14 APRIL 1920
AUTEURSRECHT
VOORBEHOUDEN
Economisch~
,Stati
*sti*sche
Berichten
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL NijVERHEID, FINANCIËN EN
VERKEER
UITGAVE VAN HET INSTITUUT VOOR ECONOMISCHE GESCHRIFTEN
5E JAARGANG
WOENSDAG 14 APRIL 1920
No. 224
INHOUD
BIz.
‘DE WA’RBOEL’ IN SYRIE ALS DEEL VAN HET VOORMALIGE
TURKIJE door
E. Dunlop ……………………..309
Discontoverhooging door
Prof. iIr.
..4nt. van Gijn ……312
Het Stelsel van de Rijksinkomstenbelasting door
W. J. de
Langen
………………………………….
313
Terug tot den Gouden Standaard? door
Mr. G.
,Schwartz. 315
AANTEEKENINGEN:
Thee-export van Java in de laatste vier jaren
……..316
Export van Goud Uit de Vereenigde Staten
……….317
Levering op Duitsche contracten
………………318
Groot- en kleinhandeisprijzen in verschillende landen.
318
BOEKAANKONDIGINGEN:
Mijnbouwpolitiek door Mr.
F.
H. Neiszen, bespr. door
Mr. Dr. W. F. J. Frowein ………………….319
Economisch-Historisch Jaarboek, Vijfde Deel
1919.. .. 320
Annuaire International de Statistique
…………..
321
MAANDCIJFERS:
Giro-kantoor der Gemeente Amsterdam
………….321
STATISTIEKEN EN OVERZICHTEN
………………321-328
Geldkoersen.
Effectenbeurzen.
Wisselkoersen.
Goederenhandel.
Bankstaten.
1
Verkeerswezen.
INSTITUUT
VOR ECONOMISCHE GESCHRIFTEN
Algemeen Secretaris: Mr. G. W. J. Bruins.
Assistent-Redacteur voor het weekblad: D. J.
Wan8ink.
Secretariaat: Pieter de Hooghweg 12, Rotterdans.
Aangeteekende stukken: Bijkantoor Ruige Plaatweg 37.
Telef. Nr. 3000. Tele gr.adres: Economisch Instituut.
Postcheque en girorekening Rotterdam No. 8408.
Abonnementsprijs voor het weekblad franco p. p.
in Nederland f 20,—. Buitenland en Koloniën f 22,50
per jaar. Losse nummers 50 cents.
Leden en donateurs van het Instituut ontvangen
het weekblad gratis.
De verdére publicaties van het Instituut uitgaande
ontvangen de abonné’s, leden en donateurs kosteloos,
voor zoover daaromtrent niet anders wordt beslist.
Advertentiën f 0,40 per regel. Plaatsing bij abonne-
ment volgens tarief. Administratie van abon.nëmenten
en advertenties: Nijgh & van .Ditmar’s Uitgevers-
Maatschappij, Rotterdam, Amsterdam, ‘s- Gravenhag
12 APRIL.
Hoewel de geidkoersen over de afgeloopen week
het deden aanzien, of geld wat gemakkelijker was,
zoo bleef het in werkelijkheid toch nog eerder gezocht.
Prolongatie noteerde 4Y2-4 pOt. Disconto 3%-
3
5
/8
pOt.
Op de wisselmarkt trok de buitengewone willigte
van het Duitsche devies de aandacht. Van 3.90 liep de
koers allengs op, tot er heden zelfs voor 6.— afgedaan
werd. Het slot was echter weder overwegend flauwer.
De geheele afgeloopen week is er echter flinke vraag
‘roor Marken geweest, die ook nog ‘gesteund werd door
beduidende kooporders voor Duitsche rekening.
Waren de Marken vast, voor franken en wel speciaal
de Fransche, was de stemming zeer flauw. Niettegen-
staande de Bauque ‘de France op 8 dezer haai- disconto
van 5 op 6 DCt. had gebracht, daalde de koers, beïn-
vloed door de politieke gebeurtenissen, van 18.35 tot
14.90.
0
*
‘ ‘Op den weekstaat van de Nedej-landsohe Bank is
het hoofd binnenlandsche wissels met ca.
f
36.000.000
vermeerderd, voor welk bedrag door den Staat wel
weder schatkistpapier hij de Bank zal zijn onderge-
bi-acht. Voorts valt nog te constateeren, dat de reke-
•ning-courant-saidi met ongeveer
f
34.000.000 zijn ver-
meerderd.
DE WARBOEL IN SYRIË ALS DEEL VAN
HET VOORMALIGE TURKIJE.
Wanneer ik het waag hier een korte schets te
geven van het Syrisch-Turksche vraagstuk, dan
heeft men die niet anders op te vatten dan als
een zwakke poging om eenigermate, bij benadering,
wijs te worden uit den chaos waartoe, ook in Syrië,
en dââr op het moment in de eerste plaats, de
landen die vroeger het, Turksche Rijk uitmaakten, ver-
Çr
a
lle
n
zijn.
” Toen de Turken (ik spreek hier van Turken in den
ruimsten zin; de Osmanli-Turken zijn een branche
van het Turksche ras in het algemeen) een kleine duizend jaar ‘geleden van uit Centraal-Azië door
Perzië heen naar het Westen togen, vonden zij op hun
weg het toen reeds geleidelijk, zeer geleidelijk in ont-
binding geraken’de Rijk van de Abbassiden-Ohaliefen.
Nadat zij de ten Oosten daarvan liggende staten onder
.den voet hadden .geloopen, en het Islamitische geloof
hadden aangenomen, verspreidden zij dat verder te vuur en te zwaard overal waar de Ohaliefen met de
tolerantie, die velen onder hen kenmerkte, andere
gezindten hadden geduld en zelfs beschermd. Zon had
‘Raroen al Rasjid aan Karel den Groote Jeruzalem ftfgestaan. Een paar eeuwen later echter gaven de
aldoor opdringende Turken aanleiding tot de kruis-
tochten, die hen tijdelijk beteugelden. Maar in latere
‘eeuwen was Europa te zeer verdeeld voor internatio-
nale actie en zoo viel in 1453 zelfs Byzantium in
Turksche handen zonder ‘dat Europa te hulp kwam.
• Overal waar de Turken kwamen, vernielden zij veel,
zonder daartegenover belangrijken opbouwenden
arbeid te stellen. De landen, die onder het verlichte
bewind der Ohaliefen tot welvaart waren geraakt en
waar kunsten en wetenschappen bloeiden, toen Europa
nog door barbaarsche en heidensche volkeren werd
bewoond, werden onder het beheer der Turken in den
loop der eeuwen van lieverlede tot woestijnen, waarin
,hier en daar in groote oases nog stukken van de oude
beschaving een arnioedig bestaan voortsleepten.
310
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
14 April 1920
Nadat Hoelagoe, de Tartaarsche Turk, in het begin
der 13e •eeuw den laatsten Abbassiden-Chalief te
Bagdad had doen vermoorden, werd enkele jaren later
een zoogenaamde afstammeling der Abbassiden door
de Egyptische Sultans tot Chalief verklaard, die aan
hun investituur wijding heette te geven. In de 15e
eeuw, toen Selim, de Turksche Sultan, Egypte aan de
dynastie der Egyptische Mamelukken ontr akte, voer-
de hij den ,,Chalief” mede naar Constantinopel. Deze
was een afstammeling van den bovengemelden Abbas-
side, en hij droeg •het C.halifaat aan de Sultans van
Turkije over.
Sedert dien tijd noemt de Sultan van Turkije zich
,,Beheerscher der Geloovigen, Vertegenwoordiger van
den Gezant Gods en opperste Imam van den Islam.”
De Turken hebben echter nimmer, zooals de groote
Chaliefen van Baghdad, aan den Is]am eenige nieuwe
waarde als beschavings-element toegevoegd. Voor kunst, wetenschap, litteratuur, hebben zij nboit iets
van belang verricht, integendeel, na vijf eeuwen van
wanbeheer is hun bestuur een schande voor de bescha-
ving gebleken. Zij werden door de meerderheid (maar
volstrekt niet door al de pl.m. 300.000.000) der Moha-
medanen als Chaliefen erkend, maar alleen omdat
Turkije de grootste der nog onafhankelijke Mohame-
daansche staten was.
De rechten, die de Sultans van Turkije op het
Chalifaat meenen te hebben zijn dus aan niets anders
ontleend dan aan het zwaard. Er is geen sprake van
eenig zedelijk of godsdienstig of zelfs genealogisch
gegeven, waarbp zij zich kunnen beroepen. Hoogstens
zou men kunnen wijzen op eenige publieke werken, door de Turksche regeering in vroeger eeuwen voor
de verbetering van de stad Mecca uitgevoerd.
Nu de feitelijke macht van den Sultan van Turkije
door den oorlog zoozeer is geknot, nu zelfs Constan-
tinopel door de mogendheden is bezet, hunne vloten
voor de stad geankerd zijn, en er van een machtig
Turkije, zooals dat van vroeger tijden, naar mensche-
lijke berekening, toch geen sprake meer is, dient de
Mohamedaansche wereld zich wel af te vragen, welk
Mohamedaansch belang wel zou kunnen gediend zijn
met .de universeele erkenning van ‘zulk een Chalief tot
hoofd van den Islam. Welken glans zou het Turkije
van heden, het Turkije van Enver Bey, het Turkije
van ‘de barbaarsche Armenier-moorden, het Turkije
van corruptie, van paganisten en libeftijnen als de
jong-Turken, nog op het oude eerwaardige geloof van
den Arabischen profeet kunnen werpen? En zou de
groene vlag van den Islam van den Turksehen mod-
derschuit nog ooit een snelzeilend fregat kunnen
maken? Wanneer men de mannen van de deputatie uit
Britsch-Indië, die kort geleden met Lloyd George
confereerden, inderdaad au sérieux heeft te nemen
(hetgeen twijfelachtig mag heeten), dan is er iets
tragisch in hun vasthouden aan het armzalige over-
blijfsel van vroegere Turksche grootheid, alsof die
daardoor ooit zou kunnen terugkeeren, en alsof die
aan de Mohamedaansche wereld, welk geestelijk of
materieel voordeel dan ook zou kunnen opleveren. Dat
die wereld in zichzelf verdeeld is, voor zoover ze niet
in dogmatiek is versteend, weet ieder, die haar ook
maar oppervlakkig kent. Die versteening, die dateert
van omstreeks het jaar 1000 n. Chr., valt ongeveer
samen met de opkomst der Turken (wij bedoelen hier
Turken in den ruimsten zin) in West-Azië. Alleen
daar waar de Mohamedanen zich zeer beslist van een
met wereldsche macht bekleed Chalifaat hebben afge-
wend, in het kettersche Perzië en ook in Arabië be-
staat een Mohamedanisme hetwelk teekenen geeft van intellectueel-godsdienstige roerigheid. In een dergelijk
streven naar evolutie op godsdienstig gebied zien
velen de eenige kans op een nieuwen bloei van den
Islam, en zelfs de eenige hoop om zijn geheele verdwij-
ning op den ‘duur te ontgaan. Het zou ons te ver
voeren, •deze ingewikkelde quaestie hier verder te be-
handelen. In zijn
Mohammedanism
(Lectures on its
Origin etc) heeft Prof. Snouck Hurgronje over deze
materie veel wetenswaardigs vastgelegd.
Ten einde Engelan.ds houding in de quaestie van het Chalifaat te begrijpen, ‘dienen wij terug te gaan
tot de in April 1910 gesloten overeenkomst tusschen
Engeland, Rusland en Frankrijk.
1)
Bij die geheime
overeenkomst, zoo wordt er beweerd, zou Constantino-
pel aan Rusland •en Syrië aan Frankrijk zijn toege-
zegd. Engeland stelde zich derhalve op het stand-
punt, •dat ‘de politieke beteekenis van den Sultan
van Turkije door het verlies van Turkije en het uiteen-
vallen van het rijk 2oozeer zou zijn verminderd, dat
de mantel van den profeet thans gevoeglijk op andere
schouders gelegd zou kunnen worden. Daar nu Arabië
reeds lang het Turksche juk moede was, werd de
Groot-Sjerief van Mecca in zijn separatistische neigin-
gen aangemoedigd. De aanleg van den spoorweg van
Syrië naar Mecca had hem redds lang gehinderd, daar
de Sultan hiermede aan invloed op de heilige plaatsen
won, en hij riep zich.zelven tot Koning van den Hedjaz
uit. Dit geschiedde nog even v66r de beweerde geheime
overeenkomst met Rusland en Frankrijk, waarin van
de conferentie van Arabische staten en van den onaf-
hankelijken Arabischen Staat gesproken wordt. Enge-
land, dat den Sultan van Turkije nu voor goed had
losgelaten, ging blijkbaar een ‘geheel nieuwe richting
uit: het ging, na een Turksche, thans een Arabische
politiek voeren. Velen in Engeland en in Britsch-
Indië twijfelden aan de wijsheid van deze radicale
frontverandering, want de Groot-Sjerief is daar veel
mmde populair ‘dan de Sultan van Turkije zelfs na
zijn nederlaag daar nog heet te zijn. De reden hier-
van kan wel deze ‘zijn, dat sommige Britsch-Indische
Mohamedanen in den Groot-Sjerief het hoofd eener
pan-Arabische beweging zien die aan een herstel van
het rijk van den Grooten Mogol
2)
in Indië veel eerder
in den weg zou staan dan een zwakke Sultan van
Turkije. De Groot-Sjerief heeft meer dan eenig ander
aanspraak op het Chalifaat, want hij laat zijn stam-
boom opklimmen tot Hassan, zoon van Ali en klein-
zoon van den Profeet zelf, en er is in Indië geen
vorst, die in ‘dit opzicht met hem op een lijn kan
worden gesteld.
2)
(Alleen nog de Sultans van Marokko,
die eveneens van den Profeet beweren af te stammen,
noemen zich Sjerief, maar zij maken alleen in hun
eigen land aanspraak op het Chalifaat). Nu eischt de
Mohamedaansche wet inderdaad afstamming van het
huis van Qoreish, waartoe de Profeet behoorde, voor
dengene, die zich Chalief wil noemen. Daarvan was
bij de Turksche Sultans geen sprake. Hun eenige
aanspraak was dan ook ‘de Macht, en die werd erkend
in hun eigen rijk, doch geenszins overal daar buiten
in de Mohamedaansche wereld (in Perzië, Centraal-
Azië, Marokko en in vele streken van Britseh-Indië
niet). Wanneer nu ‘de Groot-Sjerief, thans nog
,,Koning” van den Hedjaz, straks misschien ,,Sultan
van Arabië”, wiens zonen Amirs zijn te Baghdad voor
Mesopotamië, te Damascus voor Syrië, 66k als wereld-
lijk vorst over een groote, althans belangrijke macht
gaat beschikken, dan heeft hij een dubbelen claim op
het Wereld-Chalifaat, terwijl de Turkensultan er maar
Den tekst dier overeenkomst ontleent de ,,Nation” van
13 Maart I.I. aan de ,,Manchester Guardian”, die hem uit
de ,,Temps” had overgenomen. Daar in de tekst wordt ge-
sproken van een kaart, welke niet gepubliceerd is, en waarop
de in den tekst genoemde zones A, en B, en verder een
ronde, blauwe en bruine zone moeten zijn aangegeven, heeft
deze tekst slechts een zeer betrekkelijke waarde en is het moeilijk er uit wijs te worden. Van Constantinopel wordt
in dit stuk niet gesproken, noch van Rusland.
Akbar, een van de beroemdste Mogols, ten onzent be-
kend door den roman van Limburg Brouwer, liet zich
Chalief noemen en Zijne hoofdstad, Fatehpoer, den zetel van
het Chalifaat.
2)
Echter heeft de te Bombay wonende Aga Khan, die
aan het hoofd staat van de talrijke secte der Ismaïlieten,
veel invloed. Hij rekent zich eveneens tot de afstammelingen
van den Profeet. Hij is het Britsche bestuur wel gezind.
14 April 1920
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
311
één had. En zoo zou de herleving van een Arabischen
Staat voor het. Midden-Oosten en voor Engelands
macht een bedreiging worden, waarop men te Londen
niet had gerekend. Aan den anderen kant kan men
alleen over Mohamedaansche volkeren. bh3ven heer-
schen, door ze zoo goed mogelijk te
y
erdeelen. Ver-
deeld zijn ze geweest, bijna van den dag af waarop
de profeet den laatsten adem uitblies, en het aantal
Mohamedaanische secten loopt in de zeventig. De
Britsch-Indische Mohamedanen zijn in Hirudostan
verre in de minderheid. Zij waren er, sedert Ta.merlan,
vreemde indringers. Ook zijn er vele Sjiiten onder
hen. Voor Engeland is dus het Mohamedaansche
vraagstuk onzeker en verward. Maar niet alleen met do eigen onderdanen, ook met
Frankrijk dreigen verwikkelingen, in de eerste plaats
oj’er Syrië. Frankrijks tradities in dat land zijn van
zéér ouden datum en zij zijn vooi vele Franschen als
een kostbaar erfstuk der vborouders. Nu heeft de
Arabische Islam-politiek, die Engeland sedert 1916
voerde, tengevolge gehad, dat Syrië geheel ouder
Arabischen invloed geraakt is. Kort geleden nog werd
een zoon van den ,,Koning” van He.djaz, Am-ir Feisal,
tot Koning van Syrië uitgeroepen..
Sedert overoude tijden is Syrie..de ongeveer 250
K.M. breede en 700 K.M. lange strook langs de Odsi-
kust der Middellandse,he- Zee, de brug geweest trus-
schen Europa en ‘de beschavings-centra van Egypte
en Mesopotam’ië. Van uit de woestijnen in het Oosten
en Zuiden, die hare ‘bewoner.s niet konden voeden,
trokken al’door Ar.abieren het land binnen, zoodat
vooral in het Zuiden Syrië voortdurend onder Ara-
bischen invloed heeft gestaan. Het geheele ‘land is
bevolkt door een .eigenaardig mengelmoes van allerlei
rassen. Onder ‘de 3.000.000 inwoners vindt men Joden
(die door imm’igratie uit Europa zeer vermeerderd
zijn), Koerden (in ‘het N.), Armeniers, Turken,
Circassiers, Grieken, Druzen, Maronieten, Arabieren
(vooral in het Z.). De meerderheid is Mohamedaansch,
maar zij is niet homogeen: er zijn vertegenwoordigers
van allerlei oude Mohamedaansche secten: Ismaïliete.rt
de Assassijnen der Middeleeuwen), M-otewaliten,
Nosairis, Sjiiten, enz.
De -bergachti-ge streken bekend als de Libanon en
anti-Libanon worden bewoond ‘door een verwarrend men’gsel van Christenen, (M-aronieten, die ongeveer
drie vijfden van de 400.000 omvatten, Orthodox-Grie-
ken, Uni’tarisch-e Grieken, Katholieken) en Mohame.
danen, behoorende tot de reeds genoemde secten. Deze
Libanon-provincie genoot sedert 1860 een zekere
autonomie onder een van den Sultan afhankeljken en
door hem benoemden c’hristeljkeu Gouverneur. Frank-
rijk heeft altijd aanspraak op invloed in deze streek
gemaakt en •de spoorweg van Beyrouth naar den
Libanon is een Fransche onderneming. Te Beyrouth
oefent de Fran’sche geesteljkheid invloed uit, en de
Christenen va-ti den Libanon staan in voortdurende
verbinding met Rome. Seder.t echter Frankrijk of fi-cieel de banden met Rome heeft verbroken, heeft de
Fransche invloed hier veel aan belangrijkheid rerlo
ren. De zeer godsdienstige Katholieken vertrouwen
het afvallige republi-keinische Frankrijk niet meer
zooals vroeger. Daaraan heeft men Frankrijks wensch
om met het Vaticaan weder op beteren voet te konien,
toe te schrijven, terwijlook ‘de Kerk in het Oosten aan
een ‘beschermer als Frankrijk behoefte heeft.
Van de geheele bevolking van. Syrië bestaat ver-
moedelijk slechts één vijfde, of ongeveer 600.000 uit
Christenen, waarvan de meerderheid in de Libanon
provincie woont. De overige vier vijf.den bestaan uit
een betrekkelijk gering aantal Joden, maar de groote
meei-‘derhei’d is Mohameda’ansch. Wij hebben deze ver-
houding bij onze poging om ons bij benadering eenig
oordeel te vormen, goed in het oog te’ houden. Het zal
bij een ,,poging” moeten blijven omdat Syrië een deel
is van de vele scherven van het oude Turksche Rijk,
waarvan n’ieniand kan zeggen, hoe ‘zij uit- den smelt-
kroes van den oorlog te voorschijn zullen komen.
Wanneer het waar is niettemin, dat van de 3.000.000
inwoners ongeveer 2 of 2/2 millioen Mohamedanen
zijn, dan zal het
moeilijk,
zoo •niet onmogelijk zijn,
toe te -geven aan -den eisch van den Gemeenteraad
van Tripoli, die het Syrische Oongres van Damascus,
waarbij Amir Peisal tot koning van Syrië werd uit-
geroepen, onwettig n-oemt en een ,,Groot-Syrië” onder
Fransche protectie verlangt. Engelands politiek komt hier -onwillekeurig in bot-
sing met Fransche aspiraties.
Na Engelands échec bij het forceeren van de Dar-
danellen en in Mesopotamië (men herinnert zich de
d-ébâcle van Koet-el-Amara) was het voor Engelan-ds
prestige in Azië absoluut noodzakelijk, te toonen dat
de macht van het Britsche Imperium niet had gele-
den. De campagne in Mesopotamië werd -met de groot-
ste energie doorgezet en leidde tot ‘den val van
Bagdad; in Syrië veroverde Generaal Allenby Jeru-zalem en vernietigde de Tur.ksche legers. Door het
geheele Oosten weerklonken de ‘beroemde namen dier
twee plaatsen, geheiligd door g6d-sdienst en historie.
Maar Frankrijk had aan de glorie dier ondernemingen
zeer weinig deel. Zij waren alleen in Engelands belang
op touw gezet voor het herstel van het Britsche
prestige, en ook voor de beveiliging van Egypte, de
trait d’union tusschen Engeland en Indië. Ook ha’d
• Frankrijk haast geen troepen te missen. Maar het
kleine Fransche con-tingent dat aan’ ‘de expeditie
‘in Syrië deelnam gaf Frankrijk toch recht van
meepraten, later, over Syrische aangelegenheden.
Geen enkele- Fransehe aanspraak in ‘Syrië kwam door
Engelands krachtsinspanning -te vervallen.
Of nu Frankrijk verstandig doet, in het Midden-
Oosten, of waar -ook buiten Europa, een imperialisti-
sche politiek ‘te voeren? Het land is door den oorlog
aan den rand van den ondergang gebracht, niet alleen
fina-ncieel, maar ook wegens het geweldig verlies aan
mannen. Die mannen, die -op de slagvelden hun leven
lieten voor hun vaderland, waren voor Frankrijk bij
het voeren van zulk een eerzuchtige politiek onont-
beerlijk. Misschien hebben die vrienden van Frank-
rijk gelijk (en wij rekenen het een eer tot Frankrjks
vrienden te ‘behooren) die voor ‘dat ontzettend zwaar
beproefde land meer heil zien in een politiek, die bij honk blijft en op Frankrijk zelf de krachten die aan-
wezig zijn, concentreert. Want ‘de republiek heeft in
Noord-Afrika en i-n Achter-Indië, Madagascar enWest-
Afrika reeds genoeg hooi op haar vork genomen.
Daar-om
zijn
verwiklelingen als die, welke zich thans
‘in Syrië voordoen, voor Frankrijk, dat tot over d.e
ooren in eindelooze financieele en economische moei-
lijkheden zit, uitermate ongewenscht. Terwijl wij dit
sch.r••en brengen de dagbladen het
bericht
omtrent
de bezetting van Damascus door ‘de Arabieren. Enge-
land ‘heeft-, weflicht te ‘kwader ure, den sluimerenden
geest van Arabië opgeroepen. Het zou niet de eerste
maal zijn – en in Syrië ligt het geheel in de lijn der
geschiedenis – als hier een gehard herdersvolk in
staat ‘bleek, aan de, geschiedenis
–
der omliggende lan-
den eene andere wending te geven.
H. DUNLOP.
• N.B. Voor degenen, -die in de quaestie van het
,Chahfaat belangstellen is de lezing van ,,Nederland
en de Islam” ‘door Prof. 0. Snouck Hurgronje ten
zeerste aan te -bevelen. Z.H.G. doet daarin o.a. uit-
komen het ‘groote belang dat Nederland bij den Islam
heeft. –
–
N a s ch r i f t. – Zeer belangwekkend, aangaande
den werkeljken – ‘toestand in Syrië is het interview,
-dat ‘de Amir Feisal aan een vertegenwoordiger, van de,
,,Petit Parisien” te Damascus heeft verleend. Feisal
verklaarde, dat zijn volk ‘beu was van de ver-anderlijke
pol-itiek der En’tente betreffende Syrië. Nu eens werd-
Palestina -aan de Joden afgestaan, dan weer werd een
vaagomlijnd mandaat over- Syrië aan Frankrijk ge-
312
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
14
April 1920
geven, waaruit al of niet een protectoraat kon voort-
vloeien. Maar wat Syrië verlangde, was onafhankelijk-
heid. Bovendien, zeide de Amir, wat kunnen de mo-
gendheden, die aan vrije volkeren het recht hebben
verleend, over zichzelf te beschikken, anders verlan-
gen? Hij had zijne bekende onafhankelijkheidsverkla-
ring afgelegd met het doel, de mogendheden op de
hoogte te stellen, en de Entente, gebonden aan de be-
ginselen, die
zij
zelve had gepropageerd, kon moei-
lijk weigeren. Deed zij zulks, dan zouden noch hij,
noch
zijn
volk voor de gevolgen verantwoordelijk zijn.
Voor de aanvallen op de Fiansche troepen was hij
niet verantwoordelijk. Sommige Arabische nomaden
waren opgehitst door vreemde propaganda tegen
Frankrijk. Maar Syrië wensch’te geen Fransche kolo-
nie te worden, hoewel hij volkomen bereid was, aan
Frankrijk een bevoorrechte positie te verleenen en
een beroep te ‘doen op Fransche raadgevers voor de
ontwikkeling van het land.
*
Het is te hopen, dat Frankrijk zich hier niet in
een wespennest zal gaan steken. Daar Syrië het op den
duur evenmin als andere Oostersche landen toch niet
zonder Europeesche hulp zal kunnen houden (de
financieele quaestie alleen reeds zal er wel acuut wor-
den) lijkt ons een compromis, waarbij Frankrijk over
de Syrische Christenen een soort protectoraat zal
uitoefenen, onder erkenning van de autonomie des
lands, evenals vroeger onder het Turksche regime, de
beste oplossing, waarbij echter ook het Zionisme en
wie weet welke andere vraagstukken om oplossing
zullen vragen.
H. DUNLOP.
DISC ONTO-VERHO 0 GING.
Het artikel van Mr. G. Sdhwartz in het Nummer van
31 Maart j.l. tot bestrijding van dat van Mr. Mees,
verdient bijzondere aandacht, omdat de Sohr. zich
aanhanger toont van de nieuwe opvatting van de
gevolgen van •disconto-verhooging of -verlaging, door
Mr. Vissering in zijn rede voor de Academie van
Wetenschappen verkondigd, waarop ik opmerkzaam maakte in de ,,Economist” van 15 Januari j.I.
Betoogde Mr. V., dat men
niet
tot disconto-verhoo-
ging overgaat, als de luilmiddelen
rnim
zijn, doch als zij schaarsch izijn, omdat
bij
ruimte van ruilmiddelen
goud toestroomt en bij schaarschte goud afviocit, ter-
wijl toch disconto-verhooging ten doel heeft goud te
doen toestroomen, Mr. Schwarz leert – mede lijnrecht
tegenover hetgeen tot dusverre werd aangenomen –
dat disconto-verhooging den export belemmert en dus
te vermijden is, als men de betalingshaans verbeteren
wil.
Of Mr. Schw. ook van meening is, dat het de, door
disconto-verhooging verkregen, vermindering der ruil-
middelen is, welke den export belemmert, blijkt niet duidelijk. Maar men mag het aannemen; immers hij
zegt disconto-verhooging leidt tot inperking der
creclieten en wijl deze leidt tot vermindering van de
ruilmiddelen, zal in zijn gedachtengang de verniinde-
ring van de ruilmiddelen wel de schakel zijn, die
disconto-verhooging exporthelemmerend doet werken.
Het is jammer, dat ook in dit geval de nieuwe leer
niet wordt toegelicht. Maar Mr. Schw. geeft wel
eenigen kijk op zijn gedachtengang. Inperking -der
credieten, zoo zegt hij, is nadeelig voor de industrie
en wat de industrie benadeelt, werkt beperkenci op den
uitvoer.
Als dat inderdaad zoo is, dan werkt uitbreiding van
credieten niet slechts bevorderend op de industrie,
maar zij doet bok den export toenemen, verbetert de
betalingsbalans en doet goud toestroomen. De grootero
goudvoorraad laat weer grootere credieten •toe, bevor-
dert dus weer den export en verbetert weer de beta
lingsbalans.
1)
Men heeft dus maar de baukrente zeer
1)
Men zie hiertegenover Piersons bestrijding van de mee-
ning, dat verruiming der ruilmiddelen door papiercreatie
laag te stellen om zijn exporten te vergrooten en zijn
betalingsbalans steeds gunstiger te maken.
Ik voor mij blijf, zoolang die nieuwe opvatting niet
zeer klemmend is bewezen, bij de oude leer van Pierson
na., dat uitbreiding der credieten wel aanvankelijk de
industrie bevordert, maar tevens leidt tot hoogere
prijzen, welke al spoedig den export belemmeren, den
import bevorderen, zoodat de betalingsbalans o n. gun.
stig wordt. Zeker, de door goedkoop crediet geprik-kelde industrie maakt mééi exportartikelen, doch de
prijs daarvan wordt, doordat bonen, enz. stijgen, z66
hoog, dat het buitenland er geen prijs meer op stelt, er
zeker niet meer dan tevoren van koopt, en dat de
binnenlander alle mogelijke moeite doet om hetgeen
hij behoeft goedkooper uit het buitenland te betrek-
ken. Zulks treedt te sterker in, als de buitenlander
verarmd is en dientengevolge niet koopen kan, maar wel voor lagen prijs kan verkoopen, het geval, waar
voor ons land nu staat. De ruime credieten, welke
verleend zijn, hebben de productie van exportartikelen
met stijgende productiekosten ‘bevorderd, ja tot aan-
koop overzee van veel handeisartikelen, die men met
winst hoopte te verkoopeii, geleid en heeft voorts in
de hand gewerkt, dat men die goederen en artikelen,
toen de koopkracht in het buitenland gering bleek,
vaak niet wilde verkoopen, maar vast hield op hoop
van toenemende koopkracht in het buitenland. En nu
zit men met de gebakken peren. De ingezetene, wan-
hopig over de hooge prijzen, koopt, wat hij noodig
heeft zoo mogelijk rin -het buitenland voor lageren prijs
en outzegt zich, als dat niet mogelijk is, dikwijls het
genot van de zaken geheel.
1)
Inkrimping van de
credieten is ,het eeni.ge
wat een, zij het in menig geval
pijnlijke, genezing van de toestanden kan brengen en
disconto-verhooging moet daartoe leiden.
Men kan zoolang men het goud vasthoudt, niette
genstaande onze gulden onder zijn goudwaarde is ge-
daald, beproeven de zaken gaande te houden door
steeds meer ruilmiddel te maken (in den vorm van
bankpap’ier of boekcrediet en bevordering van giro);
men kan den verkoop naar het buitenland bevorderen
door aan het buitenland g-roote credieten te geven, welke men mogelijk maakt door hier te lande maar weer meer inflatie te maken, maar men maakt daT
tevens de noodzakelijke levensbehoeften, die van over-
zee moeten komen en al wat binneasla.ods wordt gepro-
duceerd (inclusief clierrsten) steeds diiurder wat weer
tot hooger bonen leidt en tot meer ellende, waar geen
hoogere bonen kunnen verkregen worden.
Ons bankwezen heeft naar mijne meaning na den
wapenstilstand te weinig kijk op het wereldgeheuieri
getoond; het,had hehooren in te zien, wat door enkelen
mat klem is betoogd, dat wij dan diepsten put nog door
moesten; het had moeten ‘bedenken, dat het buiten-
land voorshands niet koopkrachtig zoude zijn al was de oorlog uit en het had •tot voorzichtigheid moeten
manen en nopen. Maar in de plaats daarvan heeft het
een ongemotiveerd optimisme getoond en door hand-
having van een lage bankrente (op den duur alleen
mogelijk wijl er geen gouduitvoer plaats had en men
•den gulden liet deprecieeren), de productie bevorderd,
de sterke stijging van de bonen, welke de mentaliteit
van de arbeiders reeds medebracht, tijdelijk schijnbaar mogelijk gemaakt en speculatie op
prijsstijging
in het
buitenland (rijzing der valuta) in de hand gewerkt.
Er is een mooi jaar 1919 gefokt, •dat van nature een
slecht of middelmatig jaar ware geweest en nu is
terugkeer op den goeden weg natuurlijk pijnlijker dan
het indertijd ware geweest om op den goeden weg te
blijven. Maar hoe langer men een ongemotiveerd opti-
den export zoude bevorderen .,,IIe i)ruk”, Deel 1, blz.
652
—654.
) Niet in bankierskringen, die hebben zich niets te out-
zeggen, maai in cle groote kringen van lieden (de ouderen),
die van pensioenen en vaste renten leven en in de kringen
van ambtenaren en vast gesalarieerden.
14
April 1920
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
31
3
mism.e handhaaft of op andere gronden uitstelt om de
eenig juiste geneesmiddelen toe te passen, hoe erger
de moeilijkheden zullen wonden.
Toen door mij in de ,,Econ-Stat. Ben.” van 21 Jan.
naar aanleiding van een stuk van Mr. van Buttingha
Wichers twijfel
w
ras uitgesproken, of de Nedenlandsche
]3ank niet een deel van haren invloed op de geldmark•t
had ingeboet
1
) en te kennen gaf, dat die invloed dan
toch moest hersteld worden, vroeg Mr. v. B. W. in het
nummer van 28 Januari van welke maatregelen ik
een herstel van dien invloed meen te mogen verwach-
ten. Heel gemakkelijk is dat zeker niet te bereiken, maar er zijn toch middelen. Reeds v66r den oorlog
pasten de centrale banken van sommige landen, als een
disconto-verhoogiug niet effectief werd, het systeem
toe om een deel van hare w’isselportefeuille op de
open markt te herdisconteeren; in het bijzonder zouden
daarvoor de schatkistpromessen in aanmerking komen.
Een ander middel is het betalen van een niet te lage
rente op de gelden, welke de Centrale Bank in reke-
ning-courant krijgt; daardoor zoude aan de andere
banken als het ware een deel van hare grondstoffen
worden onttrokken.
Men zal tegen een en ander eerst erg opzien, maar
op den duur zal het tot het een of het ander toch wel
moeten komen – tea minste wanneer •de gulden
langen tij.d van zijn goudbasis losgemaakt blijft –
en misschien ook wel wanneer de zuivere gouden
standaard weer in werking is getreden. Men kan toch bezwaarlijk de hoeveelheid ruilmiddelen (waaronder
chèque- en girogeld een steeds grootere rol spelen) en
daarmede het prijsniveau, geheel over laten aan het
particuliere bankweenn, weiks belangen met die van
het groote publiek lang niet altijd overeenstemmen.
Wanneer echter de leer, dat disconto-verhooging
niet bij te groote ruimte, doch bij schaarsch’te van
ruilmiddelen moet plaats hebben, of de leer van Mr.
Sohwarz, dat disconto-verhooging den export belem-
mêrt en de betalingsbalans o n gunstiger maakt, mocht
gaan veldwinnen, dan is er zeer weinig kans op een
Sanierungsproces van ons ruilmiddel. Onze gulden
mag dan wel voor zeer langen tijd afscheid nemen van
den dollar en den gouden standaard en zal zich beter
thuis gaan gevoelen bij het Pond Sterling en den
Franschen franc.
Ten slotte een opmerking naar aanleiding van
‘s heeren Schwartiz’ opmerkingen over de duurte. Ver-
mindering van de koopkracht, zoo zegt hij terecht, kan
ontstaan door schaarschte van goederen en door over-
vloed van geld. Maar dan laat hij volgen: Is het eerste
het geval, dan is dat niet te verhelpen door een maat-
regel ten aanzien van het geld; en nu de oorzaak bij
ons inderdaad grootendeels ligt bij de goederen, kan
een maatregel ten aanzien van het geld maar weinig
aan de duurte veranderen.
Het komt mij voor, dat al vare de oorzaak geheel
bij de goederen, een maatregel ten aanzien van het geld toch uitwerking kon hebben. Schaarschte van
goederen ‘doet de prijzen
nu geen kans de goederen te doen toenemen (zooals
in den oorlog), dan late men ook het geld schaarscher
worden en het evenwicht zal vrijwel behouden kunnen
worden. Laat men echter tegelijkertijd het geld over-
vloediger worden, dan wordt de duurte (die primair
gevolg is van de schaarschte der goederen) nog ver-
scherpt. Het is, waar het .geld voor een goed deel uit
ongedekt papier en boekcredieten bestaat – en mits
er niet zeer veel goud tôestroomt – altijd mogelijk om
1)
Mr. Wichers meende, dat ik gezegd had, dat de Nederl.
Bank haar invloed op de geidmarkt verliest, indien zij haar
disconto op laag peil handhaafde. Zoo iets had ik natuurlijk
:
niet gezegd. Ik had naar aanleiding van zijn betoog, dat
dlisconto-verlbooging
niet zoude helpen, twijfel geopperd of
dat dan niet aanduidde, dat de Bank haar invloed op de
geidmarkt aan het verliezen was.
de koopkracht van het geld in hoofdzaak
gelijk
te
houden door maatregelen ten aanzien van het geld, al
kan het middel weleens erger zijn dan de kwaal.
1)
ANT. VAN GIJN.
HET STELSEL VAN DE EIJKS1NKOMSTEN-
BELASTING.
Over het gebrekkige stelsel van onze Wet op de
Inkomstenbelasting, zooals dat is neergelegd in de
artikelen 12 tot en met 10 dier wet, deed Mr. A. Veen
reeds (in No. 216) een boekje open, de nadruk leg-
gende op de gelegenheid tot ontduiking, die de wat
verschaft.
Mr. Dr. J. H. R. Sinninghe Damsté, de administra-
teur voor de direkte belastingen, heeft in zijn mooie
boek over de Wet op de Inkomstenbelasting duidelik
zijn ingenomenheid met het wettelike stelsel betuigd
en dit geeft mij mee aanleiding tot voortzetting van
de aanval.
Onze wet – Mr. Veen zette het uitvoeriger uiteen
– beoogt dan om met Ibehulp van een tweetal fict.ies
bij de aanvang van het belastingjaar het inkomen, dat
de belastingplichtige in de toekomst, al. in het belas-
tingjaar, zal genieten, te benaderen. De eerste fictie
is,
dat gedurende het gehele belastingjaar het inkomen
zal worden genoten uit alle bronnen van inkomen,
die
bij
de aanvang van het belastzingjaar, dus op 1
Mei, bestaan, maar dan ook uit deze bronnen alleen,
dus met uitsluiting o.a. van ‘die, welke nog in het be-
lastingjaar mochten ontstaan. Indien de wet verder
voorschreef, dat de toekomstige opbrengst in het be-
lastingjaar voor iedere op 1 Mei bestaande bron moest
worden begroot, ze zou onuitvoerbaar zijn. Daarom
wordt met behulp van de tweede fictie die opbrengst
gedurende het be]astingjaar .gelijkgesteid aan die van
het laatstverlopen jaar. Kan deze fictie geen toepas-
sing vinden, omdat de bron nog geen jaar gevloeid heeft, dan treedt de ,,begroting” in haar plaats.
Van de bedenkingen, die men tegen dit stelsel kan
aanvoeren, behoort naar mijn mening deze op de
vôorgrond t staan, dat de regeling onbillik is. Bij ge-
lijke inkomens bestaat er in belastingdruk een onge-
lijkheid, die soms zeer belangrijk is. Dit is het gevolg
daarvan, dat het stelsel het bedrag door een belasting-
plichtige to betalen afhankelik heeft gemaakt: 1°.
van de tijdstippen van aanvang en van einde van
iedere inkomstenbron en 2°. van de toevallige verdee-
ling van de opbrengst van de •bron over het tijdperk
van haar bestaan.
Men denke zich: X, •die in het genot is van een
bron van 1 Mei 1919 tot 29 April 1920, betaalt daar-
van de volle belasting over één jaar, maar Y, die de-
zelfde bron van 2 Mei 1919 tot 30 April 1920 bezit
en van wie het genot ‘dus even groot is, betaald niets.
terwijl Z, die het genot van een dergelike bron van
2 Mei 1918 tot 30 April 1920 heeft gehad en dus twee
maal zo veel genoot als X, toch slechts evenveel als
deze betaalt, dus de belasting van 12 maanden. Ook is
hetzelfde verschuldigd P, voor wie het genot op 1. Mei
1919 aanving, maar nog in ‘de loop van diezelfde
maand weer eindigde; behoudens in dit geval onder bepaalde omstandigheden de mogelikheid van ont-
heffing.
En vergelijken we verder de inkomstenbelasting
van vier kooplieden, die alle een zaak drijven van
1 Mei 1918 tot 30 April 1920 en alle in dit tijdvak en winst van
f
20.000 maken, terwijl alleen in do verdeling van de winst over die twee jaren verschil
bestaat.
A. verdient in het eerste jaar
f
20.000, in het
tweede niets.
1)
De beide laatste alinea’s waren reeds gezet, toen
ik
het volkomen juiste en duidelijke antwoord van Mr. Mees
las. Ik liet ze staan, omdat de opvatting, die Mr. Schw.
aanhangt, niet genoeg kan worden bestreden.
314
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
14 April 1920
B. verdient in het eerste jaar niets en in het
tweede t 20.000.
0. verdient in het eerste jaar
f
40.000 en verliest
in het tweede
f
20.000.
D. verliest in het eerste jaar
f
20.000 en verdient in het tweede
f
40.000.
Wie nu met •de wet niet goed vertrouwd is en ver-
onderstelt, dat ieder van hen voor de belastingjaren
191819 en 1919/20 aangeslagen wordt voor een zelfde
totaal-bedrag – zooals men verwacht van een be-
hoorlike belasting naar ‘draagkracht – zal de vol-
gende feiten moeilik kunnen geloven: Heffen de ge-
zamenlike inkomstenbelastingen van 1918/9 25 pOt.
en van 1919120 ook 25 pOt., dan zal A. te betalen heb-
ben
f
5000 plus
f
5000, B. voor beide heffingsjaren
niets,
0. f
10.000 en nog eens
f
10.000, dus juist zijn
gehele inkomen van die beide jaren, terwijl ten slotte
D. in dezelfde bevoorrechte positie als B. verkeert.
Ieder van hen wordt •dus twee maal aangeslagen
naar het resultaat van het eerste jaar en het resul-
taat van het tweede jaar komt niet in aanmerking
als basis van een aanslag. Terwijl immers voor het
belastingjaar 1919120 de winst van het dan beëin-
digde boekjaar (1 Mei 1918-1 Mei 1919) als basis voor de aar.slag dient, moet voor het belastiugjaar
191819 de opbrengst gedurende dit belastingjaar van de op 1 Mei 1918 aanvangende bron worden begroot
en om die begroting niet tot iets geheel willekeurigs te
maken zullen zowel inspekteur als belastingplichtige
er de voorkeur aan geven om voor deze aanslag het
resultaat van het eerste boekjaar af te wachten. Waar-
om dit door de opvatting van ‘de Hoge Raad van
art. 14 in de hand gewerkt wordt, verklaarde Mr.
Veen.
Deze voorbeelden, die zo gekozen zijn, dat de tegen-
stellingen zo eenvordig en scherp mogelik naar voren
komen, doen duidelik zien, welke onduidbare onbillik-
heden uit het wettelik systeem voortspruiten. Van
een belasting naar draagkracht is in bepaalde geval-
len geen sprake. En deze onbfflikheid bestaat niet
slechts in het brein van iemand, die theoretiese be-
zwaren zoekt. De wet werkt nog geen
vijf
jaren en
toch zijn reeds alleen in Amsterdam tal van frappante
gevallen aanwijsbaar, waarin tengevolge van het aan-
gegeven wettelike stelsel aan de ene kant niets of wei-
nig is betaald van gr.ote winsten en aan de andere kant
van een gering inkomen onevenredig grote bedragen
aan inkomstenbelasting moesten worden voldaan; juist
de jonge bedrijven worden soms abnormaal zwaar ge-
troffen, doordat een ‘kort tijdperk van winst wordt
opgevolgd door een tijdperk van geen winst of van
verlies.
Maar ook als de verkeerde gevolgen van het stelsel
minder scherp in het oog vallen,
bijv.
wanneer de tijdstippen van aanvang en van einde van de bron
eens meer dan vijf jaar van elkaar verwijderd zullen
zijn, bestaat niettemin onbillikheid. Ligt er tussen de
twee jaren bedoeld in het voorbeeld van de vier koop-
lieden een reeks van jaren, dan ‘betaalt toch ceteris
paribus. A. van een gelijk totaal-inkomen
f 10.000
belasting meer dan B. en D., en 0
f
20.000. In alle mogelike graden komt de onrechtvaardigheid van de
wet tot uiting. Het krachtigst bij hen, van wie de in-
komsten wisselvallig zijn, de koopman, de fabrikant,
de bankier, euz., maar toch ook bij hen, die in ‘t genot
zijn van bronnen van inkomen met meer konstante
opbrengst. Zelfs is er eigenlik niemand, die niet meer-
malen in zijn leven in meerdere of mindere mate aan
liet stelsel van de wet een buitenkansje als Y of Z
te danken, of een extra-knauw als P te wijten heeft.
De verschillen in belastingdruk zijn met de stijging
van het beffingspercentage van steeds ernstiger aard geworden. (Hierbij moet tevens bedacht worden, dat
de, gemeenten voor het merendeel in hun verordenin-gen op de heffing van plaatselik.e inkomstenbelasting
het wettelike stelsel hebben moeten overnemen en het,
vooral in het belang van de aangevers, moeten hand-
haven, zolang de Wet op de Inkomstenbelasting dit
doet.) Waren bij het tot stand komen van de wet in 1914 de onbillike gevolgen van het stelsel van niet
voldoende betekenis om tot een ernstig verzet aanlei-
ding te geven, tans, nu blijkens een onlangs dooi
Minister te Vries afgelegde verklaring tot 40 pOt, van
het inkomen aan ,,inkomsten”-belastingen (zonder ‘de
oorlogswinstbelasting) betaald moet worden, is het
stelsel naar mijn mening onmogelik geworden. In
deze belastingwet, die het middelpunt van ons belas-
tingstelsel is en boven alle andere met het draagver-
mogen rekening moet houden, kunnen so grove afwij-
kingen van het beginsel van draagkracht niet meer
geduld worden.
Op voor de ‘hand liggende wijze brengt de wet
schade mee voor staat en gemeente. Dikwijls kan de
belastingplichtige b.v. invloed uitoefenen op het tijd-
stip van aanvang van een nieuwe bron van inkomen
en hij kan zelfs wel eens terecht van oordeel zijn, dat
enige tijd werkloosheid’ niet altijd in het nadeel van
zijn beurs is. Maar er is erger: onder meer handige
dan kieskeurige leiding worden de zwakke plekken
in het systeem gezocht en wordt ‘daarvan misbruik
gemaakt. Het is een feit, dat het stelsel een weg voor
belangrijke ontduiking heeft geopend. Het is mijn
zaak niet om over dit tweede nadeel op deze plaats
aan de hand van de praktijk uit ‘te weiden.
Liever vestig ik nog in het kort de aandacht op
enige andere nadelen. Het in de aanvang uiteenge
zette stelsel sal voor de eenvoudige ‘belastingbetaler
nimmer helder worden, omdat het samengesteld en
cnnatuur]ik is. Maar ook voor hem, ‘die de wet be-
grijpt levert het broirnenstelsel niet geringe moeilik-
heden op. Ieder bestanddeel van ‘het vermogen; ieder
effekt, ieder perceel wordt immers opgevat als een
afzonderlike bron van inkomen, ook ieder kommissa-
riaat; men denke verder aan de gevolgen van een ge-
wijzigde winstverdeling, van de omzetting van een
zaak in een N.V., aan erfenissen v66r 1 Mei openge.
vallen, aan de onaangename ,,opleg”-kwestie, enz. In
mijn ogen is het zeer bedenkelik, dat de wet bij de
doorsnee-belastingbetaler – door niet begrijpen en
door een zich niet rechtvaardig behandeld voelen (hoe
dikwijls horen we niet een verontwaardigd: ,,Maar dan
moet ik hiervoor tweemaal betalen!”) – nooit popu-
lair kan worden. Voor zover men hier van populair
worden spreken mag.
Het stelsel veroörzaakt voortdurend konflikt tusseh
publiek en belastingadministratje. Een schat van tijd
en van oplettendheid wordt ontroofd aan hen, die met
de regeling van ‘de aanslagen zijn belast Terwijl zij
veel tijd te kort komen.
Dat de wet in de praktijk niet konsekwerit kan wor-
den uitgevoerd, is in 1917 door de Minister in de
Eerste Kamer in voorzichtige bewoordingen te kennen
gegeven tèn aanzien van inkomsten uit fondsenbezit.
Dit behoeft waarlik geen betoog. Stel u voor, dat de
belastingadministratie zou willen onderzoeken of het
stelsel wel zuiver op alle fondsenbezit in Nederland
wordt toegepast en alle afwijkingen zou willen verbe-
teren! Ook b.v. ten aanzien van loontrekkenden, die
nog al eens van werkgever veranderden, moet aan de
praktiese uitvoering van ‘het wettelike stelsel wel heel
wat ontbreken. Maar ziet één van bei’de partijen toe-
vallig in een gegeven geval voordeel in formele wets-
toepassing, dan moet de andere zich daarbij neerleg-
gen. Theorie en praktijk kunnen elkaar niet volkomen dekken. Willekeur bij de toepassing blijft niet uit.
Hoe kwam de wetgever aan dit stelsel?
Mr. Damsté rechtvaardigt het in het kort aldus: de
belasting moet uit het inkomen worden voldaan, en het
is daarom wenselik, dat de belastingplichtige zijn be-
lasting kan betalen, terwijl hij het inkomen geniet;
het noodzakelik gevolg van deze klemmende eis is, dat
de wetgever zijn toevlucht moet nemen tot ‘de een of
andere methode om het inkomen, dat aan de belasting-
14 April 1920
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
315
plichtige
toevloeien zal, zo
nauwkeurig mogelik te be-
naderen.
Het is niet een meer volmaakte wijze van bepaling
van het belastbaar inkomen, die hem aan dit stelsel
boven een ander de voorkeur doet geven. Integendeel,
hij verklaart: ,,Men belast het inkomen over een be-
paald jaar op de meest natuurlike wijze als men de
resultaten van dat jaar afwacht en daarna het belast-
baar inkomen bepaalt.” Neen, het is een eis, die de
betaling
van de belasting betreft, die het stelsel naar
zijn mening noodzakelik maakt. Het komt mij even-
wel voor, dat een •zo vohnaakt mogelike regeling van
de hoegrootheid van de aanslagen, uitsluitend op
feiten gegrond, van zo primaire betekenis is gewor-
den, dat slechts bij uiterste noodzaak van het streven
om dat te bereiken mag worden afgeweken, en niet
voordat terdege gezocht is naar een andere methode
om behoorlike betaling to verzekeren. En is tans de
hoofdzaak niet ten onrechte aan de betalingskwestie
opgeofferd?
Het is niet te ontkennen, dat het streven van de
wetgever – gericht op mogelikheid van betaling over
een zeker inkomen,
terwijl
men dit inkomen geniet –
zeer reëel ‘is en praktiese betekenis heeft, altans daar
waar de bronnen van inkomen vrij gelijkmatig en niet
rijkelik vloeien. Nog volle belasting op te leggen, nadat
zodanige bronnen zijn vervallen, lijkt inderdaad in
veel gevallen ‘bedenkelik (werkloze loontrekkenden,
gepensionneerden, middenstanders, die hun zaak ver-
lieten, etc.). De goede bedoeling van de wet komt
echter niet tot z’n recht, wanneer de inkomsten wissel-
vallig zijn. In ‘dit geval bestaat er nu feitelik, zolang
het beroep wordt voortgezet, een naheffing; zorgt een
koopman niet, dat
hij
in de loop van een goed jaar een reserve maakt voor de achterna te betalen inkomsten-
belastingen, dan loopt hij gevaar in het volgende jaar
in ‘t gedrang te komen. De wet kan niet ‘de pretentie
hebben, dat zij hèm betaling van een inkomen,
terwijl
hij ‘dit ‘geniet, mogelijk maakt. Maar dit is ook op geen
wijze te bereiken.
Is er nu een stelsel denkbaar, ‘dat, ‘met verm’ijding
van de bo’venbedoelde nadelen van het tegenwoordige,
naar redelikheid voldoet aan ‘de eis door Mr. Damsté
genoemd, ‘al moet ik erkennen het klemme’nde ven
die eis minder sterk te voelen •dan hij blijkbaar doet?
Aan het hieronder volgende systeem ligt dezelfde
gedachte ten grondslag als aan de regeling in onze
wet voor ‘de buitenlanders, ‘die hier tijdelijk
een beroep
uitoefenen, en aan het stelsel van het Reichseinkom-
men Steuergesetz (door Mr. A. Spanjer meegedeeld
in het nummer van 24 December 1919):
Er zijn voorloopige betalingen. Na afloop van het
kalenderjaar 1920 doet men aangifte van het werkelik
over dat jaar ‘genoten inkomen en ontvangt een aan-
slagbiljet, dat luidt:
Restant verschuldigd over het inkomen van het
belastingjaar 1920
f
100 (te voldoen b.v. binnen 4
weken);
plus Voorloopige aanslag voor belastingjaar 1921
f500 (te voldoen in de loop van 1921).
Deze voorloopige aanslag wordt in de regel eveneens
berekend naar de inkomsten van het afgeloopen jaar. Aan de belastingplichtige moet gelegenheid gegeven
worden om op zijn aangifte over 1920 in voorkomende gevallen feiten mee te delen, waardoor zijn inkomen in
1921 waarschijnlijk hoger of lager ‘zal zijn dan in 1920.
En de inspekteur zal met alle zodanige, ingetreden
of te verwachten wijzigingen (erfenis, staking van
beroep, e.’d.), die hem bekend zijn, rekening houden.
De regeling moet in zijn handen ‘soepel -zijn; b.v. moet
op grond van overlijden in de loop van het belasting-
jaar of een halfjaarlikse balans een te zware betalings-
eis aauston’ds getemperd kunnen worden. Te overwe-
gen is, of de voorlopige aanslag bij wisselvallige
winsten niet naar h’et gemiddelde van 3 jaren genomen
kan worden, opdat niet na een extra-goed jaar een
dubbeizware belastingeis gesteld wordt. De vastatel-
ling van de voorlopige aanslagen dient en behoeft ook
niet veel tijd te kosten.
Is een dergelike regeling aannemelik, dan wordt
bereikt, ‘dan de ‘definitieve aanslagen in de inkomsten-
belastingen worden vastgesteld zonder enige fictie;
alleen de werkelikhei’d, alleen
aanwijsbare
resultaten
uit het verleden, vormen de grondslag. Bereikt wordt
ook evengoed als in ‘het ‘tegenwoordige stelsel, ‘dat de
belasting van een inkomen wordt betaald, terwijl dat
inkomen wordt genoten. De invloed van de fictie is
overgebracht van de ,,hoegrootheid van de aanslagen”,
op de voorlopige aanslagen, dus op de ,,wijze van
betaling”, waar zij geen kwaad kan.
Misschien is het grootste bezwaar tegen een dergeli’k
stelsel, dat het moeilik is in te voeren, omdat het niet
aansluit
bij
het tegenwoordige. Maar deze moeilik-
hei’d is op te lossen.
Een in mijn ogen ernstig onrecht, dat de belasting-
plichtigen tans ten voordeele van de schatkist treft
en hierboven nog niet is belicht, zou bij de wijziging
van het wettelike stelsel kunnen verdwijnen. Dat
onrecht is het niet-kompenseren van verliezen voor
de inkomstenbelasting. Dat is te zeggen: de wet staat
toe dat men een verlies in een zeker jaar geleden
aftrekt
–
van de andere inkomsten van datzelfde jaar,
indien en ‘voor zoover men an’dere inkomsten heeft,
maar wanneer deze toevallige verrekening niet moge-
lik is, bestaat niet de ‘gelegenheid om het verlies van
het ééne jaar met ‘de winst van een ander jaar te kom-
penseren. Zon’der blikken of blozen strijkt de gemeen-
schap bij een ‘heffingspercen’tage van 25 t 25.000
,,inkomsten”-belasting op van hen, die in 1917
f
100.000 verdiende en in 1918 datzelfde bedrag weer
verloor of omgekeerd. Heeft onze inkomstenbelasting
een zakelik tintje o.a. -door het bronnenstelsel, dat het
werkelike inkomen uiteenrukt en de stukken weer tot
een ‘denkbeeldig inkomen samenvoegt, en ‘door de
absolute afscheiding tussen de opeenvolgende jaren?
(vergelijk hiertegenover de oorlogswinstbelasting).
Het gemis van de mogelikheid om verliezen te verre-
kenen kwetst begrjpelikerwijze in •de praktijk het
recihtsgevoel van de belastingplichtigen hevig. Het’ uitschakelen van ‘de verliesjaren roept in het leven
een niet gewild verschil tusschen de mensen met vrij
konstante en die met zeer wisselvallige inkomsten en
legt een volkomen willekeurige extra-belasting op de
laatsten, en dat nog wel voornamelik op de zwaksten
onder deze, ni. op hen, die naast hun zaak geen of
geringe inkomsten uit vermogen of uit an’deren hoofde bezitten. Men moet toch bedenken, dat ‘de ekonomiese
betekenis van het samenstel van onze inkomstenbe-
lastingen nu een geheel andere is dan bij de totstand-
koming van ‘de wet in 1914. Zijn er in Nederland bedrijven, die onder de komen-
de jaren één of meer verliesjaren zullen tellen? Zon-
der zich als profeet op te werpen, mag men die vraag, dunkt me, bevestigend beantwoorden. Het zal me niet
verbazen, wanneer de wetgever, indien hij niet zelf het initiatief neemt, ‘toch binnen afzienbare tijd zal
moeten toegeven aan een drang van de belastingschul-
digen om ook verliezen in rekening te mogen brengen.
Het komt me ‘dus voor, dat het stelsel van de arti-
kelen 12 tot en met 16 ‘van de wet herziening behoeft.
Bovenal omdat het onbillik werkt. Zelfs worden een enkele maal de belastingplichtigen door de wet een-
voudig mishandeld, wat ik nog meer bedenkelik acht
dan het feit, ‘dat rijk en gemeente wel eens schade
lijden. De inkomstenbelasting moet de voornaamste
plaats in ons belastingstelsel bekleden. Zij moet die
plaats waar’d zijn. Laat zij daarom gezuiverd worden
van enige gebreken, die onze mooie wet naar de
mening van velen ontsieren. W. J.
DR LANGEN.
TERUG TOT DEN GOUDEN STANDAARD?
Naar aanleiding van Mr. Mees’ repliek het vol-
gende:
Tot
mijn
spijt is
schrijver
er nog niet in geslaagd
316
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
14 April 1920
mij van de onjuistheid mijner .meening te overtuigen.
Constateerde ik in mijn vorig artikel, dat bestaande
geiddepreciatie slechts dan ‘door maatregelen ten aan-
zien van liet geld genomen, kon worden weggenomen,
wanneer de oorzaken der verminderde koopkracht bij
•het geld zelf lagen, than’s ga ik wat dieper op deze
kwestie in.
Wanneer in het algemeen in het economisch leven
een kwaad van welken aard ook is opgetreden, dan zal
in abstraoto ‘geredeneerd, bestrijding van dat euvel in
zijn oorzaken de voorkeur verdienen boven het aan
dat euvel aanpassen der verdere economische omstan-
cligheden en ‘zulks geldt temeer, naarmate meer mag worden verwacht, ‘dat het euvel in kwestie van tijde-lijken aard zal zijn. Wanneer – mijn redeneering aan-
gepast aan ‘het speciale geval in kwestie – een oogen-
blik mag worden aangenomen, .dat een belangrijk deel
der hier te lande heerschende geiddepreciatie zijn
oorzaak vindt in bestaande goede’renschaarschte, dan
zal het reeds i’n het algemeen logischer zijn die depre-
ciatie in haar oorzaken – nl. de goederenschaarschte
– te bestrijden, dan de circulatie door inkrimping
aan te passen aan het slechts tijdelijke goederentekort.
‘Dit niet Mr. M. ook wel in, maar zijn redeneering
komt hierop neer, dat, waar bestrijding van het kwaad
in zijn hoofdoorzaak thans aan te groote bezwaren onderhevig is, naar andere middelen ‘moet worden
uitgezien, i.c. speciaal toevlucht moet worden genomen
tot inkrimping der circulatie.
De meening van Mr. M., dat die inkrimping eo ipso
prijsdaling ten gevolge heeft, berust in wezen op de
tegenwoordig vaak als ,,naïef” gequalifiiceerde quan.ti-
teits’theorie. Naïef, omdat de practijk, speciaal in de
achter ons liggende oorlogsjaren maar al te duidelijk
aan het licht heeft gebracht, dat nog heel wat andere
oorzaken den goederenprjs beheerschen, dan alleen
de tegenover ‘die goederen staande geidvoorraad. De
stijging der prijzen hield vaak in ‘geenen ‘deele gelijken
tred met de vermeerdering der ruilmiddelen, daar
andere oorzaken die stijging opdreven tot een hoogte,
waarvoor i’n ‘do uitzetting der c’irculatie in ‘geenen
deele de verklaring kon worden ‘gevonden.
I’nperking der ‘hoeveelheden ruilmateriaal, bewerk-stelli’gd om ‘de prijzen weer to’t een normaal niveau te
doen dalen, zou dus ‘te rekenen hebben met talrijke,
slechts ten deele bekende factoren, waarvan nog maar
zou zijn af te wachten, in hoeverre zij de prijsdaling
– theoretisch
gevolg ‘der inperking – tegenwerkten.
Daarbij komt nog – en in zooverre heeft de theorie
van Mr. M. eenige overeenkomst met het in Amerika
geopperde ‘denkbeeld van de ,,compensated dollar” –
dat optreding dier, zooals gezegd, slechts ten deele
bekende factoren ‘door verdere inkrimping of weder-
uitzetting der circulatie – naar gelang de ‘richting,
waarin ‘zij, werkten – nou moeten worden geneutrali-
seerd, een plan, waarvan ‘de uitvoerbaarheid, ‘op zijn
minst genomen, in twijfel kan worden getrokken.
Ten slotte: zelfs dan, wanneer ‘de voorgestelde
inperking dei’ hoeveelheid ruilmiddelen eenige prijs-daling ten gevolge zou hebben, ‘dan nog vraag ik mij
af, in hoeverre wij er economisch op vooruit zouden
gaan. Ons geld zou in koopkracht zijn toegenomen,
maar liet voornaamste euvel – het goederentekort –
is daarmede niet verholpen. Wat ‘baat mij de vermeer-
derde koopkracht van mijn geld, wanneer ik daarvoor
de noodige goederen – de eerste voorwaarde voor
economische wederoplevin’g – ‘niet kan koopen.
De hier opgesom’de bezwaren tegen den door Mr. M.
aanbevolen maatregel vinden ten slotte ‘alle hun
oorzaak in de boven ‘gememoreerde, reeds uit een
oogp’u’n’t van logica verkeerde methode: bestrijding
van een economisch gebrek, zonder de ‘hoofdoorzaak
daarvan aan te -tasten. Weliswaar zou ook hierdoor –
i.c. door de geid’depreciatie aan de zijde der goederen
te bestrijden – de werking der andere prijsbeïnvloe-
dende factoren niet worden uitgeschakeld, maar naar-
mate de verdediging van het economisch leven meer
tegen
zij.lt
voornaamsten aanrander wordt gericht, ver-
meerdert de kans, dat ‘deze verdediging tegenover
tegenwerking anderzijds ten slotte tot een gunstig
eind-resultaat zal leiden. Omgekeerd: naarmate die
verdediging meer de hoofdoorzaak onaangeroerd laat,
vermeerdert de kans, dat deze, gesteund doo’r in
dezelfde richting werkende invloeden, ten slotte eiken,
theoretisch ‘misschien heilzamen maatregel illus’oir zal
weten te maken.
Het bovenstaande is gebaseerd – zooals mij ven-
schelijk lijkt nog even aan te ‘stippen – op de aange-
nomen veronderstelling, ‘dat werkelijk van ‘de be-
staande geiddepreciatie vdor een voornaam deel de
oorzaken elders liggen dan bij het geld zelf. Hierover
discussieeren leek mij niet vruchtbaar en bovendien
zou dit te ver voeren; het punt in kwestie leek mij
slechts: aangenomen, ‘dat deze veronderstelling juist
is, welk gevolg is dan van inkrimping der circulatie te
verwachten?
Waar Mr. M. bij bespreking der goudpolitiek blijft
bij ‘zijn vroeger geuite meening zonder nieuwe ge-
zichtspunten te openen, kan discussie hierover achter-
wege blijven.
Ik wil eindigen met de opmerking, dat, moge be-
vordering der spaarzaamheid thans aan groote bezwa-
ren onderhevig zijn, die bezwaren, speciaal in de
politiek eener circulatiebank toch nimmer mogen
leiden to’t het ‘nemen van andere maatregelen, waar-
van ‘de bezwaren eveneens groot, ide uitwerking boven-
dien op zijn minst genomen dubieus is.
Mr. G.
SCHWARTZ,
Amsterdam, 10 Ajril.
AANTEEKENINGEN.
Thee- export van Java ‘in de laat-
s
t e v i e r j a r e n. –
Van de veranderingen in de richting van den export van Java-thee geeft onder-
staand staatje, samengesteld door de vereeniging
,,Thee-Expert-Bureau”, een duidelijk beeld. De moei-
lijkheden met betrekking tot den afscheep naar
Europa deden zich in. 1917 eerst in hun vollen omvang
gevoelen, terwijl 1916 nog als ongeveer normaal kon
worden beschouwd.
De export bedroeg in K.G’.:
Bestemming:
1919
1918
1917
1916
Holland
…………
50.272.000
988.000
1.278.000
29.800.000
Groot-Brittannië .
24.712.000
–
3396.000
21.874.000
nusland
…………
–
1.650.000
17.076.000
23.487.000
Australië
……….
14.524.000
10.352.000
10.572.000
6.056.000
Vereenigde Staten –
4.556.000
32.574.000
32.568.000
632 000
Canada
…………
l.268.00
,.8
.322.000
Singapore
……….
932.000
498.000
1.020.000
448.000
China
…………..
2.234.000
812.000
942.000
6.608.000
Europa, v,,or zoover
niet afzonderlijk
vermeld
……..
1.444.000
148.000
–
127.000
Diversen
……….
550.000
886.000
6.090.000
64.00)
Totaal
……
100.492.000
56.230.000
72.942.000
89.095.000
Het verloop der cijfer’s voor Holland en Engeland behoeft geen verdere toelichting. Het ophouden van
den export naar Rusland, ‘die via Wladiwostok ge-
schiedde vindt zijn oorzaak in de on’geregelde to’esta.n-
den aldaar. Nieuwe afzetgebieden werden gevonden
in ‘de Vereenigde Staten, Canada en Australië. De
aanzienlijke teruggang in 1919 van den export naar
eerstgenoemde twee landen is een gevolg van een over-
mati’gen uitvoer in 1918, doch men verwacht hier in
de ‘toekomst noig een sterke vermeerdering van den
afzet, vooral naar de Vereenigde Staten, waar volgens
het weekbericht van Samuel Montagu van 8 April j.i..
de thee-consumptie snel toeneemt en de vraag als
gevolg van ‘de drooglegging nog ‘sneller zal gaan
stijgen. Ook in Australië’ verwacht men een fïinken
afnemer te zullen houden, temeer, waar een invoerver
bod van Java-thee ten gunste van den import van
Britsch-In’dische voor kort werd opgeheven.
In de geweldige
stijging
van het totaalcjfer over
1919 ten slotte komt ‘de opruiming van oude oogsten
tegelijk met afscheep van den nieuwe tot uitdrukking.
14 April 1920
ECONOMISCHSTATISTISCHE BERICHTEN
317
Export Van Goud uit de ‘Veree-
n i q d e S t a t e n.
– In verband met de discussie in
dit weekblad over liet al ôf niet wensc.helijk zijn van
het hervatten van den goudexport, den tei’ugkeer tot
den gouden standaard,
i)
is het niet van belang ont-
bloot kennis te nemen van het feit, dat ook in de V. St.
de kwestie van den gouden standaard aan de orde
van den dag is, doch terwijl er hier te lande op wordt
aangedrongen tot een vrije goudmarkt terug te keeren,
gaan daar juist stemmen op, •die aandringen op het
staken van den goudexport. Het jongste No. van het
Maandblad van ,,the National City Bank of New
York” vindt hierin aanleiding, :de kwestie aan een uitvoerige bespeking te onderwerpen. Vooraf gaat
een overzicht van de goud- en zilverbeweging der
laalste jaren, i’aaruit men zich van het belang der
kwestie kan overtuigen. Het goudinvoersaldo over de
jaren 1914-1919 bedroeg $ 987.040.984, welk bedrag
als furidameit van een met geweldige snelheid opge-
trokken credietgebouw werd aangewend. Sinds in Juli 1919 het vrije goudverkeer werd hersteld, ziet men nu een gestadige verzwaklcing van dit fundament. De in-
en uitvoer der edele metalen in 1918 en 1919 bedroeg:
Goud
Zilver
Import van:
1918 1919 1918 1919
$ $
$
Frankrijk
–
–
194.000
76.000
Engeland
‘
1.286
4.056.000
142.000
62.000
Canada
…………
45.787.000
44.487.000
7.641.000
7.121.000
Midden-Amerika
3.310.000
3.473.000
3.034.000
5.200.000
Mexico
…………
5.244.000 4.464.000
51.017.000 63.303.000
West.Indië
232.000
36.000
278.000
90.000
Brazilië
…………
399.000
26.000
4.000 2.000
Chili
…………..
262.000
233.000
2.161.060
1.927.000
Columbië
……….
2.537.000
557.000
210.000 271.000
l3ritsch Guyana. .,
426.000
139.000
–
–
Peru
…………..
637.000
815.000
5.116.000 8.863.000
Venezuela
296.000
382.000
1.000
2.500
Nederl.Jndië
798.000
3.851.000
248.000
1.774.000
Hongkong
–
10.018.000
–
20.000
Philipp;nen
897.000
582.000 6.000
12.000
Rest v. d. wereld
.
1.217.000
3,415,000
1.323.000 635,000
Totaal
…………
62.043.000
76.534.000 71.376.000 89.410.000
Goud
Zilver
Export naar:
1918
1919
1918
1919
$ $
$
$
Frankrijk
–
4.153.000 5.060.000
6.588.000
Spa,:je
…………
10.000
29.788.000
–
228
Engeland
–
2.091.000 32.688.000
15.635.000
Canada
…………
1.546.100
5.706.000
3.607.000
7.854.000.
Mexico
…………
26.543.000 10.358.000
2.792.000
1.926.000
West-Inde
–
33.000 92.000
163.000
Argentinie
6.000
1
56.360.000
179.000
4.000
Chili
…………..
8.737.000
100.000
—
Columbië
……….
.’1.440.000
5269.000
–
2.000
Peru
.
…………..173.000
3.383.000
— –
Uruguay
–
9.205.000
–
–
Venezuela
……..
1.137.000
12.052.000
–
850.000
China
…………..-
39.110.000 23.786.000
‘77.583.000
)3ritsch Indië
–
34.301.009 163.154.000
109,181.000
Nederl..Indiê
1.068.000
.7.365.000
770.000
–
Hongkong
–
40.086.000
19.322.000
10.245.000
Japan
.
………….
–
94.114.000
–
3.946.000
Rct
…………..
407.000
14.522.000
19.322.000
5.042.000
Totaal
…………
41.070.000
ï8.185.000
252.846.000
4239.021,000
Waarvan
$
14.700.000 verscheept
werd in
December 1919
24.986.000
,,
;,
,, ,.
1919
46.257.000
,,
,,
,,
,,
1919
30.595.000
,,
,,
,, ,,
1919
Uit bovenstaaaide cijfer.s volgt, dat
het meeste zilver
uaar Azië ging en het meeste goud
naar Zuid-Ame-
ruka.’ De
handelsbalans
der. V. St. ten opzichte der
landen van deze gebieden is •dan ook zeer ongunstig,
zooais blijkt uit het volgende overzicht van den bui-
t.nlandschen handel der
Uitje ‘met dat
deel der wereld.
Azië.
Import van:
Export naar:
1918
1919
1918
1919
$
$
$
Aden
……………
965.000
–
5.175.000
118.000
1.659.000
China
…………..
140.893.000 170.177.000
59.135.000
118.274.000
Chosen
…………-
139.000
335.000
1.826.000
3.333.000
llritsch.Indië
……
129.688.009
140.081.000
40.392.000
67.006.000
Str. Settlements. ,,
150.231.000
145.862.000
9.948.000
12.135.000
Nederl..Indië
……
74 983.000
78.741.000
23.379.000
46.576.000
Hongkong
……..
30.068.000
22 119.000
24.665.000
22.093.000
Japan
…………..
301.943.000 409.853.000 273.775.000
366.365.000
Russisch Azië
……
.2975.000
6.710.000
‘8,443.000
54.679.000
Siam
…………..
175.000
224.000
1.577.000
1.038,000
Aziatisch Turkije
486.000 22.838.000 416.000
4.842.000
Totaal Azië. ..
853.375.000
1.041.444.000
445.501.000
703.667.000
1)
Zie Nos. 221, 222, 223 en 224.
Zuid-Amerika.
Import van:
Export naar:
–
1918
1919
–
1918
1919
$
$
$
$
Argentinië ……..228.388.000
199.158.000
105.105.000
155.968,000
Bolivië …………452.000
2.434.060
5.289.000
4.471.000
Brazilië …………
98.038.000
233,571.000
57.391.000
114.656.000
Chili …………..l66.083.tJ00
S.442,000
66.404.000
53.472.000
Columbië ……….24.723.000
42,911.000
10.546.000
24,144.000
Ecuador ……….10.122.000
8.966.000
4.1.72.000
7,501.000
Britach Guyana….
394.000
399.000
5,511.000
5,125.000
Paraguay ……….140.000
1.031.000
701,000
894.000
Peru …………….34,423.000
33.111.000
21.716.000
26,945.000
Uruguay .. ……..
35,583.000
50.484,000
16.193.000
31.420.000
Venezuela ……..11,957.000
32.111.000
7.161.000
14.429.000
Totaal Z.-Amerika 610.531.000 657.525.000 302.710.000 442, 127.000
Het import-overschot uit Azië bedroeg in 1918:
$ 407.874.000 en in 1919 $ 337.777.000, dat uit Zuid-
Amerika «in dezelfde jaren resp. $ 307.821.000 er9
$ 245.398.000. Azië ontving in 1918 $ 1.068.000 goud
en $ 207.032.000 ‘zilver en in 1919 $ 214.976.000 goud én $ 201.831.000 zilver, terwijl in genoemde jaren naar
Zuid-Amerika resp. $ 11.493.000 en $ 86.569.000 aan
goud verscheept werd.
Daartegenover staat een uitvoersurplus naar
Europa van resp. $ 3.540.576.000 en $ 4.435.414.000,
waaruit dus, indien Europa niet op crediet moest
koopen, gemakkelijk de schuld aan het overige deel
der wereld kon worden gedeigd.
Gegeven deze aanzienlijke exporten van édel,metaal
‘is -het geen wonder, dat de vraag gehoord wordt:
Waarom geen ‘gouduitvoerverbod? En dit vooral, waar
een ‘niet onbelangrijk deel der
gudexporten
Baai’
Zuid-Amerika gesohiedt ‘ter betaling van Engelsche
importein u’it die landen. Engeland krijgt de beschik-
king over het Amerikaansche goud door het provenu
zijner exporten naar de V. St. weg te trekken en dooi”
dat het in het bezit geraakt van vorderingen van
Indië, de Straits enz. op de ‘Unie.
Ondanks ‘dit verschijnsel is het Maandblad van
oordeel, dat een goudembargo geen aanbeveling ver-dient en wel om meer dan één reden.
In de eerste plaats, omdat door go udexport de V. St.
kurt verplichtingen nakomen, zooals ieder land dit in
g
zijn eigen belang zoolan. iogeljk behoort te doen.
Het prestige van Londen als financieel centrum was
voor een groot deel hierop gebaseerd, dat het de
een’ige werkelijk vrije goudmarkt ‘ter wereld bezat.
Waar men nu in New York er nog steeds van droomt
Londen als financieel centrum te verdringen ligt in
de eerste plaats noemen van ‘dit argument voor de
hand. –
Vervolgens w’orden overwegingen van meer concre-
ten aard opgesomd, om het verkeerde van een goud-
uitvoerverbod te betoo’gen.
Ten eerste het feit, .dat goudexport het goedkoopste middel is voor de Unie, om zijn buitenlandsche schul-
den te voldoen. Toen een partieel gouduitvoerverbod
ongeveer twee jaren geleden werd ingesteld, steeg de
koers van Buenos Aires tot 7 pOt. boven pari en die
op Spanje tot 50 pOt. boven pan. Bij opheffing valt
het verbod verdween de premie of daalde tot ongeveer
de kosten van goudverscheping. Aangezien nu uit
Zuid-Amerika vooral huiden, wol en andere grond-
stoffen betrokken worden, is het voor de U. S. dus
van groot belang ‘deze zoo goedkoop mogelijk te ver-
krijgen, om de kosten van levensonderhoud nog niet
meer omhoog te drijyen. Doordat de Unie den gouden
standaard heeft geniet.e het voordeel, van degaheele
wereld, tegen ‘goudprijzen te kunnen koopen.
In ide tweede plaats komt na dezen invloed op den
voor, import-artikelen te be,talen prijs, de invloed van
den gouduTitvoer op het binnenlandsch prjsnieau.
Aangezien’ dit bovenmatig -is opgezet, is deflatie
geboden. Dè banken moeten ‘bevrijd worden van den
drukkenden last, een groot deel ider kosten van ‘oorlogs-
voering te fin’ancieren, omdat hierdoor het credietge
bouw topzwaar wordt gemaakt.. Inkrimping van de
eredieteri gebaseerd op door -den Staat geschapen be-
schikkingsm acht is dus een eisch, naar welks vervnl-
318 .
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
14 April 1920
ling men voortdurend moet streven, om tot meer
normale toestanden te geraken.
Gelukt’dit, dan hebben de V. St. goud te missen en
het is dan voordeeli-ger zich er van te ontdoen dan het
te bewaren. Het beste gebruik toch, dat een koopman
van zijn contanten kan maken is er zijn wissels mee
disconteeren en de V. St. doen dit tegenwoordig tegen
een hoogen rentevoet.
De schrijver van het artikel toont zich dermate een
voorstander van het voortgaan met goud-exporten, die
den import goedkoop maken en verdere credietuitzet-
tingen tegengaan, dat hij in een dalend dekkings-
percentage, mits als gevolg van gouduitvoer en niet
als gevolg van circulatie-toeneming, een reden tot ver-
heuging ziet. De pogingen van den Federal Reserve
Board, om de crediet-expansie tegen te gaan, zouden
zeker niet de noodige medewerking ondervonden heb-
ben, indien de goudvoorraad was aangegroeid in plaats
van afgenomen. ,,Ln fact those losses may be regarded
as benefic-ial rather than as harmful. They are more
healthful than gold imports would have been.”
Het zou zelfs geen enkel gevaar opleveren indien
de gouddekking aanzienlijk daalde beneden het mini-
mum-percentage, door den Federal Reserve Act ver-
eischt, mits slechts niet als gevolg van uitzetting der
circulati-e.
De schrijver argumenteert dit als volgt: Het meest
werkzame middel, om een land op -goudbasis te hon-
den, is goud af te staan ter betaling van buiten-
lamvdsche schulden. Het is telkens gebleken, dat een
betrekkelijk kleine hoeveelheid goud een voldoende
fundament voor een grooten crediet-bovenbouw is,
zoolang voor betalingen in het buitenland goud in
onbeperkte hoeveelheden te verkrijgen is. ,,It need
not be doubted, that one half of the gold held by the
Federal Reserve Banks could be exported without
disturbing the relations •of our paper currency to
gold.”
Door alles heen voelt men, hoe het hem er om te
doen is terug te komen tot een meer normaal prijs-niveau en hoe hij ondanks zijn beweringen, dat dit
zeer voorzichtig moet geschieden, de inkrimping der
hoeveelheid beschikkingsmacht eenigszins wil forcee-
ren. Het is natuurlijk moeilijk een vergelijking tus-
schen de Unie en Nederland te maken. Beziet men de
zaken met het oog op het dekkingspercentage, dan is
ginds de toestand veel meer gespannen dan -hier, zoo-
dat de F. R. Board reeds tot een kunstgreep met be-
trekking tot het bepalen van het dekkingspercentage
der F. R. Notes, waarop ook in het financieel week-
overzicht van het ,,Handelsblad” van 10 dezer de aan-
dacht werd gevestigd, zijn toevlucht heeft genomen en
is een voorstel op goud ad libitum af te geven, merk-
waardig stoutmo-edi-g; absoluut gezien evenwel betee-
kent een gegeven hoeveelheid goud voor de Uni.e veel
en veel minder dan voor Nederland. Kan men daar
zonder schade voor •de circu]atie. groote hoeveelheden
exporteeren, in Nederland is het tegendeel het geval.
Duidelijk blijkt dit wel hieruit, dat het goudexport-
saldo van de V. St. gedurende het tweede halfjaar
1919 ongeveer 120 pOt. van den totalen goii-dvoorraa.d
der Nederlandsche Bank op 3 April bedroeg. Wat de
V. St. op eigen -houtje kunnen doen is volgens schrij-
ver dezes,
gelijk
Mr. Schwartz betoogde, voor Neder-
land dan ook een kwestie van internationaal overleg,
door het resultaat waarvan onze goudpolirtiek bepaald
zal worden.
Levering op Duitsche contracten. –
De moeilijkheden met Duitsebland over het uitvoeren
van contracten die vele bestellers hier te lande onder-
vinden, zijn niet een speciaal kenmerk •der relaties
van ôns land met den economisch ingestorten buur-
staat. Ook de overige neutrale landen, die geregeld uit
Duitschlazrd betrekken en de Duitsche valuta steeds
lager noteerden, worden ,,gestraft” met de niet.nako-
ming der aan-gegane leveriagsverplichtingen. De actie
die -daartegen in Nederland reeds gevoerd werd schijnt
voor het oogenblik op een rustpunt te zijn gekomen,
trouwens er is thans te veel, dat in Duitschiarid de
aandacht bezig houdt om voor zaken, als de hier be-
doelde, gi’oote belangstelling te mogen verwachten.
In het Board of Trade Journal lezen we, dat ook in
Zweden contractbreuk door Duitsche leveranciers
zich in aanzienlijk aantal vertoont. Het Zweedsohe
ministerie van buitenlandsche zaken verzamelt ge-
gevens van belangrijke gevallen die voorgekomen
zijn en een speciaal comité is door de importeurs van
machinerieën te Stockholm gevormd om collectief met
de betrokken Duitsche firma’s in overleg te treden.
Voorts wordt er in de pers toe opgewekt, dat de
Zweedsche Kamers van Koophandel officieele pro-
testen zullen doen hooren. Naar bericht wordt heeft
zeer de aandacht getrokken een artikel van den corres•
pondent der ,,Frankfurter Zeitung”, geschreven voor
,,Svensk Handelstidning”, waarin de schrijver zegt,
dat de eenige bevredigende manier om thans met
Duitschland zaken te doen, is niet anders dan voor
promp-te affaires prijzen op te geven, om als het mo-
ment van levering daar is de prijzen na-der vast te
stellen op basis van de dan geldende bonen en grond-stofprjzen.
Feitelijk brengen de Duitsche leveranciers dit be-
ginsel nu reeds in toepassing en is het juist de invoe-
ring van dit voor de bestellers geheel onzekere element
dat protest verwekt.
Uit Zwitserland lazen wij een bericht uit goede
bron, waarin opgemerkt wordt, dat zelfs in gevallen,
waarin goederen uit Duitschland aangeboden worden
tegen prijzen, die op
‘4
komen van waarvoor die goe-
deren in Zwitserland genoteerd staan, -de bestelling
niet aan Duitschiand gegeven werd uit vrees, dat de
Duitsche prijzen, loopende de afwikkeling der bestel-
ling toch veer verhoogd zouden worden. Overigens
werd gevreesd voor zeer vertraagde aflevering, zoo
mogelijk nog in geschonden staat en chicanes met den
expediteur over onrechtmatige vrachtvermeerde-
ringen.
Groot- en kleinhandeisprijzen in ver-
s c
h iii e
iv
d e 1 a
IV
d e iv.
– Hiernaast volgt een
Staat van Index-cijfers, zoowel van groot- als klein-
han-deisprjzen, ontleend aan het laatste jaaroverzicht van de Swiss Banking Corporation.
Men vindt dergelijke index-cijfers in uitvoerigen
vorm ook in het in dit blad maandelijks aangehaalde
Monthly Bulletin of Statistics van den Supreme
Economie Oouncil. Wij geven den -staat van den Swiss
Banking Corporati-on hieronder weer, aangezien deze
de verdienste heeft, dat de verschillende index-cijfers
alle zijn omgerekend op -den basis van 100 per Juli
1914. Correcties met het oog op de wisselkoersen, zoo-
als in den laatsten tijd in -dit blad ten opzichte van -de
Engelsche Economi-s-t-cijfers gegeven worden, zijn in
deze
cijfers
uiteraard niet aangebracht.
De verschillen tusschen de groothandels-index-
cijfers der hier vermelde landen zijn grootendeels uit
het afwijkend verloop der ‘diverse valuta’s te verklaren.
Inderdaad is het geheel overeenkomstig den stand
der wisselkoersen, dat de stijging in Amerika het ge-
ringst is, dat daarop Engeland volgt, dat dan weder-
om Frankrijk een belangrijk hooger niveau te aan-
schouwen geeft, wat ‘door Italië nog weer wordt over-
troffen.
Curieus is, dat de ontwikkeling van de groothan-
delsprijzen in Japan hierneven-s een sterk afwijkende lijn vertoont. Tot midden 1918 ‘blijven -de cijfers iet-
wat beneden die van de Ver. Staten, wat geheel over-
eenkomstig de wisselkoersen is. Daarna volgt evenwel
een plotselinge, veel snellere stijging, die het cijfer
voor Dec. 1919 brengt op 296,0 tegen 233,0 voor de
Ver. Staten. Zonder nadere verklaring is deze ontwik-keling moeilijk te begrijpen.
Wat de kleinhandeisprjzen betreft, is, ook wegens
14 April 1920
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
319
II
INDEX-CIJFERS
1914-1919.
Groothandeisprijzen.
Kleinhandeisprijzen.
‘
Engeland.
FrankrijklV.
Staten.
Italië.
Japan.
Ir
(
B*ar:f
lne1anc1I’
s)1V.
IFrankriikl(Statistiekl
Staten.1
)
6))’
Zweden.
1)
1
Zwitseri.
Datum
(Eng. Economist).
(Oflic.
Statistiek)1
(Brad-
streets).
(Prof.
Bachi).
(Bankvan
Japan).
1
(Offic.
1
van het
vi
1
ltali2
(Sociala Medde..
(Bondvan
ICoöperat.
Arbeid).
landen).
1 Vereen.)
1914
116.6
100.0
100.0 100.0 100.0
100.0
100
100
100.0
100 100
100.0
126.4 108.4
102.2
112.7
–
103.2
113
–
104.9
–
–
102.6
Juli
…………….
December
………..
127.3 109.2 112.8
104.4
–
95.2
113 100
102.9
107 107
107.3
1915
Maart ……………
150.2
128.8 132.3 111.1 126.6 100.0
124 110
96.1
114
113
114.3
Juni
…………..
147.7 128.7
140.3 112.5
139.4 101.6
133
–
98.0
118
121
118.6
September ………..
151.6 130.0
147.5
113.7
153.7 100.8
140
123
99.0
130 124
120.3
September ………….
December
……….
165.1
..
141.6 166.7 122.9
185.7
113.6
145
–
102.9
137 127
126.0
1916
Maart …………..
182.4
156.4 189.9 131.4 214.2
124.0
149
.
134
104.9
137
130
129.0
Juni
…………..
191.5
..
164.2 192.4 135.0
209.9
117.6
161 138
109.8
142 134
139.5
September ……….
201.0
.. ..
172.4
192.7
136.1
221.9
122.4
169
.
142
.
115.7.
142
142
143.8
December
. ………
223.0 191.2 207.8.
158.0
254.6
138.4
187
.
147
123.5
162.
152
148.5 1917
..
..
Maart …………..
..
206.6
233.6 163.2
283.8
134.4
195
155
130.4
187
170
157.5
Juni
…………..
..240.9
256.6
..
220.0
271.8
178.8
313.9
153.8
203
172
149.0
202 175
.
179.7
September ……….
256.1
219:6
285.9
192.3
360.5
172.8 203
184
150.0
220
187
192.0
263.2
227.8
279.0
203.2
397.1
176.0
203
.
201
153.9
240 212
197.4
1918
December
………..
Maart …………..
266.6
..
228.6
334.0
207.5
423.5 193.8
207
212
151.0
273 235
203.7
Juni
…………..
277.5
.
237.9
347.4 208.7
459.2
199.2
208 233
159.0
304
261
229.7
September ………..
283.5
..
..
243.1
362.7 219.1
471.8
223.2
216
245
–
369 284
250.8
December
……….
277.0
237.6
360.4
219.9
420.7
225.6
229
261
183.3
396
330 252.0
1919 259.4
222.5
343.7
199.0
355.2
217.6
220
28
171.6
395
331
257.4
281.3
..
241.2
337.0 208.9
387.1
240.8
204
294
180.4 360
319
259.0
Maart……………
Juni
……………
299.4
256.8 367.6
224.9
401.9′
272.4
216
289
184.0
326
309
250.6
September ………..
December
………..
334.7
287.0
–
233.0
–
n)296.0
234 802
–
–
307
243.3
)
Uitgaven van een
gemiddelde
familie
van
4-5
personen.
)
De cijfers in de eerste
kolom zijn gebaseerd
op de gemiddelde prijzen
van
1901-1905,
terwijl
in de tweede
kolom de
cijfers in procenten van het
eerste cijfer der
eerste kolom zijn uitgedrukt, om vergelijking te
vergemakkelijken.
8)
Gemiddelde van het kwartaal
eindigende
met de maand genoemd in de eerste kolom.
4)
Tot December
1916
hebben de cijfers
betrekking
op geheel Lombardije; daarna
alleen op Milaan.
Het
cijfer
100 heeft
betrekking
op
naar
het eerste kwartaal van
1914,
in
plaats
van Juli
1914.
t)
Sedert het begin van
1917,
maandelijksch gemiddelde.
6)
November.
Is
–
do zeer verschiJende wijzen van samenstelling, voor internationale vergelijking veel minder ruimte. Niet-
temin is het begrijpelijk, dat ook hier de landen met zwakke valuta de hoogste cijfers vertoonen. Excep-
tioneel hoog is, zooals aan hem, die de discussie over
de Zweedsche goudpolitiek gevolgd heeft, reeds be-
kend is, het Zweed9che cijfer. Herhaald zij echter, dat
zonder preciese gegevens over de details van samen-
stelling hier geen oordeel mag worden uitgesproken.
Overigens zijn de cijfers weder eens een bewijs, dat
het cijfermatig verband tusschen ‘groothandels- en
kleinhandelsprijzen, gelijk trouwens te verwachten is,
niet al te nauw is.
Cijfers omtrent Nederland zijn hier niet bijgevoegd. Het best zou wellicht tot vergelijking ‘kunnen wor.den
genomen het bekende index-cijfer van Amsterdam
voor de kosten van levensonderhoud van arbeiders’ge-
zinnen. De cijfers voor de voorafgaande vergelijkbare
perioden waren gelijk hier weder eens in ‘herinnering
wordt Éebracht, de volgende:
1911…. 100,-
Nov./Dec.
1918..
176,20
V
Febr./Mrt.
1917…. 132,10
Maart
1919.. . 182,90
Augustus
1917…. 141,60
Juni
1919
193
5
90
Febr./Mrt.
1918.. .. 162,80
September
1919 ….192,20
Aug/Sept.
1918.. .. 182,10
December
1919. . .’ 203,80
BOEKAANKONDIGINGEN.
Mijnbouw polifriek door Mr. F. H.
Neisze’n,. Dissertatie Leiden 1920, 194
bldz., ‘s-Gravenhage, Martinus Ny’hoff.
Het was een goede gedachte van den heer Neiszen
om op een dissertatie getiteld ,,Mijnbouwpo’litiek” zijn
doctorstitel te behalen. Het groote belang voor een
land verbonden aan het voeren van een juiste mijn-
bouwpolitiek maakt het intellectueelen arbeiders tot
plicht aan het mijnrecht en inzonderheid aan zijn
tractische toepassing aandacht te wijden. Te weinig,
en zeker niet in vérhouding tot het eminent econo-
misch voordeel, hetwelk os vaderland in zijn- steen-
koleng’ebied bezit, is dit tot dusver geschied door
juristen en economen. De schrijver behandelt eerst het
mijnrecht in, zijn algemeenheid van af den Romein-
sehen tijd tot en met de Fransche M’ijnwet van .1810,
welk stuk Napoleonistische wetgeving, alhoewl ‘be-
Iioorlijk voor ‘de praktijk omgewerkt, thans nog in
Nederland van kracht is. Hij verschaft ons ook nog
zeer ‘beknopt een overzicht van het Duitsche mijn-
recht na de Fransche revolutie om .daarna uitvôerig
stil te staan .bij ons Nederlandsch Mijnrecht. In
hoofdstuk V wordt een duidelijk en nauwkeurg over-
zicht gegeven van de talrijke administratieve en wet-
gevende maatregelen, welke in ons land genomen zijn
om de Mijuwet van 1810 te doen beantwoorden aan de
eischen van den tijd, maw. de explora’tie en exploi-
tatie van onze kolengebieden in juiste banen te leiden. Het is de eerste maal, voorzoover ‘mij bekend, dat een
behoorlijk gedocumenteerd overzicht wordt gegeven
van de ontwikkeling van het mijnrec’ht ten onzent, een
overzicht
5
voor hen, die zich voor de ontwikkeling
van ons mijnrecht interesseeren, het lezen zeer stellig
waar’d Van de wet van 1901 af, die tot de Staats-
mijnexploi’tatie in Zuid-Limburg 4esloo1′ en de wet
van 1904, die ‘de Staatsexploitatie inluidde, treedt
sterk en ‘bij voortduring op den voorgrond het stre-
Ven der opeenvolgende regeeringen om ide exploratie
en ‘ontginning uitsluitend ‘ten bate van het ‘algemeen
belang te doen plaats vinden. Het valt niet te ver-wonderen, dat in het proefschrift (Hoofdstuk VI)
veel ‘aandacht wordt geschonken aan het in 1918 ver-
schenen lijvig eindverslag over de ‘onderzoekingen en
uitkomsten van dei Rijksopsporingsdienst. Wien moed
of tijd of ‘beide ontbreken om ‘het volumineus verslag
320
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
14 April 1920
door te lezen, vindt hier in beknopten zin de eindeon-clusies van Mi. van Waterschoot van der Gracht, den voortreffelijken leider van den Rijksopsporiugslienst,
juist weergegeven. Deze zijn, dat de mijnbouw inzon-
derheid in het door den Rijksopsporingsdienst in de
Peel ontdekte gebied, zooveel risico’s biedt, dat het
berei’ds alleen uit dien hoofde niet zou zijn aan te be-
velen uitsluitend tot Staatsexploitatie over te gaan.
Deze beschouwing van Mr. van Waterschoot van der
Gracht is, bedrieg ik mij niet, in 1.917 neergeschreven.
Maar wij leven snel tegenwoordig en hoe recent
deze beschouwingen van deskundige hand ook mogen
zijn, toch dienen deze en misschien ook de conclusies
van Mr. Neiszen, die zich wat de lijnen in de mijn-
bouwpolitiek te volgen in groote trekken bij Mr. van
Waterschoot van der Gracht aansluit, reeds thans te
worden herzien. Immers bijkans een ieder was gedu-
rende de oorlogsjaren 1914-1918 van oordeel, dit, na
het totstandkomch van den vrede, de kolenschaarschte
wederom zou afnemen. Inzonderheid voor ons land
verwachtte men een spoedig aaciziienlijken invoer, van
Duitsche en Engelsche kolen. Hoe anders is het uitge-
komen; weinig kolen en dan nog belachelijk duur!
Thans moet er mét alle macht naar gestreefd worden
den kolenrijkdom zoo snel en economisch mogelijk te
ontginnen en is eigenlijk de eenige vraag hoe dit, al
kost het veel geld, het beste geschiedt.
Het gekibbel over Staats- of particuliere exploitatie
zou m.i. •thans wel veilig kunnen ophouden. Do ont-
ginning moet geschieden naar een vast plan en met
vaste hand.
In Hoofdstuk VII deelt de schrijver ons mede de resultaten van het Pruisisch Staat’smijnbedrijf. Het
staat wel vart, ‘dat •dit bedrijf buitengewoon bureau-
cratisch en dus eigenlijk niet als bedrijf is gedreven.
Bedrieg ik mij niet ‘dan is deze gestie voor het Weder-
landsch Staatsmijnbedrijf dan ook altijd een afschrik-
wekkend voorbeeld geweest hoe een bedrijf
niet
moest
worden geleid.
Nadat daarna in Hoofdstuk VIII nog summier de
inhoud is weergegeven van het Sankey-rapport in
Engeland en van het Duitsche rapport ‘betreffende de
socialisatie van mijnen, komt de schrijver in Hoofd-
stuk IX tot zijne slotbeschouwingen.
De slotbeschouwin.g van Mr. Neiszen (Hoofdstuk
IX) laat zich in twee deelen splitsen, namelijk in hoe-
ver ons bestaand mijurecht dient te worden gewij-
zigd en of in de toekomst de mijnontginning uitslui-
tend van Staatswege zal moeten plaats hebben.
Wat het eerste deel betreft, komt m.i. de schrijver
terecht tot de conclusie, dat ons Burgerlijk Wetboek
(art. 626) zich er niet tegen verzet een dergelijke
regeling van het mijnrecht ‘te treffen, dat de door do
Mijnwet aan te wijzen delfstoffen tot Staatsdomein
worden verklaard (‘domanialiteitsbeginsel). Deze juiste
conclusie nu had Mr. Neiszen moeten leiden tot de
aanvaarding van het domanialiteitsbeginsel, hetwelk
uiteraard niet uitsluit, ‘dat de eigenaar van den bo-
vengrond, voorzoover die bovengrond wordt aangetast
of wel het gebruik daarvan op eenigerlei wijze wordt
belemmerd, behoorlijk wordt schadeloos gesteld. In stede daarvan wordt in het proefschrift partij geko-
zen voor een beperkt accessiesysteem, nl. de grond-
eigenaar blijft eigenaar van ‘den ondergrond, maar
wordt in zijn beschikkingsrecht ‘zooveel beperkt als met
liet oog op eene ontginning van delfstoffen wensche-
lijk is. Door de concessie’verleen.ing wor.dt dan de on-
dergrond onteigend en de eigenaar krijgt
zijn
schade-
vergoeding. De schrijver wenscht ook aan deneigenaar
van •den bovengrond het exploratierecht te laten (al
wil hij dit ook aan ieder toekennen) opdat aan dien
eigenaar niet de gelegenheid ontnomen worde ,,inven-
teur” te worden en daarvoor belooning van den laleren
ontginner te ontvangen. Van reserveeren van aplo-
ratie aan den Staat wil Mr. Neiszen niets weten. Ik
kan mij met dit betoog in geenen deele vereenigen.
In theorie is er wellicht iets vooi- ‘te ‘zeggen, maar hij
die met mij van oordeel is, dat het een primair levens-
belang is om den al of niet delfstoffenrijkdom van ons
land te kennen – uit den aard der zaak wordt in de
eerste plaats aan steenkool gedacht – zal toch moeten
erkennen, dat juist de opsporingswet van 1904 en de
op grond van die wet in het leven geroepen Rijks-
opsporingsdienst voor ons land het steenkoolgehieci in ‘de Peel en het veld te Vlodrop ontdekt hebben en
dat het minstens genomen hoogst twijfelachtig mag
heeten of ooit grondeigenaren of andere particulieren
de talrijke en ‘zeer kostbare, zoowel wetenschappelijk
als systematisch uitgevoerde diepboringen zouden heb-
ben bewerkstelligd, die tot deze ontdekkingen hebben
geleid. In vroeger tijden moge hetboren op eigenhoutje en c.q. ,,inventeur” worden te verdedigen zijn geweest,
thans mag toch wel van den Staat verwacht worden,
dat hij niets achterwege zal laten om na te gaan of en
waar nog mogelijkheid en kans bestaat, dat steenkool en alle andere waardevolle delfstoffen •op ontginbare
diepte en in ontginbare hoeveelheid aanwezig zijn.
Wat het tweede deel van zijne slotbeschouwiag aan-
gaat, de schrijver verklaart zich geen voorstander
van mijnontginning in Nederland in de toekomst uit-
sluitend van Staatswege. Hij motiveert deze verkla-
ring zeer beknopt en wel bijkans uitsluitend op dezen
grond, dat een van de voornaamste argumenten, waar-
om de laatste 20 jaren hier te lande tot Staatsexploi-
tatie werd overgegaan, de vrees was, dat de mijnen in
handen van vreerndelir.geti zouden komen en dat, wan-
neer nu maar Nederlandsch kapitaal de ontginning
wil aanvatten, ook exploitatie door particulieren moet
geschieden. Bedrieg ik mij niet dan is ‘echter de
grondslag van zijn zienswijze, dat hij aan een Staats
mijnbedrijf althans uit financieel, commercieel en so-
ciaal oogpunt beschouwd een minder goede kans van slagen geeft dan aan een particulier mijubedrijf. Hebt
gij, zou ik aan den schrijver willen vragen, deze bewe-
ring voor wat ons land betreft aan de practijk ge-
toetst of zijt gij alleen afgegaan op de resultaten, U uit
geschriften bekend nopens de bureaucratische Prui-
sische Staatsmijnexploitatie? Mocht dit laatste het
geval zijn, dan hoop ik ‘dat de schrijver nog eens tijd
en lust moge vinden de gestie van het Nederlandsc’h
Staatsmijnbedrijf tot object van zijne beschouwingen te maken. Ik twijfel er niet aan of die beschouwingen
van Mr. Ne.iszen ‘zullen in belangrijkheid niet onder-
doen voor zijn proefschrift, dat ik met groote belang-
stelling gelezen heb en waarvan ik het lezen aan iede.,
die in onzen Nederlan’dschen mijnbouw ‘belang stelt, met warmte kan aanbevelen.
FaowEIN.
Economisch-Historisch, Jaarboek.
Vijf-.
de deel 191.9. Uitgegeven door de Veree-
nigin.g Het Ned. Ec.-Hist.rchief,
‘s-Gravenha,ge, Mart. Nyhoff XLV en
296 blz.
Het
vijfde
jaarboek, dat reeds eenigen tijd op aan-
kondiging wacht, levert een zestl bijdragen, waarvan
de eerste een belangrijk overzicht brengt van de be-
ginselen der Koeliecontracten tr Oostkust van
Sumatra van de hand van Dr. P. Endt. De koelie-
ordon.nanLie van 1880 alsmede die van 1915 worden
uitvoerig besproken. Noch deze ordonnanties, noch de
thans gebruikelijke contracten worden echter afge-
drukt. Wel komen als bijlagen voor enkele modelcon-
tracten van v66r 1904, die, zooals deschrjver mededeelt
in vergetelheid dreigen te verz-inkeu en ‘hierom ,,ten
einde liet economisch-historische karakter der bijdrage
te onderstrepen”, worden weergeeveu, terwijl om
dezelfde reden datgene, wat in ‘de bijdrage eigenlijk
besproken wordt, onafgedrukt blijft. De vraag rijst of aldus niet to’t ongerief van den lezer ten opzichte van
de bijlagen een scherper criterium wor’dt toegepast ‘dan
ten opzichte van ‘de bijdrage zelve.
De heer W. L. Groeneveld Meyer geeft vervolgens
een toelichting ‘bij een uitvoerige memorie van Van
den Bosch uit 1828 over ‘het opi-ichten van een Bank
14 April 1920
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
321
voor West-Indië, Prof. Dr.
F.
M. Jaeger geeft aan de
‘hand van enkele stukken een ruim 60 blz. tellende
beschouwing over relaties in het midden der 17e
eeuw van den chemicus J. J. Becker met Nederland-
kolonisatie in Zuid-Amerika, etc., terwij
.
..Dr.
H.
E.
van Gelder een reeks koepmansbrieven reproduèeer’t
uit de jaren 1580-1586.
Belangrijke bijzonderheden bevat vervolgens een bijdrage van mej. Leonie van Nierop over den aan-
vang •der demographie in Nederland, waaruit blijkt,
hoe in de tweede helft der 18e eeuw de belangstelling
in de studie der bevolking, speciaal ook uit medisch
oogpunt, opkomt, terwijl de bundel besloten wordt
door een i.litvoerig uittreksel uit het Kamper Pond-
tolregister uit de jaren 1439-1441., voorafgegaan door enkele toelichtende beschouwingen van Dr. H. J Smit.
Arswua,ire International de Staiisti-
que. III.
Etat de la P’opu.lation (Amé-‘
rique) 1919. La Haye,
W. P.
van
Stockum
& Pils, XXI
en 206
‘blz.
Met een enkel woord mag melding worden gemaakt
van deze derde publicatie van het Permanent BLireau
van het Internationaal Statistisch Instituut. Zooals
men weet is dit Bureau te ‘s-Graven’hage gevestigd.
Directeur is Mr. H.
W.
Methorst, de directeur van het Nederlandsche Centraal Bureau voor Statistiek.
Ret verschenen deel geeft voor geheel Amerika de-
zelfde cijfers als het eerste deel ‘voor Europa gaf. In
het voorbericht, wordt medegedeeld, ‘dat het aanvan-
kelijk de bedoeling was geweest de gegevens over het
,,mouvement •de la population” wat Amerika betreft,
gelijktijdig te laten verschijnen, doch .dat van ‘dit voor-nemen moest worden afgezien. De opzet ‘der publicatie
is overigen’s gelijk ‘aan ‘die van Europa. Bijgevoegd
zijn een tweetal kaartjes; het eene de ‘bevolkingsdicht-
heid gevende naar ‘de in het eerste deel voor Europa
aanvaarde schaal, liet tweede daarvoor een belangrijk
lagere schaal ‘bezigende. Inderdaad blijkt dit ge-
wenscht. Bij dè voor Europa aanvaarde ‘schaal toch,
waarbij alles wat minder dan 10 inwoners per
X.W.
kan aanwijzen, ongekleurd blijft, is behalve het oosten
van ‘de V.ereenigde Staten, .het ‘zuiden van Mexico, en
de Mi’ddel-Amerikaan’sche eilandengroepen en eukele
stukjes van Zuid-Amerika, alles blank!
Ook de cijfers en de op blz. 190-193 opgenomen
graphi’sc’he ‘voorstelling nopens ‘den opbouw der bevol-
king naar ‘leeftijdsgroepen zijn merkwaardig. Voor de
Vereenigde Staten worden zij staatsgewijs gegeven,
waarbij het absoluut andere karakter van de westelijke
nog sterk door immigratie gevoede staten tegenover
het ‘oude oosten ‘sterk aan den dag treedt. Bij Canada
ontbreekt helaas een soortgelijke specificatie naar pro-
vincies.
ONTVANGEN:
De Dian’t,antslijperij Maatschappij
te Amsterdam,’
1845-15 April-1920, d’oor
M.
Barentjs, Amster-
‘dam 1920.
Zweden, zijn Handel, Scheepvaart en Ind’ustrie
samen-
gesteld door de Zweedsohe Algemeene Export-
Veree&i’ging, Stockholm. Rotterdam, Nij’gh & van Ditmar’s Ui”tg. Mij., 1919.
MAANDCIJFERS.
GIRO-KANTOOR DER GEMEENTE AMSTERDAM.
Februari 1919 Februari 1920
Posten
Bedrag
Posten
Bedrag
Ontvangen en
betaald:
in contanten.
151126
f
16.384.601
96558
f
10.811.728
door over-
schrijving
t).
29330
,,
76.727.243
46980
,,
54.077.593
rekeninghoud.
29162)
Particuliere
,, 24.277.489
71992),,
16.710.690
Saldo te goed
part. rek. u°.
1
–
3.292.47411
–
,,
5.853.095
•
1)
Inciusieve
verrekeningen
tusscben gemeentediensten,
zijnde
111.292.854.31 per
maand.
2)
Aantal.
STATISTIEKEN EN OVERZICHTEN.
N.B.
•*S
beteekent: Cijfers nog niet ontvangen
GELDKOERSEN.
BANKDISCONTO’S.
d {Vrsch.inR.C.
52
’19Aug.’14
Zwits.Nat.Bk.5
Disc.Wissels.4
1Juli’15
Zweeds.R.ksbk7
l9Mrt.’20
Bcl.Binn.Eff.4
1Juli’15
Bk.v.Noorw.6-6
18Dec.’19
21Aug.’19
Bk. van Engeland 6
6Nov.’19
Belg. Nat. Bk. 4
1Apr.’20
Duitsche Rijksbk. . 5
23Dec. ’14
Bank v. Spanje 5
12Nov.’19
Bk. van Frankrijk 6
8Apr.’20
Bank v. Italië. 5
10Jan.’18
Oostenr. Hong. Bk. S
12Apr.’15
F.Res.Bk.N.Y. 4l
–
5 –
Nat. Bk. v. Denem. 7
21Nov.’19
Javasche Bank
3j1
1 Aug.’09
OPEN MARKT.
Data
Amaterdam
Lond4n
Part.
Berlijn
Part.
P
a.
N. York
Cali.
Part.
Prolon-
diceonto
gatte
d1conto
dieconto
dioc.
nonet,
10April ‘2014
1)
4
5
5
18
4-‘Is
–
6-7 5-10 A. 20I4_
1
/,
4-’12
55/_8/
4-
1
Io
–
5
/i’l
29M.-1A.’20l314
4i1
5
5
18
4-‘/o
–
9-12
22-27 IVE. ’20l3/4
4-/g
531a_21
4-118
–
6-14
7-12 A. ‘l94’/a-/s
4/2-5
.,,,
0
‘zs
–
Tz
4-‘/s
.-.
56
8-13 A. ‘1812
‘/-3
4-I
3
e
/it
4
1
1
–
1 ‘/5
2/
20-24Juli’14
3
I
12
/• 2 ‘/’/
2
i/_21
2°/t-‘/t
2
1
1
1’/-2
2/,
1)
Noteering van 9 April 1920.
WISSELKOERSEN.
WISSELMARKT.
De stemming op de wisselmarkt is voor de oaderscheiden
valuta’s zeer verschillend geweest. Kenmerkten de Marken
zich door een buitengewone vastheid, de 1 rankea daarentegen
varen flink aangeboden. Van 18.20 liep de -koers terug tot
14.90, waarvoor heden gedaan werd. Ook België w.s gemak-
kelijker, echter niet in die mate al’s de Fransche francs
19.60 tot 17.-. De Pondea liepen’ den eersten dag van 10.85
tot 10.67 terug en zijn nadien vrijwel onveranderd gebleven.
Dollars waren nogal aan schommelingen onderhevig 2.65-
2.69-2.67. Skandinavië was over het geheel tamelijk ge-
zocht; Kopenhagen 49.50-50.25; Stockholm 58.50-59.25-
59.-; Kristiania 52.50-53.25. Marken noteerden 3.95-6-
5.40 en Weenen 1.35-1.27-1.55-1.40. Zuid-Amerikaan-
sche pesos bleven iets flauwer 1.17 %-1.163.. Zeer aangebo-
den waren ook de Lires; van circa 14 liep de koers tot op
pl.rn. 104 terug. Te vermelden valt ‘voorts nog, dat de £ op
Zuid-Afrika in Engeland op het oogenblik een agio van
pl.ï.
6 â 6Y., pct. doen.
KOERSEN IN NEDERLAND.
Data
Londen
Partja
Berlijn
Weenen
Bruue!
New
5 Apr.1920..
–
–
–
–
– –
6
,,
1920..
10.67
18.32/,
4.02/,
1.32/,
19.45
2.66
1
1t
7
,,
1920..
10.66/, 17.60
‘
4.26/,
1.30
18.824
2.67
1
/,
8
1920..
10.66/,
17.70
4.47/,
1.32
18.70
2.68
1
/s
9
,,.
1920.
•
10.664
17.22/,
4.75
1.25
18.45
2.67
1
/
10
‘,,
1920..
10.68
16.60
4.95
1.30
–
–
Laagste
d.w.°)
10.64 16.70 3.95
‘
1.20 17.85
2.65
1
1,
Hoogste
,,
,, ‘)
10.85
18.35 5.10
‘
1.40
19.60
2.69’/4
1
Apr. 1920..
10.54
18.30
3.80 1.30
19.47/,
2.70
1
!,
27 Mrt. 1920..
10.67
19.-
3.60 1.35
2
19.70
2.72/,’
Muntpariteit..
12.10/,
48.-
59.26
50.41
.
48.-
2.48’/
0) Noteering te Ameterdam. “”) Noteering te Rotterdam.
t) Particuliere opgave. 2) Noteering van 26Maart.
1
Stoelt.
1
Kopen.
1
Ch,’!,-
1
Zwit.,er. Spanje
1
Botaota 11
Data
1
holm’)
1
hagen”)
1
tiania”)
1
land”)
1
1)1 tdegrafisch
5Apr. 1920
–
–
–
–
–
101
5
1
6
,,
1920
59.20 50.25 53.25
47.70
47.50
101
8
/
7
1920
59.10
50.-
53.25
47.85 47.25
101
8
/g
8
,,
1920
58.90
50.20
53.30
48.50 47.75
10181
4
9
,,
1920
58.85
50.-
53.40 48.70
47.75
101/
10
‘1920
59.-
50.-
53.50
48.70
47.75
101’/
L’ste
ii. w.’)
58.50
49.50
52.51i
47.55
101
8
/g
H’ste
,,
,,
°)
59.25
50.30
53.65
48.80
101
5
1′
1
Apr. 1920
58.60
49.50
52.25
47.55
47.40
101
8
/
27 Mrt. 1920
58.25
49.90
51.30
47.40
48.25 1012/
4
Muntpariteit
66.67
66.67
66.67
48.,-
48.-
100
–
‘)Noteering te Amsterdam.
t)
Particuliere
opgave.
322
•
.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
14 April .1920
–
KOERSEN TE NEW YORK.
.
NED. BANK 10 April 1920
(vervolg).
Beschikbaar metaalsaldo
f
410.608.709,11
Dâta
CableLond.
ZichiParij.,
Zicht Berlijn
(lnfrs.p.$) i(inct.p.4Rm.)
I
(ln
Zkh1Am1erd.
(in,’pet.)
cli.
p. gid.)
Op
de
ba8i8
van
2
/§ metaaldeicking
…..
,
176.466.906,16
Minder bedrag aan bankbiljetten inomloop
10 April
1920
3.98.25
16.27
noin.
361
dan waartoe de Bank gerechtigd is
..
,,
2.053.043.545,-
Laagste d. week
3.97.50
14.47
.
nom.
361
Hoogste
,,
,,
4.05.50
16.27
nom.
36/4
Verschillen met den vorigen weekstaat:
1 Apr.
. .
1920
3.93.50
14.57
nom.
36/
Mee,
MInJr
27 Mrt.
. .
1920
3.94
–
14.27
nom.
3618
Disconto’s
…………….
35.735.073,37’/
Muntpariteit.
.
4.86.67
5.181
95
1
14
40e/is
Buitenlandsche wissels ……
762.155,-
KOERSEN VAN DE VOLGENDEPLAATSEN OP LONDEN.
Beleeningen
…………..
8.013.289,29 Goud
………………..
101.381,83
Zilver ………………..144.814,6o/,
Plaatsen en
Noteeringa.
•I
27.Mrt.
3Apr11
1
5-10AprIl
hOApriI
Landen
eenheden
1920
1920
Itc
Hoogt
1
1920
Bankbiljetten
…………
5.287.430,- Part. Rek.-Crt. saldo’s
. . . .
34.123.810,19’I,
Alexandri
. .
Piast. p.
£
9771je
97I1
9VIi
97/io
9V/t.
*B
Aires)..
d. p.
£
59718
6011
58’12
60
59’4
Voornaamste posten in duizenden guldens.
Bank
Andere
Calcutta
. . . .
£
p. rup.
214
8
18
2/4
1
!1,
213’12
214 ‘!,
2/3”I,o
Hongkong ..
id. p.
$
510
510
4/9
4111
419
Data
Goud
Zilve,
blljett;n
opci,chbare
.
sci,ulden
Lissakon …. d. per Mil.
15
1
18
15
1
12
14
1
12
16
15′!,
Madrid
…. Peset.p.0
22.17
22.26
22.05
22.38
22.27
1
10 April1920
….
634.516
10.749
1.049.693
121.016
•Montevideo’
d. per
$
61
1
18
61118
59814
60
1
12
60
1
1e
3
,,
1920
….
634.415
10.605
1.054.980
87.177
Montreal..
..
$
per
£
4.27
4.28
1
1,
3.34
4.361r
3.35
27 Mrt.
1920
….
634.165
10.426
1.013.315
106.440
5
R.d.Janeiro. d. per Mil. 16
18
1
17
16
19
182
16
7
1,
16191,,
20
,,
1920
..
. .
633.796
10.174
1.008.662
105.785
13
,,
1920
….
633.730
9.875
1.016.037
110.228
Shanghai
. .
£
p. tael
717
1
12
716
619
7/5
710’/,
12 April 1919
.. ..
667.070
8.851
1.020.674
90.518
Rome ……..Lires p.
£
78.50
81.25
81.-
100.-
97.-
Singapore
..
id. p.
$
213
7
18
2/3
7
1,
21381
4
214
213718
13 April 1918
. .
..
730.152
7.135
894.911
75.711
•Valparaiso..
d. p. peso 1
13191,2
13
3
1
13
5
!,,
13
7
!,,
13′,’,,
25 Juli
1914
162.114 8.228
310.437
6.198
Yokohama
..
£
per yenl
214
1
1
.214
5
14
2/4 ‘Ij
215
214
1
18
..
.
.
Totaal
Hiervan
Schatkist-
Belee.
1
Beschik-
1
baar
Dek-
king,.
$
Koersen der voorafgaande dagen.
1)
Telegraech tran,fert.
Data
bedrag
disconto’
promessen
ningcn
1
Metaal-
pe,ccn-
NOTEERING VAN ZILVER.
.
rechtstreeks
1
saldo
lage
10Apr. 1920
252.638
177.000
196.625
410.609
55
Noteering te Londen
te New York
10 April
1920……..69
12011,
3
1920
216.902
141.000
204.639
416.073
56
,,
1
,,
1920 ……..
72′!,
126′!,
27 Maart 1920 ……..71
1
/
126
27 Mr.t. 1920
195.898
122.000
201.154
420.124
58
20
1920..
.
…..72’/
126
,,
20
,,
1920
205.562
131.000
191.721
420.566
58
13
,,
1920
220.113
145.000
191.182
417.837
57
12 Apr.
1919 ……..
48’/a
10111,
13 Apr.
1918 ……… 46’/
12Apr. 1919
140.327
94.000
200.495
453.290
61
20 Juli
1914 ……..24″/i,
54’1
13Apr.1918
36.597
–
111.694
542.401
76
25 Juli 1914
67.947
14.300
61.688
43.521
1
)
75
NEDERLANDSCHE BANK.
1)
Op de baeie van
9/
metaaldekking.
Verkorte Balans op 10 April 1920.
Uit de bekendmaking van den Minister van Finan-
Activa.
cin blijkt, dat uitstonden
op:
1
3
April
1920
1
10
April
1920
Binnenl.
Wis-{
H.-bk.
f189.819.242,25
sels, Prom.,
B.
–
bk.
,,
3.945.292,66
.
1
Aan schatkistpromessen..
f
642.340.000,-
1
f 632.490.000,-
enz.
in disc.
Ag.sch.
,,
58.872.991,11
f
252.637.526,02
Papier
o.
h. Buitenl. in
waarvan rechtstreeks bij
.
disconto
……………………….
de Ned. Bank geplaatst
141.000.000,-
1
,,
177.000.000,-
Idem eigen portef.,
f
54.786.354,-
.
Aan schatkistbiljetten
58.909.000,-
1
,,
31.211.000,-
Af :Verkochtmaar voor
Aan zilverbons
………..44.843.528,75
1
,,
45.597.228,25
de bk. nog niet afgel.
,,.
–
54.786.354,-
Beleeningen
.
JAVASCHE gANK.
f
H.-bk.
f
82.255.447,52′!
mcl.
vrsch
i
Voornaamste posten in duizenden guldens. De samengetrokken
in rek..crt
B.-bk.
,,
12.587.724,51
cijfers der laatste weken zijntelegraphisch ontvangen.
op
onderp.
Ag.sch. ,,101.782.046,84
1
1,
1
Andere
f196.625.218,88
Data
Goud
Zilver
bj’ttn
1
opeischb.
schulden
Op
Effecten.
…..
f190.925.818,88
3April 1920
407.500
Op
Goederen en Spec.
,,
5.699.400,-
,,
196.625.218 88
27Maart1920
406.000
Voorschotten a. h. Rijk …………….
..18.058.561:52
20
,,
1920 ……
*5*
**
407.500
MuntenMuntmateriaal
.
Munt, Goud ……
f
56.411.550,-
14 Febr. 1920
……
168.279
3.491
314.37
100.392
Muntmat., Goud
..
,,578.164.908,24112
7
»
1920 ……
168.776
…
3.952
.
306.658
100.677
170.160
2.321
310.037
98.121
f634.516.458,2421,
.24
170.218
2.444
310.062
98.601
Munt, Zilver, eng..
,,
10.749.484,88
Muntmat., Zilver
..
31
Jan.
1920
…….
,,
1920
……
5 April 1919 ……
127.009
10.530
211.469
123.992
Effecten
845.265.943,071!,
6 April 1918
…….
91.831 20.007
182.072
58.908
Bel.v. h. Res.fonds..
4.504.136,88
f
25
Juli
1914……
22.057 81.907 110.172
12.634
Dis-
Wissels,
huilen
–
1
1
B dce-
–
Diverse
–
Beschi-
baar
–
•
I
Dek-
kings.
id.
van
‘/,v.
h. kapit.
,,
3.901.012,74’/,
8.405.149,821!2
Geb.enMeub. der Bank …………….
..
3.312.000,.-
Dat a
_____________
conto’s
1
1
betaalbaar
N.-Ind.
1
ni
ngen
1
reke.
ningen
me taal.
,)
saldo
1
percen-
1
lage
Diverse rekeningen
………………
..44.270.742,26’/
f1.218.311.495,38′!,
3Apr.1920
216.500
•S*
105.500
27Mrt.1920
211.000
$*$
96.750
aa
Passiva.
20
,,
1920
213.500
93.750
Kapitaal
……………………..f
20.000.000,-
1&.661
1
14.2101 159.70
Reservefonds
………………….
5.000.000,-
..
14Feb.1920
50.351
88.983
41
Bankbiljetten in omloop
…………,,
1.049.692.735,-
7
,,
1920
14.980
1
14.4981 154.318
50.684
91.478
42
Bankassignatin in omloop…………1.747.206,77′!,
31 Jan.1920
14.691
13.0351
165.579
48.562
91.047
42
Rek.-Cour.
Het Rijk
f
24.,,
1920
14.374
1
12.9581 158.954
53.178
91.123
42
saldo’s:
J
Anderen ,,119.269.072,98
.
5Apr.1919
8.500
1
20.8321
78.731 8.515
70.880 41
119.269.072,98
6 Apr.1918
8.343
1
32.9801
68.555
25.050
63.900
46
Diverse rekeningen
………………
..
22.602.480,63
25 Juli 1914
7.2591
6.3951
47.934
2.228
4.8421
44
f1.218.311.495,38′!,
‘)
Sluitpost
der activa.
‘)O
de baai.
van
11,
metaaldekking.
14 April 1920
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
323
DE SURINAAMSCHE BANK.
Voornaamste posten in duizenden guldens.
Data
Metaal
Circulatie
Andere
opeischb.
Diacontos
Di
4
,e.
schulden
ningen
21 Febr. 1920
..
1.049
1.664
934
1.751
269
14
1920
..
1.048
1.622
1.006
1.645 310
7
,,
1920
..
1.047
1.597 1.111
1.620
262
31 Jan.
1920
..
1.046
1.544
1.205
1.618
237
8 Febr. 1919 ..
934
1.733
3
)
1.320
1.300
304
9 Febr. 1918
..
609
1.250
923
1.094
505
25 Juli
1914
..
645
1.100
560
735
396
1)
Sluitpost der octiva.
‘)
Hiervan zilverbons
271 di. gid.
UITENLANDSCHE BANKSTATEN.
BANK VAN ENGELAND.
Voornaamste posten, onder bijvoeging der Currency Notes,
in duizenden pond sterling.
Currenc,., Notes.
Dato
Metaal
Circulatie
Bedrag
Goudd.
1
Gov. Sec.
7 Apr. 1920
112.145
106.811
335.372 28.500
313.370
31 Mrt. 1920
112.172
105.271
340.700
28.500 321.180
24
,,
1920
115.783 101.137 326.572 28.000
307.581
17
,,
1920
113.270
101.172
326.259
28.500 307.378
9 Apr. 1919
85.090
74.957
335.325
28.500 318.06
10 Apr. 1918
60.436
47.881
–
–
–
22 Juli
1914
40.164 29.317
–
–
.•
–
Data
Gov.
Other
Public
Other
Re- Dek.
Sec.
Sec.
Depos.
Dcpos.
se,ve
7 Apr. ’20
59.049 93.550
24.978 133.708
23.784
15,-
31 Mrt. ’20
20.412
109.524
36.248 100.922
25.351
18,49
24
,,
’20
48.395
91.143
19.763 131.757
33.097
21,84
17
,,
’20
42.060
91.954
18.419
133.031 35.548
23,50
9Apr.19
58.031 77.624
30.309 116.292
28.582
19,50
10 Apr. ’18
56.868
102.069
40.078
132.194
31.005
18,-
22 Juli ’14
11.005
33.633
13.735
42.185
29.297
52°1s
1)
Verhouding
tuaschen
Reserve
en Depooita.
DIJITSCHE RIJKSBANK.
Voornaamste posten, onder bijvoeging der Darlehens- kassenscheine, in duizenden Mark.
Data
Metaal
Daaroan 1 Kassen. 1
Circu-
1
Goud
1
scheine
latie
31 Mrt. ’20
1.134.338 1.091.453
13.720.502
45.169.780
34
22
’20
1.128.187 1.077.363
13.611.450
43.347.112
34
15
’20
1.123.258 1.091.363
13.332.490 42.504.635
34
7
,,
’20
1.118.082
1.091.374
13.031.027
41.648.351
34
31 Mrt. ’19
1.915.993
1.906.690
6.732.155 25.490.489
34
31 Mrt. ’18
2.526.876
2.408.530 1.546.759 11.977.807
34
23 Juli
’14
1.691.398
1.356.857
65.4791
1.890.895
93
1)
Dekking
der circulatie
door metaal
en
Kassenscheine.
Darlehenskassenschetne
Dato
Wissels
Rek. Cr1.
Totaal
In kas bij de
uitgegeven
Reichsbank
31 Mrt.
1920 44.575.764
18.498.429
27.786.800 13.935.100
22
,,
1920 40.460.938
14.528.865
26.645.200 13.572.600
15
1920 40.332.452
14.432.740
26.094.500 13.295.100
7
1920 40.254.480
13.352.693
25.866.500 12.994.200
31 Mrt.
1919 30.177.273
14.502.943
17.872.600
6.724.800
31 Mrt. 1918 16.034.259
9.029.669
–
1.531.500
23 Juli
1914
750.892
943.964
–
–
OOSTENRIJKSCH-HONGAARSCHE BANK.
Voornaamste posten in duizenden Kronen.
Data
Metaal en
Disc, en
Bljz. schuld
Bank-
Rek. CrL
bdeentngen
biljetten
,aldi
7Feb.’20
1)290428
19.251.400 32.954.000 56.994.022 6.057.646
31Jan.’20 291.083 19.162.543 32.954.000 56.772.802 6.220.536
31Dec.’19 287.640 19.196.063 32.954.000 54.481.264 7.906.378
23 ,, ’19 297.363 17.856.786 32.954.000 53.109.418 7.641.778
23Juli’14 1.589.267
954.356
–
2.159.759 291.270
i) waarvan 222.662 goud. 10.818
buitcnlandsche goudwissels en
56.948
munt en munt,nateriaal zilver.
BANK VAN FRANKRIJK.
Voornaamste posten in duizenden Iranes.
Waarvan
T0 goed
Buit.gew.
Data
Goud
in het’
Zilver
tn het
000rsci,.
Buitenland
1
1
Buitenland old. Staat
8Apr.’20
5.585.259
1.978.278
243.948
707.089
25.300.000
1
,,
‘2Ö
5.584.884
1.978.278
245.409
588.534
25.700.000
25 Mrt.’20
5.584.026
1.978.278
247.158
664.041
26.300.000
18
,,
’20
5.583.113
1.978.278
248.763
725.038
26.300.000
10 Apr.’19
5.545.014
1.978.308
311.425 789.655 22.150.000
11 Apr.’18
5.376.311 2.037.108 255.133
1.221.420
15.100.000
23Juli ‘141
4.104.390
–
1
639.620
–
1
–
Uitge.
Rek. Cr1. 1 Rek.
Wissel,
1
stelde
Beige-
Bankbtl.
Parti_
1
Cr1.
Wissels
ning
jetten
culieren
1
Staat
2.171.012 572.0741.804.891 37.507.306 3.204.188 462.079
2.258.287 574.991 1.758.502 37.334.354 3.336.651 530.004 1.177.641 576.782 1.570.426 37.568.965 3.512.652 526.343 1.670.418 579.376 1.584.361 38.160.008 3.384.788 110.412
924.743 931.967 1.232.172 33.998.163 2.879.581 41.185
1.583.266 1.100.825 ‘1.128.573 26.086.784 3.296.955 57.184
1.541.0801
–
t 769.4001 5.911.9101 942.5701400.590
BANQUE NATIONALE DE BELGIQUE.
Voornaamste posten in duizenden trance.
1
Metaal
1
Beleen.
1
Beleen.
1
Binn.
1
Data
t md.
1
van
1
van
1
wissel,
1
Circu.
Rek.
1
buiten1.
1
buitenl.
1
prom. d.
1
en
1
latie
1
Crt.
1
saldi
1
vorder.
1
provine.
1
beleen.
1
portie.
8Apr.’20 358.74484.955 480.000 728.905 4.991.765 1.287.634
1 ,, ’20 358.167 84.955 480.000 698.597 5.055.661 1.275.774
25 Mrt.’20 357.974 84.955 480.000 652.986 4.947.095 1.433.068
18 ,, ’20 356.566 84.955 480.000 618.162 4.900.500 1.587.744
VEREENIGDE STATEN VAN NOORD-AMERIKA.
FEDERAL RESERVE BANKS.
Voornaamste posten in duizenden dollars.
Goudvoorraad
1
1 F.R.
________________________________________
1
Zilver
1
Notes in
Data
Totaal
1 Dekking 1 In het
1
etc.
1
circu-
1
bedrag
1
F. R. Notes
1
buiienl.
1
1
latie
12 Mrt. ’20
1.936.364
1.261.956
112.781
120.366
3.039.750
5
,,
’20
1.937.077 1.254.761
112.822
117.553
3.030.010
27 Febr. ’20
1.966.836 1.261.543
112.822
116.379
3.019.984
20
,,
’20
1.969.814
1.259.881
112.822
65.626
2.977.124
14 Mrt.
’19
2.129.534
1.289.878
5.829
67.203 2.503.095
15 Mrt.
‘181
1.793.243
890.714
52.500 58.950
1.406.228
Data
Wissels
Totaal
Deposito’s
–
Gestort
Kapitaal
Liek-
king,-
perc.
1)
Goud-
dekking
circul.
5)
12 Mrt.
’20 2.927.618
2.616.036
90.871
42,5
47,0
5
,,
’20 2.922.542
2.652.097
90.966
42,6
47,1
27 Febr. ’20 2.984.878
2.911.302
.
90.702
42,5
47,1
20
‘,,
’20 2.890.227
2.815.450
90.531
42,7
47,4
14 Mrt.
’19 2.148.502
2.4 52.462
81.562
51,1
63,0
15 Mrt.
‘181
840.732
1.833.275
73.886
63,3
–
t)
Verhouding
tusachen: den totalen goudvoorraad. zilver etc., en de
opeiochbare schulden,
F
R.
Notes en netto dcoosito
e.
5)
Na aftrek
van 35 pCt. der totale
dekkingsmiddelen
als
dekking
voor de netto
deposito’s.
PARTICULIERE BANKEN AANGESLOTEN BIJ HET
FED. RES. STELSEL.
Voornaamste posten in duizenden dollars.
Data
Aantal
ui
tl
e
t
z
a
e
a
lie
Reserve
Totaal
7I1O
banken
gelden en
bdeggingcn
F. R. bank,
deposito
depostts
5 Mrt ’19 807 15.813.379 1.403.512 14.143.082 2.557.143
27 Feb. ’20
805 15.727.448 1.408.357 14.019.430 2.523.754
20 ,, ’20
805 15.790.044 1.399.137 13.986.000 2.511.464
1
,, ’20
804 1:5.714.921 1.398.371 14.208:753 2.500.862
7 Mrt. ’19
771 14.121.994 1.262.249 12.215.728 1.641.631
8
‘191 682
11.928.3721
1.161.890111.190.6141 1.395.667
Aan het eind van ieder kwartaal wordt een overzicht gegeven
van’ enkele niet wekelijks opgenomen bankstaten.
324
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
14 April 1920
EFFECTENBEURZEN.’
hoewel men vreest, dat hieruit een ontreddering van den
algemeen financieelen toestand zou kunnen voortvloeien. Op
Amsterdam,
12
April
1920.
dit oogenblik echter vat de beurs dit nog niet zoo ernstig
De week na de Paaschvacantiedagen heeft voor de ver-
op en ziet men slechts den goeden kant van de zaak. Ook
schillende beurzen geen overeenstemmende tendens gebracht.
de. algemeene industrieele toestand in het land werkt stimu-
De politieke gebeurtenissen eenerzijds, de verhoudingen op
leerend op den ondernemingsiust, temeer, waar de geldkoer
de •geldmarkt aan den anderen kant, hebben den toon aan-
sen zeer sterk teruggeloopen zijn en ,,call-money” vrij ruim
gegeven en deze is niet door alle markten op gelijke wijze
verkrijgbaar was tot ongeveer 6 pCt. De juist aangevangen
overgenomen. Teekenend is in de eerste plaats de beurs te staking van een deel van het spoorwegpersoneel werd ook
B e r 1
ij
n geweest. Ondanks de verwikkelingen in het Roer-
zeer kalm opgevat.
gebied
en
de
daaruit gevolgde bezetting door Fransche
T e
o n z e n t
hebben
inheemsche
staatsfondaen
slechts
tioepen van Frankfurt a/Main en andere plaatsen, hebben
weinig de aandacht getrokken. De variaties bewogen zich
de Duitsche markten eerder een vaste stemming te aanschou-
meestal binnen zeer enge grenzen
;
. het was een uitzonde-
ven gegeven, met uitzondering dan van de z.g. ,,valuta”-
ring, wanneer de verschillen boven fracties van procenten
waarden, die een zeer scherpe reactie hebben vertoond, in
uitgingen. Hetzelfde was het geval voor de buitenlandsche
verband
met
de
hoogere waardeering van het Duitsche
soorten
;
alleen Russische waarden bleven in eenigszins be-
betaalmiddel in het buitenland. Doch aan den anderen kant
teekenende
mate
aangeboden,
zoodat hier iets grootere
was deze hoogere waardeering directe aanleiding tot het
nadeelige verschillen te constateeren zijn geweest.
ontstaan van een zeer optimistische houding, welke nog in
6
Apr.
Rilzing
of
de hand werd gewerkt, toen bleek, dat de gestie van Parijs
9
Apr.
12
Apr.
.
daling.
niet
door
alle
Geallieerden even gunstig werd opgevat.
6
Ned. W. Sch.
:
86’/
86
°
I
86’/2
116
Berlijn heeft deze week voornamelijk op het compas van
44
O/
,,
.
,,
,,
1916
8311
2
83
11
/
83°1
+
/16 Amerika gezeild. Vanuit Wallstreet werden iederen dag
4
O/
»
,,
1916
7411,
73
1
12
73/io
hoogere koersen voor de Mark geseind, terwijl tegelijkertijd
3
Ys
0
/0
,,
,,
,,
. . .
61
1
18
62
6118
+
de Fransche Franc een zeer heftigen terugsiag vertoonde.
3
O/
,
,.,
• •
54
63112
53/8
1
18
Over
het
geheel
werd hierin gezien een afkeuring der
2,V2
0
1
0
Cert. N. W.
S…..4»/
46’14
•
46
1
1
–
Fransche politiek dôor cle groote en machtige geld-instituten
5
0
18
Oost-India
1915
….92’/
92
1
18
9212
+
14
van de New Yorksche beurs, waaruit weer geconcludeerd
4
O/
Hongarije Goud
. . . .
9112
9815
9813
werd, dat de bezetting van de Duitsche steden van zeer
4
O/
Oostenr.Kronenrente
611116
611fi
7814
tijdelijken aard zou blijken te zijn. In de eerste plaats kon-
5
0
10
Rusland
1906
……j3
14
14
+ 1
den hiervan de vaste-rente dragende papieren profiteeren,
4’/
0
/0
Iwangorod Dombr.. .
1416/16
13
8
14
12
8
/t
– Vlio
doch ook de overige fondsen waren alle uiterst vast gestemd.
4
0
/0
Rusland
Cons.
1880
1281
a
12
8
1s
1218
–
814
Zooals reeds gezegd, yormden hierop een uitzondering de
4
O/
RusI. bij Hope &
Co.
13
1
12
1411
15’14
+
1814
valuta-fondsen, in verbaild met de scherpe verbetering van
4
0
1
Servië
1895 ……..18
19
19
+ 1
den Markenkoers. De reacties hier werden met honderden
4 Y2
O/
China Goud
1898
. .
56
7
1
56
7
18
56
7
18
lrocenteii tegelijk bereikt, doch de algemeene tendens werd
4
O/
Japan
1899
……..54
54
54
door deze gebeurtenissen niet aangetast, daar men algemeen
4
Olo Argentinië Buiteni. .
48
48I
–
er van overtuigd was, dat in laatstgenoemde reactie eerder
5
O/
Brazilië
1895
……51
1
/s
51
1
1s
51’18
een gunstig syrntoom te vinden was.
5
O/
,,
1913
…..5v/4
–
–
Daarentegen
is de beurs te P a r ij s sterk onder
den
indruk geweest van de lagere waardeering van het Frausche
Daarentegen hebben de locale afdeelingen in ruime mate
betaalmiddel, tcrwijl overigens ook de disconto-verhooging
cle aandacht getrokken. De beweging voor
suikerwaarden
van de
.
Banque.de France een zeer slechte uitwerking heeft
die hier ter plaatse de vorige week reeds kon worden gecon-
gehad.
Dit laatste is vermoedelijk geschied, om vreemde
stateerd; heeft verderen voortgang gemaakt en vrijwel alle
saldi zon lang mogelijk te Parijs te houden, waardoor men
betrokken waarden hebben hiervan kunnen profiteeren. De
eeaerzijds den wisselkoers trachtte te steunen, anderzijds de
hausse werd voornamelijk gestimuleerd door de berichten
voor de aflossing van de Anglo-Freach Loan (in October
omtrent hooge suikerprjzen voor het Indische product en
as.) benoodigcle gelden hoopte te vinden. Tot nu toe is noch
door de overweging, dat deze prijzen voor de eerste jaren
het één noch het ander geschied, hetgeen niet heeft nage
nog wel gehandhaafd zullen kunnen worden, gezien de ge-
laten
de beurs pessimistisch te stemmen. Ook heeft het
ringe productie van Europeesche en andere bietsuiker. Niet
natuurlijk een slechten invloed gehad, dat de Geallieerden,
alleen de courante soorten, als Handelsvereeniging ,,Amster.
met uitzondetiig van België, zoo weinig enthusiait tegen.
dam”, Cultuur Maatschappij der Vorstenlanden, Javasche
over cle bezetting van een gedeelte van Duitsehland zich
Cultuur Maatschappij, ena., konden zeer veel hoogere prijzen
hebben gesteld. Bovendien toont het Fransche budget een
bedingen, ook de gewoonlijk minder ruim verhandelde waar-
gapend tekort aan, waarvoor de dekking uiterst moeilijk
den werden tot stijgende prijzen uit de markt genomen. In
kan worden gev6n.den, temeer, waar men zich in Regeerings.
dit verband dienen te worden gereleveerd aandeelen Tjoekir,
kringen nog voorstelt een zeer belangrijke bijdrage in het
Sentanen Lor, Kaliredjo, Poerworedjo, enz. Op een enkelen
cleficit te erlangen uit de schadeloosstelling, door Duitsch.
beursdag trad wel eens een geringe inzinking in, doch tegen
land te betalen. In ernstige financieele kringen echter staat
het slot der berichtsperiode werden de hoogste prijzen be-
men
tegenover dit laatste zeer sceptisch en zou men de
taalcl; de markt sloot in uiterst geanimeerde tendens.
voorkeur geven aan drastische belastingvoorschriften, die Naast deze rubriek heeft de markt voor
handelsonderne.
vermoedelijk vel op groeten tegenstand in het land zouden
min
.gen
sterk de aandacht getrokken. Een tijdlang zijn deze
stuiten, doch clie in ieder geval dit voordeel zouden brengen,
nogal verwaarloosd geweest, doch onder den invloed van den
dat zij de Fransche financiën op gezonder .basis zouden
hausse-tendens voor suikerwaarden zijn ook deze aandeelen
stellen. Waar
hiervan
voorloopig echter geen sprake
is,
wat meer op den voorgrond getreden. Vooraan stonden weder
bleef de beurs in een ongeanimeerde houding volharden. aandeelen . Compania Mercantil Argentina, hoewel de opge-
Te L o n d e n is de tendens wel niet flauw geweest, doch
Wekte stemming voor dit fonds sleëhts verband hield met
de algemeene stemming kon toch niet opgewekt worden
geruchten
omtrent
hooge
dividend-uitkeering.
Daarnaast
genoemd, ondanks het feit, dat de Ponclenkoers zich op een
echter vonden aandeelen Van Nierop, Tels, v. cl. Lincle Teves
& Stokvis, enz. alle goede belangstelling.
vrij
hoog
niveau stabiel heeft kunnen handhaven.
Men
vreest echter, dat dit niet zoo lang meer zal kunnen duren,
Ook Indische credietwaarden werden hooger gewaardeerd,
wijl genoemde stabiliseering tot nu toe voornamelijk het
met name aandeelen Nederlandsche Handel-Maatschappij en,
gevolg is geweest van belangrijke goud-eporten en hiermede
ederlanclsch Indische Handelsbank.
niet voortdurend kan worden voortgegaan. Men beproeft
Van de overige Cultuurmarkten dienen hier te worden dan ook thans reeds ander exportmateriaaJ te verkrijgen
genoemd
tabaksaandeelen,
waarop plotseling weer de aan-
door
het
opkoopen van- Amerikaansche fondsen, hetge&n
dacht is gevallen door de transactie der Deli-Batavia Tabak
echter geheel vrijwillig kan geschieden, zoodat het de vraag
Maatschappij,- die de Amsterdâ.m-Deli Tabak Maatschappij-
is, of hieruit een voldoend bedrag bijeen kan worden geza-
heeft overgenomen. Hierbij kwam het feit, dat de verbete.
meld. Een succes in dezen vooropgesteld, heeft de beurs
ring van den Markenkoers perspectieven opende vooi nieuwe
echter toch ongunstig op dit plan gereageerd, omdat de vrije
aankoopen voor Duitsche rekening, hetgeen hij
een
zeer
handel in ieder geval hierdoor zou worden getroffen.
Als
kleine markt voor de toonaangevende soorten zeer belang-
geheel echter kon de. markt in de achter ons liggende dagen
rijke verbeteringen tea gevolge heeft gehad. niet bepaald ongeanimeerd worden genoemd.
..
De
rubbei-afdeel.ïng
was eenigszins in reactie, doch werd
Te N.e w York was de stemming over het algemeen
ten slotte toch ook medegesleept door de algemeen opgewekte
gunstig. Zeer hoopvol is men gestemd ten aanzien van de
stemming. Voordeelige verschuillen kunnen echter niet wor
hangende plannen tot vermindering van de belastingen,
den aangetoond, daar de verbetering van de laatste dagen
14 April 1920
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
juist vo1dende was, om de voorgaande reacties te nivel-
•
6 Apr.
•
9 Apr. 12 Apr:
Riizin
of
.
daling.
leeren.
Medan-Tabak-Maatschappij.
230
‘
237’I2
260
+
30
De
binnenland8che incIstrieele
fondsen hebben veel van
Senembah.Maatschappij
. .
441
44312
460
+
19
de interesse, die er korten tijd geleden voor werd betooncl,
moeten inboeten. Vooral aancieelen Philips Gloeilampenfa-
De
$cheepvaartmarkt
was
aanvankeljk zeer opgewekt,
brieken hebben een vrij groot nadeelig verschil geboekt,
vooral na de afwijzing der arbitrage door de werkgevers-
hetgeen echter in vergelijking met de voorafgaande rijzing orgaisaties. Spoedig is hierin echter een verslapping geko-
nog slechts zeer matig kan worden genoemd.
men,
vooral
toen de emissie van aancieelen ,,Hollandsch
De
pctroleunrnarkt
heeft
.
sterk cle aandacht getrokken
Eigendom van aandeelen Etollandsche Stoomboot Mij.” werd
door de heftige bewegingen, die in Gecoiisolideerde Holland-
geannonceerd. Tegn het slot bewogen zich de koersen van
sche Petroleumaancleelen te constateeren zijn geweest. Plotse-
de
neeste
scheepvaartwaarden
op een aanzienlijk lager
ling heeft dit fonds een sensationeele
1
–
ijzing te aanschouwen
niveau, waarbij toch nog zeer opmerkelijke voordeelige ver-
gegeven, gebaseerd op geruchten, dat een bornis te verwach- schillen te constateeren zijn.
.
ten zou zijn. Bevestiging dienaangaande is tot nu toe niet
6 Apr.
9 Apr. 12 Apr:
Riizing
of
verkregen, doch waar het fouds een uiterst geliefd object daling.
Holland-Amerika-Lijn
. . .
509!12
510’I2
501
–
8′!,
voor cle speculatie vormt, behoeft het geen verwondering te
wekken, dat deze geruchten gretig verden opgenomen en
”
”
«
gem.eig
502′,
499
495
–
7
1
1,
llolland-Gulf-Stoomv.-Mij
267
1
1
285
285
+
‘7’h
dienden tot een verder opvoeren van het koerspeil.
De
Hou. Alg. Ati. Stoov.-Mij.
165
172
172
1
1
4
+
7114
plotselinge hausse heeft eenige kleinere firma’s in moeilijk. Hollandsche Stooboot-Mij.
254
268’4
243
heden
gebracht;
dekkingsaankoopen, voor rekening dier
5ChinJapa1n….347′!,
370
3471/,
firma’s
geëffectueerd,
hebben
de
rjzing
nog
eenigszins
Kon. Hollandsche Lloyd
..
ig
200
200
+
1
gestimuleerd. Aandeelén Koninklijke Petroleum Mij. bevo-
Kon. Ned. Stoomb.-MiJ.
•.
245
1
/,
242
240’/,
–
5
gen zich veel kalmer en werden veelal bestuurd door cle
Kon. Paketvaart-Mij.
….
251′!,
25212
262
+
10
1
12
zaken, die de arbitrage hierin öndernam. Het aan onze beurs
Maatschappij Zeevaart ….358
359
365
+
7
nieuw
geïntroduceerde
fonds,
aandeelen Mexican Eagle
Nederi. Scheepvaart-Unie..
297
1
18
304
81
305
+
78/,
Oompany
hebben
een
koel onthaal gevonden; de handel
Nievelt
Goudriaan
……610
630
635
+
25
hierin is tot nu toe onbeteekenend gebleven.
Rotterdamsche Lloyd ……
315’/2
315
318
+
2’/s
•
6Apr;
9Apr.
12Apr.
Rijzing of
daling.
Stoomv.-Mij.,,Hillegersberg” 333
365
365
+
32
Ainsterdamsclie Bank
….
186’1
186/
186
1
14
+
llá
,,Nederland”
. .
367
1
1,
367’1,
369
1
12
±
2’/4
Ned.Handel-Mij.cert.v.aand
223
1
!,
225
8
18
230
+
6’/
,,
,,Noordzee”
.
159
155
152’18
–
618
Rotterd. Bankvereeniging.
143
143’/4
143I8
+
?/
,,
,,
,,Oostzee”
….
343
356
367
+
24
Amst. Superfosfaatfabriek.
136
1
/
13518
136 )
Ex claim.
Van Berkel’s Patent
.
……128
129
1
1,
129
+
1
De
Amerikaansche markt
was kalm, doch in overeenstem-
Insulinde Oliefabriek
.
..
.
233
1
13
242
8
14
241
+
7
1
1′
miog met Walistreet, over het geheel vast.
Jurgens’ Ver. Fabr. pr.aand.
100
99
1
18
997!o
118
.
6Apr.
9Apr. 12 Apr.
Rijzing of
Ned. Scheepsbouw-Mij…..151’/
4
145
149
–
2114
daling.
Philips’ Gloeilampenfabriek 609
560
561
-48
American Car
&
Foundry..
156
159″11
159″116
+
315/5
R. S. Stokvis
&
Zonen
. . . –
638
1
12
6401s
647
.
+
8′!,
Anaconda Copper
……..139’/4
141
139814
+
1/,
Vereenigde Blikfabrieken.
–
143
1
12
139
1
11
139
1
1,
4
Un. States Steel Corp…..112″!,, 113
1
14
11314
+• V/16
Compania MercantilArgent. 298
303’/4
309
+
11
Atchison
Topeka
……..90′!,
91’18
91
+
‘/,
Cultuur-Mij. d. Vorstenland.
29781
4
30292
324’12
+
2681
4
Southern
Pacific
……..108’/g
1071
107’18
–
1
1
I8
Handelsver. Amsterdam
. .
699
718
765
+
66
Union Pacific …………131’/
129/4.
129’116
–
2’/1
Roll. Transati. Handeisver.
106
106
1
12
107’12
+
p,,
Int.Merc.Marine afgest…..42
43’18
44
+
2.
Linde Teves
&
Stokvis
. . . .
200
205
210
+
10
,,
,,
prels.
165’12
166
1
14
166’18
+
5
18
VanNierop&Co’s Handel-Mij
197
1
1,
200
205
+
7′!s De
geldn’2arkt
bleef, ondanks den ruimen omvang der
Tels
& Co’s
Handel-Mij
. . . .
157
156
159
+
2
affaires, ruim; geld
op
prolongatie circa
4
pOt.
Gecons. Hou. Petroleum-Mij.
250
277’12
281’14
+
31
1
14
–
Kon. Petroleum-Mij.
……
867′!,
869
3
14
872’/,
+
5
Orion Petroleum-Mij …….
.528/4
63
60’/4
+ 7’/,
–
GOEDERENHANDEL.
Steaua RomanaPetr.-Mij..
–
124
3
1
130’/
135’/4
+ 10/,
GRANEN.
Amsterdam-Rubber-Mij…..233’/,
227
233
1
1
.
.
13
April 1920.
Nederl.-Rubber-Mij ……..
118’/,
118
1
1
118
1
1
i)e opwaartsche beweging der tarveprjzen zoowel in de
Oost-Java-Rubber-Mij…..377
355
374
–
3
‘ereenigde Staten
als
in Argentinië heeft zich in de afge-
Deui-Maatschappij
……..454
.
456
48,1
+
27
loopen week voortgezet.
Slechts een enkelen dag was de
Noteeringen.
Locoprijzen te
Rotterdam/Amsterdam.
Chicago
Buenos Ayres
Soorten.
12 April
.5 April
.
12April.
1920 1920
1919
tTanoe
t
May.
.
Haer
1
Tarwe
Dato
May,
L(jnzaad
Tarwe …………….
‘)
84,50
–
–
York
Mcl
Mei
Mei
Mei Mei
Rogge (No. 2 .Western)
‘)
27,75
26,2
–
10Apr.’20
303
167’12
9581t
19,80
10,10
28,45
Mais (La Plata)
……
‘)
385,-
355,-
–
5
,,
20
289
16514
918/
4
19,20
‘)j
9,008)
29,25 8)
Gerst (48 Ib. feeding)
.
.8)
450,-
450,-
10Apr.’19
226
15681
4
678/,
11,05
5,45
19,65
Haver (38 lb. white
cl.) – .4)
22,-
22,-
10
Apr.’18
220
127
8
18
90’/
8 )
12,85
5,70
22,95
Lijnkoeken (Noord-Amen- 10Apr.’17
206
31
12781
4
63
1
/o
13,90
10,25
21,30
ka van La Plata-zaad)’)
225,-
230,-
–
20 Juli’14
82
‘)
568/8
1)
36’/,
‘)
9,40)
5,38
1
)
13,701)
Lijuzaad (La Plata) …. 6)
850,- 880,-
–
6)
per
Dec.
‘)
per Sept.
8) per.
April.
)
p. 100
K.G.
‘) p. 100
K.G.
8)
p.
2000 K.G.
4)
pOF
100
K.G.
t)
p. 1000
K.G.
6)
P.
1960
K.G.
AANVOEREN in tons van
1000
K.G.
–
Rotterdam
Amsterdam
Totaal
Artikelen.
•
5-16April
1
Sedert
Overeenk.
5-l6April
Sedert
Overeenk.
1920
.
1919 1920
1Jan. 1920 tijdvak 1919
1920
1Jan.1920
tijdvak 1919
6.621
•
96.482 143.982
.
26.584
.
•
5.970
123.066
149.952
Rogge
……………-
–
– •
–
–
–
–
5.840
–
5.840 2.500
–
–
–
–
2.500
–
Tarwe ……………….
3 .923
92.740
15.572
–
18.465
–
111.205
15.572
Boekweit
……………-
–
4.099
23.290
– –
3.450
–
4.099
26.740
800 13.544
85.289
–
.
–
–
–
13.544
85.289
Mais
………..
.
…….
252
6.170
–
–
4.743
–
10.913
–
Gerst
………….
…..
Haver
……………….
–
20.758
2.804
.-
.
1.406
. –
22.164.
2.804
Lijnzaad …………….
Lijnkoek ……………
–
5.779 140.976
–
. .
–
29.195
.
5.779
170.171
Tarwemeel ………….
Andere meelsoorten.
..
–
3.198
–
–
99;683
– –
100
616
3.298
100.299
326
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
14 AprIl 1920
noteering te Buenos Aires lager, doch den volgenden dag
zette de hausse-beweging met verdubbelde woede i. Groote
hoeveelheden . worden dagelijks verhandeld. Ongetwijfeld
wordt hierbij gespeculeerd, doch in hoofdzaak is toch wel
de groote vraag voor export de ooizaak van. de stijging. De
verschepingen nl. waren in de afgeloopen week zeer groot
en de hoeveelheid, die sinds 1 Januari verscheept is, is van
dien aard, dat er geen sprake van is, dat men met een
gedeelte van den oogst zal blijven zitten. Integendeel men
zal niet kunnen volhouden het heele jaar op deze wijze met
verschepen voort te gaan. Daarentegen zijn cle verschepingen
van Noord-Amerika zeer.gering zonder dat dit evenwel
aldaar een flauwe stemming teweegbrengt aangezien cle be-richten van den nieuwen oogst niet zeer gunstig blijven. Het export-saldo van de Vereenigde Staten zal
in
ieder geval iii
het a..s. seizoen aanmerkelijk minder bedragen dan in het
vorige en het is te hopen, dat cle voorjaarstarwe iii de
Staten en in Europa een goed-rendement zal geven.
De weersomstandigheden zijn overigens in Europa uitste-
kend geweest, terwijl ook Argentinië wederom zeer gunstige
berichten zendt betreffende den nieuwen maisoogst. Doch
ook de maisprijzen zijn aanmerkelijk hooger zonder dat hier-
tegenover een evenredige exportvraag staat.. De versche. pingen zijn weliswaar van tamelijken omvang, doch deze
bestaan voor een niet onbelangrijk gedeelte uit de oude
voorraden, die de Engelsche Regeering vroeger gekocht heeft.
De Regeering heeft in Engeland bekend doen maken, dat haar voorraden aan stoomende en ladende mais ongeveer
230.000 ton bedragen, een hoeveelheid, die zeer groot te
noemen is, wat een flauwe markt tengevolge heeft gehad.
Ten slotte toonen de prijzen toch weer aanmerkelijke verbe,
tering aan hetgeen evenwel slechts een flauivé weerspiege-
ling is van de prijsverhooging in Argentinië. De vrachten-
markten zijn over het algemeen zeer flauw gestemd geweest,
wat aanvankelijk verlaagde prijzen in Europa tot gevolg
heeft gehad. De stijging der prijzen in de Europeesche lanclen
is evenwel meer dan evenredig geweest, terwijl bovendien
ten slotte de vrachten wederom eene vastere tendens ver-
toonen.
In lijnzaad blijft de dispariteit tusschen Europa en Argen-
tinië bestaan. Lijnzaad onderweg naar Engeland wrdt ver
beneden Argentijnsche waarde verhandeld. Nieuwe zake»
komen bijna niet tot stand, terwijl op het oogenblik Noord-Amerika ook weinig interesse vertoont.
N e d e r 1 a n d. De staking duurt voort en slechts een
enkele boot kon in de afgeloopen week worden gelost. Maïs
werd tot stijgende prijzen verhandeld, terwijl het aanbod
steeds afneemt. De prijzen van rogge gingen ook steeds
omhoog in overeenstemming met de prijzen in Noord
Amerika. Haver en gerst zijn vrijwel nominaal. De Regee.
ring schijnt haar voorraad van ca. 25.000 ton cocoskoeken
naar Duitschlancl verkocht te hebben met crediet. Niette-
genstaande-dit, is de vraag voor dit artikel niet vermeer-
derd en lijnkoeken zijn traag gestemd. Lijnzaad nominaal
met bijna geen vraag en evenmin eenig aanbod van hetee-
kenis.
SUIKER.
Het weder der afgeloopen week was over het algemeen
zeer gunstig voor de veidwerkzaamheden in de verschillende bietsuikercentra.
In D u i t s e h 1 a n d werd de reeds lang noodzakelijke
verhooging van den witsuikerprijs eindelijk goedgekeurd en
is deze met ingang van 1 April gebracht op Mk. 135.- per
50 K.G. Hoe lang het echter voor raffinadeurs mogelijk zal zijn om bij de steeds stijgende onkosten voor dezen prijs te
blijven werken, valt nog niet te bezien, doch vreest men, dat
het al spoedig zal blijken, dat de prijzen weder te laag zullen
zijn. –
De zichtbare voorraden zijn volgens F. 0. Licht:
1920
1919
1918
Duitschland 1 Sept.
1)
217.798
290.278
322.991 tons
Oostenrijk
1
,,
9
230.000
200.000* 250.000*
Frankrijk
1
,,
9
7.891
10.416
26.680 –
België
1 ,,
9
28.000
42.000
51.000
Nederland 15 Maart . .
72.125
71.679
122.159
Engeland 1
,,
.. 320.074
311.466
208.570
Totaal Europa 875.888
925.839
981.400 tons
V. S. v. N.A. 11Maart.. 125.361
85.909
91.095
Cubahavens 6
,,
.. 420.824
587.329
650.869
Totaal ……1.422.073 1.599.077 1.723.384 tons
9 ‘19118117. * Raming.
–
De groote rijzingen, die de 4 me r i k a a » s clie markt
de afgeloopen week te zien gaf – Spot Ceitrifugals zijn met
groote sprongen van 13.67 c. op 17.30 c. gekomen – heeft
niet nagelaten op alle suikermarkten een vaste, deels opge-
wonden stemming te verwekken. De verminderde taxaties
van den Cubaoogst (Guma raamt dezen thans op 3.900000
tons) zijn hieraan niet vreemd.
Ook de J a v a markt raakte onder den invloed dezer zeer
vaste stemming en werden aldaar tweedehandsch partijen tot
vlug oploopende prijzen verhandeld. Amerika interesseert
zich op het oogenblik ook voor Javasuiker en werd, reeds
het een en ander voor deze destinatie afgesloten. Uit de
eerste hand kwamen geen afdoeningen tot stand, daar de
V. J. P. slechts op restant-oogst-condities – dus zonder
gegarandeerde kwantums – wil verkoopen, waarvoo koo-
pers echter niet te vinden zijn.
De laatste afdoening van C u b a suiker uit New York
luidde 14% c. f.o.b., doch zal de uoteering thans ongetwij-
feld hooger zijn.
NOTEERINGEN
Daia
Amsier
dam
loopende
Londen
New York
96
c,
Ceniri-
——-
.-
-.-.-
-.
Wh,ie Java
.
Te3
f.o.&
per
..-..
–
Amer. Gra.
nulaiedc.i,f.
maand
No. /
Juni 4pril/Mei
fugals
Sh.
Sh.
Sh.
5h.
‘
$cts.
9 Apr. ’20
f
–
841-
–
–
851-
9
2
,,
’20
,,
–
841-
691-
681-
851-
13,67
9 Apr. ’19
–
6419
2913
2616
–
7,28
9Apr.’18
,,
–
53/9
131
,
6
–
–
5,92
21 Juli ’14
,,1112
181-
–
– –
3,26
1)
15,55
16;05.
KATOEN.
Noteeringen voor Loco-Katoen.
(Middling Uplands).
–
112
Apr.’20
5Apr.’20
29 Mri.
20
12
Apr.’
19
1
12
_Apr.’
18
New York voor
Middling
..
43,- c
42,- c
41,50 c
28,35 c 33,30 e
New Orleans
voor Middling
41,50e
41,25
C
40,500
26,25e
34,- c
Liverpool voor
Middling ….
28,87d
29,24 d 29,24 d
17,88 d’)
24,91 d
9
Noteering van 11 April 1919.
Ontvangsten in, en uitvoeren van Amerikaansche havens.
(In duizendtallen balen.)
1
1
Aug.’19
Overeenkomslige
perioden
1
lot
9April’20
1918-1919
1
1917-1918
Ontvangsten Gulf-Havens..
3744
2872
3026
,,
Atlant.flavens
2624
1767
2320
Uitvoer naar Gr. Brittannië
2662 1646 1779
‘t Vasteland.
Japan ete…
}
2586
1839
1289
Voorraden in duizenda1len
1
9April’20
11April’19
12April’18
Amerik. havens ……….
1213 1246
1506
Binnenland …………..
1134
1437 1185
New York
..
79
147
New Orleans
.
413
435
Liverpool
…………….
1114
497
463
Marktbericht van de Heeren Sir Jacob Behrens &
Sons,
Manchester, d.d. 31 Maart 1920.
Prijzen van Amerikaansche katoen fluctueeren bijna dage-
lijks, vooral in verband met de steeds afwisselende weer-
berichten. Over het algemeen verwacht men lagere prijzen,
daar de .sterlingkoers in Amerika wel geregeld beter zal
worden. Noteeringen in Liverpool zijn gedureude de afge-
loopen week ruim 1 d. gedaald, terwijl de stemming zeer kalm blijft. Ook prijzen van Egyptische katoen zijn weer
wat, lager.
De verbetering in de prijzen van Amerikaansche garens
heeft zich niet gehandhaafd en over het algemeen-zijn deze
thans wat lager. De werklieden hebben om een verhooging
van 80 pCt. op cle tegenwoordige bonen gevraagd, doch
spinners hadden daarop wel eeuigszins gerekend. De vraag van de binnenlandsche weverijen is deze week ook gering,
gedeeltelijk tengevolge van de Pa6schdagen. Voor export is
ook weinig gedaan, behalve eenige flinke partijen 30er ring
voor Bombay en 40er ongebleekt voor Calcutta, welke laatste
14 April 1920
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
327
,
1
markt in langen tijd geen ongebleekte garens had gekocht.
De vraag van het Vasteland is geheel oubeteekenend. Egyp-
tische garens blijven kalm, doch prijzen zijn zeer vast en ondervinden bijna geen invloed van de groote fluctuaties
in de ruwe katoen.
• Zooals gewoonlijk voor de feestdagen is de markt voor
manufacturen vrijwel zonder eenrge beteekenis. De stem-
ming is vast, maar men
zal
toch wel geen nieuwe zaken
van beteekenis kunnen verwachten, voor de loonkwestie
behoorlijk geregeld is. Over het algemeen is de etemming
vol vertrouwen en meent men, dat de voorraden op de ver-
schillende overzeesche markten niet groot zijn, zoodat men
voorloopig geen lagere prijzen verwacht:
24Maart 31 MaartZ
24Maart 31Maart
Liverpoolnoteeringen (loco) , T.T.opindië …. 214
8
1e
214
F.G.F. Sakellaridis 85,00 83,00 T.T.opllongkong 5/2
4111
G.F. No. 1 Oomra 17,80 17,35 T.T.opShanghai 76
714
HUIDEN.
–
Bericht van de firma Grisar & Co.
–
Na de.feestweek is de. huidenmarkt in een vrij onzekere
stemming gekomen, wat hoofdzakelijk veroorzaakt is door
de enorme daling in de Fransche valuta, zoodat de pariteit
in de Engelsche en Amerikaansche noteringen een belang-rijk verschil oplevert met de noteeringen in Francs.
Deze onzekere positie maakt de zaken niet alleen moei-
lijker, maar doet de koopers afschrikken om iets te onder-
nemen, zoodat niet veel zaken tot stand gekomen zijn.
Noord-Amerika is ook flauwer gestemd, alleen de La Plata-
markt houdt zich. Naar wij vernemen, komen er eerstdaags
10.000 Liebig huiden aan de markt. –
Inlandsche huiden: kalm; in Duitschland schijnt
men zich, in weerwil van de rijzing in de valuta, nog niet
hiervoor te interesseeren. Houders vragen echter prijzen, die
teveel rekening houden met de stijging der Duitsche valuta.
Kalfsvellen: flauver.
L o o i s t o f f e n: vast. Loco Quebracho wordt voor
f
63
gedaan. Offerten op levering luiden
f
61.
10 April 1920.
KOFFIE.
Statistiek der firma G. Duuring & Zoon.
Zichtbare voorraad op 1 April 1920, in duizenden balen.
1920 1919 1918 1917 1916
Voorraad in Europa..
2.042
684
2.461 3.474
3.389
(Brazilië
Stoomend
531
1.984
163
744
936
to0StIn1.
n. Europa
–
107
?
1
180
V er. Staten
–
–
–
–
7
3.573 2.775 2.624
4.218
4.512
Voorraad Ver. Staten
1.528 1.863 2.100
2.948
1.782
Stoomend lBrazilië
681. 601
414
405
654
naar
‘LOost-Indië.
1
A.
1 7
3
Ver.Staten
4.782 4.739
5.138
7.571
6.951
Voorraad in Rio ….
310
713 735 254 325
Santos..
3.059
6.314
6.178 1.889
1.634
Bahia ..
23
33
80
32
24
Totaal ……
8.174
11.799
12.131
9.746
8,934
Op 1 Maart
……..
8.737 11.641 12.557
10.298
9.310
1919 1918
1917 1916
191
Op
1
Juli ……….
10.336
11.702
7.778
7.091
7.538
(Mededeeling van de Makelaars G. Duuring & Zoon, Kolif
& Witkamp en Leonard Jacobson & Zonen).
Noteeringen en voorraden.
Data
Rio
Santos
Wiudkoers
Voorraad
Prijd
No.
Voorraad
Prijs N0
4
10 April 1920
317.000
10.350
2.536.000
)
1
6
1
3
.,
1920
329.000
‘)
2.99o.000
8)
4)
27 Mrt.
1920
333.000
11.100
3.262.000
4)
13.300
16871
10 April 1919
598.000.
11.175
3.234.000
13
7
/1t
Ontvangsten.
Rio
Santo,
Data
Afgelno pen
Sedert
Afgdoo pen
Sedert
week
1 Jou
week
1 Juli
10 April1920….
53.00
1.991.000
30.000
3.717.000
1
Ï0 April 1919….
.
30.000
1.358 000
135.000
6.211.000
8)
Feestdag.
a)
Nominaal 15 200 tot 14.200.
‘)
Nominaal 15 600 tot 14.500.
4)
Niet genoteerd.
RUBBER.
Gedurende de afgeloopen week zijn de. prijzen op de Lozi-
denscbe markt vrijwel onveranderd gebleven, terwijl daar-
entegen Para in prijs gedaald is.
In de laatste weken zijn de aanvoeren weder grooter ge-
weest dan de afleveringen. In de afgeloopen week b.v. zijn
2448 tons aangevoerd bij een aflevering van 1287 tns. De
stock bedraagt 21614 tons.
De noteerin gen luiden:
einde vorige week
Prima crêpe loco ……….2/3
…………. 2/28/
4
Smoked sheets loco ……….
2/3’Jg
…………
2/3
Prima crêpe Mei/Juni …….
2138/4
…………2’3′!
juli/December ..
2/5
………….2/5
Hard cure line Para ……..
2/3’/
…………2/4
1
/,
COPRA.
De markt voor oliezaden is in het algemeen flauw en
lager, hetgeen ook op de Copra-prijzen drukt. De nog steeds voortdurende werkstaking bemoeilijkt ook
de zaken.
De prijzen blijven vrijwel nominaal.
Demeestbijkomendenoteeringenzijn: 6 Apr.
30 Mrt.
Java
f.m.s., loco ……………
f
65
f
65
Mixed,
loco
………………,, 63
,, 63
Java fm.s., MaartjMei aflad…..,, 65
1
!2
,,
Mixed,
,,
,,
. .
,, 63′!a
.
,, 61 St raits
f.m.s.,
April/Juni
aflad.
,, 63
‘/,
–
6 April 1920.
De flauwe stemming voor Oliezaden houdtaan; de koop-
lust blijft zeer gering.
De noteeringen zijn:
13 April.
6 April.
Java f.m.s,, loco
……….
f
63
1
1
f
65.-
Mixed,
…………
,,
61’12
,, 65.-
Java f.m.s., April/Juni all..
64118
,, 65′!,
Mixed
,,
,, ,,
62
1
12
,,
63′!,
Straits f.m.s., April/Juni all.
,,
62
1
1
,, 63
1
1,
13 April 1920.
METALEN.
Loco-Noteeringen te Londen:
Data
ijzer
Cleo.
K°’
Stanrd
Tin
Lood
Zink
12 Apr. 1920.;
»om.
102.126
345.2/6
37.151-
48.-1-
6
,,
1920..
nom.
105.126
350.5/-
40.-/-
48.101-
14
Apr. 1919..
nom.
75.151-
222.101- 24.101- 35.101-
12 Apr. 1918..
nom.
110.-/-
322.-/-
30.101-
32.-/-
20 Juli
1914..
5114
61.-/-
145.151-
19.-/-
21.101-
VERKEERS WEZEN0
SCHEEPVAART.
10 Maart. Kolenverschepingen van Engeland zijn op het
oogenblik zeer beperkt. De Coal-Controller moet geweigerd
hebben, bunkerkolen te doen leveren aan een groot aantal
schepen, dat aangewezen was om in ballast naar Zuid.
Amerikate vertrekken teneinde graan te halen. Voor kolen
van de Hampton Roads-havens was Vrij veel vraag op basis
van een vracht van ca. $ 20 naar West.Europa, $ 23 Italië
en $ 26 Port-Said. Ook van verder gelegen kolenhavens
wordt thans ruimte gevraagd; van Zuid-Afrika werden
eenige afdoeningen gemeld naar West-Europa. Naar verluidt
wordt zelfs onderhandeld over aanvoer van kolen van
Australië naar Europa.
GRAAN.
Dato
Petra-
grad
Londenl
R’dam
Odessa
Rotter.
dom
All. Kust
Ver. Stoten
San Lorenzo
Rotte,.
Bristol
Rotter.
Enge-
dam
Kanaal
dom
land
5110 April 1920
–
–
–
f
80/-
2
11216
29 M.13 Apr.1920
—
–
–
8)816
•
2
11216
7112 April
1919
–
–
f
211-
2
)816
,,280,-
t
6216
8113 April 1918
–
– –
501-
–
2001-
Juli
1914
lid.
713
1/1P/4
11111/
121- 121-
8) Voor Britsche schepen.
328
ËCONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
14
April
1920
KOLEN.
Nationaliteit.
Nederlandsche
58
76.217
147
86.354
Card
1ff
Oosth. Engeland
Eo,-
Genua
ÇO
pi7a
Rotte,-
‘Got/ien.
Data
Britsche
35
52.712
188
126.747
deaux
R1iI
dam
burg
Duitsche
36
10.281
4
–
Noorsche
11
15.058
5
4.336
5110 Apr. 1920
451-
6216
751_
–
–
Belgische
2
2.384
1
142
29
M.13 A.
1920
45/
–
751
–
–
–
Fransche
31
29.586
3
–
7112 Apr. 1919
54/-
4716
.4718
45
1
1
–
t’
10,- Kr.52
Zweedsche
1
592
6
8.247
8113 Apr. 1918
69/-
10113
–
1201-
–
–
Deensche
7
8.253
5
3.837
Juli 1914 Ir. 7,-
71-
713
1416
312
41
Vereen. Staten
9
36.737
30
68.574
Andere
11
26.604
5
6.306
DIVERSEN.
Totaal ….
201
258.424
394
299.543
t)
1913, 2.653
8chepen met
3.103.790 N. R. T.
1
Bom bay
1
West
Eirma
Weet.
Vlodivo- doch
Chili
WèSI
Data
.
1
Europa
Europa
Wea,
Europa
(Dirkzwager’s Scheepsagentuur.)
(d.
t,.)
.
(rijst)
Europa
(salpeter)
DORDRECHT.
5110 April
1920….
–
–
–
–
29 Mrt.13 Apr. 1920….
1101
–
Landen van
Maart 1920
Maart 1919
7112 April
1919….
75/_t)
751_2)
–
–
8113 April
1918….
.
2751-
5001-
–
1851-
Juli
1914
….
1418
1613
251-
22/3
herkomst
Aantal•
N.R.T.
Aantal
N.R.T.
i) Per ton stukgoed.
t)
Voor Britsche schepen.
.
schepen
schepen
Graan Petrograd per quarter van 496 the. zwaar, Odeosa per anti, Ver. Staten
per quarter van 480 the. ewaar.
.
Binnenl. havens.
2
1.361
–
–
Overige ,eoteeringen per ton van 1015 X.G.
Groot-Brittannië
4
894
–
INKLARINGEN.
Duitsehland….
2
651
–
–
Noorwegen
….
–
–
1
209
NIEUWE WATERWEG.
Totaal ….
8
.
2.406
1
209
Maart 1920
Maart 1919
Landen van
_______ ______
_______
.
Nationaliteit..
herkomst
Aantal
N.R.T.
Aantal
N.R.T.
Nederlandsche ..
4
1.535
1
209
schepen schepen
Binnenl. havens
15
4.234
82
2.487
Britsche
.
…….1
77
–
–
Groot-Brittannië
59
49.961
.
219
147.698
Duitsche ……..2
651
–
–
Fransche ……..1
143
–
–
Duitschland
17
14.067
7
9.593
Totaal ….
8
2.406
1
209
Norwegen
6
2.879
3
856
.
(Gerard Mauritz.)
Zweden
5
3.425
11
3.118
Denemarken
5
‘
4.651
–
–
.
Rusland-Oostz.h
1
965
–
– –
RIJNVAART.
–
–
2
1.493
Week van 5 tot 12 April 1920.
België
Frankrijk
8
$9
8.075
35.260
9
28
4.427
9.096
In de afgeloopen week werden er
naar de Ruhrhavens,
Spanje
2
3.328
2
1.348
.
evenals de voorafgaande week, niet: veel schepen aangenn-
Portugal
1
–
–
–
men. De huur werd genoteerd met ongeveer 5 cents per ton
Levant
–
–
1
–
per dag. Voor Antwerpen werden enkele schepen aangeno-
And. Midd. Zeeh
–
–
4
.
9
.777
men, waarvoor 6 cents per ton per dag werd betaald.
Over. Wk. Af rika
1
164
1
640
Het sleeploon naar de Ruhrhavens bedroeg het 115-cents-.
Oostkust Afrika-
.
.
tarief.
Zuid-Afrika
1
3.310
1
7.036
De huren van de Ruhrhavens naar den Boven-Rijn wer-
Finland………..
Voor-Indië
..
2
7.530
1
3.006
den genoteerd met 65 pf. ton per dag met een garantietijd
Ned.
Oost-Indië
8
29.014
–
–
van 30 dagen, terwijl het sleeploon genoteerd werd met
And. Aziat.
hav.
1
1.235
–
–
ongeveer Mk. 25.- tot Mk. 26.- per ton van Ruhrort naar
Vereen. Staten
18
62.025
28
98.970
Mannheim.
Brazilië
1
3.967
–
–
.
Door de troebelen in het Ruhr-gebied werd echter zeer
Argent.,Uruguay
10
19.219
–
–
weinig verladen, terwijl voor exportkolen naar Rotterdam
1
5.115
–
–
geen
scheepsruimte
werd
aangenomen en dus ook geen
Chili …………
Totaal
vracht werd genoteerd.
De waterstand was eenigszins gunstiger en laat het zich
201
258.424
394
299.543
Periode 1 Jan.-
.
.
aanzien, dat hierin door de vele regens nog verbetering zal
31 Maart.. ;.
1031
1.260.997
1053
891.684′
komen.
INSTITUUT VOOR ECO$4OMISCHE GESCHRIFTEN
Het vraagstuk van de geidruimte in Nederland en
de
göudpolit.iek van de Nederlandsche Bank
met bijlage:
Nederlandsch-Oost-Indiê en de Gold-Exchange-Standaard
door
Mr. G. VISSERING
. .
.
Prijs
f
1,50
Het Bankwezen in Nederlandsch West-Indiê
door
Mr, G. J. FABIUS
.
Prijs
f
1,50
Verkrijgbaar bij den Boekhandel
en
bij NIJGH
&
VAN DITMAR’S UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ,
Rotterdam