o
wOca
cac
48e JAARGANG
–
12 JUNi 1963
–
No. 2392
S
Behoeft
Ihi staf
nitbrehIin?
Verzuimt dan niet E.-S.B. voor Uw oproep
in te schakelen. E.-S.B. biedt U een grote
trefzekerheid, 66k bij aspirant-leidinggevende
functionarissen in de commerciële
;
admini-
stratieve of aanversvante sectoren.
Advertentie-afd. – Postbus 42 – Schiedam
K.C.SLIJK
Schledamsevest44d – Rotterdam-1
Tel 010 .119111(2 lijnen)
._I
‘
keIaars in onroerende goederen.
Vertrouwensopdrachten.
_1’dministraties voor Verenigingen
van Eigenaren (Appartementenwet)
LemiddeIing bij aan- en verkoop
van appartementen (horizontale
verkoop). Specialisten sedert 1951.
*
TAXATIES
bij
aan- en verkoop,
voor successieaangiften, enz.
*
HYPOTHEKEN
GRATIS
op aanvraag beschikbaar:
1
“H.A.B:
n.v.-Nieuws”
–
ons
maandblad,
waarin
regelmatig aantrekkelijke aanbiedingen volledig
omschreven worden
opgenomen.
DAIK
n
‘,
HORLOGES
SIERADEN
TAFELZIL VER
Sinds
133
in hét hard van ftoUerdu,n
WESTEWAGENSTRAAT 70
–
TELEFOÔN 1105 83
Reisdeviezen
Bâgage-
en
ongevallenverzekeringen
R. MEES & ZOONEN
BANKIERS EN ASSURANTIEMAKELAARS
ROTTERDAM
AMSTÈRDAM / ‘s-GRAVENHAGE / DELFT
SCHIEDAM / VLAARDINGEN/ALBLASSERDAM
El
ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010) 5 29 39. Administratie: (010)
3 80 40. Giro 8408.
Privé-adres redacteur-secretaris:
Drs. A. de Wit, Sleedoorn-
lâan 17, Rotterdam-12, te!. (010) 18 36 32.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam, Ban que de Corn-
,nerce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postc/:eque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwjjnaardse Steen-.
weg 347, Gen:.
Abonnementen:
Pieter de Hooch weg 118, Rotterdam-6.
Abonncmentsprijs:
franco per post, voor Nederland en de
0
verzeese Rijksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen
f.
31.— per jaar (België en Luxemburg B.fr. 400). Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.
Losse exemplaren van
dit nummer 75 ct.
Advertenties:
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerj
H.A.M. Roelanis, Lange Haven 141, Schiedarn, tel. (010) 6 9300, toestel 1
of
3.
Advertentie-tarief: t
0,36 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
t
0.72 per mm. (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
(COMMJSSIE VAN REDACTiE: Ch. Glasz: H. W. Lainbers; J. TinbergenT
“
Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
Adjunct Redacteur-Secretaris: M. Hart.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin: J. E. Mortens
de Wilmars; J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick.
554
E.-S.B. 12-6-1963
Televisiebezitters in Nederland
,,TV ( …. ) is wel in staat, individu en samenleving gron
dig te veranderen. ,,Zij is een van de belangrijke factoren
in het proces, waarin homo sapiens als het
bij
uitstek
kunstmatige zoogdier zich een mate van kunstmatigheid
verwerft die de knapsten en de besten griezelig vinden”.
Deze opmerkingen in Sierksma’s lezenswaardige bundeling
van essays over mens en televisie
1)
wettigen wellicht de
vraag hoeveel en welke in-
woners van het land, mede
bekend door zijn stamboek-
vee, door t.v.-bezit experi-
menteren met het post-Dar-
winiaanse evolutieproces.
De C.B.S.-cijfers
2)
wijzen
op een snelle expansie van
het aantal t.v.-bezitters
3).
Een enquête, gehouden in no-
vember 1962, resulteerde in
een percentage van 47 van
alle Nederlanders van 12 jaar
en ouder. In 1960 beliep dit
nog een getal van 29. Ook
deze groei ging gepaard met
een zekere mate van nivelle-
ring. Bij vier van de onder-
heien
sociale
Ja
1101.
ueLlLLersperceIlLage
nabij het cijfer
50.
De groep landarbeiders en boeren liep
echter met een getal van 33 pCt. uit de pas.
Wijst dit op een ,,cultural lag”? De agrariërs verkeerden
evenwel, weliswaar nog met een zekere afstand, in het
gezelschap van hen die ten minste middelbaar
onderwijs
genoten. Bij deze groep bleek namelijk het bezitspercentage
duidelijk lager dan
bij
degenen, die ander onderwijs hadden
ontvangen. Aan ,,intellectuele” en andere bezitslozen wijdt
Sierksma in zijn voorwoord o.m. de volgende woorden:
,,( …
) schreef ik dit boek in de hoop, dat anderen, die
provinciaal en/of snobistisch aan het nieuwe communicatie
middel
voorbijgaan,
zich ervoor zullen interesseren (….
Fokke Sierksma: ,,Testbeeld. Essays over mens en tele-
visie”, blz. 17 en 18. Uitg. G. A. van Oorschot. Amsterdam
1963, 266
blz.,
f. 9,50. ,,Televisïe en radio, herfst
1962,
enige voorlopige uit-
komsten”,
12
blz.,
f. 1,35.
Uitg. W. de Haan N.V., Zeist
1962.
(Zie ook ,,Radio in Nederland” in ,,E.-S.B.” van
22
mei ji.).
TV-bezitter is degene, die thuis kan kijken naar een tv.-
toestel.
Ibepaalde kringen wordt nog steeds een domme struis-
vogelpolitiek bedreven ( …. ). Ik durf dit schrijven, omdat
ik zelf tot die kringen heb behoord. ,,Men hoort soms de
vrees uitspreken, dat Nederland achterop zal raken, bijv.
op verschillende terreinen van wetenschap. Met betrekking
tot de televisie is dat reeds het geval.
Terwijl
buiten de
grenzen vele intellectuelen zich er intensief mee bezig
houden. maken in dit land
te weinigen zich er gedachten
over”.
Ondanks de cabaretgrap-
jes over ,,t.v. kijken
bij
de
werkster” bleef de groep met
inkomens
van minder dan
f. 3.000 per jaar nog aan-
merkelijk beneden het lande-
lijk gemiddelde. T.o.v. 1960
vond echter ook hier meer
dan een verdubbeling plaats.
Overigens constateert het
C.B.S. nog steeds de stimu-
lans van een hoog inkomen
voor t.v.-bezit. De curve
knikte evenwel
bij
de inko-
mens van f. 7.000 – f. 12.000,
de sfeer van de midden-
groepen. Voor het vaststellen
van de oorzaken hiervan
(bijv.
financiële middelen, ge-
zinssamenstelling) acht het C.B.S. nadere analyse nodig.
Bij de
kerkgenootschappen
beoefenden de gereformeer-
den een zekere ascese. Van hen bezat een vierde het on-
derwerpeljke medium;
bij
de rooms-katholieken was dit
50 pCt. Het meest verbreid was het t.v.-bezit onder hen,
die niet tot een kerkgenootschap behoorden, nl bij 56
pCt. Binnen de kerkgenootschappen werd een analoog
verschijnsel gerègistreerd: 53 pCt.
bij
de onkerksen tegen-
over 41 pCt. bij de kerksen. (Hierbij werden evenwel die-
genen als onkerks beschouwd, die in de twee weken voor
–
afgaande aan de ondervraging niet naar de kerk waren
geweest). In de verschillende
woonmilieus
concentreerden
de t.v.-bezitters zich in de grote en middelgrote steden
(resp. met 57 en
55
pCt.). De bewoners van het agrarisch
platteland waren met 33 pCt. hekkesluiters.
Aspecten van het gebruik van t.v. (programmakeuze en
waardering e.d.) worden in een volgend artikel behandeld.
M.H.
Aantal
personen
met
televisie
thuis
(In pCI. van de bevolking van 12f. en ouder)
1962
1960 1962 1960
onderw. niveau b):
wo. per
g.l.o.
48
27
Ina.
47
32
sociaal milieu
u.l.o.
48
33
landarb., boeren
33
15
v.h. ma, en w.o.
42 26
kerkgenootsci,.:
risicodr. middenst
…….
51
31
rooms-kath.
50 32
Ned.-hervormd
44
28
Totaal
……………….
47
29
leidinggevenden en gereformeerd
26
11
welgestelden
…………
54
40
geen kerkgen.
56
34
arbeiders
……………
49
30
inkomensgroep a):
..
woonmilieu:
loontr. middenst
………
49
31
grote steden
57
40
f. 3.000
—>
f. 5.000
43
..
kleine steden
43 32
tot
f.
3.000
…………..
36
15
F. 5.000—> f. 7.000
50
agr. plattel.
33
19 c)
f. 7.000—>
f.
12.000
47
f. 12.000
en meer
…….
56
a)
In
1960:
f.
3.000—>
f.
6.000:30
pCI.;
f.
6.000—>
f.
10.000:35
pCt.;
f. 10.000 of
meer:
41
pCI. b) Niet-schoolgaanden.
c)
mci.
niet-agrarisch
platte-
land, doch excl. plattelandsstadjes.
Televisiebezitters in Nederland……………..
Leasing, door Dr. F. W. C. Blom…………..
Nederland, Afrikaanse samenwerking en associatie
niet de E.E.G. (1), door Jhr. Drs. G. van Benthem
van den Bergh…………………………
Het rapport van de C.N.V.-commissie over de
structuur en de rechtsvorm van de moderne
onderneming,
door Drs. F. W. A. Habermann..
Een bouwbeleid,
door Ir. J. Ph. L. Petri, b.i……
Blz
Blz.
555
Bedrijfseconomische notities:
556
Winstverdeling en rendabiliteit,
door Drs. W.
‘t Hart
……………………………
564
559 Ingezonden stuk:
Kinderbijslag en Columbus,
door H. E. Bani-
berg met een naschrift van Dr. W. Drees Jr… 566
561
Mededelingen voor economisten…………….566
563 Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. C. D. Jongman..
566
E.-S.B. 12-6-1963
AUTEIJRSRECHT VOORBEHOUDEN
555
Leasing
De financiële taal bevat van ouds internationale stan-
daardtermen voor tal van begrippen, die eerst in• een be-
paald land vaste vorm kregen en daarna door andere landen
werden overgenomen. Zo is die financiële taal het laatste
decennium verrijkt met de Anglo-Amerikaanse term
,,leasing”. Zelfs onze Oosterburen, die een sterke neiging
hebben kunstwoorden te maken om een vreemd begrip in
hun eigen taal uit te drukken, hebben die term over-
genomen en spreken van ,,Deutsche Leasing G.m.b.H.”
en van ,,saleleaseback”.
Taalkundig betekent leasing niet anders dan (ver)huren
of (ver)pachten, maar financieel heeft de term een speci-
fieker inhoud gekregen. De verhuur van produktiemiddelen
aan bedrijven wordt leasing genoemd. Die verkrijgen dan
voordelen van het gebruik van duurzame produktie.
middelen, zonder dat zij daarin vermogen behoeven te
steken. Leasing is een kapitaalverstrekking in natura.
Er zijn diverse hoofdtypen van leasing.
Operational leasing van gespecialiseerde machines.
Operational leasing ligt dicht
bij
wat men traditioneel
onder gewone verhuur verstaat. Het verhuurcontract wordt
gesloten voor een korte mimmumtermijn, bijv. voor 12
maanden, en loopt dan voor onbepaalde tijd door, terwijl
beide partijen het contract op een korte termijn, bijv. met
3 maanden, kunnen opzeggen. Verhuurder zorgt voor eigen
rekening voor assurantie en onderhoud van zijn bezit.
Operational leasing heeft zich vooral zeer sterk ont-
wikkeld voor sterk, gespecialiseerde apparatuur. Zonder
twijfel het grootste voorbeeld is de bedrijfsmachineverhuur
van de I.B.M. Haar huurders zijn in het algemeen vrij het
huurcontract op korte termijn op te zeggen. De voor-
naamste redenen waarom zij dat zouden doen zijn: (a) de
behoefte van de huurder aan het gebruik van het betrokken
apparaat is afgelopen, of (b) de huurder wil een intussen
uitgekomen nog moderner apparaat in gebruik nemen en
het reeds
bij
hem in gebruik zijnde apparaat wegens inge-
treden veroudering buiten bedrijf stellen. Juist
bij
zulke
apparatuur bestaat er voor elke individuele gebruiker een
grote kans dat de omstandigheden a of b zich reeds be-
trekkelijk snel na de ingebruikneming zullen voordoen.
Daarom zijn potentiële gebruikers van zulke apparatuur
huiverig die te kopen.
In het I.B.M.-geval is de verhuurder bereid die risico’s
te dragen. Voor haar zijn die risico’s trouwens geringer dan
die voor de individuéle eigenaar-gebruiker zouden zijn.
Als de huurder een apparaat terugstuurt, weet de I.B.M.
wellicht nog wel een tweedehands huurder te vinden. En
overigens kan zij in vele gevallen een terugontvangen appa-
raat nog moderniseren door het te verbouwen tot een
nieuwer type.
In dezelfde geest komt operational 1easing de laatste
tijd meer voor bij zeer gespecialiseerde machinerie met
grote verouderingskansen. Bowling lanes vormen een voor-
beeld op grote schaal, maar er zijn ook allerlei kleinere
voorbeelden bij zeer gespecialiseerde en soms geautoniati-
seerde machines voor metaalbewerking, verpakking, foto-
reproduktie enz.
Voor de huurder liggen de voordelen dan in (1) een ver-
zekering tegen verouderingskansen, en (2) het verkrijgen
van het gebruik van een produktiemiddel zonder ver-
mogensinvestering. Daar de verhuurder het verouderings-
risico en de financieringslasten moet dragen, calculeert hij
die natuurlijk in de door hem verlangde huur in.
Voor deze categorie operational leasing gaat het ini-
tiatief uit van de
fabrikanten
op grond van een veelheid
van marketing-overwegingen. Uitgangspunt is
daarbij,
dat
zij met
hoge
ontwikkelingskosten een gespecialiseerde appa-
ratuur hebben ontwikkeld, die vermoedelijk na vrij korte
tijd weer verouderd zal zijn. Hun winst moet komen uit de
verkoop van een maximaal grote serie voordat het ontwerp
rijp voor het museum is. De marginale potentiële afnemers
hebben een kopersweerstand wegens het verouderings-
risico. Dat zou de fabrikant desnoods nog kunnen onder
–
vangen door het geven van een terugkoop- of inruil-
garantie. Diezelfde of andere marginale potentiële afnemers
hebben ook een kopersweerstand uit hoofde van ver-
mogensgebrek. Dat zou de fabrikant desnoods kunnen
ondervangen door 100 pCt. financiering aan te bieden.
Tenslotte zullen de gebruikers nog prijs stellen op door de
fabrikant gegarandeerd en verzorgd deskundig onderhoud.
Daarvoor kan de fabrikant een servicecontract aanbieden.
Met verhuur biedt hij dit alles in één pakket aan.
Operational leasing
van auto’s.
Zeer sterk in opkomst is de operational leasing van
auto’s, vooral op vlootcontracten. Er bestaat een grote
variatie ,in contracten. Een van de meest voorkomende
vormen is een wederzijds op vrij korte termijn opzegbaar
contract, waarbij de verhuurder auto’s verschaft tegen een
vaste prijs per maand plus een bedrag per gereden kilo-
meter, en o.m. ook voor onderhoud en benzine zorgt.
De economie van dit verhuurbedrjf berust vooral op de
uiterst scherpe auto-exploitatie door beroepsauto-exploi-
tanten, die in het groot inkopen, deskundig en economisch
onderhouden en scherp letten op de vaststelling van het op-
timale inruilmoment. Daardoor kunnen zij een fractie zui-
niger werken dan de meeste ondernemingen met een auto-
park in eigen beheer. De minimum-vlootomvang voor een
verhuurbedrijf, dat voldoende besparingen kan bereiken,
wordt in de Verenigde Staten op 500 auto’s geschat. Er
zijn daar verhuurbedrijven met een vloot van 60.000 per-
sonenauto’s, vrachtauto’s en autobussen.
Bovendien financieren deze verhuurondernemingen hun
vloot tamelijk goedkoop met veel opgenomen leningen.
Daardoor zijn zij in staat huurtarieven aan te bieden, die
niet ongunstig afsteken tegenover de totale kosten van
eigen beheer van auto’s door de gebruikende onderneming,
als die de ware kosten van vermogensbeslag meerekent.
Heeft een autogebruikend bedrijf een grote kapitaal-
behoefte voor andere investeringen, dan kan het voor die
onderneming voordelig
zijn
het autopark te verkopen en
terug te huren, en het vrijgekomen vermogen voor renda-
beler investeringen te gebruiken. Het is dus gewoon een
kwestie van scherpe calculatie en investeringsselectie of
het voor een bepaalde onderneming onder bepaalde om-
standigheden voordeliger is auto’s te huren of in eigendom
te hebben.
Zulke autocontracten zijn meestal formeel wederzijds op
vrij korte termijn opzegbaar, maar daarbij is de bedoeling
natuurlijk dat geen van beiden een onredelijk gebruik van
dit opzeggingsrecht zou maken.
556
E.-S.B. 12-6-1963
Finance leasing.
In tegenstelling met het voorgaande is finance leasing
een figuur, die sterk afwijkt van traditionele verhuur. Dit
is ten
eerste een
lange term jjnverhuurconrract,
waarbij de
huurder zich in totaal verbindt tot het betalen van een
huursom die meer bedraagt dan de aanschaffingsprijs van
het object. Bovendien is meestal ook gebruikelijk dat de
huurder dân voor zijn kosten namens de verhuurder voor
voldoende onderhoud zorgt.
Machines, waaronder ook gespecialiseerde vrachtauto’s,
worden meestal verhuurd op contracten met een looptijd
van 3 â 8 jaar. De in totaal vefschuldigde huur beloopt
dan omstreeks 115 – 130 pCt. van de aanschaffingsprijs,
plus kosten van assurantie en met het onderhoud voor
rekening van de huurder. Voor vliegtuigen gelden con-
tracten van omstreeks 4 â 6 jaar, voor schepen van om-
streeks 12 â 15 jaar, voor onroerende goederen van om-
streeks 15 â 30 jaar. Over langere perioden is de in totaal
verschuldigde huur natuurlijk hoger.
Op zichzelf is de contracthuur voor de verhuurder nog
niet voldoende lonend, om daarvoor vermogen in de trans-
actie te riskeren. Hij hoopt echter dat
hij
uit het object na
afloop van de contractperiode nog een restwaarde zal ver-
krijgen. In vele gevallen zijn de objecten sterk gespecia-
liseerde investeringen, en vermoedelijk zal de huurder de
meest in aanmerking komende partij zijn om het object
na afloop van de overeengekomen vaste contracttermijn
nog te blijven gebruiken.
Bij finance leases komt meestal een optie voor de huurder
voor, om na afloop van de oorspronkelijke contracttermijn
de huur voort te zetten tegen een verlaagde huur, of om
dan het object te kopen tegen buy. de helft van de
oorspronkéljke aanschaffingsprjs. Huurders stellen prijs
op zulkè opties. Verhuurders stellen er echter ook prijs op
zulke opties te verstrekken, want dan krijgt de huurder er
belang
bij
het object na afloop van de contractperiode in
gebruik te houden, en dus wordt de kans verminderd dat
ce huurder na afloop van de oorspronkelijke contract-
termijn het object nar de verhuurder terugzendt. De kans
dat de verhuurder in dat laatste geval nog een bevredigende
tweedehands-huurder of-koper kan vinden, is niet zo groot
wanneer het om gespecialiseerde apparatuur gaat.
Finance lease is een figuur, die eigenlijk halverwege
tussen traditionele verhuur en huurkoop in ligt. Bij leasing
wordt 100 pCt. financiering verschaft en komt de rest-
waarde aan de verhuurder toe. Bij huurkoopfinanciering
wordt meestal niet meer dan ca. 80 pCt. financiering ver-
schaft en is de eventuele restwaarde voor de gebruiker.
Voor zover het leasingcontract voor de verhuurder voor-
deliger is dan een verkoop op termijnbetaling voor hem
zou zijn, zal hij bereid zijn ôf met wat lagere tarieven ge-
noegen te nemen èf wat toeschietelijker zijn voor leasing
bij transacties waarvoor hij niet bereid zou zijn tot huur-
verkoop.
Dat
bij
finance leasing het onderhoud meestal door de
huurder voor diens rekening naar genoegen van de ver-
huurder moet worden verzorgd, is verreweg de meest prak-
tische oplossing. De huurder kan het meestal goedkoper
doen dan de verhuurder, te meer waar preventief onder-
houd, toezicht op het verantwoorde gebruik van het object
enz. een belangrijke invloed hebben op de hoogte van de
onderhoudskosten.
Voor
machines
heeft finance lease zich vooral ontwikkeld
voor
hooggespecialiseerde
apparatuur, waarvoor nauwelijks
op een tweedehands mârkt valt te rekenen. Men denke bijv.
aan op bestelling vervaardigde machines, elektronische
apparatuur, automatische machines, gespecialiseerde ma-
chines voor bouwnijverheid, grafische industrie, fotorepro-
duktie, regelapparatuur enz. Dat is dus een ander terrein
dan dat van de traditionele huurkoopflnanciering, die zich
in principe toelegt op financiering van enigszins courante
objecten met een verkoopwaarde, als de huurkoper in ge-
breke mocht blijven.
Finance lease is niet goedkoop. Voor ondernemingen met
een sterke vermogensbehoefte kan het leasen goedkoper
zijn, dan wanneer zij voor de aankoop van hetzelfde object
vermogen aan andere rendabele investeringsmogelijkheden
zouden moeten onttrekken of tegen betrekkelijk zware
financieringslasten nieuw aandelenkapitaal zouden moeten
aantrekken. Het meeste gebruik van finance lease wordt
gemaakt door ondernemingen, die een sterke groeiperiode
doormaken en dus gedurende die tijd vermogensschaarste
ondervinden.
Finance lease geeft de huurder een kleine bescherming
tegen het verouderingsrisico. Indien het object tijdens de
contractduur sterk veroudert, zal de huurder toch in elk
geval de contracthuur moeten voldoen, maar die is aan de
bescheiden kant. Als de bruikbaarheidsduur van het object
later mocht meevallen, dan zal hij de huur verlengen en
dus aan de verhuurder blijven doorbetalen, maar dan is de
huurder nog niet slecht af.
Omdat de huurder zich steeds vast verbindt tot betaling
van een bedrag dat in wezen gelijk is aan de aanschaffings-
prijs plus een matig rente-element, kan de verhuurder zich
bij banken een goedkope herfinanciering verschaffen; tegen
verpanding van het verhuurcontract enz.
De leasing voor machines is in de Verenigde Staten vooral
nz
1952
behoorlijk opgekomen, tegen 1960 ook in Enge-
land, in 1962 in de meeste Westeuropese landën en onlangs
ook in Nederland. Het is een vrij scherp bedrijf dat op
grote omzet en een bescheiden marge moet werken met
vermijding van risico’s door scherpe kredietbeoordeling.
Hiervoor bestaan speciale leasingconpanies in de genoemde
landen en ook ten onzent zijn zij in opkomst. Om enige,
indruk te krijgen van het potentiële zakenvolumen voor
finance leasing kan men het beste zien naar de omvang
van de huurkooptransactjes in produktiemiddèlen; finance
leasing zal qua omvang aanmerkelijk geringer blijven.
De finance leasing voor machines speelt vooral een rol
in de marketing van fabrikanten van in serie vervaardigde
hooggespecialiseerde apparaten. Wij merkten reeds eerder
op dat die zich tot het uiterste moeten inspannen om zoveel
mogelijk stuks af te zetten voordat hun ontwerp achter-
haald is door nog nieuwere typen van concurrenten – de
geschiedenis van vliegtuigen als de Fokker Friendship is
een kenmerkend voorbeeld – en in dat kader maken zij
ook gebruik van finance leasing om hun afzet te stimuleren.
Voor de meeste finance leases gaat het initiatief uit van de
leverancier, die
bij
een potentiële afnemer op geldgebrek
stuit. Die leverancier schakelt dan een leasingcompany in,
die bereid is van hem het object te kopen als de gebruiker
het van de leasingcompany wil huren.
Saleleaseback van onroeLend goed.
In 1945 heeft in de Verenigde Staten de Allied
Stores Corporation haar warenhuisgebouwen enz. aan een
universiteitsfonds verkocht en tegelijk weer voor 30 jaren
teruggehuurd, met een verlengingsoptie voor nog 30 jaar.
tegen een lagere huur. Dit is ben van de bekendste voor-
beelden van saleleaseback, al hebben zich vôôr de oorlog
E.-S.B. 12-6-1963
557
ook reeds allerlei gevallen voorgedaan. De verkopende
onderneming maakte hierdoor een groot bedrag aan ver-
mogen
vrij,
en de huurlast kwam per saldo neer op een
lage prijs voor dat vermogen. Allied Stores gebruikte het
aldus verkregen vermogen voor verdere investeringen in
haar bedrijf, die een aanzienlijk hoger rendement beloofden.
Dit is dus wat men saleleaseback noemt. Dezelfde term
wordt ook gebruikt, wanneer een
bedrijf
een bepaald ge-
bouw wil laten plaatsen en dan met een belegger of finan-
cierder afspreekt dat die voor zijn rekening het object zal
stichten, waartegenover het betrokken bedrijf zich verbindt
dat op lange termijn te huren. Zelfs spreekt men nog van
saleleaseback, wanneer een belegger of bouwer het initiatief
neemt tot het stichten van een onroerend goed voor zijn
rekening, als
hij
eerst een huurder heeft kunnen vinden
die bereid is het object op lange termijn te huren. –
Op deze basis zijn na de oorlog in de Verenigde Staten
en in Engeland enorme zaken gedaan. Een groot deel van
de nieuwe gebouwen welke na de oorlog in Londen en in
New York en in allerlei andere steden zijn verrezen, is op
saleleaseback-basis gesticht. De eigendom berust dan bij
een passieve belegger. De huurder kan een groot concern
zijn, dat het object zelf wil gebruiken. Het is ook mogelijk
dat de huurder een exploitatiemaatschappij is, die het ge-
bouw zelf in gedeelten op diverse termijnen onderverhuurt:
De condities zijn gëbaseerd op dezelfde principes als
reeds
bij
finance lease genoemd. De huurder betaalt over
een termijn van 15 á 30 jaar in totaal een huur, die over-
eenkomt met het bedrag van de stichtingskosten plus een
– in de meeste gevallen
werkelijk
bescheiden – rente-
element. Na afloop van het oorspronkelijke huurcontract
heeft de huurder meestal een verlengingsoptie tegen lagere
huur. Kosten van assurantie en onderhoud worden recht-
streeks door de huurder gedragen ten behoeve van de ver-
huurder, of. worden afzonderlijk bij het financierings-
èlement van de huur geteld.
De condities variëren qua huurtarieven en lengte van
de contracttermijn tamelijk sterk naar de aard van het on-
roerend goed én naar de levensverwachting voor de hu-
rende onderneming. Shell is bijv. zonder meer aanvaard-
baar als een contracthuurder voor 30 jaar, maar een typisch
eenmansbedrijf heeft niet voldoende vaste toekomst voor
zulke langdurige contracten. Voor een courant kantoor-
pand op een courante plek zal de verhuurder gemakkelijker
in zijn condities zijn, dan voor een industriepand op een
buitenplaats. Voor het eerste zou in de Verenigde Staten
voor een sterke huurder de contracthuur wellicht 71 pCt.
voor 25 jaar, plus assurantie en onderhoud bedragen. Voor
een industriepand zou de contractduur korter zijn en de
jaarhuur hoger, in elk geval in de eerste jaren.
Ook in West-Europa en in ons land is reeds een aantal
van zulke transacties gedaan. Het
bedrijfsleven
heeft be-
hoefte aan een moderne huisvesting – kantoren, winkels,
magazijnen, industriegebouwen – die
werkelijk
efficiënt
is en personeelsbesparing oplevert. Verhuizing van ver
–
ouderde huisvesting naar efficiënte huisvesting kan wel eens
10 pCt. besparing op benodigd personeel opleveren. Voor
de meeste ondernemingen is vastlegging van hun kostbare
aandelenkapitaal in onroerend goed tamelijk bezwaarlijk.
Voor de beleggers is investering in bedrijfspanden wel aan-
trekkelijk, als zij door een goede huurder en een goed con-
tract verzekerd zijn van een langdurige zorgenvrje huur.
Op het ogenblik blijft in ons land de belangstelling voor
saleleaseback nog aan de bescheiden kant, omdat de bouw
van bedrijfspanden afgeremd wordt ten behoeve van de
voorrang hebbende woningbouw. Als in een later stadium
de bedrjfspandenbouw in meerdere mate wordt toegelaten,
zal de belangstelling voor deze financieringsmogelijkheid
ook toenemen. –
Fiscaal en juridisch.
Lange termijncontracten zijn zowel fiscaal als juridisch
ingewikkelde zaken. Het verhuurcontract moet veel meer
mogelijkheden voorzien en
bij
voorbaat regelen, dan ge-
bruikelijk is in op korte termijn wederzijds opzegbare
contracten. De marges zijn m&estal krap, omdat een solide
huurder altijd èl een keus heeft tussen diverse mogelijk-
heden
(bijv.
leasing of eigendom met het opnemen.van een
flinke hypotheek). De fiscale consequenties t.a.v. inves-
teringsaftrek en fiscale afschrijving zijn uiteraard wezenlijk
anders bij,verhuur dan bij verkoop. Zij leggen zowel voor
de verhuurder als voor de gebruiker een belangrijk gewicht
in de schaal. Er is een oneindig groot aantal varianten in
condities denkbaar. Het contract kan alleen goed zijn,
wanner het voor beide partijen bevredigend is. De onder-
handelingen zijn dus onvermijdelijk ingewikkeld.
Hilversum.
Dr. F. W. C. BLOM.
met n aandeel
‘Vereenigd. Bezit van 1894’
hebt U 200 ijzers in het vuur
Elk aandeel ‘Vereenigd Bezit van 1894’ maakt U
mede-eigenaar van een grote, deskundig samengestelde
aandelenportefeuille, die een aantrekkelijk rendement
oplevert. S-p-r-e-i-d-i-n-g over ca. 200 fondsen beperkt
het risico, –
Alle banken en commissionairs kunnen U inlichten.
5E
N.V.VEREENJGD BEZIT VAN
1894
De voordelen van aandelenbezil met beperking van risico
WESTERSINGEL 84,ROTTERDAM
558
‘
E.-S.B. 12-6-1963
:
Nederland, Afrikaanse samenwerking
en associatie
met de E.E.G.
(1)
Het voornaamste motief van de aanvankelijke weigering
van Nederland om een definitieve datum vast te stellen,
waarop de nieuwe associatie-overeenkomst niet de 18 Afri-
kaanse landen zou worden ondertekend, bleek beduchtheid
voor de positie van de Afrikaanse Gemenebestianden en
meer in het algemeen voor ,,splitsing in Afrika” te zijn
1).
Nederland wenste een waarborg tegen beperking van de
associatie tot Franssprekende Afrikaanse landen en tevens
de in de onderhandelingen met Engeland bereikte resul-
taten met betrekking tot verlaging van het buitentarief op
thee en tropisch hout uitgevoerd te zien. Nederland heeft
op deze punten voldoening gekregen, en ook de Neder-
landse verlangens ten aanzien van enige wijzigingen in de
werking van het Ontwikkelingsfonds, die de bevoordeelde
positie van Franse ondernemingen
bij
de te financieren
projecten wat kunnen verminderen, zijn gehonoreerd.
Twee vragen rijzen nu:
In hoeverre wegen de bereikte resultaten op tegen de
gevolgen van het uitstel?
Welke zijn de mogelijkheden voor het beëindigen van
de splitsing tussen Frans- en Engelssprekende landen in
Afrika, d.w.z. voor die vormen van samenwerking in Afrika,
die voor het ontwikkelingsbeleid noodzakelijk zijn, en wat
kan daarbij de rol van associatie met de E.E.G. zijn?
Welke zijn de gevolgen van
het uitstel?
a.
politieke gevolgen.
Er waren als gevolg van het feit, dat de Bondsrepubliek
nog steeds aan de Hallsteindoctrine vasthoudt – geen
diplomatieke betrekkingen met een land, dat de D.D.R.
erkent – en dientengevolge van zijn partners de toezegging
wilde hebben, dat tegen een geassocieérd land, die na onder
–
tekening van de nieuwe associatie-overeenkomst toch de
D.D.R. zou erkennen, maatregelen zouden worden ge-
nomen (art. 62 voorziet in opzegging met een termijn van
zes maanden), in Afrika opnieuw twijfels gerezen over
het niet-politieke karakter van de associatie, met name
ten aanzien van de mogelijkheid voor de geassocieerden
om een neutralistische politiek te voeren
2).
Wat men in
Afrika als verkapte represaille van Nederland en Italië
tegen De Gaulle opvatte, versterkte nogmaals de argumen-
tatie van de tegenstanders van de âssociatie, waar deze
vooral de nadruk leggen op het ,,neo-koloniale” karakter
daarvan. Met name in Ghana en Nigeria, maar ook in
Oost-Afrika, zijn de bezwaren tegen associatie immers
juist gericht tegen de politieke en institutionele implicaties
van de associatie (al weegt natuurlijk ook het ,,discrimi-
nerende” E.E.G.-buitentarief zwaar, maar dat obstakel zou
door hun eigen associatie juist in bevoordeelde toegang
Deze weigering van de Nederlandse regering werd bij monde
van de Permanente Vertegenwoordiger van Nederland, Mr. P.
Spierenhurg, op de vergadering van de Raad van Ministers
van
25
en
26
februari tot uiting gebracht. Het feit, dat Minister
Luns niet zelf naar Brussel was gegaan, benevens een falende
voorlichting, deed de redelijke argumenten van Nederland aan-vankelijk rationalisaties lijken van een politiek, die in de eerste
plaats op represailles tegen Frankrijk uit was – en als zodanig
faalde.
Zie hierover een conimentaar in ,,Neues Afrika” van
januari
1963,
blz. 7.
worden omgezet)
3).
Zo heeft de weigering van Italië en
Nederland het wantrouwen tegen de associatie in de Afri-
kaanse Gemenebestlanden doen toenemen en veel goodwill
in de geassocieerde landen verloren doen gaan. Over het
laatste schrijft een zo onverdachte bron als de Brusselse
correspondent van ,,West Africa”, dat het uitstel van de
ondertekening threatens to destroy, indeed already has
destroyed, much of the confidence in Europe’s intentions
so carefully built up among the associates over two years
of negotiation”
4).
b.
economische gevolgen.
Of de overgangsmaatregelen nog een versnelde inwerking-
treding van de (verlaagde) tariefpreferenties voor de ge-
associeerden zullen inhouden, is allerminst zeker
5).
In
ieder geval is het niet waarschijnlijk, dat er reeds nieuwe
bijdragen in het Ontwikkelingsfonds zullen worden gestort.
Er is nog ca. $ 50 mln, uit het oude fonds over, mâar er
zijn volgens de Commissie al zoveel aanvragen ingediend,
dat dit bedrag reeds vôér de zomer zal zijn opgebruikt.
Als de nood inderdaad zo hoog zal blijken, zal hier echter
toch nog wel iets op gevonden kunnen worden.
Maar juist met de punten, waarop de nieuwe overeen-
komst zich gunstig van de oude onderscheidde: de af-
schaffing van de ,,surprix”, de (veel) hogere dan wereld-
marktprijzen, die Frankrijk voor een aantal tropische pro-
dukten uit dè geassocieerde landen betaalde, en de daarmee
samenhangende diversificatie van de produktie, kan nog niet
worden begonnen. Tijdens de vierde ministersconferentie
was overeenstemming bereikt over een tijdrooster, waar-
binnen de prijzen van koffie, katoen, palmolie en nog
enige minder belangrijke produkten aan die op de wereld-
markt zouden worden aangepast. Een eerste aanpassing
zou plaatsvinden met de oogst van 1963-1964, die al in de
tweede helft van 1963 wat de drie belangrijkste produkten
betreft, op de markt komt. Het is daarom zeer waarschijn-
lijk, dat deze maatregelen een jaar zullen worden uitgesteld.
De Commissie voor samenwerking met landen in ontwik-
keling van het Europees Parlement heeft al voorgesteld,
dat de Gemeenschap maar moet toestemmen, dat de nu
op de Franse markt toegepaste ,,surprix” nog een jaar
worden gehandhaafd
6)
Nu bestaat er een duidelijk verband tussen ,,splitsing
van Afrika” en de ,,surprix” op de Franse markt. Het
oorspronkelijke associatiestelsel was een uitvloeisel van
het Franse koloniale economische systeem, dat werd ge-
kennierkt door een grote mate van centralisatie en gesloten-
Over de achtergrond van deze bezwaren geeft de Tanga-
nyikaan Al. A. Mazrui in ,,African attitudes to the European
Economic Community” (,,lnternational Affairs” van januari
1963,
blz.
24-36)
interessante beschouwingen.
,,West Africa”, 9 maart
1963,
blz.
259.
.. –
In de overgangsperiode (d.w.z. tot uiterlijk
31
december
1963)
blijft het handelsverkeer geregeld door deel 1V van het
Verdrag krachtens een op 19 december
1962
gesloten overeen-
komst tussen de lid-staten en de geassocieerde staten.
Rapport-Thorn: interimverslag nopens de vraagstukken,
die door de huidige stand van de associatie en niet name door
het opschorten van de ondertekening der nieuwe Overeenkomst
zijn gerezen. Europees Parlement
1963-64,
Document 13, blz. 10.
E.-S.B. 12-6-1963
.
559
N.V. Internationale
Beleggings Unie ,,Interu&”, Pcstbus 617, .Den Hèag-
(!.M.)
heid voor de buitenwereld
7).
De Franstalige
Afrikaanse landen zijn als gevolg van die ge-
slotenheid veel afhankelijker van Frankrijk
dan de Afrikaanse Gemenebestiandert van
Engeland. Die afhankelijkheid komt tot uiting
in de in- en uitvoerpercentages – het aan-
deel van Frankrijk in de in- en uitvoer is
sinds 1958 eerder gestegen dan gedaald
8)
-,
in de werking van de frankzone, en in het
sy-
steem van de ,,surprix”. Het laatste is een
stelsel van beschermende maatregelen, dat
is gericht op ,,ruil” van tropische produkten tegen Franse
industrieprodukten. Producenten van tropische produkten
en de Franse industrie worden op die wijze tegen con-
currentie beschermd. Het voordeel, dat aanvankelijk
vooral aan Franse kant lag
9),
begon echter te verschuiven
naar» de kant van de Afrikaanse landen, omdat ten ge-
volge van de onafhankelijkheid en vooral van de associatie,
de Franse industrie met toenemende concurrentie van pro-
dukten uit andere landen rekening moest gaan houden.
Omdat de Franse industrie inzag, dat zij haar bevoor-
rechte positie in de Franstalige Afrikaanse landen niet meer
op de bestaande manier kon consolideren, kon ook de
Franse regering de nieuwe associatie-overeenkomst meer
richten op ,,ontkolonialisering” van de economische be-
trekkingen van de Frans Afrikaanse landen. Ook uit de
recente hervormingen van de frankzone blijkt, dat de Franse
regering inziet, dat men invloed kan behouden, al houdt
men rekening met de noodzaken van de onafhankelijk-
heid
10).
Fiankrjk heeft ongetwijfeld voorlopig in de frank-
zone, de militaire steun, de budgettaire hulp, de Franse
,,conseillers techniques” en het dank zij Franse hulp veel
te hoog betaalde Afrikaanse ambtelijk apparaat
11)
meer
dan voldoende middelen om zijn politieke en economische
invloed te behouden. Dit neemt echter niet weg, dat de
,hervorming van de associatie
mogelijkheden
biedt tot de
structurele hervorming
van de economieën van de ge-
associeerde landen, die nodig is om
»
samenwerking tussen
Afrikaanse landen van verschillende koloniale herkomst
mogelijk te maken. Wat dit structurele aspect van het
,,openbreken” van de associatie betreft, heeft de weigering
?) Zie hierover nader G. van Benthem van den Bergh: ,,De
associatie van Afrikaanse landen met de Europese Economische
Gemeenschap”, Leiden
1962,
blz.
27-44.
Ook in
1962
is er in ieder geval een absolute stijging ten
opzichte van
1961.
Uit de cijfers, die A. Frisch (,,Verwandelte Frankenzone” in ,,Neues Afrika” van december
1962,
blz.
477)
voor de eerste zeven maanden van
1962
geeft, blijkt de sterkste
stijging juist in de economisch sterkste landen Senegal, Ivoor
–
kust, en Madagaskar plaats te hebben gevonden. Zie P. B. Cousté: ,,L’Association des pays d’outre-mer
la C.E.E.”
1959, blz.
211-217.
Zie hierover A. Frisch: ,Verwandelte Frankenzone”, opcit.
21)
Een deputé in Gabon
(450.000
inwoners) verdient ander
–
half maal zoveel als een Engelse ,,Member of Parliament”. Zie over de ,,opgeblazen” administraties in Franssprekend Afrika:
R. Dumont: ,,L’Afrique noire est mal partie”. Paris
1962,
blz. 63-71.
van Nederland en Italië dus een vertraging van de ontwik-
keling in de gewenste richting ten gevolge gehad.
Als het werkelijk de ,,splitsing in Afrika” is, die de Neder-
landse regering ter harte gaat
12),
moet zij trachten met Duits-
land en Italië samen te werken om het associatiebeleid zo-
veel mogelijk in de gewenste richting te stuwen. Dat is
alleen mogelijk door zich meer voor de geassocieerde landen
te gaan interesseren en dat ook door een actievere politiek
ten aanzien van de ontwikkelingsprojecten te laten blij
–
ken
13).
In het
bijzonder
moet worden getracht het Ontwik-
kelingsfonds verkeersverbindingen tussen Frans- en Engels-
sprekende landen te laten financieren
14).
Daarnaast is dus
aanpassing aan wereldmarktprijzen en diversificatie in het
bijzonder van landbouwproduktie van het grootste belang.
Er zal echter verdergaande samenwerking tussen Afri-
kaanse landen van verschillende koloniale herkomst nodig
zijn. Zolang er nog op de koloniale verhoudingen ge-
baseerde preferentiële zones, met al wat daar aan vast zit,
zijn, is dat uitgesloten. Op dit aspect van de geslotenheid
van de associatie richtte zich de Nederlandse
»
poging om
een waarborg te krijgen, dat ook voor de problemen van
de Gemenebestlanden een oplossing zou worden gevonden.
In een volgend artikel zal worden ingegaan op de vraag,
welke de noodzaken en mogelijkheden van Afrikaanse
samenwerking
zijn
en wat daarop de invloed is van in het
bijzonder de handelspolitieke aspecten van de associatie
niet de E.E.G.
Leiden.
Jhr. Drs» G. VAN BENTHEM VAN DEN BERGH.
D.w.z. niet uitsluitend de Nederlandse handelsbelangen in
Nigeria en Ghana, die weliswaar op korte termijn van belang zijn bij het bepalen van de associatiepolitiek, maar bij het be-palen van het beleid op wat langere termijn toch niet de enige
factor mogen zijn.
Bijv. door de belangstelling van het bedrijfsleven voor
deze projecten te stimuleren (eventueel door middel van bijzon-
dere garanties, waarbij misschien met Duitsland kan worden
samengewerkt); door koppeling van bilaterale Nederlandse
projecten in de geassocieerde landen met uit het Ontwikkelings-
fonds te financieren projecten en tenslotte, indien mogelijk,
door bilaterale Nederlandse projecten, waarbij zowel Frans-
sprekende als Engelssprekende Afrikaanse landen betrokken zijn.
Drs. L. Metzemaekers wees in ,,Afrika” (maart
1963,
blz.
73-75)
reeds op de noodzaak hiervan en van het verlenen van
bilaterale hulp aan Engelssprekende Afrikaanse landen.. Zie ook
A. Frisch: ,,Verkehrsmittel als Voraussetzung der Einheit” in
,,Neues Afrika” van december
1962,
blz.
471-473.
(1. M.)
560
.
.
E.-S.B. 12-6-1963
Het rapport van de C.N.V.-commissié
over de structuur en ‘de rechtsvorm van de
moderneonderneming
-.
Blijkens de inleiding van de voorzitter van het C.N.V.
wil het rapport een bijdrage zijn tot de meningsvorming
over het vraagstuk van de medezeggenschap, ook voor de
christelijke vakbeweging zèlf. ,,In de christelijke vakbewe-
ging is reeds spoedig na haar optreden aandacht besteed
aan het vraagstuk van de medezeggenschap”. Een uiter-
mate belangwekkend en belangrijk probleem, dat al jaren
de gemoederen bezig houdt en dat naar mijn stellige over-
tuiging door onderling overleg tussen werkgevers en werk-
nemers tot een voor beide partijen bevredigende oplossing
zal worden gebracht, vooral ook omdat het C.N.V. blijk
geeft de reële verhoudingen in de onderneming niet uit het
oog te verliezen.
Het is daarom jammer, dat het rapport niet is begonnen
met een definitie van ,,medezeggenschap”. De commissie
zou er n.m.m. goed aan gedaan hebben voorop te stellen
dat zij daarbij
medebeslissingsrecht
uitsluit. Wel lezen wij
op blz. 96: ,,Voorop dient te staan, dat de zelfstandige
positie van de leiding wordt gewaarborgd. In de onder-
neming is de leiding de draagster van het gezag en zij
draagt de verantwoording voor het beleid. Dit betekent,
dat de leiding binnen de onderneming
bij
de uitvoering
van haar beleid geen belemmering in de weg mag worden
gelegd”.
Dit heeft blijkbaar misverstand niet kunnen voorkomen,
want Prof. Mr. W. F. de Gaay Fortinan, voorzitter van.
de juridische sectie van de commissie, heeft aanleiding ge-
vonden het nog sterker te zeggen: ,,Het is jammer, dat de
heer De Koster (voorzitter van het Verbond van Neder-
landsche Werkgevers) de kern van de vraag, naar ver-
nieuwing van het vennootschapsrecht nog steeds blijkt te
zien in een poging arbeiders medebeslissingsrecht te geven
in de bedrijfsvoering. Geen zinnig mens wil dat”
1).
Ik geloof, dat deze duidelijke uitspraak verder mis-
verstand uitsluit en daarom het overleg tussen werkgevers
en werknemers ten goede zal komen en een ,,goede ont-
wikkeling” zal bevorderen, op de duur mogelijk in de
richting, zoals de C.N.V.-commissie die heeft gedacht.
Ik zeg met opzet ,,op de duur”, want naar mijn mening
gaan de voorstellen van het C.N.V. voorlopig te ver.
Alvorens men daaraan toe is moet er nog veel gebeuren
wat zonder meer voor de hand ligt, hetgeen de commissie
op verschillende plaatsen ook zelf heeft genoemd, maar
bewust op zij heeft gezet. Ik citeer hetgeen voorkomt op
blz. 68 onder ,,De directe verantwoordelijkheid en mede-
zeggenschap”.
,,In elk der sectie-rapporten is aandacht gegeven aan de
medeverantwoordelijkheid en de medezegenschap van de
individuele arbeider. Naar de mening der commissie is
zulks terecht geschied. Hoe belangrijk de medeverantwoor-
delijkheid en de medezeggenschap van de ,,factor” arbeid
ook moge zijn -, tenminste even betekenisvol is de er-
kenning èn inschakeling van de
individuele
arbeider bij de
beslissingen, die moeten worden genomen op het niveau
van zijn eigen werk en zijn eigen afdeling, groep of werk-
1)
,,Evangelie en Maatschappij”, no 9, 1962, blz. 290,
2e kolom.
plaats. Dat de commissie in haar eindconclusies op deze
directe inschakeling van de individuele mens niet nader is
ingegaan houdt dan ook geen ‘verband met een geringere
waardering voor dit aspect voor de medezeggenschap, doch
uitsluitend met de omstandigheid, dat de commissie zich
in haar eindconclusies wenste te beperken tot dé rechts-
vorm en de structuur van de onderneming.
Ter vermijding. van misverstand merkt zij evenwel op,
dat het pleidooi voor participatie van de individuele werk-
nemer haar volledige instemming heeft. Zij geeft de Ver-
bondsraad van het C.N.V. dan ook in overweging aan deze
zijde van de medezeggenschap bijzondere aandacht te
wijden”.
Vooral de sociaal-ethische sectie heeft in haar studie bij
herhaling aandacht geschonken aan de plaats van de enke-
ling in de onderneming. De volgende passages hebben
daarop betrekking:
blz. 78:
,,Meer dan ooit dient in deze tijd de vraag onder
ogen te worden gezien, wat de plaats, de taak en de ver-
antwoordelijkheid van de enkeling zijn binnen de ver-
banden, waarin hij leeft en werkt.
Reeds een oppervlakkige beschouwing over de consti-
tuerende elementen in de maatschappij en in de onder-
neming brengt duidelijk naar voren, hoezeer de enkeling
schuil gaat achter groepen en representaties. Deze situatie
is voor een belangrijk deel onvermijdelijk; bij het toe-
nemen van het aantal problemen, het steeds groter wordend
aantal contacten, is het in steeds mindere mate mogelijk,
dat het individu zelf zijn belangen verzorgt. De figuur van
de belangenbéhartiging en -vertegenwoordiging treft men
allerwegen aan, waarbij opgemerkt moet worden, dat dit
in een niet gering aantal gevallen buiten de wil van het
individu omgaat”.
blz. 81:
,,Zoals gezegd is er individualiteit in het ma-
terieel gebeuren. Betere lonen worden ervaren, beleefd,
door grotere consumptiemogelijkheden. Wie niet onbekend
is met het leven en denken van werknemers en kennis
heeft genomen van de onderzoekingen op dit terrein, weet,
dat het met ideële zaken anders is gesteld. Uiteraard mag
men niet alle werknemers over dezelfde kam scheren en
dient men rekening te houden met de genuanceerdheid
van de sociale werkelijkheid, maar in grote lijnen mag men
toch stellen, dat de ideële aspecten anders en in sommige
gevallen in het geheel niet worden gezien en beleefd”.
blz. 83:
,,Het gaat om het waarachtig mens-zijn en
over dat mens-zijn in zijn betrokkenheid op de arbeid,
op de medemens bij die arbeid; het gaat over de positie
en de taak van de mens in het geheel; over zijn verantwoor-
delijkheid”.
blz. 89:
,,De inter-menselijke verhoudingen binnen ,de
onderneming worden primair beleefd in de kleine groepen,
zoals de afdeling, de ploeg, de werkgroep, enz. Deze kleine
groepen zijn voot de onderneming wat het gezin is oor
de samenleving”.
En even verder op dezelfde bladzijde:
,,Al gaat het in de menselijke verhoudingen misschien
wel allereerst om de gewone verhoudingen van mens tot
mens in het dagelijkse werk,, niet vergeten mag worden,
E.-S.B. 12-6-1963
561
dat het in deze inter-menselijke verhoudingen ook gaat om
de verhouding tussen groepen; tussen fabriekspersoneel en
kantoormensen, tussen bazen en ondergeschikten, tussen
directie en arbeiders, tussen kapitaal en arbeid”.
blz. 91:
,,Wanneer men echter uitgaat van de gedachte,
dat de onderneming is opgebouwd uit leiding, arbeid en
kapitaal, dan betekent dit, dat de onderneming slechts
kan bestaan, wanneer de mensen achter deze drie factoren
samenwerken. In deze samenwerking, die op vrijheid be-
rust, ligt de mede-verantwoordelijkheid voor het resultaat
van die samenwerking. Al is het directe verband tussen
enkeling en groter geheel moeilijk aantoonbaar, toch draagt
die enkeling mede-verantwoordelijkheid door het behoren
tot een mede-verantwoordelijke groep”.
En verder op dezelfde bladzijde:
,,Nodig is, dat allen in de onderneming hun verantwoor-
delijkheid gaan zien. Dit wijst op de noodzaak van op-
voeding tot het kunnen en willen dragen van verantwoor-
delijkheid. Een zeer belangrijke taak ligt hier reeds voor
het gezin en de school. Ook in de onderneming dient de
verantwoordelijkheid te worden bevorderd door enerzijds
op deze verantwordeljkheid te wijzen en anderzijds de
structuur van de onderneming zodanig te wijzigen, dat
deze ook kan worden beleefd”.
Het vorenstaande kunnen wij als volgt resumeren:
de enkeling gaat schuil achter groepen en represen-
taties;
het is – helaas – steeds minder mogelijk, dat het
individu zelf zijn belangen verzorgt;
de belangenbehartiging en -vertegenwoordiging gaat
in een niet gering aantal gevallen buiten de wil van het
individu om
in grote lijnen kan gesteld worden, dat de ideële zaken
anders en in sommige gevallen in het geheel niet worden
gezien en beleefd;
het directe verband tussen enkeling en groter geheel
is moeilijk aantoonbaar;
het gaat om -het waarachtig mens-zijn en over dat
mens-zijn in zijn betrokkenheid op de arbeid, op de mede-
mens bij die arbeid;
de inter-menselijke verhoudingen worden primair be-
leefd in de kleine groepen, zoals de afdeling, de ploeg, de
werkgroep;
het gaat allereerst om de gewone verhoudingen van
mens tot mens in het dagelijkse werk.
opvoeding tot het kunnen en willen dragen van ver
–
antwoordelijkheid is noodzakelijk, opdat allen in de onder
–
neming hun verantwoordelijkheid gaan zien.
Wij zien dus uit de punten 6-8, dat het, naar de mening
van de sociaal-ethische sectie, met betrekking tot de enke-
ling in de onderneming in de eerste plaats gaat om de ge-
wone verhoudingen in het dagelijkse werk en dat hij de
inter-menselijke verhoudingen primair beleeft in de kleine
groep,
zijn
onmiddellijke omgeving, in de werksituatie.
Daar komt zijn betrokkenheid op arbeid en medemens het
eerst tot haar recht.
Dan is het n.m.m. ook hier de plaats om te beginnen met
de opvoeding tot het willen en kunnen dragen van ver-
antwoordelijkheid (punt 9). Dit is de opvoeding tot per-
soonlijke of directe verantwoordelijkheid. Een wijziging
van de structuur van de onderneming is daarvoor niet
nodig.
Tot
mijn
verwondering wordt dit alles ii de eindconclusies
van het C.N.V.-rapport bewust op zij geschoven en wordt
de aandacht uitsluitend bepaald
bij
de verhouding van de
enkeling tot het groter geheel,
bij
de indirecte verantwoor-
delijkheid, de verantwoordelijkheid bij representatie. En
dat, terwijl uit de hierboven genoemde punten
1-5
blijkt,
dat het directe verband tussen enkeling en groter geheel
moeilijk aantoonbaar is, dat de enkeling toch al reeds
schuil gaat achter groepen en representaties, dat hij steeds
minder in staat is zijn eigen belangen zelf te verzorgen, dat
de behartiging van zijn belangen in een niet gering aantal
gevallen buiten zijn wil om gaat en dat hij die belangen
in sommige gevallen ook helemaal niet ziet en dus niet
kan beleven.
Maar dan vraag ik mij af, of het de commissie dan ook
niets zegt als in de studie van de sociaal-ethische sectie op
blz. 81/82 wordt vermeld: ,,Het is stellig niet te somber
gezien, wanneer hier wordt beweerd, dat de successen der
vakbeweging door vele werknemers – vooral de jongere –
niet worden gezien als hun eigen successen. Wat zegt een
arbeider een instelling van een orgaan der publiekrechtelijke
bedrjfsorganisatie? Ziet hij dat als een uitbreiding van zijn
medezeggenschap, als een realisering van
zijn
mede-ver-
antwoordelijkheid?”
Wat verwacht de commissie dan van een vertegenwoor-
diging van de werknemers in de Raad van Commissarissen?
In het huidige stadium spreekt dat de individuele werk-
nemer evenmin aan. Ik kan de gedachtengang van de
commissie alleen volgen wanneer ik aanneem, dat
zij
hier
een taak ziet voor de vakbeweging en daarom, met voorbij-
gaan van de directe verantwoordelijkheid van de werk-
nemer, haar aandacht uitsluitend heeft willen bepalen bij
de indirecte verantwoordelijkheid.
Merkwaardig is ook het antwoord van de heer Ruppert
aan Mr. Meynen – waarop ik hieronder nog terugkom –
dat naar zijn mening van de bevordering van de ,,directe
mondigheid” weinig of niets terecht komt wanneer niet te-
zelfdertijd aan de totstandkoming van de ,,indirecte mondig-
heid” wordt gewerkt. Het zou dus geen zin hebben de
werknemer te betrekken bij zaken, die hij dagelijks tegen-
komt, als men niet tegelijkertijd zaken ter hand zou nemen,
die nog buiten zijn gezichtskring liggen?
De C.N.V.-commissie heeft haar voorstellen geïntrodu-
ceerd met de opmerking, dat zij er zich wel van bewust is
daarmede niet ,,het laatste woord” over het vraagstuk van
de rechtsvorm en de structuur van de onderneminj in de
moderne maatschappij te hebben gesproken. Zij preten-
deert evenmin een ,,definitief standpunt van de christelijke
werknemersvakbeweging over dit probleem te hebben ont-
worpen.
Zij
hoopt een – zij het bescheiden – bijdrage te
hebben geleverd in de strijd voor een verantwoordelijke
maatschappij”. –
Na deze bescheiden introductie wordt de toon direct
anders zodra het hierop te verwachten gesprek op gang
komt. Ineen tweètal artikelen in ,,E.-S.B.” van 28november
1962 en
5
december d.a.v. bespreekt de heer M. Ruppert,
voorzitter van de C.N.V.-commissie, de opmerkingen, die
•
,,De Nederlandse Industrie”, het orgaan van het Verbond
van Nederlandsche Werkgevers, over het rapport heeft –
gemaakt. Aan het slot van het tweede artikel zegt de
schrijver: ,,En – om de dingen nu maar bij de naam te
noemen – zolang uit de kring van de geestverwanten van
,,De Nederlandse Industrie” getracht wordt de ,,goede ont-
wikkeling”
tegen te houden,
blijft er voor de voorstanders
van die goede ontwikkeling niets anders over dan actie,
hetzij in de ondernemingen, de bedrijfstakken of het
bedrijfsleven als geheel, hetzij bij de wetgever”. Het artikel
562
E.-S.B. 12-6-1
963
besluit: ,,Het C.N.V.-rapport heeft gepleit voor vrijwillig-
heid en geleidelijkheid. Indien, beide worden afgewezen,
lijkt het gebruik van ,,de stok achter de deur” – helaas –
onvermijdelijk”. Dat klinkt minder bescheiden, maar ik wil
aannemen, dat de heer Ruppert daarvoor zijn reden heeft.
Tegenover geestverwanten is de toon echter niet veel
milder. Aan Mr. J. Meynen, die in zijn voordracht over
,,Werknemers-medezeggenschap en de oplossing van het
sociale vraagstuk in de onderneming” een andere visie op
het probleem heeft gegeven, antwöordt de heer Ruppert:
,,Uw pleidooi voor de bevordering der ,,directe mondig-
heid” heeft onze hartelijke instemming. Gij moet echter
het één doen en het ander niet nalaten. Het éne is: de
bevordering der ,,directe mondigheid”. Het andere is: de
totstandkoming van de ,,indirecte mondigheid”. Verzuimt
ge het laatste, dan komt er van het eerste weinig of niets
terecht èn dan zal de ,,indirecte mondigheid” door dwang
tot stand komen, zônder de basis, die
gij
en wij wensen”
2)
En dit, teiwijl toch duidelijk uit de voordracht van de
heer Meynen blijkt, dat hij een ,,goede ontwikkeling”
voorstaat, hetgeen niet zonder betekenis is als
wij
Mr.
Meynen zien als directeur van de Algemene Kunstzijde
Unie N.V., een van de ,,big four” van ons land.
Is dan het rapport van de C.N.V.-commissie toch meer
dan een ,,bescheiden” bijdrage, geeft het nu al het ,,defini-
tieve” antwoord weer van de christelijke werknemers-
vakbeweging en kan, naar de mening van de heer Ruppert,
een ,,goede ontwikkeling” zich alleen voltrekken op de
wijze, zoals het C.N.V.-rapport aangeeft?
‘s-Gravenhage.
F. W. A. HABERMANN.
2)
,,Evangelie en Maatschappij”, no.
718, 1962,
blz.
251.
1
Een bouwbeleid
Dc uitslag
van de kamerverkiezingen is moeilijk te vertalen in een
oordeel van de kiezer over het bouwbeleid. Men kan wâar-
schijnlijk stellen dat een groot gedeelte van de kiezers de
P.v.d.A. ziet als de promotor van de sociale ordening van
het bouwen van boven af. Anderzijds ziet men de V.V.D.
als de kampioen voor het vrije bouwen. Beide
partijen
ver-
loren zetels.
Daarnaast komen echter kleine extreme randpartijen
naar voren welke erop worden aangezien enerzijds de
sociale ordeningsgedachte, anderzijds de vrijheid van over-
heidsdwang, op nog krachtiger wijze te vertegenwoordigen.
Aan beide
zijden
blijkt dus een interne verschuiving naar
de buitenkant op te treden, met in totaal gezien een klein
verlies.
Het grote middenblok van de confessioe1e partijen blijkt
te groeien. Het is moeilijk te beoordelen in hoeverre ge-
dachten over het bouwbeleid daarbij een rol hebben ge-
speeld. Wel kan men stellen dat een groeiend aantal kiezers
de algemene politieke koers van de laatste jaren blijkt te
waarderen; een koers welke men op vele gebieden als een
vooruitstrevende middenkoers kan betitelén.
Dit uitgesproken vertrouwen zal naar verwachting de
koers bepalen van het door het nieuwe ministerie te volgen
bouwbeleid. Men zal dan echter bij het woord ,,midden-
koers” niet mogen denken aan een lauw-lauw-politiek of
een alles-sal-reg-kom-beleid. Integendeel, de middenkoers
is meestal de koers van het diepe vaarwater, de grote ton-
nage en de hoge snelheid.
Wij
zitten in moeilijkheden
met de bouw—met namemet de woningbouw—ondanks
alle pogingen tot stimulering van de bouwactiviteit. Te
midden van een alzijdig groeiend produktie-apparaat, een
snel stijgende behoeftenberediging en toenemende be-
sparingen loopt de woningproduktie relatief en zelfs abso-
luut terug.
Er zal dus grote energie besteed moeten worden aan het
opvoeren der woningproduktie. Dit opvoeren der woning-
prôduktie kan echter niet meer dan een onderdeel vormen
van het beleid van een departement dat alle bouwzaken
behandelt en bovendien een grote rol speelt op het gebied
van de ruimtelijke ordening. Het is echter een uitermate
belangrijk onderdeel; het is een onderdeel waarvoor ge-
vochtenzal moeten worden, naar binnen en naar buiten.
Het is een onderdeel waaraan bij het begin van een nieuwe
regeringsperiode een duidelijke taak gesteld mag worden:
het bereiken binnen een periode van vier jaar van een
jaarlijkse woningproduktie van bijv. 120.000 woningen.
Zo’n beleid moet een politiek gezicht hebben – en dit
behoeft niet het gezicht te
zijn
van de minister. Het kan
een soort onderbaas zijn met een duidelijke en tijdelijke
opdracht welke hij desnoods zelfs tegen de bovenbaas zal
moeten verdedigen. Ik denk daarbij aan een staatssecretaris
voor de woningproduktie.
Ons dichtbevolkte land
stelt zijn speciale opgaven. Iedere omvangrijke bouw-
activiteit zal steeds afhankelijk zijn van – soms botsen
met en soms gestimuleerd worden door – regelingen en
gedachten omtrent de ruimtelijke ordening. Iedere ver-
hoging van de bouwactiviteit zal ertoe leiden dat de ruimte-
lijke ordening als het ware meer achter de broek wordt
gezeten in de wedloop om vôér te blijven in het scheppen
van optimale woon-, werk- en recreatieruimten.
Ook hiervoor is thans, meer dan tot dusver, een eigen
krachtcentrum nodig. Het begrip ,,ruimtelijke ordening”
wordt over de gehele linie politiek aanvaard. Gezien het
uiterst complexe karakter van dit begrip bestaat bij vele
departementen echter een begrijpelijke weerstand tegen het
creëren van een zodanig krachtcentrum buiten het eigen
departement. De ruimtelijke ordening wordt daarom be-
paald in commissies.
Men zou echter dein de nieuwe – en in de nog vigerende
– wetgeving op de ruimtelijke ordening geregelde zaken
als nationale facetplannen, streekplannen, uitbreidings-
plannen en saneringsplannen beter ,,stedebouw” kunnen
noemen. Deze stedebouw is een onderdeel van de ruimte-
lijke ordening. Ook deze stedebouw vraagt een eigen
krachtcentrum. Er is op dit gebied bijzonder veel te doen
1
);
met name op dit terrein zullen we door onze kinderen
worden geoordeeld.
Een krachtcentrum voor de stedebouw bij een bepaald
ministerie wordt veel eerder aanvaard dan een kracht-
1)
Drs. De Kok becijferde onlangs op het Congres van
het Instituut voor Ruimtelijke Ordening en Stedebouw de
kosten van saneiing en stadsvernieuwing in Nederland voor
de komende vijftig jaar op
f.
15
mrd.
E.-S.B. 12-6-1963
563
centrum voor het veel meer omvattende begrip ruimtelijke
ordening. Het wordt tijd dat zo’n krachtcentrum wordt
gecreëerd en dat het een duidelijk gezicht en een krachtige
stem gaat krijgen.
Dus ook eèn staatssecretaris voor de stedebou,v?
Ik meen
van wel. Het lijkt wat topzwaar, zo’n minister met twee
staatssecretarissen. Men behoeft er evenwel geen eeuwig-
heidswaarde aan toe te kennen. De staatssecretaris voor
de woningproduktie zal men mogen beschouwen als iemand
met een in taak en tijd beperkte opdracht; hij zal naar huis
mogen gaan als hij klaar is. Met de staatssecretaris voor
de stedebouw staat het anders. Als alles goed gaat met de
woningbouw wordt hij straks minister en is dat ook weer
opgelost. Het begrip stedebouw zal namelijk groeien en
eens de volkshuisvesting mede kunnen omvatten.
Twee taken
zouden deze bewindslieden speciaal moeten worden toe-
bedeeld.
De eerste taak is:
een zodanige regeling in het leven te
roepen dat de berekening van de bouwcapaciteit in eerste
instantie wordt overgelaten aan de bouwproducent. Aan-
nemende dat een geleide bouwproduktie nodig is, zou men
de aanvraag voor rjksgoedkeuring kunnen laten indienen
door de bouwproducent, tezamen met de gemeente. De
bouwproducent zou
bij
deze aanvraag moeten aantonen
dat hij over de benodigde bouwcapaciteit beschikt. De
gemeentelijke medewerking bij de aanvraag garandeert de
maatschappelijke behoefte en de formele correctheid ten
aanzien van uitbreidingsplannen enz.
Met name ten aanzien van de woningbouw lijkt deze
methode de voorkeur te verdienen boven de tegenwoordige.
Men voorkomt het verwarrend majoreren bij aanvragen,
hetgeen ieder overzicht onmogelijk maakt. Men legt de
bewijslast
bij
de direct betrokkene. Een herhaald bewijs
van onbetrouwbaarheid
bij
de opgaven (gemakkelijk te
constatren omdat het bouwwerk eenvoudig niet binnen
een redelijke termijn gereed komt) wordt in het openbaar
geleverd en zal de geneigdheid om met de betreffende pro-
ducent in zee te gaan of hem een goedkeuring te verlenen
niet vergroten. Is de betrouwbaarheid der opgave wel aan-
nemelijk, dan zou de goedkeuring ook verstrekt moeten
worden.
De tweede taak
ligt in het vinden van een nieuwe methode
om het verschil tussen de
kostprijs
van een woning ener-
zijds en de te hoge huur- of koopprijs anderzijds te over-
bruggen.
Het is wel duidelijk geworden dat aan deze spanning
niet meer tegemoet gekomen mag worden door het bouwen
van goedkope woningen. Een woning moet veertig tot
vijftig jaar aanvaardbaar blijven wat betreft ruimte, com-
fort, constructie, ligging enz. M.a.w., een woning mag niet
voor vandaag maar moet voor morgen worden gebouwd,
hetgeen wil zeggen dat de eisen aan nieuwe wningen te
stellen altijd hoger moeten zijn dan aan vergelijkbare be-
staande. Nieuwe woningen zullen dus altijd beter moeten
zijn dan bestaande woningen. Tenzij men een thans nog
niet bestaand uiterst goedkoop bouwprocédé ontdekt im-
pliceert dit dat men alleen maar dure nieuwe woningen
mag bouwen. Doet men dit niet, dan gelooft men niet aan
de maatschappelijke vooruitgang – ôf men gelooft er wèl
aan maar jaagt door een denkfout de maatschappij op
geweldige kosten en frustreert de sciale ontwikkeling.
Zolang we in de toekomst geloven zullen we dus te dure
woningen bouwen. Zonder een tijdelijke financiële tege-
moetkoming is dit evenwel niet mogelijk. Er gaan nu steeds
meer stemmen op om deze steun niet meer aan de woning
toe te kennen maar aan de mens die er in woont. Een
woning is een dood ding; medefinanciering leidt meestal
tot technische betutteling en komt vaak in een verkéerde
zak terecht. Steun aan de mens die er in woont is niet meer
dan een kleine uitbreiding van de financiële – zo men wil
fiscale – relatie welke reeds bestaat van wieg tot graf
tussen mens en samenleving.
Deze laatste zaak is niet eenvoudig. Indien de eerste
twee suggesties uit dit artikel worden opgevolgd en een
nieuw Ivlinisterie vobr Bouw en Stedebouw onder drie-
hoofdige leiding optreedt, en dit college eens met de
S.-E.R. gaat praten, dan mag de oplossing van dit probleem
met enig vertrouwen tegemoet worden gezien.
wageningen.
Ir.
JAN PETRI. bi
.
Winstvercleling
Terwijl de interne financiering
bij
de open N.V!s na de
tweede wereldoorlog z6 belangrijk is geworden, dat deze
op het ogenblik haar voornaamste bron van expansie-
financiering is, blijft
bij
de bepaling van de overwinst en
bij de externe beoordeling van de rendabiliteit het ge-
plaatste aandelenkapitaal nog steeds de maatstaf. Aan het
handhaven van dit criterium kleven verschillende bezwaren.
Om na te gaan welke deze zijn, kan het beste het huidige
stelsel van winstverdeling als uitgangspunt worden ge-
nonien.
Bezwaren van het huidige stelsel van winstverdeling.
Op het ogenblik is
bij
meer dan de helft van de open
N.V.’s een primair dividend van
5
pCt. in de statutaire
en rendabiliteit
winstverdeling opgenomen
1);
dit wordt berekend over het
geplaatste aandelenkapitaal. Hetgeen’er na aftrek van dit
bedrag en na een eventuele dotatie aan de algemene reserve
,,boven de streep” van de netto winst (na belasting) over-
blijft, pleegt men aan te duiden met de term ,,overwinst”.
Deze overwinst wordt vo
1
gens een bepaalde sleutel over de
verschillende groepen van winstgerechtigden verdeeld, ter-
wijl hiervan ook een – meestal belangrijk – deel aan de
algemene reserve wordt toegevoegd. Aan deze wijze van
winstverdeling zijn, wegens de discrepantie tussen het ge-
plaatste aandelenkapitaal en het totale zichtbare eigen ver-
mogen, twee bezwaren verbonden.
– 1)
,,Het Financieele Dagblad” van 23 oktober 1962.
564
E.-S.B. 12-6-1963
bevoordeling van de tantièniisten ten koste van de aan-
deelhouders.
–
Ter illustratie hiervan volge hieronder een voorbeeld af-
komstig van de heer Bonda. Hij schrijft: ,,Stel, dat een
N.V. met een geplaatst kapitaal van één millioen gulden,
naast de normale reserveringen een extra, hetzij stille of
open reserve heeft opgebouwd van vier millioen gulden.
Het werkkapitaal wordt hierdoor
vijf
millioen gulden. In-
dien het primair dividend is gesteld op
5
0
10, moet elk
jaar, voordat tantièmisten aan de beurt komen, in eerste
instantie f. 50.000 aan aandeelhouders betaald worden.
Wanneer deze vier millioen in de vorm van stockdividend
was uitgekeerd, zou dit primair dividend echter f. 250.000
bedragen hebben, een verschil dus van f. 200.000. Bij een
toekenning aan directie en commissarissen van 30
0
/
0
van de overwinst maakt dit jaarlijks een versciil van
f. 60.000″
2)
vertroebeling van het inzicht in de rendabiliteit
• Ter toelichting volge nog een voorbeeld van de heer
Bonda: ,,Stel wederom, dat de N.V. met het aandelen-
kapitaal van één millioen in de loop der jaren door interne
financiering het totale in de onderneming werkzame kapi-
taal heeft opgevoerd tot vijf millioen. Bij een nettowinst
– na aftrek van tantièmes en de vennootschapsbelasting
– van f. 150.000 is de rendabiliteit van het totale kapitaal
geen 15
0
10, doch slechts 3
e/.
Dit is economisch niet
verantwoord, daar het kapitaal bij andere aanwendingen
wel meer dan 3 o/
o
kan opbrengen. In een toestand waarbij
het nominale kapitaal gelijk is aan het werkkapitaal, zou
deze slechte rendabiliteit dadelijk aan het licht treden en
de directie drastische maatregelen moeten treffen om de
rendabiliteit te verbeteren”
3).
Hoewehbij de financiële berichtgeving aan de moderne
rendementsmaatstaveri steeds meer aandacht wordt ge-
schonken, blijft het geplaatste aandelenkapitaal toch het
uitgangspunt
4)
. Dit is ook het geval bij de berekening van
de financieringslasten
5);
in de huidige situatie is deze be-
rekening voor de leiding van de onderneming slechts bij
emissies en andere vormen van vergroting van het ge-
plaatste aandelenkapitaal relevant, aangezien alleen ten ge-
volge van een dergelijke vergroting van het eigen kapitaal
een groter deel van de winst als primair dividend naar de
aandeelhouders gaat.
Hoe kan men nu de hierboven weergegeven bezwaren,
die voortvloeien uit het huidige stelsel van winstverdeling,
elimineren? Dit kan bereikt worden hetzij door herkapita-
lisatie, hetzij door wijziging van de winstverdelingsmaat-
staven.
Hetkapitalisatie.
Kiest men deze oplossing, die o.a. door de heer Bonda
wordt verdedigd
6),
dan zal de winstverdeling, zoals deze
in de statuten is geregeld, meestal gehandhaafd kunnen
blijven. Aan herkapitalisatie zijn echter twee bezwaren ver-
bonden. In de eerste plaats is deze fiscaal onaantrekkelijk.
Eén van de voordelen van de interne financiering is juist
Drs. H. J. Bonda: ,,Volkskracht door zelfwerkzaamheid
en overheidszorg”, blz. 102.
T.a.p., blz. 103.
Zie o.a. de ,,Kerngetallen van Nederlandse effecten”, die
De Amsterdamsche Bank N.V. sinds september 1962 maan-
delijks publiceert.
Dr. F. W. C. Blom: ,,Financieringslasten” in ,,E.-S.B.”
van 20juni 1962.
T.a.p., passirn.
het vermijden van een dubbele belasting, althans het ver-
schuiven hiervan naar een later tijdstip. Als de interne
financiering gekoppeld werd aan herkapitalisatie, zou dit
voordêel verdwenen zijn, aangezien bij herkapitalisatie de
nominale waarde van de uitgereikte aandelen als dividend
wordt beschouwd en hierover dus – zij het dan ook meestal
volgens een
bijzonder
tarief – inkomstenbelasting ver-
schuldigd is. In de tweede plaats worden door herkapita-
lisatie de genoemde nadelen niet voorgoed geëlimineerd.
Men dient namelijk steeds weer tot herkapitalisatie of de
uitkering van een stockdividend over te gaan, omdat de
interne financiering blijft voortgaan. Dat de ondernemings-
leiding hiertoe in veel gevallen niet uit zichzelf zal be-
sluiten, behoeft geen betoog. De bovengenoemde bezwaren
zijn zo grooudat men deze oplossing van de hand moet
wijzen.
Wijziging van de winstverdellngsmaatstaven.
Hiertoe zou men de statuten zodanig moeten wijzigen
dat in de plaats van een primair dividend over het ge-
plaatste kapitaal een primaire beloning over het geplaatste
kapitaal vermeerderd met het saldo van de agio- en alge-
mene reserve en van de eventuele herwaarderings,,reserve”
per de aanvang van het desbetreffende boekjaar in de
statutaire winstverdeling wordt opgenomen. Aan deze op-
lossing kleven niet de aan herkapitalisatie verbonden be-
zwaren. Zij heeft namelijk geen fiscale consequenties en
bovendien vraagt ze slechts een eenmalige statuten-
wijziging. Naar mijn mening verdient deze laatste oplossing
dan ook de voorkeur.
Twee open N.V.’s gingen ongeveer een jaar geleden over
tot een statutenwijziging, zoals hierboven werd bepleit
7
), ter-
wijl bij een tiental N.V.’s gedurende de laatste maanden
voorstellen tot wijziging van de statutaire winstverdeling
zijn gedaan, die in dezelfde richting gaan.
Tenslotte wil ik hieronder nog twee voordelen en één
nadeel van de voorgestelde oplossing aanstippen. Het be-
langrijkste voordeel is wel dat ook expansie bekostigd uit
winstinhouding financieringslasten met zich zal brengen,
omdat dan ook over de ingehouden winst een primair
dividend is verschuldigd, terwijl deze verplichting in de
huidige situatie alleen geldt voor de’nominale waarde van
de ter financiering van de expansie geëmitteerde aandelen.
Dit zal ongetwijfeld de optimale allocatie van de produktie-
factoren bevorderen.
Verder zal de voorgestelde oplossing als gunstig resultaat
hebben, dat de tantièmes gebaseerd zullen worden op de
werkelijk behaalde ,,overwinst”, hetgeen ook beter over-
eenkomt met het karakter van deze ,,surplus”beloning.
De meeste discussies met betrekking tot de tantièmes zijn
gericht op de hoogte ervan, dus op een punt van onder-
geschikt belang. Als men zijn aandacht hierop richt, schijnt
het logisch verlaging van het percentage van de ,,over-
winst”, dat aan de tantièmisten toekomt, te bepleiten. Een
afdoende oplossing van dit vraagstuk is echter slechts
mogelijk door na te gaan, waardoor deze hoge tantièmes
ontstaan. Men zal dan ontdekken dat alleen door de basis
van de bepaling van de ,,overwinst” te wijzigen een af-
doende oplossing mogelijk is.
Aan de voorgestelde oplossing kleven natuurlijk ook
enkele nadelen, waarvan het grootste wel is, dat deze de
stille en geheime reservering zal kunnen stimuleren.
Rijnsburg.
Drs. W. ‘t HART.
Indola N.V. en Albert Heyn N.V.
E.-S.B. 12-6-1963
1
565
INGEZONDEN STUEI
KINDERBIJSLAG EN COLUMBUS
De heer H. E. Bamber’ te Amsterdam schrijft ons.
Zo op het eerste gezicht lijkt de door Dr. W. Drees Jr.
in ,,E.-S.B.” van 1 mei ji. voorgestelde oplossing van het
probleem van de
kinderbijslag
voor ‘de eerste twee kinderen
inderdaad een soort ei van Columbus te
zijn.
Bij een nadere
bestudering is dit misschien geen lege dop maar dan toch
in ieder geval.een half ei. Welk luchtje er mi. aan dit ei
zit, wil ik met een voorbeeld trachten aan te tonen. Hierbij
zij opgemerkt, dat de gekozen bedragen fictief zijn.
In een bepaald jaar bestaat het inkomen van een gezin
met twee kinderen uit
f.
5.000 loon en
f.
500 kinderbijslag.
Na één of meer jaren is het loonpeil met 10 pCt. gestegen.
Volgens de tot dusver bestaande praktijk steeg de kinder-
bijslag – zij het soms met vertraging – ongeveer in dezelfde
mate als het loonpeil. Aannemende, dat geen vertraging
is opgetreden, zou het inkomen van het desbetreffende
gezin zijn gestegen tot f.
5.500
loon + f.
550
kinderbijslag.
Nee, zegt Dr. Drees, géén verhoging van de kinderbijslag.
Hij verwaarloost dan echter een factor, nl. de stijging van
de kosten van levensonderhoud. Een gechargeerd voor-
beeld kan duidelijk maken, wat ik hiermee bedoel.
Stel dat in deze periode de kosten van levensonderhoud
eveneens met 10 pCt. zijn gestegen. Bij de ,,methode
Drees” bedraagt het inkonien dan f. 5.500 + f. 500 kinder-
bijslag,
terwijl
het bestedingenpakket, dat in het basisjaar
f.
5.500
kostte, tot f. 6.050 is gestegen. Het is duidelijk,
dat er ook
bij
een kleinere stijging van de kosten van
levensonderhoud een relatieve achterstand van het kleine
gezin t.o.v. het grote gezin en het kinderloze echtpaar
ontstaat. Indien men de
kinderbijslag
van het grote gezin
semi-welvaartsvast met de lonen mee laat
stijgen,
is dê
door Dr. Drees voorgestelde oplossing zeker onbilljk voor
het kleine gezin.
De door Dr. Drees voorgestelde methode zou bij reali-
sering waarschijnlijk een lange overgangstijd vergen, in dit
verband dient men zich eens te realiseren hoeveel de lonen
en het
prijspeil
in de laatste tien jaar zijn gestegen. Ik
ben wel van mening, dat het niet juist zou zijn om de
lonen van ongehuwden en kinderloze echtparen nu maar
te gaan verhogen om van de
kinderbijslag
voor het eerste
en tweede kind af te komen. Ik geloof dan ook, dat men er
het verstandigst aan doet de bestaande situatie te conti-
nueren, tenzij men het kinderbijslagprincipe over de gehele
linie zou wijzigen.
In dit korte bestek kan ik hierop niet uitvoerig ingaan.
Mijn gedachten gaan in de richting van het behoefte-ele-
ment, waarbij men
bij
een toenemend kindertal tot een
hoger inkomen voor ‘kinderbijslag in aanmerking zou
blijven komen dan bijv.
bij
een of twee kinderen. Deze
regeling zou enige overeenkomst kunnen vertonen met de
inkomensgrens voor zelfstandigen, welke thans in de alge-
mene kinderbijslagwet voorkomt. Ik vrees echter, dat dit
op zichzelf ,,socialer” principe, politiek wel nimmer te
realiseren zal zijn. Ook voorzie ik administratieve be-
zwaren.
NASCHRiFT
De heer Bamberg vergelijkt een verhoging van loon en
kinderbijslag met een verhoging van alleen het loon, beide
met 10 pCt., en concludeert dat in het tweede geval minder
stijging optreedt. Dat is juist, maar het tweede geval is
niet mijn methode! Indien men de bijslag voor eerste en
tweede kind bevriest, is
er ruimte voor meer dan 10 pCt.
loonsverhoging.
Bij een loonsverhoging van 11 pCt. raakt
het kleine gezin niet achterop t.o.v: het grote gezin (dat
trouwens 66k een eerste en een tweede kind telt).
Dat de voorgestelde methode een lange overgangstijd
zou vergen maakt de heer Bamberg, niet duidelijk. Be-
vriezing kan morgen ingaan. (Bij sterke stijging van de
lonen, als in de afgelopen tien jaar, zou desgewenst zelfs
aan afbouw – bijv. wat de bijslag voor het eerste kind
betreft – kunnen worden gedacht).
‘s-Gravenhage,
W. DREES Jr,
MEDEDELINGEN VOOR ECONOMISTEN
POSTDOCTORALE LEERGANGEN EUROPESE
INTEGRATIE
Het Europa-Instituut van de Rijksuniversiteit te Leiden,
het Europa-Instituut van de Universiteit van Amsterdam
en de Juridische Faculteit van de Rijksuniversiteit te
Utrecht zullen in 1963/64 wederom postdoctorale leer-
gangen over juridische en economische aspecten van de
Europese integratie organiseren. Deze leergangen zullen
worden gehouden op 8 zaterdagen van 10.00 – 15.00 uur
in de maanden november tot en met maart. Het programma
omvat:
1. een algemene leergang over juridische aspecten van
de Europese integratie, die in Utrecht zal worden ge-
houden;
2. twee economische leergangen over bijzondere onder-
werpen, resp.:
de externe betrekkingen van de Europese Economische
Gemeenschappen (Amsterdam);
het vervoer ‘in de Europese Gemeenschappen
(Utrecht);
3. twee juridische leergangen over bijzondere onder-
werpen, resp.:
het mededingingsrecht in de Europese Gemeenschap-
pen (Leiden);
de rechtsbescherming in de Europese Gemeenschap-
pen (Amsterdam).
De definitieve programma’s zullen in september a.s.
worden bekendgemaakt. Aanmelding van 1 september tot
15 oktober voor de respectieve leergangen
bij
Europa-
Instituut, Juridisch Studiecentrum ,,Gravensteen”, Pieters-
kerkhof 6, Leiden; Europa-Instituut, Kloveniersburgwal
74, Amsterdam; Economisch Instituut, Maliesingel 41,
Utrecht.
Geldmarkt.
Sedert midden mei tot 4 juni, waarbij men moet be-
denken dat Pinksteren op 2 en 3 juni viel, heeft de uit-
breiding van de bankbiljettencirculatie f. 314 mln, bedragen.
De banken hebben deze drainering goed doorstaan. Een
voor de geldmarkt gunstige factor werd gevormd door de
toevoer van liquiditeiten door de Schatkist ten bedrage
van f. 274 mln. Dat het saldo der banken bij de Centrale
Bank ruim boven het verplichte tegoed bleef niettegen-
staande een bedrag van ruim f. 60 mln, voor de markt
566
E.-S.B. 12-6-1963
verloren ging door overboeking van de rekening ,,andere
ingezetenen”, wekt dan ook geen verwondering. De com-
missie tot vaststelling van de cailgeidrente verlaagde op
5
juni, in overeenstemming met de marktontwikkeling, het
tarief van
11/4
pCt. tot 1 pCt.
Over de storting op de Staatslening maakt men zich niet
zo veel zorgen meer. In de verslagweek en de daarop vol-
gende periode mag een aanmerkelijke inkrimping van de
bankpapiercirculatie worden verwacht. Bovendien heeft de
Minister van Financiën de gebruikelijke uitweg in de vorm
van het in betaling geven van schatkistpapier geopend.
Kapitaalmarkt.
Sedert men ernst heeft gemaakt met de liberalisatie van
het kapitaalverkeer in het Euromarktgebied heeft de Raad
van de E.E.G. twee richtlijnen het leven doen zien, die de
minimumverplichtingen der lid-staten bevatten. De laatste
richtlijn dateert van 18 december 1962. De situatie in het
kapitaalverkeer is thans dat directe investeringen en inves-
teringen in onroerende goederen, een reeks van kapitaal-
overmakingen in de particuliere sfeer en de korte en middel-
lange kredieten ter financiering van handeistransacties en
dienstverlening vrij zijn. Vrij zijn verder het verkeer van
ter beurze verhandelde effecten behalve participatiebewijzen
in beleggingsmaatschappijen en in eigen valuta in het
buitenland uitgegeven obligaties. Dit betekent dat emissies
van buitenlandse effecten, financieringskredieten, lange
kredieten voor financiering van de handel en het verkeer
van niet-genoteerde effecten nog aan beperkingen onder-
hevig kunnen zijn. Duitsland, België en Luxemburg kennen
reeds een gehele liberalisatie van het kapitaalverkeer. Zoals
bekend wordt in Nederland nog een vergunning vereist
voor emissies ten behoëve van niet-ingezetenen. Als mani-
pulatiemiddel bij de betalingsbalanspolitiek wil men deze
gebondenheid klaarblijkelijk niet missen. Tevens vormt het.
instrument één van de middelen om schommelingen in de
rentevoet in ons land te beperken.
1
cQO0000øoQ
Oo
QvOo0
Geidgever
en geldnemer
ontmoeten
elkaar
Ons Bureau voor Institutionele Beleggingen
is de plaats waargeidgever en geldnemer
elkaar ontmoeten. Specialisten die op
de hoogte zijn van de problemen,
welke zich bij het beheer van pensioenfondsen
voordoen, staan klaar om U
hun bemiddeling ce verlenen.
Wenst U bovendien beleggings- of andere adviezen,
aangepast aan de aard van het betreffende Fonds of
een kwaliteitsonderzoek tot verbetering van bestaan-
L
DE
eggingen, ook dan staan onze specialisten tot
enst.
Gaarne verstrekt ons
eau voor Inatitucionele Beleggingen
1.3
aUe inlichtingen.
TWENTSCHE BANK
Hoofdkantoor te Amsterdam
Blijf bij – lees E.-S.B.!
Efficiency
bespoedigt
Uw contacten
met gegadigden
*
Indien
Uw telefoonnummer
In Uw annonce
moet worden
opgenomen,
vermeld dan
tevens het
NETNUMMER
P.E.D.
VAN.
GRONINGEN
Wij vragen voor spoedige indiensttreding een
JURIST
voor de vervulling van de functie von
secretaris der directie.
Vereist zijn:
een ruime algemene ontwikkeling en stilistische vaar-
digheid.
Leeftijd bij voorkeur niet hoger don pim. 30 jaar.
Salaris nader overeen te komen.
Geschreven sollicitaties – niet met kogelpen – kunnen voor 1 juli
as. worden ingezonden aan de directie van het
PROVINCIAAL ELECTRICITEITSBEDRIJF GRONINGEN
TE GRONINGEN (Helpman)
E.-S.B. 12-6-1963
.
567
Op de emissiemarkt is een verlevendiging van de acti-
viteit waar te nemen. De laatste weken zijn de prospec-
tussen verschenen van de Nederlandsche Aanneming Maat-
schappij (f. 750.000 aandelen), Mees Bouwmaterialen (8
ton aandelen en 8 ton 4 pCt. converteerbare obligaties),
Hero Conserven (f. 1.875.000 aandelen) en Groninger
Industriële Credietbank (f. 275.000 aandelen en f.
5
mln.
43/4 pCt. obligaties). .
lndexcijfers aandelen
28 dec.
H.
&
L.
31 mei 7 juni
(1953
=
100)
1952
1963
1963
1963
Algemeen
……………….
345
399— 346
398
395
Intern,
concerns
………….
464
554 —463
553
546
Industrie
………………
319
358 —321
356
355
Scheepvaart
…………….
134
153— 135
151
150
Banken
…………………
257
261 —232
249
251
handel enz
……………..
150
162 – 149
151
159
Bron:
ANP-CBS.,
Prijscourant.
14.
&
L.
31 mei
7 juni Aandelenkoersen
1963
1963 1963
Kon. Petroleum
………….
f. 157
F. 172,60
f. 170,80
Philips G.B
………………
f. 139 f. 172,70
f. 167,70
Unilever
……………….
f. 138,40
f. 174,90
f. 175,70
A.K.0
………………….
40l
478
1
1,
474
Hoogovens, n.r.c .
………..
558 625
612
Kon. Zout-Ketjen, n.r.c .
…..
723
801
810
Zwanenberg-Organon
……..
909’/,
967
958
Van Gelder Zn
…………..
244
256
256
Anssterdamsche Bank
……..
390
393 397
Robeco
……… . ………..
f. 208 f. 225
f. 225
New York
–
Dow Jones Industrials
……..
652 727
722
Rentestand.
Langi. staatsobl. a)
………
4,24
4,27 4,24
Aand.: internationalen a)
3,20
3,10
lokalen a)
………..
3,86
3,46
Disconto driemaands schatkist-
p
apier
……………….
2
.
a)
Bron:
Veertiendaags Beursoverzicht
Amstcrdamsche Bank.
C. D. JONOMAN.
CALTEX
groep in Nederland
Voor vacerende functies
CALTEX PETROLEUM MAATSCHAPPIJ (NEDERLAND) N.V.
en beschikbare krachten
vraagt voor haar hoofdkantoor
Conradkade 178 te ‘s-Gravenhage
• 2e) Omdat Uw annonce wordt
‘
gelezen door diegenen, die de
.-.,
zakelijk belangrijke beslissingen
nemen, of daarbij van grote
invloed zijn.
JONGE ECONOOM
aan
betrokkene zal, met grote mate van zelfstan-
digheid, de behandeling worden toevertrouwd van
bedrijfseconomische vraagstukken die in dit volledig
geîntegreerd bedrijf betrekking kunnen hebben op
tankvaart, productie, opslag
–
en transport, verkoop,
investeringen en administratie.
Vereisten: • doctoraal-examen economie,
leeftijd tot 30 jaar.
Eigenhandig niet met bailpoint geschreven sollicitaties te
richten aan Caltex Petroleum Maatschappij (Nederland)
N.V.
afd. Personeelszaken, Postbus 62, Den Haag.
op hoog
niveau zijn
de
advertentiekolommen van
,,Economisch-Statistische
Berichten” het
aangewezen
medium:
le) Omdat Uw annonce onder
de aandacht komt van stafper-
soneel in de grote bedrijven.
een
UNITED NATIONS – NEW YORK
1961
A1MJAIRE DEtIOGRALIIII4pUE
Qfficjële statistieken u’t ruim 200 landen en gebiedsdelen omvattende: bevolking – geboorten –
sterfte-cijfers – leeftijd – huwelijken – scheidingen
1962. VIII en 713 blz. (63. XIII.
1.)
–
–
f 28,80; gebonden f36,-
In Nederland verkrijgbaar bij
MARTINUS NIJHOFF
–
LANGE VOORHOUT 9
–
‘s-GRAVEN HAGE
of bij Uw boekhandelaar
Op Uw verzoek zenden
wij
U gaarne inlichtingen over de nieuwe uitgaven van de Verenigde Naties.
568
E-S.B. 12-6.1963
Economisch Bureau Bakkenist,
Spits,
Doornbos
&
Co.
heeft
plaatsi’ngsmogelijkheid
voor
Econoom
een
jonge
econoom,
die
zal
worden
ingeschakeld
bij
het
uitvoeren
van
organisatie-
opdrachten.
Dit
betekent, dat
een
oplei-
ding
op
het gebied
van
het
organisatiewerk en een
veel-
zijdige
ervaring
wordt
ver-
kregen. Ook degenen die hun
studie
niet
voltooid
hebben
Economis
,
ch Bureau
kunnen
solliciteren.
Bakkenist, Spits
Met
de
hand
geschreven
sollicitatiebrieven,.gaarne ver-
Doornhos
&
Co.
gezeld
van
een
recente
pas-
foto, te zénden aan:
Grote Markt 31, Groningen
Actut6e4 itv
2.
Bij het Bureau Financieringen en Economische Zaken van het
Ministerie van Financiën ter standplaats ‘s-Gravenhage kan
worden geplaatst een
BEDRIJFSECONOMISCHE,
MEDEWERKER. –
Taak: mondelinge en schriftelijke behandeling van finan-
ciële en bedrijfseconomische vraagstukken: zomede –
nadat voldoende ervaring is verkregen – vertegenwoordiging
van het departement naar buiten.
Vereist: academische of daarmede gelijk te stellen opleiding;
bij voorkeur doctoraal examen economie (bedri3fsecono-
mische richting) en enige jaren ervaring op bank, accoun-
tantskantoor of dergelijke. Voorts grote belangstelling voor
financiële en economische vraagstukken, kritische instelling
in het bijzonder t.a.v. financiële en bedrijfseconomische
rapporten, goede mondelinge en schriftelijke uitdrukkings-
vaardigheid. Leeftijd tussen 30 en 40 jaar. Het salaris is
afhankelijk van ervaring en bedraagt thans f. 1.013,— tot
f. 1.328,— p.m., exclusief huurcompensatie. –
Eigenhandig geschreven sollicitaties niet vermelding van
opleiding en praktijk, onder no. 3-353117188 (in linker-
bovenEok van brief en env.) aan het Bureau Personeels-
voorziening van de Rijksoverheid, Prins Mauritslaan 1 te
‘s-G ravenhage.
E.-S.B. 12-6-1963
KONINKLIJKE DOBBELMAN :
Nijmegen
Fabrikante van de Castella Produkten
vraagt een
MEDEWERKER
voor haar afdeling
MARKTON DERZOEK
die na een inwerkperiode in staat is zelf-
standig te werken aan bepaalde projecten
– en de chef dezer afdeling bij afwezigheid
te vervangen.
De candidaat voor deze interessante functie
zal aan de volgende voorwaarden moeten
voldoen.
– leeftijd : 25- 30 jaar
– opleiding: op middelbaar niveau
– ervaring : bij voorkeur met ervaring
– in moderne marktanalytische
onderzoekmethoden en sta
tistische technieken.
De aan te stellen functionaris zal er zeker
van moeten zijn in dit beroep zijn toe-
komst te weten.
De sollicitant zal bereid moeten zijn even-
tueel aan een psychotechnisch onderzoek
deel te nemen.
Schriftelijke sollicitaties vergezeld van een
recente
pasfoto
kunnen worden
gericht
aan
de afdeling Personeelszaken der Koninklijke
Dobbelman N.V., Postbus 49 te Nijmegen.
J
569
1»
•
1.
••
li
1
lItt
AR
:.
HE SOCIETEIT
ZEKERINGEN
N.V.
0′
….meer dan
anderhalve eeuw
levensverzekering
•
–
HOOFDKANTOOR
Herengracht
475, Tel. 020) 221322,
AMSTERDAM
HEMD OFFICE FOR CANADA
Holland LIfe Bullding
1130 Bay Street, Tel. WA 5.4511,TORONTO.
• 1
•
Bij onze vaste staf kan.geplaatst worden een
sociologisch of
sociaal-geograsch doctorandus
voor het voorbereiden, begeleiden en uitvoeren van onder-
zoek èn wetenschappelijk beraad op bepaalde gebieden.
Ten aanzien van het specialistisch gebied doen zich verschil-
lende mogelijkheden voor, mede afhankelijk van de geschikt-
heid van de betrokkene.
Vereist worden enige jaren onderzoekervaring en geschikt-
heid voor het werken in verschillende teamverbanden.
Aanstelling geschiedt in de rang van wetenschappelijk ambte-
naar (f.
745,54
–
f. 1.128,— p.m. excl. huurcompensatie) of
wetenschappelijk ambtenaar leklasse(f. 1.013,– f. 1.328,-
p.m. excl. huurcompensatie). Pensioenregeling en overige
condities als in overheidsdienst.
Sollicitaties voor 15 juli te richten aan: Dagelijks Bestuur
SISWO, Nieuwe Hoogstraat 17, Amsterdam-C.
SIS WO
Stichting Interuniversitair Instituut voor
Sociaal-Wetenschappelijk Onderzoek
t
DE EERSTE NEDERLANDSCHE
I
VERZEKERING-MAATSCHAPPU OP HET LEVEN EN TEGEN INVALIDITEIT N.V.
gevestigd te ‘s-Gravenhage
vraagt een
SECRETARIS DER DIRECTIE
De gedachten
‘
voor deze belangrijke functie
gaan uit naar een academicus, bij voorkeur
jurist, die reeds over enige ervaring op
hoger niveau in het bedrijfsleven beschikt.
Leeftijd ongeveer 30 jaar.
Candidaten zullen eventueel worden uitgenodigd
voor een psychologisch onderzoek.
Eigenhandig (niet met balipoint) geschreven brieven met volledige inlichtingen
over leeftijd, opleiding en praktijk en vergezeld van een recente pasfoto worden
gaarne ingewacht bij de Hoofddirectie van de Eerste Nederlandsche, postbus
5,
‘s-Gravenhage.
Telkens en telkens blijkt ons weer,
hoezeer. de nog steeds snel groeiende
lezerskring van onze uitgave
H.’ó–
–
0
i
i ~
-p-5
–
711;
deze wegwijzer, speciaal voor de parti-
culiere belegger, wat inhoud, actualiteit
en objectiviteit betreft waurdeert.
Dit heeft vele redenen: het bevat
weke!iiks:
le Interessante (hoofd)artikelen, die
steeds actuele onderwerpen des
kundig behandelen.
le Een uitvoerig en levendig, bijna
dynamisch geschreven beursover-
zicht, de stemming goed weer-
gevend.
3e Door een ieder te hanteren fonds-
analyses, volgens een eigen prak-
tisch systeem, enig voor Nederland.
4e Een chronique scandaleuse, fair en
onderhoudend geschreven en uiter.
aord.zonder sensatie.
5e Een leerzame vragenrubriek, ad-
viezen voor velen inhoudend.
6e Gegevens omtrent vele fondsen
(ook van incourante) telkens
wanneer hieromtrent iets te mel-
den valt.
Wii zenden u op uw verzoek gaarne
gratis een 2-tal proefnummers ter
kennismaking.
Adm. Bel-Bel, Postbus 42, Schiedom.
llllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
570
.
E.-S.B. 12-6-1963
CENT
:.,
..
VERZEKERING EN
DIENSTVERLENING
ten behoeve van -het ‘bedrijfsleven:
WET-RISICÖ
‘
bedrijfs.w.a..verzekerjng:, motorrijtuigverzeke.
ring, ongevallenverzekerjng voor inzittenden
van automobielen.
BRAND-RISICO
brand- en bedrij fsschadeverzekéring van in-
dustriële en andere objekten.
.MOLEST-RISICO
verzekering tegen oorlogsschade, stormschade
–
en andere risico’s.
VERVOER-RISICO
transportverzekering van goederenzendingeri
in binnen en buitenland
1′
PENSIOEN-RISICO
t
collectieve ouderdoms
weduwen
wezer
n
invahditeitsverzekering
VERENIGING VOOR CENTRALE’
t
ELEKTRONISCHE ADMINISTRATIE
C.E.A.
loon-, voorraad-, deiteuren-ad’ministratie, fac-
turering enz. met behulp van elektronische
apparatuur.
De bij Centraal Beheer aangesloten vereni-
gingen
werken op zuiver
onderlinge
grondslag.
Het lidmaatschap kan u een belangrijke be-
sparing op de kosten opleveren.
CENTRAAL BEHEER BELAST ZICH
OOK MET DE ADMINISTRATIE VAN
ONDERNEMINGSPENSIOENFONDSEN
$ .
STELT U VOOR
HET VERKRIJGEN
VAN INLICHTINGEN
IN VERBINDING MET:
E.-S.B. 12-6-1963
.
571
51iIuiii
schrijf machinelint
Günther Wagner Hannover Pelikan-Werke
•
• Alleenvertegenwoordigers voor Nederland
•
H. van Gemert & Co. N.V. Amsterdam
EEN HALVE EEUW
•
1913-1963
in het centrum van Friesland’s.
agrarische handel en industrié.
GROOTSTE PROVINCIALE B ANKINSTELLING
• Balanstotaal:
f 121.000.000,-
Reserves:
–
f 6.300.000,-
(
COOPO
‘ ZU.IVEL-BANK
Leeuwarden
572
E•-S.B. 126-1963