettenfabrikahten inefficiënt is.
Het uit marketing- en kostenoverwegingen ratio-
neel is, orders te concentreren bij de groothandel, terwijl
toonbankcontact gehouden, wordt met de handel door
middel van propagandacorpsen.
Het een belang is van producent en grossier, wanneer
een halt wordt toegeroepen aan de huidige slechte gang
van zaken bij de speciaalzaken in tabaksfabrikaten.
Weliswaar zijn bepaalde cijfers schattingen, doch dit
doet geen noemenswaardige afbreuk aan de waarde van de
analyse en de conclusies.
Als we de oorzaken van de slechte situatie in de distributie
van de tabaksbranche willen opsporen, dan moeten we
constateren, dat de marges, zoals die momenteel zijn
vastgesteld, onvoldoende zijn.
Zonder tegen de stroom van een ,,natuurlijke sanering”
te willen oproeien, geloven wij dat de bedrijfskolom belang
heeft bij een continuïteit van een zodanig aantal speciaal-
zaken in tabaksfabrikaten, dat er sprake is van stabiliteit
der distributiekanalen.
Een hogere marge voor de detaillist, zodat hij uit zijn
winst reserveringen kan doen om op gezette tijden (8 â 10
jaar) zijn bedrijf aan te passen aan de eisen, die de consu-
ment stelt, lijkt ons noodzakelijk. De groothandel ver-
liest bij de huidige afromingspolitiek en het toenemende
aantal verkooppunten van tabak steeds meer de aandacht
voor het tabaksprodukt. Ook de groothandelsmarges voor
tabak zijn uiterst gering, getuige voorgaande analyse.
De situatie waarin geparallelliseerde artikelen met hun
hoge winstmarges steeds meer concurreren met tabak om
de aandacht van de grossier, is zeer onaantrekkelijk voor
producenten van tabaksfabrikaten.
Om vaneen zo efficiënt mogelijke distributie verzekerd
te zijn is het nodig, dat de grossier op de artikelen die hij
verhandelt een redelijke beloning ontvangt en tevens dat
die groothandel in zijn verkooppolitiek vrij is om zijn ver-
kooppunten te bevoorraden tegen prijzen, die op basis van
zijn kosten per verkooppunt een lonende opbrengst geven.
De groothandel moet in zijn prijspolitiek onderscheid
kunnen maken tussen grote en kleine afnemers en via
zo’n prijspolitiek zijn omzet kunnen vergroten. Dit sluit
geheel aan
bij
voorgaand betoog, omdat speciaalzaken
dan de hoogste korting zouden
krijgen.
De besparing, die
orderconcentratie oplevërt, zal voor een groot deel aan de
detaillist ten goede komen.
Onder de huidige prijsregeling van sigaren is dit bijv.
niet mogelijk. Hier is zelfs sprake van een discriminatie,
doordat de fabrikant de grossier voorschrijft, welke kor
–
tingen aan de handel gegeven mogen worden, ten einde
de fabrikant in staat te stellen tegen hogere korting dan de
grossier bij de speciaalzaken af te romen.
Het komt er op neer dat de fabrikant het de groothandel
prijstechnisch onmogelijk maakt, grotere verkooppunten
(speciaalzaken) door scherpere condities, verkregen uit
besparingen door orderconcentratie, te bevoorraden. Dit
werkt een inefficiënte distributie in de hand, daar de
grotere detaillisten nu rechtstreeks door de fabrikanten
worden bevoorraad, hetgeen zoals in voorgaande marketing-
analyse benaderd is, de branche miljoenen guldens kost.
Vanzelfsprekend is in dit geval het stellen van een diag-
nose een eenvoudiger zaak dan het uitvoeren van de ope-
ratie. Immers, een lange traditie en een betrekkelijk inelas-
tische markt, hebben het huidige distributiesysteem vorm
gegeven. Daarbij komt, dat noch de groothandel, noch
de detailhandel zich in sterke brancheorganisaties heeft
verenigd om belangen, daar waar het nodig was, te
bepleiten.
Zodoende is er te weinig overleg geweest om, in onder-
linge gesprekken tussen fabrikanten, groothandelaren
–
en
detaillisten en deze drie gezamenlijk met de overheid,
de ‘distributie van tabaksartikelen in gezonder banen te
leiden. – –
Eindhoven.
Drs. R. F. PASMAN.
Olie onder de zeebodem
Technische moeilijkheden overwonnen
In ons artikel ,,Petroleumvraagbaak” in ,,E.-S.B.” van
17 juni 1964, waarin een beschouwing ten beste werd
gegeven over het rapport ,,Oil Today (1964)”, uitgave
van de Organisation for Economic Cooperation and
Development, Parijs, konden wij er o.a. op wijzen, dat
in dit
rapport
ook aandacht is geschonken aan het aard-
gas, dat tot dusverre – in tegenstelling tot de Verenigde
Staten – in Europa slechts een bescheiden rol heeft ge-
speeld. Het valt nochtans te vérwachten, zo schreven wij
in dit artikel (blz.
539),
dat de zeer omvangrijke aardgas-
vondsten in onze provincie Groningen tot een geheel
andere situatie zullen leiden, en dit te meer omdat vak-
lieden op petroleumgebied de opvatting zijn gaan huldigen
dat in het gehele Noordzeegebied zich mogelijkheden
voordoen voor het vinden van nieuwe
,
en wellicht nog uit-
gebreidere produktiegebiederi.
Wij zijn, terwijl wij dit schrijven, een klein halfjaartje
verder en hebben daardoor kennis kunnen nemen van
een op 18 september jI. te Londen gepubliceerd pers-
bericht, met als inhoud dat Engeland de eerste Noordzee-
concessies, t.w. 52 produktieconcessies en 15 exploitatie-
concessies, over een gebied van 150.000 vierkante mijl, aan
31 oliecombinaties heeft verleend. Dat wijst er dus wel op
dat men ten aanzien van produktiernogelijkheden in het
genoemde zeegebied goede verwachtingen koestert. Enigs-
zins merkwaardig mag men dit toch wel noemen, aangezien
aardolieboringen in de Noordzee bij Kijkduin tot een
diepte van 2.000 meter indertijd (1961) op een mislukking
zijn uitgelopen. Er was in die dagen veel ophef van deze
aangelegenheid, waarbij zelfs 3 oliemaatschappijen be-
trokken waren, gemaakt. Kijkduin leverde geen resultaat
op, Noordwijk ook niet en Zandvoort liet de maat-
schappijen eveneens in de steek. Het was inmiddels ver
in 1962 geworden.
Het lag niet aan technische moeilijkheden die niet te
overwinnen bleken. Diepzeeboringen leveren zodanige
moeilijkheden althans niet meer op. Olie- en gasvelden
kunnen thans namelijk in volle zee ontsloten worden
114
– E.-S.B. 3-2-1965
door middel van een tegen alle weersomstandigheden
bestendig drijvend boorvaartuig en dank zij een methode
voor het afwerken van de put op de bodem door middel
van afstandsbediening. Begin september 1962 was in
Californië – en wel door de Koninkljke-Shellgroep –
de eerste openbare demonstratie gegeven met een onder-
water-robot. Het apparaat heeft f. 900.000 gekost en kan
tot op diepten van 300 meter onder de zeespiegel ,,zien”,
,,horen” en ,,gereedschappen hanteren”, met behulp van
,,afstandsbediening”. Bij deze gelegenheid werd mede-
gedeeld, dat de Shell dergelijke robots wil gaan gebruiken
voor de exploratie van de zeebodem op aardolie en dat
zij er reeds enkele tientallen van besteld heeft.
De robot is drie meter hoog, heeft ter weerszijden van
zijn romp schroeven voor de voortbeweging en is verder
o.a. uitgerust met een televisiecamera, een elektronisch
brein en een paar enorme grijpers. Het nu afgeleverde
prototype wordt van een moederschip aan een kabel
neergelaten. De volgende exemplaren zullen volkomen
Vrij werken. Er zijn nog vijf exemplaren gebouwd voor
andere afnemers. Het ligt voor de hand dat alle drie
onderdelen van de Amerikaanse strijdkrachten grote
belangstelling voor de onderwater-robot hebben.
Lord Shawcross voerde aan dat tot zo’n dertig jaar
geleden de kwestie van de eigendom van de zeebodem een
zaak van meer filosofische dan van praktische betekenis
was. Door de vorderingen in de techniek veranderde de
situatie en moesten er regelingen worden getroffen. Terwijl
er moeizaam werd gezocht naar mogelijkheden om zo-
danige regelingen tot stand te doen komen, legde president
Truman de opzienbarende verklaring af dat de regering de
zeebodem van het aan haar land grenzende continentaal
plat beschouwde als ,,behorende tot de Verenigde Staten”.
Niemand protesteerde en vele dergelijke verklaringen
volgden. Tegen 1953 werd het principe geaccepteerd, dat
een staat ipso iure soevereine rechten heeft over het gebied
in zijn continentaal plat. Wat de begrenzing vormde van
een plat, stond echter niet vast. Eventuele geschillen kunnen
evenwel voor het Internationale Hof van Justitie te ‘s-Gra-
venhage worden gebracht.
Inmiddels hebben de olieconcerns de wacht betrokken
aan de Noordzeekust in afwachting van de inwerking-
treding van de nog door het Parlement te behandelen
Mij nwet voor de Noordzeebodem.
Haarlem.
F. S. NOORDHOFF.
ERRATUM
Olieschatten onder de Noordzee.
Van hoe grote betekenis de onderzoekingen naar
produktiemogelijkheden in het Noordzee-gebied wel zijn,
moge blijken uit het feit dat tijdens het te Londen gehouden
20ste Internationale Geografische Congres op 26 juli jl.
twee belangrijke inleidingen over een eventuele exploratie
van het Noordzee-gebied zijn gehouden. Dit gebied is
sinds de gasvondst te Slochteren v,ijf jaar geleden in het
middelpunt van de belangstelling komen te staan.
De eerste inleider, Ir. L. E. J. Brouwer, een der directeu-
ren van de Koninklijke-Shell groep, herinnerde eraan dat
gedurende meer dan duizend jaar de haring van belang is
geweest voor de bevolkingen rondom de Noordzee. Maar
nu is er een nieuwe mogelijke bron van rijkdom bij-
gekomen en men onderzoekt ernstig of er wellicht in de
Noordzee-bodem gas- of oliereserves in exploitabele hoe-
veelheden voorkomen. Hij gaf verder een uitvoerig over-
zicht van de technische middelen, die daartoe tegen-
woordig ter beschikking staan, zo lezen wij in het tijd-
schrift ,,Olie” van 9 september 1964. De heer Brouwer
merkte daarbij op dat de kosten van zeeboringen vele
malen hoger kunnen zijn dan die op het land.
De behoefte aan energie in de landen rondom de Noord-
zee – waar zich enkele van de grootste concentraties van
economische activiteit ter wereld bevinden – neemt snel
toe. Momenteel wordt nog geen 7 pCt. van de behoefte
aan aardolie van Noord-West-Europa ter plaatse ge-
wonnen en er is dus alle aanleiding om te zoeken naar
nieuwe, goedkope bronnen voor de energievoorziening in
dat gebied. De kosten van winning op zee zijn, zoals ge-
zegd, hoger dan op het land en daarom zullen de reserves
– mocht men olie of gas vinden – groter moeten zijn
dan op het land om een economische exploitatie mogelijk
te maken. Men moet verder – zo was de conclusie van
de heer Brouwer – niet vërwachten dat, gezien de groei
van de energiebehoeften, een eventuele belangrijke gas-
vondst in de Noordzee zou leiden tot een ingrijpende ver-
andering van het energiepatroon. Wij kunnen het met deze
conclusie niet eens zijn, gelet op de zo omvangrijke aardgas-
vondsten in ons land – het Koeweit van West-Europa -,
maar wij laten dit nu maar rusten.
In mijn artikel ,,Churchill als economisch planner”
in ,,E.-S.B.” van 27 januari jI. is de tekst van het telegram
van Roosevelt aan Churchill niet geheel juist geciteerd.
De tekst luidt: ,,It is fun to be in the same decade
with you”.
‘s-Gravenhage.
H.
DAALDER.
(adv.)
•
N.V. LevensverzekeringMaotschapplj
DE NEDERLANDEN VAN 1870
•
•
o
0
•
0
•
/
0
•
/
•
•
/