PROVI.D.EN
.
TI
.
A
N.V. ALGEMEENE
VER2EKERING.MAATSCIAPPIJ
Ii
PROVIDENTIA
AMSTERDAM.0
HERENGRACHT 376
TELEFOON 222120
Executele
R. MEES & ZOONEN
bewindvoering
Rotterdam
BANKIÈRS EN ASSURANTIE
–
MAKELAARS
Beheer en administratie van :
v
ermo
gens
H. BRONS Jr
MAKELAAR iN ASSURANTIËN
TELEFOON (010) 11.19.80 *
MAURITSWEG 23
ROTrERDAM-2
Blijf bij
–
lees ,,E.-S.B.”.v
E C 0 N OM! S CH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochwsg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010
of
01800) 5 2939. Administratie:
(010
of
01800) 3 80 40. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Com-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaardse Steen-
weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Abonnementsprijs:
franco
per Post, voor Nederland en de
Overzeese Rjjksdelen (per zeepost)
f
29,—, overige landen
f
31,— per jaar (België en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.
Losse exemplaren van dit nummer 75 ct.
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Postkantoor
Westzeedijk, Roiterdam-6.
Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de N. V.
Koninklijke
Nederl. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
693 00, toestel 1
of
3).
Advertentie-tarief
f.
0,36 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f0,72
per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
schadeverzekering
van
kantoorinachines
Uitgebreide verzekering van alle
soorten kantoormachines (schrijf.
machines. rekenmachines. boek-
houdmachines- Hollerith-installaties).
1158
7-
12-1960
Goèderenvervoer door• de hcht
Het vervoer van goederen door de lucht heeft eerst
na de tweede wereldoorlog, enige betekenis gekregen.
Bij het Nederlandse luchtvrachtvervoer speelt de uitvoer
blijkens onderstaande tabel
1)
een belangrijker rol dan
de invoer, vooral indien daarvoor de cijfers welke betrek-
king hebben op het gewicht als maatstaf worden genomen.
Ten opzichte van het totale gewicht van de Nederlandse
in- en uitvoer neemt het luchtvrachtvervoer echter nog een
bescheiden plaats in; in
1959
maakte het slechts 0,02 pCt.
van het totaal uit. Het aandeel van ons laTid in het totale
internationale goederenver-
voer door de lucht bedroeg in
1958 3,9 pCt. Op de Noord-
echter een belangrijke rol, ge-
zien het feit dat Nederlands
aandeel hierin 17 pCt. be-
droeg. Het belangrijkste land
voor ons luchtvrachtvervoer
is het Verenigd’ Koninkrijk;
in
1959
nam dit land 51 pCt.
van de tctale invoer en 47 pCt.
van de totale uitvoer voor
zijn rekening. Met de Ver-
enigde Staten en de landen
der Europese Economische
Gemernschap erbij, stijgen deze percentages resp. tot 89
en 74.
Opmerkelijk is de ontwikkeling naar de aard van de
vervoerde goederen. V66r de oorlog vormden fabrikaten
70 pCt. van de ingevoerde goederen gerekend naar het
gewicht; Ook thans spelen
zij
nog de belangrijkste rol,
doch het aandeel is teruggelopen tot 50 pCt. Een sterke
stijging is waar te nemen van door de lucht ingevoerde
machines en vervoermaterieel. Voedingsmiddelen vorm-
den in 1938 twee derde van de door de lucht uitgevoerde
goederen; dit aandeel is in 1959 tot een achtste gedaald.
Grondstoffen, fabrikaten, machines en vervoermaterieel
maakten in
1959
80 pCt. van de export uit.
Genoemde C.B.S.-publikatie besteedt ook aandacht aan
de waarde van de door de lucht vervoerde goederen, doch
1)
Ontleend aan: ,,Statistiek van de Nederlandse luchthavens
1959″. Verkrijgbaar bij Uitgeversmaatschappij W. de Haan
NV., Zinzendorfiaan 3, Zeist en de boekhandel. 40 blz., f 3,95.
schakelt edele metalen en vliegtuigen uit, daar deze twee
groepen het geheel naar waarde te veel overheersen. De
gemiddelde waarde der rechtstreeks ingevoerde goederen
bedroeg in 1959 f. 52 per kg en die van de ijitgevoerde
goederen f. 27 per kg. Opmerkelijk is dat de gemiddelde
waarde van de laatstgenoemde goederen een veel grotere
mate van stabiliteit bezit dan de eerste categorie. Bij de
invoer zijn machines de belangrijkste groep; met elek-
trische apparaten maken zij naar waarde 40 pCt. van de
totale invoer uit. Terwijl de uitvoer van stoffen en weefsels
sinds
1956
is verdubbeld, is
de uitvoer van kleding door
de lucht constant gebleven.
De maximumwaarde per kg
werd zowel
bij
de ingevoerde
als
bij
de uitgevoerde goede-
ren genoteerd voor edelstenen,
halfedelstenen en parels (resp.
f. 35.524 en
f.
12.876 per kg),
terwijl de minimumwaarde
bij de ingevoerde goederen
lag bij appels (30 cent per
kg) en
bij
uitgevoerde pro-
dukten bij bouwmaterialen
(22 cent per kg) behalve van
glas en klei.
Een analyse van de ge’mporteerde en geëxporteerde
goederen uit en naar de belangrijkste landen leert het
volgende. Naar waarde zijn de voornaamste ingevoerde
goederen uit Engeland luchtvaartuigen en -delen. Hetzelfde
kan worden geconstateerd bij de invoer uit de Verenigde
Staten en uit Frankrijk. Uit West-Duitsland vormen naar
waarde medicinale en farmaceutische produkten de belang-
rijkste groep. Bij dë uitvoer naar Engeland èn de-Verenigde
Staten zijn naar waarde elektrische machines, toestellen
en -delen de voornaamste goederen. Evenals bij de import
uit Duitsland staan bij de uitvoer medische en farmaceu-
tische artikelen bovenaan de lijst; dit is eveneens het geval
bij de export naar Frankrijk. Levende planten, bloem-
bollen en produkten van de bloementeelt zijn
bij
de uit-
voer naar Zweden de belangrijkste produkten: TenslolLe
zij nog opgemerkt dat de verwachting wordt uitgesproken
dat met de ingebruikneming van straalvliegtuigen zich een
zeer opmerkelijke omwenteling in het luchtvrachtvervoer
zal -voltrekken.
•
Rechtstreekse in- en uitvoer door de lucht
Atlantische route spelen wij
(excl. edele metalen en vliegtuigen)
invoer
Uitvoer a)
0cm.
0cm.
Gewicht
waarde
waarde
Gewicht
Waarde
waarde
per kg
per kg
–
x 1.000kg
x f. 1.000
1
gld.
1
x 1.000 kg
1
f. 1.000
gld.
1954
2.279
91.523
40
4.166
108.973 26
1956
3.554
140.316
40
5.148
138.927 27
1957
5.595
191.118
34
6.885
181.846
26
1958
4.434
209.686
47
7.611
205.161
27
1959
t
4.556
238.442
52
,
9.791
264.744
27
a) Exclusief bunkermateriaal en proviaie voor
vliegtuigen.
Goederenvervoer door de lucht …………….
Woningnood, woonkosten en de behoefte aan
middenstandswoningen,
door C. P. A. Bakker
De Zes, de Zeven en de gelijkstelling,
door Mr. G.
A.
van Haeften …………………….
Pensioen, geen secundairé arbeidsvoorwaarde!,
door Lod. S. Beuth …………………
Blz.
Blz.
1159 Het systeem van loonvorming,
door Drs. M. Hart
1167
B o e k bespreking:
1160
Dr. Th. J. Steenbergen: De invloed van dc
automatisering op het bedrijf,
bespr. door
1162
Drs. P. van Zuuren
…………………
1172
Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. C. D. Jongman
1174 1166
Statistieken …………………………..1176
COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; L. M. Koyck; H. W. Lambers; J. Tinbergen; J. R. Zuidema.
Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: J. J. Hartemink.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
J. van Tichelen; R. Vaiadeputte; A. J. Vlerick.
7-12-1960
. .
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
.
1159
/
Met het oog op de toekomst is het dringend nodig
dat meer aandacht wordt geschonken aan de bouw van
eengezinshuizen, zowel voor arbeiders alsvoor degenen die een hoger inkomen genieten. Door uit de woningen,
waarbij de Overheid -in de exploitatiekosten bijdraagt,
geleidelijk diegenen te verwijderen wier inkomen een
zekere grens te boven gaat, behoeft een dergelijke ver-
andering van de
woningbouwpoJitiek
niet te leiden tot
beperking van de mogelijkheden voor de minder draag-
krachtigen. Door een wijziging in de huurpolitiek dient
een einde te worden gemaakt aan de uit sociaal oog-
punt onrechtvaardige toestand, dat voor gelijkwaardige
woonruimte in dezelfde plaats zeer uiteenlopende huur-
prijzen moeten worden betaald. Het optrekken van de
huren van vooroorlogse woningen en een deel van de
na-oorlogse woningen is daarbij- onvermijdelijk. Dit
levert geen onoverkomelijke bezwaren op, indien men
er zich van bewust is dat men in brede lagen van de
bevolking bereid is offers te brengen voor betere woon-
ruimte en voor een betere verdeling van de woonruimte.
Woningnood,
woonkosten en de
behoefte aân
middenstandswoningen
De bouw van meergezinshuizen.
In ,,E.-S.B.” van 2 november 1960 heeft Prof. Dr. Ir.
H. G. van Beusekom een warm pleidooi gehouden voor
de bouw van eengezinshuizen, zijnde een soort woningen
die door de grote meerderheid van ons volk wordt begeerd.
Hoewel ik mij grotendeels mët zijn betoog kan verenigen,
wil ik toch opmerken, dat de bouw van- grote aantallen
meergezinshuizen toch een voordeel heeft gehad, dat hij
niet noemt. Het bouwen van deze huizen kwam namelijk
tegemoet aan de behoefte van vele woningzoekenden die
liever éérder een kleine woning dan enige jaren lâter een
grotere woning in de vorm van een eengezinshuis wilden
hebben: Zo gezien is de bouw van relatief veel meer-
gezinshuizen wel te verdedigen. Het wordt echter een
andere zaak wanneer men constateert dat vele gemeente-
besturen zich op het standpunt stellen dat op de ingeslagen
weg moet worden voortgegaan. Dit is te erger, omdat
het overgrote deel van de meergezinshuizen gebouwd is
met een minimum aan comfort (onvoldoende geluids-
isolatie, geen centrale verwarming, onvoldoende droog-
ruimte voor wasgoed enz.), om te komen tot zo laag moge-
lijke huren. Wil men voorkomen, dat over tien, twintig
jaar grote aantallen van deze soort woningen onverhuur-
baar worden of slechts verhuurbaar tegen sterk geredu-
ceerde huren -dan dient men thans onverwijld het roer
om te gooien door voortaan slechts op beperkte schaal
meergezinshuien an goede kwaliteit en verder eenge-
zinshuizen te bouwen.
Zijn de huren te hoog?
Men zal mij tegenwerpen dat een dergelijke wijziging
van de woningbouwpolitiek betekent dat voor de minder-‘
draagkrachtigen dan in het geheel geen woningen meer
gebouwd zullen worden, omdat die betere woningen voor
hen onder de huidige omstandigheden onbetaalbaar zijn.
Het antwoord op deze opmerking is dat men er zonder
deugdelijke groaden steeds vanuit gaat dat een arbeider
niet meer dan een zesde deel van zijn bruto inkomen aan
huur ‘oor een woning mag besteden. Deze norm, welke
ander vooroorlogse omstandigheden misschienjuist was,
is thans niet meer bruikbaar en wel in de eerste plaats
omdat de welvaart thans groter is. In de tweede plaats
zijn de sociale voorzieningen aanzienlijk uitgebreid. Men –
kan dit oplossen door de vooroorlogse norm toe te passen
op het bruto loon, ‘nadat men dit met een factor -groter
dan 1, bijv. 1,2, heeft vermenigvuidigd, doch ook door
de norm hoger te stellen, dus buy, op een vijfde deel.
Het bezwaar tegen de- hogere huren, welke gevraagd
worden voor de woningen welke in de-laatste tijd gereed
zijn gekomen, spruit m.i. niet zozeer voort uit het feit
dat de arbeider deze huren niet
kan
betalen, als wel uit
het feit dat men leze niet
wil
betalen, omdat er’ zoveel
gelijkwaardige woonruimteis, waarvoor de huur op ,een
aanzienlijk lager niveau ligt (30 tot 40 pCt. lager, in het
bijzonder bij vooroorlogse woningen). Deze moeilijkheid,
welke een van de grootste moeilijkheden is bij het streven
naa’r een doelmatige verdejing van woonruimte, kan prak-
tisch slechts worden opgelost door de huren van de voor-
oorlogse woningen en van een deel van de na-oorlogse
woningen zo spoedig mogelijk aanzienlijk te verhogen.
Uiteraard brengt het besteden van een groter deel van
het inkomen aan huur dan thans gebruikelijk is, mede,
dat er op andere uitgaven bezuinigd moet worden. De
arbeider, die in de plaats van een kleine -woning in eén
meergezinshuis de voorkeur geeft aan een eengezinshuis,
moet daarmede misschien afstand doen van de mogelijk-
heid van aankoop van een televisietoestel, van een snelle
bromfiets of van een tweedehands auto of zich beperken
in uitgaven voor vermaak e.d. Men kan stellig niet vol-
houden dat een hogere uitgave voor huur moet gaan
ten koste van andere eerste levensbehoeften. –
De vraag, of de arbeiders in het algemeen of althans
een deel van de arbeiders daartoe béreid zijn, wordt genoeg-
zaam beantwoord dobr de houding welke zij vôôr de
oorlog aannamen bij een vrije keuze van woonruimte.
Ook tben kwam het veelvuldig voor, dat geschoolde
arbeiders en lagere ambtenaren de norm van een zesde
deel van het inkomen met f. 1 â f. 2 per week overschreden
om in een ,,betere buurt” te kunnen wonen. Ook toen wa-
dubbele bewoning van een eengezinshuis op betere, stand
geen uitzondering. –
1160
7-1-2-1960
Een niet te onderschatten voordeel vtn het opheffen
van de huidige grote huurverschillen
bij
een huurniveau
zoals dat voor de nieuwste woningen geldt is, dat daardoor
een meer efficiënt gebruik van de bestaande woonruimte
kan worden verkregen, terwijl daardoor bovendien een
deel van de kunstmatig opgeroepen vraag naar woon-
ruimte, afkomstig van jeugdigen, die nog niet voldoende
verdienen, zal verdwijnen.
Op wie drukt de woningnood?
Het is gebruikelijk te zeggen, dat de ‘woningnood het
zwaarst drukt op de minder draagkrachtigen. Indien men
daarmede bedoelt te zeggen dat de minder draagkrachtigen
langer moten wachten op het vinden van passende woon-
ruimte dan degenen die iets meer verdienen dan de gemid-
delde arbeider en over enig geld beschikken, dan kan ik het
daarmede wel eens zijn. Indien men dit vraagstuk van de
financiële kant beziet, ligt de situatie anders. Daarbij zijn
twee punten van belang. In de eerste plaats is het geven
vn subsidies op grote aantallen woningen een van de
oorzaken van de zware belastingdruk. Hiervan wordt
meer last ondervonden naarmate het inkomen hoger is.
In de tweede plaats moeten zij, die maatschappelijk gezien
op een middenstandswoning zijn aangewezen voor de
voorziening in hun behoefte aan woonruimte relatief veel
meer van hun inkomen uitgeven dan de arbeiders in het
algemeen. De mogelijkheden tot het hiiren.van nieuwe
middenstandswoningen zijn zeer beperkt. Praktisch vindt
men alleen meergezinshuizen met woningen waarvan de
huurprijzen in de grote en middelgrote. steden om de
f. 200 per maand liggen. Eengezinshuizen zijn slechts spo-
radisch verkrijgbaar. Als men afgaat op de gemiddelde
prijs van een nieuwe middenstandswoning van rond
f. 25.000 komt men rekening houdende met transport-
kosten e.d. van rond 10 pCt. tot èen jaarlijkse last van
8 pCt. over f.
27.500
= f. 2.200 of.per maand f. 183.
In werkelijkheid is de situatie veel ongunstiger omdat in
de grote en middelgrote steden door verschillende oorza-
ken de prijzen aanzienlijk hoger liggen dan in kleine
gemeenten. Men kan veilig aannemen dat de verschillen
in de orde van grootte van f. 10.000 liggen. D.w.z. dat
men in kleine plaatsen een middenstandswoning inclusief
bijkomende kosten voor rond f. 20.000 kan verwerven,
hetgeen overeenkomt met woonkosten van f. 133 per
maand. In grote en middelgrote steden komt men
t—
op
eigen grond, – tot prijzen inclusief bijkomende kosten
van f. 30.000 tot f. 40.000, overeenkomende met woon-
kosten van f. 200 tot f. 270 per maand.
De verschillen tussen deze woonkosten en de huren
van gelijkwaardige vooroorlogse woningen zijn voor
middenstandswoningen veel groter dan de verschillen in
huren van geljkwaardige vôér- en na-oorlogse arbeiders-
woningen: Zo liggen de huren van middenstandswoningen
van vôôr de oorlog, gelijkwaardig aan die waarvan de
woonkosten op f. 200 tot f. 270 per maand komen op
f.
65
tot f. 100 per maand. Wie een vooroorlogse midden-
standswoning koopt moet erop rekenen dat hij aan woon-
kosten op ongeveer het dubbele van de voor die woning
geldende huur komt.
‘De thans bestaande verschillen tussen woonkosten en
huren zijn sociaal gezien onrechtvaardig. Het zijn voor-
namelijk de na de oorlog gevormde gezinnen die hi&rdoor
een lager welvaartpei’l genieten dan de, véér de oorlog
gevormde gezinnen. Van plaats tot plaats kunnen de ver-
ROTTERDAMSCHE BANK
FINANCIERING VAN
IMPORT- EN EXPORT.
TRANSACTIES
MEER DAN 300 VESTIGINGEN IN NEDERLAND
(advertentie)
houdingen veel verschillen. Zo liggen bijv. de huren van
vooroorlogse middenstandswoningen in Haarlem en
Utrecht ongeveer op hetzelfde peil. De prijzen van lege
vooroorlogse middenstandswoningn en van nieuwe mid-
denstandswoningen liggen in Utrecht thans f. 5.000 tot
f. 15.000 hoger dan in Haarlem. De oorzaak hiervan is
dat de gemeente Utrecht over relatief minder vooroorlogse
middenstandswoningen beschikt dan de gemeente Haar-
lem. Daarbij komt dat Utrecht voor de bouw van midden-
standswonirigen in de vorm van eengezinshuizen slechts
op zeer beperkte schaal gelegenheid geeft. Praktisch ver-
drijft Utrecht ‘daardoor zijn ,,middenstanders” naar om-
liggende gemeenten. De sterke groei van een kleine ge-
meente als Bunnik is hiervan een direct gevolg (goede
verbinding, lage grondkosten).
Wanneer men in aanmerking neemt dat Utrecht grote
plannen heeft voor de uitbreidingvan het hoger onderwijs,
dan is het duidelijk dat in deze gemeente in de plaats van
meergezinshuizen op ruime schaal eengezinshuizen ge-
bouwd zullen moeten worden om in de behoefte aan woon-
ruimte van hoogleraren, lectoren, wetenschappelijke amb-
tenaren en assistenten te voorzien. Het komt mij voor
dat ook uit een oogpunt van studentenhuisvesting het
eengezinshuis beter geschikt is dan het meergezinshuis.
Voor de bewoners van middenstandswoningen nam men
vroeger aan, dat voor hen de norm kon worden gesteld
op een zevende deel van het inkomen. Na hetgeen hier-
boven
bij
wijze van illustratie isgezegd, zal het duidelijk
zijn, dat in de praktijk
bij
de bewoners van nieuWe midden-
standswoningen dikwijls een situatie bestaat waarin de
norm ver wordt overschreden. Dit geldt in het bijzonder
voor de inwoners van grote en middelgrote steden met
een inkomen dat ligt op het niveau van de welstandsgrens
voor de sociale verzekering of weinig daarboven. Zij ko-
men
bij
aankoop van een woning dikwijls op een vijfde
deel, soms wel op een vierde déel van hun inkomen:
Zonder overdrjving mag men zeggen dat op deze groep
van de bevolking de woningnood in financieel opzicht
veel zwaarder drukt dan op de gemiddelde arbeider. Men
zou deze groei eigenlijk een fiscale tegemoetkoming moe-
7-12-1960
– 1161
Een verdere economische eenwording yan
West.
Europa kan slechts tot
een behoorlijk resultaat lei-
den, indien enkele dan wel alle lid-staten van de
Zeven zich
bij
de
Zes
aansluiten. Alleen hierdoor
wordt de voor het bedrijfsleven nodige gelijkstel-
ling van de zijde van de overheden
bereikt. Bij
de E.E.G. zijn beleid en rechtspleging namelijk meer
omvattend en sterker uitgerust.
Het E.V.A.-ver-
drag stelt in tegenstelling tot het E.E.G.-verdrag
de ongelijkheid voorop. Een aansluiten van de
E.E.G. als
achtste partner bij
de E.V.A. zou leiden tot vestigingen in het gebied van de Zeven om van daar uit de markt van de Zes te bedienen. De oor-
zaak hiervan is dat
de Zeven minder vrijheid van
handelen opgeven. Dit vestigingseffect zal zich ook
voordoen indien langs pragmatische weg wordt ge-streefd naar eenwording van de Zes en Zeven. Een
dergelijke aanpak is een lapmiddel, waarmede geen
verdere eenheid kan worden
verkregen.
De
bezwa-
ren van een aansluiting van de Zeven bij de Zes
zijn niet
onoverkomelijk: het Gemenebest-probleem
is oplosbaar, het
meerderheidsbeleid is beperkt en
de E.E.G.-bemoeienis is begrensd door het kader
van de inkomensvorming.
–
De Zes,
de Zeven en
de gelijkstelling
Inleiding.
Er zijn eigenlijk slechts twee mogelijkheden om tot
verdere economische eenwording van West-Europa te ge-
raken: 5f de Zes sluiten zich als één blok aan bij de Zeven,
?f enkele dan wel alle lid-staten van de Zeven sluiten zich
aan
bij
de Zes. Daarcp zijn allerlei varianten denkbaar,
die echter voor hetgeen volgt buiten beschouwing kunnen
blijven. Alleen de tweede mogelijkheid kan tot een be-
hoorlijk resultaat leiden, omdat alleen dan in voldoende
mate voor het bedrijfsleven binnen de gemene markt de
nodige
gelijkstelling
van de zijde van de overheden wordt
bereikt.
Wanneer staten over en weer hun markten open-
stellen, zal het
bedrijfsleven
in iedère staat verlangen, dat
de aai zijn mededingers van overheidswege verleende
voorrechten worden opgeruimd. Gelijkstelling wordt, al-
thans voor wie achter
,
ligt, gevoeld als rechtvaardig: Met
het aaneensluiten van markten veranderen de door de
overheden aan het eigen bedrijfsleven toegekende voor-
rechten van karakter: zij worden, als oneerlijk gevoelde,
voorsprongen, of – zoals men gaarne zegt – ,,discrimina-
ties”. Het opruimen daarvan, het geljktrekken, is op
den duur niet tegen te houden. Naast gelijktrekken be-
hoort tot de gelijkstelling ook het gelijkhouden, het niet
doen ontstaan van nieuwe voorrechten.
Gelijkstelling is verder te onderscheiden in de verplichting
daartoe van de overheid en in het recht daarop van het
bedrijfsleven. Die verplichting, drijft
tot. gemeenschappelijk
beleid en dat recht vraagt om rechtspleging. Naarmate
beleid en rechtspléging meer omvatten en sterker uitge-
(vervolg van. blz. 1161)
ten geven door een soort investeringsaftrek toe te staan
van bijv. 1 pCt. van de koopsonii per jaar gedurende tien
jaar.
Afwenteling van hoge woonkosten.
De relatief hoge prijs welke thans voor nieuwe woon-
ruimte in het algemeen en voor middenstandswoningen
in het
bijzonder
moet worden betaald heeft geleid tot een
situatie die niet algemeen bekend is. Meer en meer worden
de grote bedrijven (waaronder ook overheidsbedrjven)
ertoe gedwongen de zorg voor passende woonruimte van
kandidaat-werknemers over te nemen. E.nige jaren geleden
konden de bedrijven volstaan met de betaling van een
zekere som â fonds perdu, waartegenover de gemeenten
woonruimte
1
ten behoeve van de bedrijven afstonden.
Thans zijn de bedrijven genoodzaakt zelf woningen te
laten bouwen, welke tegen normale huren of lagere ver-
gpedingen aan het personeel als ,,dienstwoning” ter be-
schikking worden gesteld. Voor hoger personeel zullen
dit veelal verspreid liggende eengezinshuizen zijn. Het te-
kort op de exploitatie wordt dan door het bedrijf gedragen.
Een voor het bedrijf gelijke situatie bestaat er wanneer
het bedrijf de voor de aankoop van een woning benodigde
middelen renteloos of tegen lage rente uitleent, al of niet
gecombineerd met een jaarlijkse bijdrage in de exploitatie-
tekorten. Op deze
wijze
ontstaan nieuwe, kostprijsver-
hogende ,,sociale lasten”. Onder de huidige omstandig-
heden mag men wel aannemen, dat deze kostprijsverho-
ging op de afnemers wordt afgewenteld. Voor zover dat
niet het geval is wordt in elk geval de fiscale winst ver-
kleind, waardoor dooreengenomen toch
50
pCt. van de
exploitatietekorten ten laste van de Schatkist komt.
Waimeer de Overheid, zoals .thans het geval is, de sub-
sidies beperkt zonder invoering van’ een huurverhoging,
zal het gesignaleerde verschijnsel in betekenis toenemen.
Sociaal gezien heeft dit verschijnsel nog een ander nadeel.
De regelmatige aankoop van woningen door bedrijven,
die de lasten op de afnemers en/of de fiscus afwentelen,
drijft de prijzen van de voningen op, waardoor de parti-
culier, voor wie geen mogelijkheid tot afwenteling van de
hogere woonkosten béstaat, in de verdrukking komt.
Verschuiving van vraag en aanbod.
Veel wordt over het hoofd gezieh, aat de ielatief hoge
prijs van woonruimte in de vorm van middenstandswo-
1162 .
.
7-121960
rust zijn, wordt ‘de gelijkstelling meer verwezenlijkt. Dat
i veel meer het geval
bij
de E.E.G. dan bij de E.V.A.
Onder de hoede van de E.E.G. zijn meer produkten, meer
bjecten gebracht,
terwijl
meer overheidstaken daarom-
trent overgedragen zijn en ook beschikken de organen
van de E.E.G. over meer beslissingsmacht dan die van
ae E.V.A.; de E.E.G. kent een afzonderlijk Hof van Justitie
en rechtzoekenden kunnen staten-zowel als particulieren
zijn;
bij
de E.V.A. daarentegen zijn wetgeving, executieve
en rechtspraak in één college ondergebracht en kan alleen
een deelnemende staat hierbij klachteh indienen. De E.E.G.
voldoet dan ook veel meer dan de E.V.A. aan het vereiste
van gelijkstelling, terwijl nochtans duidelijke grenzen ge-
teld zijn aan de omvang van de regelende bevoegdheid
van de E.E.G.;de bemoeienis van de E.E.G. mag namelijk
lang niet het gehele gebied van de economie bestrijken.
Allereerst zij iets nader ingegaan op het aangeduide
verschil tussen E.E.G. en E.V.A. Daarna zal de invloed
daarvan worden gepeild in geval van aansluiting van de
Zes bij de E.V.A. en omgekeerd van (de) E.V.A.-landen
bij de E.E.G. Hierbij zal het noodzakelijk zijn, aandacht
te besteden aan de grenzen, die aan de bemoeieni van
de E.E.G. zijn gesteld.
Verschil tussen E.E.G. en
E.V.A.
Het E.E.G.-verdrag plaatst de gelijkstelling, voorop:
gelijkhouding terstond
bij
de inwerkingtreding en gelijk-
trekking gedurende de overgangsperiode. Het E.V.A.-
verdrag daarentegen stelt ongelijkheid voorop (buy, geen
douane-unie en geen gemeenschappelijke handelspolitiek),
terwijl de ongelijkheid – ook waar gelijkstelling voor-
geschreven staat – slechts gedeeltelijk verdwijnen zal als
èen gevolg van het ontbreken van de mogelijkheid tot het
streng doorvoeren van het voorgeschrevene. Indien
jamelijk gelijltelling vooigestaan wordt en niet tevens
de middelen om deze te bereiken ter beschikking worden.
gesteld, is ongelijkheid de uitkomst.
Zijn de uitgangspunten tegéngesteld, zij naderen elkaar
via de uitzonderingen daarop. Zo laat de E.E.G. verschil
in behandeling toe gedurende de overgangsperiode, terecht,
want men mag niet te schokkend het bestaande aantasten.
Zij laat ook v’erschil in behandeling toe ter ontwikkeling
van binnen de E.E.G. achtergebleven gebieden, wederom
terecht, want gelijkheid mag niet verstikkend werken.
Verder wordt ongelijkheid toegelaten voor de landbouw.
Of dit al of niet terecht is,
zij
hier in het midden gelaten.
Omgekeerd Wordt in het E.V.A.-verdrag, als uitzonde-
ring op het uitgangspunt van ongelijkheid, op belangrijke
punten gelijkstelling voorgeschreven. Zo heft de E.V.A.
de onderlinge tarieven en contingenten op, echter zonder
daarmede een uniform buitentarief te verbinden en dit
dwingt tot origine-regelingen. Ondanks deze correctie op
de ongelijkheid blijken er dan nog zgn. ontsnappings-
maatregelen als tweede correctie nodig te zijn. Die cor-
recties brengen evenwel slechts ten dele herstel, bijv. alleen
tussen twee van de Zeven in plaats van tussen alle Zeven.
Een dergelijk aarzelend streven naar gelijkheid vindt men
bij het volgende: naast tarieven en contingenten zijn onder
–
ling de vele middelen verboden, die overheden hanteren
om het bedrijfsleven een voorsprong te geven. Dit echter
zonder dat voor de bestrijding daarvan voldoende machts-
middelen ter beschikking worden gesteld. Ook hier is weer
sprake van een bilaterale in plaats van een multilaterale
bêstrijding.
7+6=8.
Welk gevolg zou, bij verwezenlijking van eerstgenoemde
mogelijkheid – aansluiting van de E.E.G. als achtste bij
de E.V.A. -, de’overheersing van de ongelijkheid bij de
E.V.A. zonder dat daarbij de geljkstellin’g binnen de E.E.G.
opgeheven wordt, teweeg brengen? Een belangrijk gevolg
zou zijn, dat het voor het bedrijfsleven aantrekkelijker’
zou wordeh zich in het gebied van de Zeven te vestigen om’
van daar uit tevens de markt van de Zes te bedienen:
De Zeven immers, die minder dan de Zes
bij
hun handelen
rekening moeten houden met de anderen, zullen het kader
en daardoor het klimaat voor hun bedrijfsleven gunstiger
,
weten te leggen overal daar waar de Zeven vrij bleven en,
1Iingen ertoe leidt dat in de behoefte daaraan wordt voor-
kien door het gebruik van arbeiderswoningen. Het ligt
daarom voor de hand dat het opheffen van de hierboven
omschreven huurverschillen en het mperken van de ver-
schillen tussen’ woninghuren en de kosten van woon-,
ruimte, zal leiden tot het verhuizen naar middenstands-
woningen en daardoor tot een vermindering van de wo-
ningnood der minder draagkrachtigen. Men zal dit kunnen
effectueren door thans eerst op ruime schaal eengezins-
huizen en meergczinshuizen van goede kwaliteit te bouwen
en geleidelijk uit de door de Overheid gesubsidieerde
woningen diegenen te verwijderen wier inkomen een be-
paalde grens overschrijdt. Deze grens zou men bijv.
kunnen stellen op f. 10.000 voor gehuwden, verhoogd
met f. 500 voor elk kind, om deze grens daarna gedurende,
een aantal jaren’met f. 500 te verlagen tot de grens bereikt
is, die men op den duur zou willen handhaven om in aan-
merking te mogen komen voor de huur van een woning,
waarvan de Overheid in de ‘exploitatiekosten bijdraagt.
Voor degenen die aldus zullen moeten verhuizen zou men
de overgang kunnen vergemakkelijken door een premie
toe te kennen van bijv. twee maanden huür van de nieuwe,
dLiurdere woning. Uiteen oogpunt van verdelende recht-
vaardigheid lijkt mij een dergelijke maatregel stellig gemo-
tiveerd. Het zou mij niet verbazen indien aldus door het
gedwongen verschuiven van de vraag van goedkopere
naar duürdere woningen door degenen, die in staat geacht
moeten worden de huur van die duurdere woningen té
kunnen betalen, een hoeveelheid woningen voor minder
draagkrachtigen ter beschikking zou komen die uitgaat
boven een geheel jaarcontingent van iulke woningen,
welk effect
bij
elke verlaging van de gestelde grens zal
worden herhaald.
Ook in het fiscale vlak zijn maatregelen denkbaar,
welke een gunstige invloed kunnen uitoefenen op een
betere verdeling van de woonruimte. Zo zôu men de perso-
nele beksting zo kunnen wijzigen, dat tegenover een, ver-
laging van déze belasting naac de grondslag huurwaarde’
zou komen te staan een nieuwe grondslag ,,woonruimte”,
waarbij het voorwerp van heffing bestaat in het ter be-
schikking hebben van een groter aantal nuttige m
2
woon-
ruimte dan minimaal nodig wordt geacht. Een dergelijke
heffing behoort in verband met het bedoelde effect niet
langer te
,
worden gehandhaafd dan, tot op het moment
waarop de woningnood vrijwel verdwenen is.
Utrecht.
C. P. A. BAKKER.
7-f21960
1163
de Zes hun vrijheid van handelen opgaven. De Zeven zijn
op die punten niet van enige toestemming afhankelijk
en kunnen dus hier zuiver egoïstisch te werk gaan, terwijl
de mogelijkheid tot snellere en – zeer belangrijk – tot
geheime beslissing open blijft. Wie industrialisatie van ons
land voorstaat, zal deze eerste mogelijkheid dus dienen
af te wijzen.
Het feit dat de Zes Iid-stâten onder deze ongelijkheid
zouden komen te lijden, betekent niet, dat zulks ook met
alle onderdelen van hun bedrijfsleven het geval zou zijn
en wel omdat belangrijke delen van het bedrijfsleven steeds
beweeglijker worden. Het vestigen van uitbreidingen in
het buitenland, vooral wanneer dit buitenland tot dezelfde
markt behoort, wordt steeds eenvoudiger. Het zou dan
ook in gevâl van aansluiting van de Zes bij de Zeven
kunnen blijken, dat men de knelpunten niet zou vinden
door ,,deflections of trade”, doch door ,,deflections of
investments”, en eenmaal een belangrijk ,,deflected invest-
ment” ontdekt, krijgt men dit volgens de zwakke opzet
van de E.V.A. in onderling overleg niet meer opgeruimd.
Uit het hiervoren gestelde volgt, dat de belangen van de
Zes lid-staten en van hun bedrijfsleven inzake aansluiting
van de E.E.G.
bij
de E.V.A. voor een belangrijk deel
te.gengesteld liggen en wel mcer naarmate het bedrijfsleven
over meer vestigingen binnen de Zeven beschikt.
In de aanhef is gesteld dat er eigenlijk slechts twee
mogelijkheden zijn om te komen tot verdere economische
eenwording van West-Europa. Als derde mogelijkheid
wordt dikwijjs gewezen op de zgn. praktische, of gelijk
velen liever zeggen, de pragmatisèhe aanpak, waarbij knel-
punten in het vrije verkeer van goederen zouden moeten
worden opgeruimd naarmate deze zich ‘voordoen. Dit is
een lapmiddel, waarmede geen verdere eenheid kan worden
verkregen en dat
bij
toepassing tot gevolg zal hebben het
verlangen naar eenheid te temperen. Hoe dit ook zij, ook
hier bestaat, om dezelfde redenen, het gevaar van het
aantrekkelijker maken van investeringen
bij
de Zeven in
plaats van binnen de Zes. In dit verband nog één opmer-
king: men hoort vaak dat ons land voor zo en zoveel naar
dit of dat land van
de Zeven exporteert en dat dus een
brug geslagen moet worden over een steeds breder wor-
dende kloof. Afgezien van de mankheid van de vergelijking
(zo’n brug verzakt of stort in), zou het wel eens kunnen
gebeuren, dat een deel van het geïnteresseerde bedrijfs-
leven later – zonder het misschien thans te bevroeden –
over zo’n ,,brug”, indien ,,stevig” geslagen, het land ver-
laat om zich aan de andere zijde te vestigen.
6+7=1.
Laten
wij
thans de tweede mogelijkheid bezien om tot
verdere eenwording op economisch gebied van West-
Europa te geraken, nl. aansluiting van enkele if vtn alle
lid-staten van de Zeven
bij
de Zes. Wat zou hier de voor-
opstelling van het gelijktrekken en van het gelijkhouden
betekenen voor de Zeven? Zou er veel, misschien te veel,
van hen verlangd worden? Natuurlijk zal geen der Zeven
willen erkennen, dat men bij een samengaan voor het
eigen bedrijfsleven een bevoorrechte positie boven dat in
de Zes verlangt. Om die erkenning te vermijden, wordt
door alle Zeven beweerd dat de E.E.G. het recht zou
hebben zich met vrijwel alles op economisch gebied te
bemoeien en dat dit veel te ver gaat, terwijl door enkele
landen naar ‘voren wordt gebracht dat zij bij toetreding
tot de Zes hun neutraliteit zouden verliezen en dat dit te
gevaarlijk zou zijn. Door Engeland wordt zijn belang bij
elk aandeel
‘Vereenigd.
Bezit v
3
n
18
94′
vormt in
feite een
deskundig
samengestelde
aandel en
portefeuille
Dit is mogelijk, omdat ‘Ver-
eenigd Bezit’ een beleggingsmaat-.
schappij is, die de gezamenlijke
inbreng van haar aandeelhouders
belegt in ruim 175. zorgvuldig
geselecteerde fondsen. Zodoende
wordt een belang verkregen bij
tal van bedrijfstakken in bin-
nen- en buitenland. Elk aandeel
‘Vereenigd Bezit van 1 894’
verschaft U een aantrekkelijk
rendement met beperking van
risico.
Alle banken en commissionairs
kunnen U inlichten.
N.V.VEREENIGD
BEzITVAN 1894
De voordelen van aandelenbezit met
beperking van risico.
WESTERSINGEL 84, ROTTERDAM
(ï. M.)
1164
7-12-1960,
het Gemenebest met zijn onderlinge tariefpreferenties naar
voren geschoven.
Hieronder wordt de vraag behandeld, of de E.E.G.
inderdaad vrijwel het gehele economisch bestel omvat.
Op de zo tere aangelegenheid van het neutraliteitsverlies
wordt hier niet ingegaan. Het Engelse beroep op het
Gemenebest is steekhoudend, doch zowel de Zeven als
de Zes laten merkwaardigerwijze de hiermede samenhan-
gende preferenties te zwaar wegen. Het zijn immers niet
zozeer de verschillen in tarief, die een als oneerlijk ge-
voelde bevoorrechting scheppen. Voör tariefsverschil len
bij grondstoffen kan men regelingen ontwerpen, die zo
nodig de gelijkheid in uitgangspünt herstellen, omdat het
hier vaste grootheden betre. Verschillen evenwel in han-
delspolitiek – in anti-dumpingpolitiek bijv. – brengen
soms plotseling opkomende sterk wisselende en niet te
waarderen ongelijkheden teweeg. Hiervoor kan geen tech-
niek tot herstel van de gelijkheid in uitgangspunt worden
gevonden. Vandaar dat voor een gemene markt ongelijk-
heid in tarieven verbonden aan een gemeenschappelijke
handélspolitiek te verkiezen is boven een douane-unie
zonder gelijke handelspolitiek; althans zo ligt het voor de
Zes.
De E.E.G.-bemoeienis.
Stelt een land door toetreding tot de E.E.G. en daar-
mede door aanvaarding van de gelijkstelling zich bloot
aan een vrijwel onbeperkte inmenging op economisch
gebied van de zijde van zijn partner-landen? Geenszins;
dat land verkrijgt immers op verschillende gebieden het
recht van veto,
terwijl
overal daar waar een gekwalifi-
ceerde meerderheid voorgeschreven is, een betrekkelijk
kleine minderheid een bepaalde inmenging kan voorkomen.
Bovendien mag de E.E.G. zich volstrekt niet met alles
op economisch gebied bemoeien.
Beleid bjj meerderheid en bjj veto-recht voor allen.
Het verdrag eist op allerlei gebied het door middel van
verordeningen e.d. nader uitwerken van de aangegeven
beginselen; men kan dit met generieke wetgeving verge-
lijken. Deze ,,generieke wetgeving’ geschiedt gedeeltelijk
bij meerlerheid en gedeeltelijk in samenwerking, in coör-
dinatie en door harmonisatie. Voor zover het verdrag bij
deze opbou.v een meerderheidsbeslissing voorschrijft, is
een gekwalificeerde meerderheid verlangd, waardoor de
kans om door de meerderheid gebonden te worden ver-
kleind is. Samenwerking, coördinatie en harmonisatie be-
tekenen veto-recht v6or ieder; de deelnemers aanvaarden
waar dit voorgeschreven is wel een verplichting, doch
kunnen niet door een meerderheidsbesluit worden ge-
dwongen op een bepaalde wijze een en ander na te komen.
Hoe eerder een land toetreedt, hoe meej invloed het
zal uitoefenen op de opbouw van de E.E.G. Ten gevolge
van het feit dat bij gekwalificeerde meerderheid een kleine
minderheid iets kan tegenhouden, krijgt het de mogelijk-
heid meer invloed op de opbouw uit te oefenen dan uit
zijn belangrijkheid voortvloeit en wel omdat het de door-
slag kan geven
bij
het steunen van een tot dan toe te kleine
minderheid.
Naast ,,generieke wetgeving” staat het regeren en dit
doet de Commissie, waarbij de meerderheid beslist. Ook
op het regeren zal éen toetredende staat – door aanwij-
zing van een Commissielid – invloed uitoefenen, al wordt
dit soms niet toegegeven; de leden van de Commissie
zouden immers in
hun
denken
en
handelen klein-Eu-
ropeanen zijn.
.
BESCHERMING
*
TEGEN GELD-
*
Begrenzing
van de
NTWAARDING
O
*
*
bemoeienis.
Belangrijker lijkt
4
.
11
NTERUNIE
*
*
de vraag: tot hoe-.
ii
ver strekt
zich de
* *
bevoegdheid van de
Vraag Uw bank
*
E.E.G. tot inmen-
of commissionair
*
ging uit én in welke
mate kan dus bijv.
(adverfe,$ie)
de E.E.G. zich ke-
ren tegen van over-
heidswege verleende en nog te verlenen kunstmatige voor-
sprongen? Als men de overheidstaken beziet, die volgens
het E.E.G-verdrag zijn overgedragen, komt men tot de
volgende begrenzing:
het verdrag stelt regels omtrent de
inkomensvorniing, m.a.w. het stelt het kader voor het ver-
dienen van het nationaal inkomen.
Het bemoeit zich niet
met de wijze waarop dat inkomen wordt besteed. Zo is
met name het budgetrecht onaangetast gebleven. De deel-
nemende staten behouden de macht hun belastingen
(non-dicriminatoir) vast te stellen en zij behouden de
macht deze naar goeddunken te besteden (non-discrimina-
toir) verdere regels te stellen omtrent de vertering van het
niet-belaste deel van het nationaal inkomen. Er is dus een
,,vrijwel natuurlijk aandoende” grens getrokken.
De grens is misschien niet overal even scherp gelegd,
doch zij valt te onderkennen. Er is één belangrijke uitzon-
dering, ni. het beleid ingeval van betalingsbalansmoeilijk-
heden. En hier is in de grond misschien niet eens sprake
van een uitzondering. Hoe dit ook zij, dit conjunctuur-
beleid is onder de hoede van de E.E.G. gebracht, evenwel
niet per meerderheidsbeleid, doch op basis van samenwer-
king en coördinatie. Alleen wanneer een deelnemer maat-
regelen gaat nemen om het evenwicht in zijn betalings-
balans te herstellen, kan met een meerderheid opgetreden
worden om de eigen belangen tegenover de zich in moeilijk-
heden beindende partner te beschermen.
Nu mag men overigens wel aannemen, dat de E.E.G.
ertoe zal neigen haa’r bemoeienis binnen de getrokken
grens tot het uiterste uit te strekken teneinde steeds meer
het op eigenbelang ingestelde beleid van de partner-over-
heden uit te schakelen. Anderdeels zal de weerstand van
de zijde van de deelnemende staten tegen het opgeven
van het recht op eigen bemoeienis buiten die grens groter
worden naarmate de bemoeienis binnen die grens groeit.
Conclusie.
Men mag concluderen dat de tweede mogelijkheid
(6 + 7 = 1) in economisch opzicht meer zal Voldoen dan
de eerste (7 ± 6 = 8), omdat de gelijkstelling hierbij, bin-
nen bepaalde perken, meer tot haar recht komt. Langs
welke lijn de Zes en de Zeven ook tot overeenstemming
zullen komen, het lijkt niet te gewaagd te voorspellen,
dat – zo hierbij al niet terstond van een behoorlijke mate
van gelijkstelling zal worden uitgegaan ,- deze zich be-
trekkelijk spoedig zal weten door te zetten. Men ontkomt
er niet aan: eenmaal grenzen tussen markten opgeheven,
zal de rechtvaardigheid drijven naar gelijkheid in behan-
deling van het bedrijfsleven van de zijde van de overheden.
‘s-Gravenbage.
Mr. G. A. VAN HAEFTEN.
7-12-1960
1
1165
Pensioen, geen secundaire arbeidsvoorwaarde!
Wanneer ambtenaren salarisverhoging krijgen, hetzij
door promotie, hetzij door herclassificatie, hetzij door
,,loonronden”, hétzij door het toekennen van een perio-
diek, weten niet alleen zij maar ook de Regering, dat deze
salarisverhoging gevolgen heeft t.a.v. het pensioen, dat
procentueel met het, salaris verbonden is. Nu zijn
wij
wel-
iswaar gewend aan de indeling van pensioenen bij de
secundaire arbeidsvoorwaarden, maar voor de ambte-
narenpensioenen is de verbinding salaris-pensioen zé
hecht, dat hun pensioen als sequeel van het salaris kan
worden beschouwd. Deze pensioenen moeten dan ook tot
de primaire arbeidsvoorwaarden worden gerekend.
Hoe staat het nu hiermede in het particuliere bedrijfs-
leven? Dâr liggen -. zo mogen
wij
de huidige toestand
wel karakteriseren – deze zaken niet zo duidelijk. Immers,
slechts zéér weinige werkgevers
zijn
zo optimistisch (en
onvoorzichtig) geweest,dat zij de pensioentoezegging heb-
ben vastgeknoopt aan het laatst verdiende loon of aan
het gemiddeld verdiende loon over de laatste drie of vijf
jaar v66r de pensioendatum. De Stichting van den Arbeid,
die 1 april
1955
haar oordeel gaf over wat als ,,redelijke
totale ouderdomsvoorziening bij i’olledig volbrachte dienst-
tijd van
bijv.
40 jaar” moest wordèn beschouwd, noemde
een percentage van 60 â 70 redelijk. Bewust is in het mid-
den gelaten, wat onder ,,loon” moet worden begrepen
en ôf onder ,,loon” moet worden verstaan het gemiddeld
verdiende dan wel het laatstelijk verdiende loon.
De laatstgenoemde interpretatie is sociaal gezien de
enig juiste, omdat dan pas een redelijke oudedagsvoorzie-
ning – het oogmerk van elke pensioenregeling – ver-
werkeljkt wordt (en dan nog onder vôorbehoud van aan-
passing aan wijzigingen van de koopkracht nâ de fixatie!).
De hier gestelde sociaal-absolute norm kan echter de
facto nimmer als uitgangspunt van een concrete toezeg-
ging dienen: elke verantwoorde pensioenregeling blijve
steeds het compromis tussen de financiële mogelijkheid
– die voor elke onderneming en in elke bepaalde situatie
weer anders ligt – en de sociale wenselijkheid. Dit is
derhalve
bij
uitstek een terrefn, waarop samenwerking
tussen werknemers – veelal in georganiseerd verband –
en werkgevers binnen èen gedifferentieerde loonpolitiek,
vruchtbare resultaten zou kunnen afwerpen
1).
Daar, waar het effect der feitelijke pensioentoezegging
achterblijftbij de sociaal wenselijke en door de Stichting
van den Arbeid vastgestelde norm, zal derhalve een aan-
passing van de pensioenen moeten plaatsvinden, hetgeen
in feite dan ook door het bedrijfsleven wordt geëffctu-
eerd. Storting van backservice in de vorm van koopsom-
men, telkens wanneer en voor zôver de winsten dit toe-
laten, of gefinancierd in de vorm van inhaalpremie, is dan
ook gebruikelijk. Anders gezegd: de morele, sociale aan-
spraak vindt dan haar honoreuing in een optrekking van
het pensioen. De consequentie van deze gedachtengang
is deze, dat daar ‘vaar het loon
stijgt
tevens een stijging
1)
Natuurlijk is het schrijver dezes bekend dat er ook wel
pensioenregelingen bestaan, waarbij het verband tussen loon
en pensioen niet aanwezig is, bijv. in die gevallen waarin.een
vast bedrag per dienstjaar aan pensioen wordt toegekend. De
norm van de Stichting van den Arbeid zal echter ook in die
gevallen als toetssteen blijven gelden.
van latente, moreel, geïndiceerde backservice optreedt,
waarvoor vroeger of later de rekening wordt gepresen-
teerd.
Hoe groot is deze latente backservice? Een globale,
eenvoudige berekening is mogelijk. Een loonsverhoging
van f. 1 per week resulteert in een jaarlijkse som van rond
f. 50. Houden
wij
het effect van de A.O.W. op het totale
pensioeninkomen in het oog, dan leidt volgens de norm
van de Stichting van den Arbeid een percentage van 1 per
dienstjaar, althans voor de arbeiders, tot het redelijk
geachte pensioen van 70 pCt. De erkenning daarvan impli-
ceert tevens de toekenning van een backservice, die – bij
gelijke loonsverhoging – voor de werknemer met vele
dienstjaren aanzienlijk groter is dan voor zijn jongere
collega. Gaan wij uit van 1 miljoen werknemers, die allen.
f. 1 loonsverhoging per week ontvangen, dan kan op grond
van de leeftijdsopbouw – meer jongeren, minder ouderen
– de backservice gemiddeld op ca. 15 dienstjaren worden
bepaald, d.w.z. op 15 maal 1 pCt. is 15 pCt. van f. 50
is f. 7,50 oudedagspensioen en rond f. 4,50 weduwepen-
sioen. Voor een 40-jarige, dus een man met 15 backservice-
jaren, betekent dit een koopsom tussen de f.
55
en f. 60.
Voor 1 miljoen werknemers komen wij dan op een latente
bakservice van f. 55 â f. 60 mln.
Wil men dit bedrag gaan financieren via een inhaal-
premie, dan moet men er rekening mee houden dat de
zwaarste backservice-last van de oudsten nog in hun
werkperiode moet worden gefinancierd, zodat met af lo-
pende bedragen is te rekenen. Weet elke werkgever, dat
f. 1 loonsverhoging netto hem, inclusief sôciale lasten
enz., thans ongeveer f. 1,30 kost, dan moet hij er boven-
dien rekening mee houden dat financiering van de latente
backservice over deze f. 1 hem nog eens een backservice-
bedrag van ca. f.
55
kost, of wel dat, gefinancierd via
inhaalpremie, de eerste jaren gerekend moet worden met
tenminste 12 â 15 pCt. van deze. f.
55
of zeker IS pCt.
van de loonsverhoging extra, d.w.z. in totaal niet f. 1,30
doch ca. f.
1,45.
Het komt er-dus op neer, dat elke f. 1
per week loonsverhoging gedurende het eerste jaar ge-
middeld hetzelfde bedrag aan latente backservice oproept.
Het niet rekening houden met deze latente backservice is
dan ook m.i. struisvogelpolitiek.
Nu is elke loonpolitiek ook welvaartspolitiek, die niet
alleen op de loontrekkenden doch ook op de zgn. achter-
blijvers afgestemd behoort te zijn, daar deze anders nog
meer zouden achterblijven. Nâ hun pensioendatum zouden
ook de nû loontrekkenden, bij verwaarlozing van de be-
langen der achterblijvers, in het gedrang komen. Men
denke hierover niet geringschattend. Sedert 1945 is het
loonniveau aanzienlijk gestegen. Slechts weinige oude-
dagsvoorzieningen, inclusief A.O.W., staan op dit ogen-
blik op een voldoende niveau. Hierbij denk ik nog niet
eens aan 60 pCt., laat staan aan 70 pCt.! Ja, voor vele
werknemers is nog geen enkele voorziening buiten de
A.O.W. getroffen. Het bedrag aan latente backservice dat
op honorering wacht, durf ik niet te schatten, doch de
orde van grootte ligt in vele miljarden.
De huidige conjunctuur laat een zekere ruimte om ten
behoeve van de achterblijvers de achterstand op pensioen-
gebied geleidelijk in te halen. Deze achterstand is zo groot,
1166
7-12-1960
Het systeem van loonvormlng
Op de vergadering van de Vereniging voor de Staat-
huishoudkunde zijn de preadviezen van Drs. J. H. Derksen,
Drs. J. M. den Uyl en Prof. Dr. H. J. Witteveen over het
onderwerp: ,,Het systeem van loonvorming” behandeld.
De probleemstelling was: aan welke vereisten dient de loon-
vorming hier te lande te voldoen uit een oogpunt van econo-
mische groei, produktiestructuur, inkomensverdeling en
ociale verhoudingen, daarbij voorts gelet op het aspect van
de conjunctuurbeheersing, de stabiliteit van de geidwaarde
en de verhouding tot het buitenland; welke zijn de conse-
quenties hiervan ‘voor het systeem van loonvorming c.q.
loonpolitiek?
Na een korte samenvatting van de preadviezen wordt
een beknopt overzicht gegeven van de discussie.
Preadvies_Drs. J. H. Derksen.
Drs. Derksen meent dat uit een oogpunt van
economi-
sche groei
geen bijzondere eisen aan de loonvorming wor-
den gesteld. De Overheid heeft immers geen opdracht, een
bepaalde uitzonderlijke economische groei tot stand te
brengen. Het aspect van de
produktiestructuur
leidt tot de
conclusie dat het stelsel van loonvorming, micro-econo-
misch gezien, voldoende bewegingsvrijheid moet toelaten,
opdat de arbeid naar de meest rendabele aanwendings-
plaatsen kan worden getrokken. Deze vrijheid moet niet
alleen voor de bedrijfstakken, doch ook voor de afzonder-
lijke ondernemingen gelden. Het wordt niet mogelijk ge-
acht een stringent verband te leggen tussen de loonvor-
ming en een positief gewaardeerde inhoud t.a.v. het begrip
inkomensverdeling,
zodat in dit kader geen vereiste aan de
,,loonvorming hier te lande” wordt gesteld. Het kernwoord
,,achterstand” bij de loonbesprekingen impliceert een
waarde-oordeel en een norm, welke op tegenstrijdige wijze
wordt geïnterpreteerd. Diegenen, die evenals de preadviseur
(vervolg van blz. 1166)
dat deze niet door een verhoging van loneh, d.w.z. van
de welvaart der werkenden, nog meer mag worden ver-
groot. Evenmin mag de bestaande marge voor de margi-
nale of bijna marginale ondernemers door loonsverhoging
worden opgesoupeerd, daar juist
bij
deze zwakkere broe-
ders de grootste achterstand valt in te halen. Of ,,achter-
stand” een begrij, i, dat zou mogen worden gebruikt in
de strijd om verbetering van het loon, laat ik in het midden.
In feite wbrdt het gebruikt. Maar de verwaarlozing van
wat het sequeel van elk loon behoort te zijn, het uitge-
stelde loon, zoals pensioen (en het recht daarop) wordt
genoemd, eist onze aandacht bij voorrang op.
Schrijnender dan elke achterstand in de loonsector is
de achterstand op pensioengebied. De stemmen van de
werkenden spreken in en via de vakorganisatie; de stem-
rnën van de açhterblijvers weerklinken te zwak. Alleen
door de solidariteit van de werknemers en het groeiende
verantwoordelijkheidsbesef van de werkgevers kan –
binnen een politiek van waardevast geld en in
–
het kader
van een welbegrepen welvaartszorg – het vraagstuk van
de oudedagsverzorging zijn oplossing vinden.
Amsterdam.
LOD. S. BELJTH.
niet geloven dat rechtvaardigheid en gelijkheid naar hun
aard samenyallen, -missen een fundering voor de veel ge-
hanteerde ,,achterstand”. Anders ligt deze zaak
bij
normen,
die voortvloeien uit afspraken tussen werkgevers en werk-
nemers. Deze afspraken berusten echter niet op enig
innerlijk normatief gegeven.
De ,,achterstand” komt ook ter sprake bij de behande-
ling van de
sociale verhoudingen,
waarbij de ,,arbéidsvrede”
door de preadviseur als norm wordt gesteld. De gedachten-
gang van de voorstanders van de achterstarid-leer, die een
gedifferentieerde loonvorming verwerpen, is niet con-•
sistent. Zij zijn immers in het algemeen wel aanhangers
van het stelsel van werkclassificatie met als maatstaf de
schaarste aan de voor de functies vereiste eigenschappen
en vaardigheden. –
Waarom dan ethische bezwaren, indien de schaarste aan
bepaalde arbeidskrachten tot een verschillende beloning in
onderscheiden bedrijfstakken en/of ondernemingen leidt?
Hier is een tegenstrjdigheid, welke slechts wordt opgelost
door het in beide gevallen aanvaarden van de relatieve
schaarste als orde-scheppend element. Een tweede incon-
sequentie is het zonder meer aanvaarden van de verschillen
van het reële loonniveau in verschillende landen, terwijl
deze verschillen in het algemeen- aan produktiviteitsver-
schillen worden toegeschreven.
De noodzaak om onze
export
te handhaven maakt een
globale overheidsinvloed ten behoeve van de
conjunctuur-
beheersing
aanvaardbaar, zolang de achterstandtheorie nog
vele aanhangers blijkt te hebben. Er bestaat een drievoudige
samenhang tussen loonvorming en
geldwaarde.
Allereerst
de, soms schoksgewijze, verandering van de verhouding tus-
sen de totale loonsom en de hoeveelheid voor aankoop
beschikbare goederen. Voorts het importeren van geldont-
waarding van – onze buitenlandse handelspartners. Ten
derde is het denkbaar, dat de prijzen• door ondernemers
kunstmatig hoog worden gehouden, waardoor het reële
loonpeil in gevaar zou worden gebracht. Een samenvatting
van de behandeling van deze drie relaties valt buiten het
korte bestek van, dit artikel. De
economische integratie
noodzaakt rekening te houden met de opvattingen in andere
landen. In onze vijf E.E.G.-partnerlanden verwacht deze
preadviseur in de toekomst geen sterke, veelomvattende
overheidsinmenging. –
De consequenties van ‘zijn betoog voor
het systeem van
loon vorming, c.q. loonpolitiek
worden samengevat in de
wens naar volledige vrijheid t.a.v. ‘de loonvorming, zowel
voor de onderneming als voor de bedrijfstak. Een globale
overheidsinvloed is aanvaardbaar vanuit een oogpunt van
conjunctuurbeheersing, sociale verhoudingen en van
stabiele geldwaarde. In al deze gevallen echter slechts
zolang de loondifferentiatie, welke met een stelsel voor de
bedrjfsgenoten samenhangt, nog niet consequent wordt
aanvaard. IDe produktiviteitsontwikkeling wordt vastge-
houden als belangrijk-criterium. Bij de beschouwing van
de hiertegen aangevoerde bezwaren wordt erop gewezen,
dat zelfs de meest nauwkeurige ,,ex post”-berekening
slechts een uitgangspunt voor een prognose op kan leveren.
De voor de loonhoogte werkelijk relevante produktiviteits-
norm berust op een schatting van feiten. in de toekomst,
7-12-1960
–
‘
1167
waartoe de ondernemer de aangewezen man is. Na een
begripsbepaling wordt geconcludeerd, dat het er weinig
toe doet of men de rentabiliteit dan wel de produktiviteit
als norm kiest. –
Het beeld van een actuele loonpolitiek, zoals deze
preadviseur dit wenst, resumeert hij als volgt:
Bedrijfsgenoten aanvaarden de verantwoordelijkheid
voor de vaststelling van eigen arbeidsvoorwaarden en zijn
in deze zaak in beginsel vrij. De hieruit voortvloeiende
differentiatie wordt geaccepteerd.
De verantwoordelijkheid wordt t.a.v. de lonen in
hoofdzaak gedragen in bedrijfstakverband; t.a.V. de zgn.
secundaire arbeidsvoorwaarden genieten ook de individuele
ondernemingen grote vrijheid.
Een orgaan, toegerust met publiekrechtelijk gezag,
maar zo dicht mogelijk staande bij de bedrijfsgenoten,
oefent een preventief toezicht uit: In de huidige maat-
schappelijke organisatie in Nederland kan dit een orgaan
zijn, dat past in de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie
(eventueel na een daarvoor noodzakelijke wijziging van
de Wet Bedrijfsorganisatie). Voor de centrale Overheid
is dan in dezen geen taak weggelegd.
Het toetsend orgâan oefent een globaal toezicht uit,
in die zin, dat aan de voorstellen, waaromtrent tussen be-
drijfsgenoten overeenstemming bestaat, slechts goedkeuring
wordt onthouden, wanneer erkende algemene economische
en/of sociale doelstellingen daartoe nopen.
Het toetsend orgaan kan arbeidsvoorwaarden vast-
stellen, wanneer partijen in een geschil dit verzoeken. Op
eigen initiatief een bindende beslissing in een geschil
nemen, doet dit orgaan slechts wanneer de bovenbedoelde
algemene doelstellingen dit onvermijdelijk maken. In deze
gevallen laat het toetsend orgaan zich mede leiden door
de produktiviteitsontwikkeling als globaal richtsnoer.
Preadvies Drs. J. M. den
Uyl.
Drs. J. M. den Uyl stelt in zijn
inleiding
dat de knel-
punten van de loonvorming in de huidige maatschappelijke
ontwikkeling enerzijds in de aanzuigende kracht, die van
volledige werkgelegenheid op het loonpeil uitgaat en ander-
zijds in de ongelijkheid en onevenwichtigheid van de
inkomensverdeling liggen. Voorts wijst hij erop, dat de
economische theorie nog grote gaten toont inzake de rol
van de loonvorming in de inkomensverdeling. Met het
vraagstuk van de loonpolitiek, zoals zich dit thans voor-
doet, is meer gemoeid dan alleen iets meer of minder dif-
ferentiatie, daar een modern structuur- en conjunctuur-
beleid niet zonder dit instrument kan.
Bij de behandeling van de loonpolitiek als middel in het
structuurbeleid
wordt de kritiek op het zgn. statische uit-
gangspunt van het beginsel van gelijk loon voor gelijke
arbeid beantwoord. Hierbij wordt erop gewezen, dat het
de voorkeur verdient in de loonpolitiek op het marktme-
chanisme vooruit te grijpen. Aldus voorkomt men sociaal
ongewenste. loonverschillen en welvaartsverschillen. In de
tweede plaats wordt, aan de hand van empirische gegevens,
betwijfeld of door loonverschillen de mobiliteit van de
arbeid in enigszins belangrijke mate wordt bevorderd.
Eveneens met behulp van empirische gegevens wordt ten
derde gesteld dat de bedrijven arbeiders kunnen aantrekken
zonder hoger loon, eenvoudig door werkgelegenheid aan
te bieden. Ten vierde zal ook bij gelijke lonen voor gelijke
arbeid herdistributie van arbeidskrachten plaatsvinden,
indien de loonhoogte wordt afgestemd op de gemiddelde
nationale produktiviteit.
Een optimale allocatie van arbeidskrachten vergt ver-
schillen in functielonen overeenkomstig de ,,long run”-
schaarsteverhoudingen’ van de verschillende eigenschappn,
die voor de uitoefening van de onderscheidene functies
onontbeerlijk zijn (taak van de werkclassificatie). Wanneer
echter bewust wordt gestreefd naar een bedrijfstak: én
ondernemingsgewijze differentiatie van lonen en salarissen
op grond van de produktiviteitsontwikkeling rijst de vraag,
wat er •van een gerationaliseerde verticale loonstructuur
overblijft.
Binnen het kader van het aspect van de economische
groei is een afweging noodzakelijk van de opbrengsten
van investeringen in kapitaalgoederen en van investeringen
in menselijke arbeid, met eventuële consequenties voor de
loonhoogte. Hiertöe worden empirischè gegevens hange-
voerd.
Voorts wordt de loonpolitiek als middel in de conjunc-
luurpolitiek
in beschouwing genomen. Uitgangspunt van
de voorstandérs van een geleide loonpolitiek is, dat de
overheidspolitiek ter beteugeling van de inflatie niet alleen
kan beruten op de budgettaire en monetaire politiek, doch
ook op zeggenschap t.a.v. de hoogte van het loonniveau
en de structuur van het loonstelsel moet steunen. Alleën
door de loonhoogte voor alle ondernemingen en bedrijfs-
takken af te stemmen op de gemiddelde produkth,iteits
stijging kan de loon’stijging in de hand worden gehouden.
De kern van de kritiek op de geleide loonpolitiek is dat
prijsverlagingen in bedrijfstakken met grotere produktivi-
teitsstijgingen dan de gemiddelde niet tot stand komen.
Hierdoor
stijgt
het prijsniveau en worden compenserende
loonronden onvermijdelijk. De voorstanders van de diffe-
rentiële loonbepaling menen dat met dit systeem de infia-
toire impulsen die
bij
algemene loonronden van loons-
verhoging in de grensondernemingen uitgaan, ontbreken.
De preadviseur meent, dat op de vraag
bij
welk loon-
stelsel het monetaire en budgettaire,beleid aan de ene
kant en de prijspolitiek aan de andere kant de grootste
kans heeft om afwenteling van loonsverhogingen in de
prijzen te voorkomen, slechts een onbevredigend antwoord
kan worden gegeven, omdat, onverschillig welk loonstelsel
wordt gehanteerd, het huidige instrumentarium tek6rt-
schiet. Dat wettigt de uitspraak van F. de Vries, dat be-
zinning op de economische orde geboden is. Eén der voor-
naamste gebreken van de loonpolitiek in de na-oorlogse
periode is het te laat invoeren van loonsverhogingen in
de opgaande conjunctuur geweest. Essentieel voor de
conjunctuurpolitiek is ,,timing” en het behoud van een
centrale coördinatie. Alsdan is het optreden van geringe
differentiaties uit conjunctuuroogpunt niet essentieel.
Binnen het kader van het vraagstuk van
de loonpolitiek
als middel
bij
de inkomensverdeling
wordt het hanteren
van het begrip arbeidsaandeel verdedigt tegen de kritiek
van o.a. Prof. Pen. Vervolgens wordt de opvatting van
een op een ijzeren loonwet gefundeerd constant arbeids-
aandeel bestreden. Een beschouwing van de maximali-
‘sering van het looninkomen leidt tot de conclusie dat een
eventuele vergroting van de totale loonsom door differen-
tiële loonsverhogingen afhankelijk is van de doëltreffend-
heid van een prijspolitiek die loonafwenteling tegenhoudt.
Winstdeling als middel tot verroting van het arbeids-
aandeel wordt van beperkte betekenis geacht. Hièrna
wordt de wenselijkheid van een wettelijk minimumloon
in beschouwing genomen.
De na-oorlogse geleide loonpolitiek
wordt op uitvoerige
wijze behandeld. Geconcludeerd wordt dat de hoofdrol
1168
7-12-1960
in het verzet hiertegen ,,motieven van ideologische aard”
zijn. De hierna geïntroduceerde
,,vrjere” loonpolitiek
wordt eveneens aan een , omvangrijke kritische analyse
onderworpen. Geconcludeerd wordt o.a. dat de norm
van de produktiviteitsontwikkeling niet kan worden ge-
hanteerd dan wel tot onaanvaardbare uitkomsten leidt.
Voorts is er een botsing tussen de beloofde vrijheid en
de praktische onvrijheid. Prof. Witteveens criterium van
de relatieve arbeidsschaarste wordt verworpen, daar het
zich
bij
een hoog peil van wèrkgelegenheid aan waar-
neming onttrekt.
Een hanteerbare loonpolitiek
in de gegeven politieke
situatie moet aan de volgende maatstaven voldoen:
een zo groot mogelijke
coördinatie
als met de on-
vermijdelijke differentiaties bereikbaar is;
overheidsbevoegdheid
met betrekking tot de loon-
zetting ten behoeve van regulering van de ontwikkeling
van de totale loonsôm;
zodanige prjspolitieke bevoegdheden van de Over-
hd
dat de opwaartse druk op het prijsniveau wordt
tegengehouden en prijsverlagingen worden bevorderd;
een zo snelle aanpassing van de loonontwikkeling
aan de gemiddelde nationale produktiviteitsstijging. dat
een verdere teruggang van het werknemersaandeel wordt
voorkomen.
In een nabetrachting wordt geconcludeerd, dat de loon-
politiek alléén geen oplossing kan- geven voor de opgave,
volledige werkgelegenheid, economisch evenwicht en de
structureel gewenste inkomensnivellering te verenigen.
Fundamenteel zijn twee gewenste wijzigingen in het
institutionele kader van onze samenleving: invoering van
een stelsel van verplichte winstdeling en een hervorming
van de structuur van de onderneming. Langs deze weg
kunnen bijv. prijsdalingen in sterke bedrijfstakken worden
afgedwongen.
Preadvies Prof. Witteveen.
In de
inleiding
wordt gesteld dat de vraagstelling de
loonstructuur kennelijk op de voorgrond plaatst, welke in
de eerste plaats van betekenis is voor ,,economische
groei, produktiestructuur, inkomensverdeling en sociale
verhoudingen”. Het andere aspect van de loonhoogte
is het algemene loonniveau.
De behatideling van de gewenste loonstructuur
gaat
uit van de regel ,,gelijk loon voor gelijke arbeid”, hetgeen
in een statische situatie een voorwaarde is voor de opti-
male produktiestructuur. Ook uit een oogpunt van in-
komensverdeling en sociale verhoudingen is deze regel
juist, vanwege haar evidente rechtvaardigheid.
Vervolgens worden de ,,gelijkmakende” loonverschillen
en de loonverschillen tussen ,,non-competing groups”
in beschouwing genomen. Geconcludeerd wordt o.a. dat
de onderlinge loonverschillen tussen de laatstgenoemde
groepen afhankelijk moeten zijn van de relatieve schaarste,
of m.a.w. van de verhouding tussen vraag en aanbod
voor elk van deze categorieën arbeidskrachten.
In een dynamische maatschappij bestaat echter naast de
bovengenoemde verschillen behoefte aan
dynamische
loon verschillen.
De functie daarvan ligt in het vergroten
van de mobiliteit van de arbeidskrachten in de door het
groeiproces gevraagde richting. Deze dynamische loon-
verschillen scheppen dus een uitdrukkelijke afwijking
van het beginsel van gelijk loon voor gelijksoortige arbeid.
Dynamische loonverschillen kunnen zich in drieërlei
opzIcht voordoen: 1. tussen bedrijfstakken; 2. tussen
7-12-1960
ondernemingen in één bedrijfstak; 3. tussen geografische
gebieden. De bedrijfstakken met de sterkste toeneming
van de arbeidsproduktiviteit behoeven niet steeds de grôôt-
ste beho’efte aan nieuwe arbeidskrachten te hebben. Ge-
concludeerd wordt dat de relatieve schaarste het cri-
terium is, dat tot de beste economische situatie leidt.
De analyse van het aspect van
de stabiliteit vati de
geldwaarde
leidt tot de conclusie dat de norm van de ge-
middelde arbeidspioduktiviteit alleen bruikbaar is voor
macro-economische toepassing. Voor de bepaling van de
meest wenseljke loonverschillen tussen bedrijfstakken
is deze norm geheél en al inadequaat.
Inzake
conjunctuurbeheersing
wordt opgemerkt, dat een
evenwichtige conjuncturele ôntwikkeling allerminst iden
tiek is aan een stabiele prijsontwikkeling. Men verwisselt
oorzaak en gevolg, wanneer men meent de conjunctuur
te kunnen beheersen door op kunstmatige wijze prijsstij-
ging tegen te gaan. In een
gesloten economie,
waarin met
de prijzen de lonen omhooggaan, is het echter onzeker
of de spanning tussen vraag en aanbod door loon- en
prijsstijging wel zal verminderen. In een
open econômie,
waarbij met vaste wisselkoersen woidt gewerkt, ligt •de
situatie echter geheel anders. Hier kan een stijging van
het loonniveau (afname export, toêname import – ge-
ringer binnenlands inkomen -, afremming consumptie-
en investeringsvolume)
wel
tot herstel van een evëntueel
verbroken evenwicht tussen vraag en aanbod bijdragën.
Beredeneerd wordt echter dat voor de beheersing van de
conjunctuur in de eerste plaats een ander instrument
dan de loonpolitiek moet worden gebruikt. De begrotings-
politiek biedt daartoe alle mogelijkheden. Indien evenwel
deze politiek niet slaagt, resteert bij een overmatige expan-
sie de keuze tussen het sterker doen stijgen van het loon-
niveau of een overspanning in het economisch leven te
laten voortbestaan. Het verdient dan de voorkeur de
stijging van het loonniveau
tijdig
in de expansie té bewerk-
stelligen.
Het gelijktijdig nastreven van conjunctuurbeheersing
en prijsstabiliteit vereist het hanteren van de wisselkoers
als instrument van economische p6litiek. Geconcludeerd
wordt dat in een infiatoire wereld het voorkomen van
inflatie in de eigen economie geen kwestie kan zijn van
loönpolitiek maar van wisselkoerspolitiek.
De preadviseur onderscheidt drie mogelijke
systemen
van loonvorming:
De Vrije loonvorming, waarbij de organisaties van
werkgevers en werknemers vrij zijn om met elkaar loon-
overeenkômsten aan te gaan.
–
De geleide loonvorming met een Vrij stringente
binding van alle lonen aan algemene ongedifferentieerde
,,loonronden”, waartoe de Overheid haar toestemming
moet geven.
–
De gedifferentieerde of vrijere loonvorming is
een tussenvorm. De onderhandelende partijen krijgen
hierbij meer vrijheid, echter slechts binnen zeer bépaalde
door de Overheid getrokken richtlijnen.
Een kritische beschouwing van de werking van de na-
oorlogse
geleide loon vorming
leidt o.a. tot de volgende
conclusies: een sterk nivellerende werking’ en het slechts
in beperkte mate overblijven van dynamische loonver-
schillen. De hierdoor ontstane loonstructuur is niet in
overeenstemming met het meest wenselijker pattoon. Bij
de beschouwing van de tôegepaste
gedifferentieerde loon-
vorming
wordt opgemerkt dat op enigszins langere ter-
mijn de produktiviteit als criterium voor de loonvorming
1169
volkomen ongeschikt is. De rentabiliteit zou eveneens
geen adequaat criterium voor de bedrjfstakgewijze loon-
vorming en dus voor de loonstructuur kunnen zijn. Een
hoge rentabiliteit vormt in het algemeen wel een indicatie
voor een gewenste expansie, doch de betreffende bottie-
necks kunnen evenzeer het kapitaal of leidinggevende
functionarissen betreffen.
De conclusie na de overweging van de verschillende
criteria
luidt, dat de loonverschillen zullen moeten over-
eenkomen met de relatieve schaarste aan arbeidskrachten
of m.a.w. met de werkgelegenheidssituatié. Het bezwaar
van de moeilijke meetbaarheid hiervan geldt ook voor de
produktiviteitsstijging en de rentâbiliteit. De relatieve
tekorten of overschotten aan arbeidskrachten zijn echter
voor werkgevers en werknemers in de bedrijfstak zeer
wel voelbaar. Daar dit criterium bovendien geheel parallel
loopt met de krachten, die in de praktijk bij de loonvorming
zullen werken, zou dit het beste bij een werkelijk vrije
loonvorming tot zijn recht kunnen komen.
Hierna worden de consequenties van een vrije loon-
vorming voor de otwikkeling van
het loonniveau
nage-
gaan. Bij vaste wisselkoersen zal het loont en prijspeil
zich vroeg of laat moeten aanpassen
bij
de ontwikkeling
buiten de grenzen. ‘in een infiatoire omgeving moet men
de lonen sterker laten stijgen, zodra zich eenl zekere span-
ning op de arbeidsmarkt begint te vertonen. Dit gebeurt
echter juist bij een vrije loonvorming.’
Bij het hanteren van de wisselkoers als instrument van
de economische politiek
kan een overspanning van’ de
economie door revaluatie worden voorkomen. Hierdoor
ontstaat een klimaat, waarin een vrije loonvorming niet
infiatoir behoeft te werken. De ervaring heeft aangetoond,
dat de loonbeweging in veel steikere mate afhankelijk is
van de situatie op de arbeidsmarkt dan van het gekozen
systeem van loonvorming.
Het thans toegepaste systeem van gedifferentieerde
loonvorming lijkt in beginsel weinig geschikt om een
niet-infiatoire ontwikkeling van het loonniveau te ver-
zekeren. Hierbij wordt gewezen op de magneetwerking
van de sterkere loonstijgingen en het optrekken van de
achterblijvers. De ,,coördinatie” kan inen hoogstens ge-
durende een beperkte tijd uitstellen.
• In de
conclusie
wordt vastgesteld, dat de loondifferen-
tiatie naar bedrijfstakken zich niet volgens het produkti-
viteitscriterium mag blijven ontwikkelen. Er moet een
nieuw stelsel van vrije loonvorming worden opgebouwd,
dat bewust gericht wordt op het natuurlijke markteven-
wicht. Bij een aanpassing van de wisselkoers lijkt het stellig
mogelijk om het stelsel van vrije loonvorming niet infiatoir
te doen functioneren. De .luidige situatie .vijst op een
,,fu ndamental disequilibrium”, waarvoor een revaluatie
van de gulden het’ aangewezen correctief zou zijn. Hier-
door ‘wordt het klimaat verkregen om in de komende
jaren een evenwichtige en Vrije loon- en prijsontwikkeling
te verkrijgen. Er moeten doelmatige maatschappelijke
kanalen en procedures voor het nieuwe systeem worden
geschapen. De S.-E.R. zou bijv. kunnen blijven aangeven,
welke stijging van het gemiddelde loonniveau wenselijk
en anvaardbaar zou
zijn.
Dit advies zou het uitgangspunt
kunnen vormen• voor vrije bedrijfstakgewijze loononder-
handelingen. Indien partijen niet tot overeenstemming
zouden kunnen komen, zou een arbitrageprocedure kun-
nen worden toegepast. De uitwerking van het institutio-
nele kader voor een nieuw systeem van Vrije loonvorming
kan volgens de preadvïseur beter in andere kring gebeuren.
De discussie.
In het’ onderstaande worden enkele fragmenten weer
gegéven van de discussie. Gedurende de . ochtendzitting
werden ,,solo-speeches” afgestoken; de middagzitting ving
aan met de modieuze panel:techniek. Tenslotte gaven de
preadviseurs een slotbeschouwing
Van de solisten willen wij enkele markante opmerkingen
weergeven van Mr. Mauritz, Prof. Andriessen, Prof. Har-
tog en Dr. Kohnstamm.
Mr. Mâuritz,
onderscheidde drie
systemen van loonvorming: het uniform, centraal geleide
systeem; het systeem met meer differentiatie en met een
centrale toetsing en ten slotte het systeem van vrije loon-
vorming. Spreker achtte het dubieus of men bij het tweede
systeem slechts met een globaal toezicht, hetgeen Drs.
Derksen voorstelt, zou kunnen volstaan. Hij ‘sprak zijn
voorkeur uit voor het nader uitwerken van het tweede
systeeii, doch wilde een ovérgang naar het derde systeem
niet uitsluitên zodra de verhoudingen meer stabiel zijn.
Prof. Witteveen verweet hij een te grote bereidheid tot
wijziging van de v’isselkoers.
Prof. Andriessen
karakteriseerde de drie preadviezen
resp. als een matige tevredenheid met het huidige systeem
(Drs. Derksen), eën nostalgie naar hetude, geleide
systeem (Drs. Den Uyl) en verlangen naar volledige vrij-
heid (Prof. Witteveen). Spreker verkoos een middenweg.
‘De opvatting van Prof. Witteveen is het meest extreem:
het voorstellen van volledige vrijheid is niet realistisch.
De loonpolitiek heeft immers een conjunctuur,politieke
functie. De door deze preadviseur voorgestelde wissel-
koersaanpassing past niet, in de internationale verhoudin-
gen. De differentiatie in het door spreker gewenste loon-
systeem moet meer worden geaccentueerd dan de vrijheid.
Met een’ dergelijk loonbeleid is doorberekening van de
loonkosten in de prijzen gemakkelijker tegen te gaan. De
produktiviteit achtte deze spreker nog steeds het . beste
criterium voor de loonvorming. De loonverschillen dienen
echter beperkt te blijven. De meting van Prof. Witteveens
criterium van de relatieve, schaarste zou resulteren in de
meest onbetrouwbare statistiek.
Prof. Hartog
zag de betalingsbalans en de mobiliteit
van de arbeid als de twee belangrijkste aspecten van het
probleem. De betalingsbalans is de belangrijkste factor’ bij
het bepalen van de ruimte’voor een loonsverhoging. Ten
behoeve van de mobiliteit van de arbeid is geen gedifferen-
tieerde -loonpolitiek vereist. Bij een uniforme loonzetting
fungeren namelijk de werkgelegenheidsverschillen, in plaats
van de loonverschillen, als mobiliteitsprikkels; Hieibij
werd dus de betrokken gedachtengang van Drs. Den Uyls
preadviës ondersteund.
Dr. Kohnstan?m
beklaagde zich allereerst al ,,micro-
economisch industrieel” over de esoterische gecompli-
ceerdheid van de preadviezen. Vervolgens verklaarde hij
zich oneens met de preadviezen.van Drs. Derksen en Prof,
Witteveen. De laatstgenoemde preadviseur huldigt welis
waar hetbeginsel ,,gelijk loon voor gelijke arbeid”, doch
gooit daarna de harmonische loonopbouw omver. Aan
deze preadviseur werd voorts gevraagd wat de praktische
betekenis van het begrip ,,natuurljk marktevenwicht” is.
Spreker kent alleen een- regionale arbeidsopdeling. Het
grondprobleem is dat de vakbeweging bij Vrije loonvorming
de sterkste troeven heeft. • ,
De paneldiscussie.
De panel had de bekende vaderlandse drievoudige
samenstelling. De wetenschap, de werkgevers en werk-
.1170
‘
7-12-1960
nemers waren vertgenwoordigd door res. Prof.. 1en,,
groter .winst,en en inyster,ingen. (In.dit. yerband ‘wees-
-‘
Prof. Bosman ;. Ir. Van der Pols; de heer, Kloos N.V.V,.) en
Prof. ,osari.chte,r, pp, debegçpzngdqor de elast,iciteit
Drs Boersma (C N V)
Prof Andiiessen fungeerde als
graad van het monetaire element De besparingen dienen
plaatsvervanger van de verhinderde K A B
ta
represennt
niet door lagere lonen doch door stimulering van vrijwil
Voorts werd uiteraard deelgenomen door de drie pre
lige besparingen te worden vergroot) Voorts brak Prof
adviseurs -Prof De Wolf nam de voorzittersfunctie waar
Pen een lans voor kwaliteitsverbetering van de arbeid,
Als eerste discussiepunt kwam
de doelmatige allocatie
waartoe de financiering van het benodigde onderwijs mo
van de arbeid
aan de orde Hierbij merkte Ir Van der Pols
gelijk moet zijn door voldoend hoge lonen Prof Andriessen
op dat loonverschillen niet nodig zijn voor de vereiste
verweet zowel Drs Derksen als Prof Pen eenzijdigheid
mobiliteit van de arbeid noch bij een ruime arbeidsmarkt,
De relatie met het buitenland speelt namelijk een grote
–
noch bij volledigé, werkgelegenheid. Prof. Bosman ‘stelde
rol.
dat te grote loonverschillen bij gelijke arbeid tot grote
Inzake het
aspect
van de sociale verhoudingen
consta
spanningen leiden Prof Witteveen antwoordde de loon
teerde de heer Kloos dat de na oorlogse nivellering van de
verschillen vergroteii’ de mobiliteit, hoewel, zij hirvan
lonen weinig problemen heeft opgeroepen. Dedenivellering
niet de enige oorzaak zijn
door de nieuwe loonpolitiek verwekt echter spanmngen
Het vraagstuk van
de relatie tussen’lonen en economische
De werknernrs,. die lagere lonen ontvangen, vatten ditop –
groi
leidde tot een scherpe aan’sal van Prof. Pen op het
als een maatschappelijke degradatie. De door Drs. Derkse
preadvies van Drs Derksen
i
c op de causaliteit lagere
geponeerde inconsistentie in de achterstand theorie werd
lonen – grotere investeringen Hiertegenover plaatste hij
door hem afgewezen de werkclassificatie stelt de objectieve
het voleiide orzakelijke verband: meercdnsiihptie T
verhoudingen.in de bëdrijven vast en’wordt algemeen aan-
(adv)
r.
..
,,’
.
–
,• –
– EEN SUGGESTIE:
WERKGEVERS
chenkt hun, die werkzaam’ zijn., in..,
uw onderneming, .ter
.
gelegenheid
i
van het Kerstfest. de verrassend
mooie
KALENOERACTIE PRO IUVENTUTE
‘
Postbus 7101 —Amsterdam Z°
–
PoslgÏro 51.74.00
Tele! (020) 79 09 49
–
–
IIMII,.l,’,L!.
HOU
5
IUI’H!’UII . ILU5i.5
S
10. IH’IIfln[PS 1155, IHILIHE
1t.v*v-
en j-.(cns, (1t
‘
.
iiKttNflFfl
–
Ul(i.L(f.
ij.euinvu’L-‘uJ
1′
–
en de qec.t ,it!
‘
•
-J12-1960
.
.. , ,
,
‘
.
. –
–
‘
1171
vaard. Daarentegen was Ir. Van der Pols van mening dat
de werkclassificatieresultaten tot spanningen kunnen leiden.
Op de vraag, of de loonpolitiek als
instrument van econo-
,nische politiek
ten behoeve van het interne en externe
economische evenwicht benodigd is, antwoordde Prof. Pen
bevestigend met een verwijzing naar de buitenlandse con-
currentie, het overbestedingsgevaar en de vaderlandse
bevolkingsgroei. Prof. Bosman beschouwde het als een
extra verdedigingslinie, aangezien de monetaire politiek
slechts na langere tijd effectief wordt. Prof. Andriessen
nam weer een tussenpositie in, i.c. tussen de beide voor-
noemde sprekers. Hij sprak van een zelfstandig instrument,
vooral ten behoeve van het reguleren van de strijd tussen
de pressiegroepen.
Prof. Witteveen verdedigde zijn
revaluatievoorstel.
Het
vroegere probleem: het door de bevolkingsgroei vereiste
opvoeren van de export door lagere lonen is nu gewijzigd
in: hoe komen we af van de overspanning in onze economie
ten gevolge van de exportgroei? Het aanpassen van ons
relatief lage loon- en
prijsniveau
kan het meest doelmatig
geschieden door revaluatie met het oog op de structurele
discrepantie. De internationale overeenkomsten vormen
hiertoe geen hindernis. Hij verwachtte dat de revalüatie niet
zal afstuiten op de starheid der prijzen, doch dat, zij het
met vertraging, de lagere invoerprijzen zullen worden
,,doorgegeven”. Overigens behoeft de benodigde export
niet in gevaar te komen, zoals andere panel-leden vreesden.
Indien vaste wisselkoersen worden gehandhaafd, is een
loonstijging gewenst, welke via een evenwichtige betalings-
balans tot ontspanningen zal leiden.” (Drs. Den Uyl be-
schouwde hiertoe de prijs in de vorm van werkloosheid te
groot). Spreker achtte bij vrije loonvôrming de loonpolitiek
als instrument van economische politiek niet gewenst. De
geleide loonpolitiek heeft overigens ook niet tot de gestelde
doeleinden geleid. De heersende angst voor een revaluatie
achtte hij overdreven. Een
loonstijging
heeft voor ‘de eco-
nomie als geheel toch een vrijwel soortgelijk effect
1
).
Bij de discussie over het systeem van loonv
t
orming
werd
allereerst de wenselijkheid van de produktiviteit als maat-
staf voor de loonstijging aan de orde gesteld. Prof. Pen
zag het als een redelijke norm, doch men moet er geen
dogma van maken. Schipperen is onvermijdelijk. De heren
Boersma en Kloos wezen, evenals Ir. Van der Pols, op de
moeilijke hanteerbaarheid. De keer Kloos constateerde
geknoei in de huidige praktijk,
hetgeen volgens Ir. Van dçr
Pols zijn oorzaak vindt in de complicaties bij het vast-
stellen van ‘een produktiviteitsstrend. Prof. De Wolf be-
twijfelde, of er voldoende statistische gegevens per bedrijfs-
tak aanwezig zijn. Hierna stelde hij de vraag, of een be-
drijfstakgewijze produktiviteitscriterium, aangenomen dat
meing hiervan mogelijk is, een juiste maatstaf voor loon-
differentiatie is. Prof. Pen wilde deze maatstaf hanteren in
combinatie met het werkclassificatiesysteem. Prof. Bosman
wenste dat de dynamische loonverschillen
bij
de toepassing
van het onderhavige criterium tot uiting komt, terwijl ook
coördinatie nodig is. Drs. Den Uyl wilde, indien differen-
tiatie per bedrijfstak wordt toegepast, niet de produktiviteit
(onhanteerbaar, evenals het criterium van het arbeids-
marktevenwicht), doch de rentabiliteit als maatstaf gebrui-
ken. De heer Kloos constateerde dat de produktiviteits
bepaling de resultante van machtsstrijd en een ex post
rationalisatie is.
1)
T.a.v. niet-werknemers is een vçrsçhillend effect waar-
schijnlijk..
Slotbetogen van de preadviseurs.
in het onderstaande worden enkele fragmenten weerge-
geven van de slotbetogen van de preadviseurs, waarin’o.a.
de gestelde vragen tijdens de ochtendzitting werden be-
antwoord.
Drs. Derksen
merkte naar aanleiding van ‘Dr. Kohn-
stamm op, wel
degelijk
een sluitend systeem te hebben
uitgewerkt. In tegenstelling ‘tot Prof. Witteveen is de diffe-
rentiatie voor hem niet een middel om iets te bereiken, doch
slechts een gevolg van zijn produktiviteitscriterium. (De
veelvuldige en gefundeerde kritiek op dit criterium werd
echter o.i. door spreker niet weerlegd). Loonpoliiiek is
slechts nodig zolang de publieke opinie niet rijp is voor
sprekers ideeën.
Drs. Den Uyl
constateerde dat de mate van vrijheid in
de huidige loonpolitiek niet aan de orde is geweest. De
verschillende beloning voor gelijke arbeid in de’ werkelijk-
heid is een gevolg van verstarring. T.iv. Prof. Witteveen
merkte hij op, dat deze loonverschillen niet bewust moeten
worden vergroot en geïdealiseerd. Prof. Andriessens mening
dat de differentiële loonpolitiek gunstiger mogelijkheden
biedt voor de prijspolitiek achtte hij voorbarig. Slechts na
,,het optrekken van de achterblijvers” is een gefundeed
oordeel hierover mogelijk. T.a.v. Prof. Witteveens kritiel
op de resultaten van de geleide loonpolitiek, bracht spreker
het met succes verwerken van nieuwe sociale verzekeringen
in herinnering.
Prof Witteveen
conformeerde zich aan het standpunt
van Mr. Mauritz dat
bij
de overgang naar een vrije loon-
‘vorming een slechts globaal toezicht op de loonvorming
moeilijk is. Noch de produktiviteit, noch de rentabiliteit
zijn hiertoe toereikende criteria. Sprekers maatstaf van de
relatieve arbeidsschaarsteverenigt daarentegen vele elemen-
ten. Het iiiet-statistisch kunnen meten van deze maatstaf is
geen onoverkomelijk bezwaar. Als repliek op Drs. Den Uyls
kritiek, merkte hij op geen kunstmatige loonverschillen te
willen toevoegen. Vrije loonvorming voorkomt juist grote
loonverschillen. In tegenstelling tot Prof. Andriessen moet
niet het accent op de differentiatie, doch op de vrijheid worden
gelegd. De macro-economische politiek heeft slechts be-
perkte mogelijkheden. De angstvoor een vrije loonvorining
is veroorzaakt door het langdurig aan de hând lopen van
toetsende overheidsorganen.
Rotterdam.
Drs. M. HART.
Dr.,Th. J. Steenbergen: De invloed van de automatisering
op
het bedrj/f. Bedrijfseconomische monographieën
XXVIII. H. E. Stenfert Kroese N.V., Leiden 1960,
173 blz., geb.
f. 15.
Handelsuitgave van een proefschrift waarmede de schrij-
ver de graad van doctor in de economische wetenschappen
aan de Gemeente Universiteit van Amsterdam behaalde.
Het werk bestaat uit drie delen. In heteerste deel, dat een
algemeen oriënterend en methodologisch karakter heeft,
wordt na een terreinverkenning op een begripsbepaling
aangestuurd.
De schrijver heeft gemeend ‘de automatisering te moeten
definiëren als de consequente toepassing van het stroom-
principe in het produktieproces, dat, in evenwicht gehouden
door teruglçoppelingssystemen en steunend op een integrale
1172
.
1
.
7-12-1960
elektronische informatieverwerking, is afgestemd op een
bepaald patroon van de afzet. Hij heeft daarmee een nieuwe
definitie aan de vele reeds bestaande toegevoegd, ook al
lijkt de zijne sterk op die van de Amerikaanse schrijver
W. S. Buckingham Jr. in diens ,,The challenge of auto-,
mation”. Deze definitie nader beschouwénd, stelt schrijver
dat een constante en onbelemmerd voortgaande produktie-
stroom een stabiele en voorspelbare afzet noodzakelijk
maakt.
Het moet mij van het hart, dat dit toch wel een zeer enge
zienswijze is, zelfs al aanvaardt men de terugkoppeling
of zeifregulering als een doorslaggevend kenmerk van de
automatisering. Een stabiele afzet bestaat voor geen enkele
industrietak en een voorspelbare afzet behoort
al
evenzeer
tot de hoge uitzonderingen. Zo gezien zou automatisering
eigenlijk een onmogelijkheid zijn, ware het niet, dat de
schrijver de soep niet zo heet laat eten als hij hem opdient.
Immers, even verder zegt hij dat het voor een regelmatige
produktiestroom van het grootste belang is om het patroon
van de in- en verkoopmarkt te weten te komen, opdat men
de produktie hierop kan instellen en op eventuele verande-
ringen tijdig kan vooruitlopen. Hot is op zichzelf te waar-
deren dat de schrijver recht doet wedervaren’ aan de tot
voor kort verwaarloosde afzetzijde (marketing concept)
van het bedrijfsleven.
In het eerste deel van de studie wordt verder ingegaan
op de twee onderdelen van de automatisering, de automa-
tisering in het eigenlijke produktieproces (technische auto-
matisering) en de automatisering in de informatieverwer-
king (administratieve automatisering). De tweede vorm van
automatisering, waarbij de elektronische rekenmachine.
zo’n belangrijke functie vervult, is van grotere betekenis
voor de onderneming dan de eerste. Immers, een integrale
verwerking van gegevens is. een belangrijlç hulpmiddel
voor de bedrijfsleiding bij haar aldoor moeilijker wordende
taak om verantwoorde besluiten te nemen.
Het tweede deel van het boek beschrijft de invloed die de
automatisering heeft op de interne organisatie en op de
zgn. bovenbouw van de onderneming. Aan de hand van
Amerikaanse literatuur wordt deze invloed op individu en
organisatie bezien voor de topleiding, de subalterne leiding
en de lagere leiding (de bazen). Ten aanzien van .de top-
leiding is de slotsom dat de intuïtieve zijde van de bedrijfs-
voering wordt teruggedrongen, dat de terugkoppeling een
bedrijfsvoering volgens de uitzonderingsregel (management
by exception) mogelijk maakt, dat een verschuiving van de
tactische naar de strategische besluitéá,merkbaar is eh dat
aan het doen samenwerken, het stimuleren en het integre-
ren meer aandacht moet worden geschonken.
Terecht wordt door de schrijver gewezen op de moeilijke
positie van de subalt,erne leiding bij verdergaande auto-
matisering. Het,is niet ondenkbaar dat een groot deel van
het creatieve werk van deze groep zal toevallen aan de
topleiding, terwijl de routinebeslissingen eenvoudigweg
met behulp van de computer zullen worden genomen. In
dit hoofdstuk wordt ook een uitspraak van de Amerikanen
Mann en Hoffman aangehaald, waarin een vereenvoudiging
van de organisatiestructuur van de onderneming woedt’
aangekondigd door het wegvallen van een leidinggevende
laag.
Wat het lagere leidinggevende en toezichthoudende
personeel’ betreft (de bazen), wordt – wederom aan de
hand van Amerikaanse ervaringen – de verwachting uit-
gesproken dat de verhouding baas-arbeider onpersoon-
lijker zal worden. Dit oordeel is niet unaniem. Anderen
menen namelijk dat lle baas een grotere verantwoordelijk-.
heid zal krijgen, hetgeen zijn status zal verhogen. Het is
ammer dat de schrijver op dit belangwekkende onderdeel
van zijn studie niet dieper is ingegaan.
De volgende hoofdstukken.in
het tweede deel van het
boek zijn gewijd aan dé wetenschappelijke specialist, .de’
afdelingsvorming, de moeilijke verhouding lijn-staf en de
door de automatisering ontstane mogelijkheden van, cen-.
tralisatie en decentralisatie. Het is zonder meer duidelijk
dat een toenemende automatisering de positie van de staf
zal versterken ten koste van de lijn. Dit wordt aan de hand
van organisatieschema’s verduidelijkt. Hoewel op het eerste
gezicht de automatisering tot centralisatie van de leiding
zou moeten voeren, zijn eveneens krachten werkzaam in de.
richting van decentralisatie.
Het derde deel van de studie handelt over de onderbouw
s,an de onderneming: de arbeider en zijn problemen. Over
de werkgelegenheid als gevolg van de automatisering wordt
weinig positiefs gezegd. Wel’ wordt medegedeeld dat uit de
betrekkelijk schaarse gegevens niet de conclusie kan worden
getrokken ‘dat de automatisering geen werkloosheid kan
veroorzaken. De schrijver is hier kennelijk voorzichtiger
dan vele Amerikaanse deskundigen, die niet nalaten er bij
herhaling op te wijzen dat de automatisering, ook op lange
termijn, de werkgelegenheid bevordert.
in dit deel van het boek wordt verder een aantal belang-
wekkende vraagstukken behandeld, zoals de verheffing of
de verlaging van de arbeid, de beloning, de taakverruiming
(deze is bij automatisering zeer wel mogelijk), de functio-
nele verhoudingen en de weerstanden tegen veranderingen.
Wat de weèrstanden betreft wordt gesteld dat menselijke
tegenwerking een geheel automatiseringsprogramma kan
doen mislukken.
Rest mij nog in het kort een eindoordeel over het omvang-
rijke en ongetwijfeld verdiensteljke werk van Dr. Steen-
bergen te geven. Het boek is dntstaan door een langdurig
verblijf van de schrijver in de Verenigde Staten. Het draagt
daar duidelijk de sporen van. Het uitvoerige literatuur-
overzicht, achter in het boek opgenomen, is vrijwel geheel
gewijd aan Amerikaanse publikaties. Als’ Nederlandse
auteurs worden alleen genoemd: J. Bosch, J. A. A. van
Doorn, H.
J.
Kruisinga, A. M. Kuylaars en H. J. van der
Schroeif. Slechts enkele van deze auteurs hebben over de
automatisering gepubliceerd. Geen aandacht is besteed aan
de voortreffelijke visie die een Nederlander als Prof. Dr.
F. L. Polak op het elfdé C.I.O.S.-congres te Parijs heeft
gegeven .op het automatiseringsvraagstulL Evenmin is
aandacht geschonken aan de rapporten van de technische
commissie automatisering (,,Automatisering in het beeld
van deze’ tijd”) en van de sociaal-economische commissie
automatisering van het N.I.V.E., waarin een schat van
Nederlandse ervaringen is verwerkt. De onvoldoende
oriëntering op Europa, en inzonderheid op Nederland,
wreekt zich toch wel in een boek dat voor een Nederlandse
lezerskring is bestemd.
Afgezien van de eigen definitie van automatisering is het
boek een compilatie geworden van wat er hoofdzakelijk
in Amerika op dit gebied te doen is. Dit behoeft voor een
proefschrift geen bezwaar te zijn, al zou ik een eigen
visie van de schrijver hier en daar op prijs hebben gesteld.
De helderheid van formulering en de bondigheid waarmede
de schrijver tal van moeilijke met de automatisering samen-
hangende vraagstukken heeft beschreven maken het boek,
ondanks tekortkomingen, tot lezenswaardige vakliteratuur.
‘s-Gravenhage.
.
P. VAN ZUUREN.
7-12-1960
1173
GELD- EN
KAPITAALMARKT
Geidmarkt.
Nadat in de 28 november
ei ndigende weekstaatperiode
door het teruglopen van het
rjkstegoed bij De Neder-
landsche Bank – men heeft
hierin een bewuste marktre-
gulerende bedoeling menen
te zien – een belangrijk deel
van de ultimo-uitzetting der
bankbiljettencirculatie kon
worden opgevangen, hebben
in de. afgelopen week de
nog tot 1 december voort-
durende aangroei van de
bankpapieromloop en de
storting op de staatslening de
marktomstandigheden be-
paald. Voor zover het thans
kan worden gezien, hebben
de banken geen beroep op
buitenlandse liquiditeiten be-
hoeven te doen. De ruime
kas en de mogelijkheid schat-
kistpapier voor de storting
te gebruiken bleken voldoen-
de. De ,,overdruk” op de
markt is thans verdwenen.
Kapitaalmarkt.
Een mild regentje van
nieuwe uitgiften zal in de
laatste weken van het jaar
de
activiteit
op de publieke
kapitaalmarkt bevorderen.
De handelmaatschappij in
walserijprodukten W. Ber-
nett & Co. emitteert bijna
f. 3 mln, aandelen â 100 pCt.
en wordt met deze emissie op-
genomen in de familie der
ter beurze genoteerde fond-
sen. De Kon. Veenendaal-
sche Sajet- en Vijfschacht
fabriek v/h Wed. D. S. van
Schuppen en Zoon (de beurs-
berichten korten dit af
tot Scheepjeswol) hoopt
f. 770.000 â 100 pCt. te
kunnei plaatsen en komt
daarmede, eveneens in de
officiële notering. Dit is ook
het geval met de Amsterdam-
e Leder Maatschappij N.V.,
die zich met een uitgifte van
f. 515.000 gewone. aandelen
â 100 pCt. tot het beleggend
publiek wendt. De Spaarne-
stad (f. 2 mln., 43/4 pCt., 15
De Stichting Interkerkelijk Protestants Ziekenhuisbureau te Utrecht vraagt ter uit-
breiding van haar Bureau
–
een academisch gevormd medewerker
Deze functionaris zal de Directeur-Secretaris moeten bijstaan en hem bij afwezigheid
kunnen vervangen.
Verwacht wordt belangstelling voor maatschappelijk organisatorische vraagstukken
welke géricht zal moeten worden op het Proteitantse Ziekenhuiswezen, alsmede belang-
stelling voor economische problemen op dit terrein; goede stijl in woord en geschrift.
Gegadigden (juristén of economen) in de leeftijd van ± 30 jaar dienen hun sollicitaties
met referenties en recente pasfoto binnen 14 dagen te richten aan I.P.Z., Kromme
Nieuwe Gracht 6 te Utrecht.
Geen bezoek.dan na oproep.
Bij een middelgrote fabriek van kapitaalgoederen voor de petro-
chemische industrie, gelegen in het Oosten des lands, wordt de
positie aangeboden van
ASSISTENT
van de
ADMINISTRATIEVE LEIDING
Zijn werkzaamheden zullen onder meer omvatten:
–
het assisteren bij de verdere rationalisatie van de administratieve
organisatie en het opstellen en invoeren van een budget-systeem.
Men zoekt een economisch doctorandus, een . accountant of
iemand met gelijkwaardige opleiding, bij voorkeur met enkele
jaren praktijkervaring in de behandeling van administratieve en
bedrijfseconomische problemen in een industrieel bedrijf.
Leeftijd minstens 30 jaar.
Salariëring in overeenstemming met de genoten opleiding en
ervaring.
Hulp bij huisvesting kan worden geboden.
So!licitatiebrieven in eigen handschrift met persoonlijke en zakelijke
gegevens, nodig voor
een
eerste beoordeling, kunnen worden in ge-
zonden onder nr. 60147
en met
vermelding van dit blad aan onder-
staand adres.
TWENTS INSTITUUT VOOR BEDRIJ.FSPSYCHOLOGIE
Grundellaan 18, Hengelo(Ov.)
1174
.
7-12-1960
‘
/
jaar); Wyers
(f.
3,7 mln.,
4314 pCt., 20 jaar) en Jean
Heybroek (f. 600.000,
5
pCt.,
16 jaar) gaan converteerbare
obligaties uitgeven. Uit dit
laatste ziet men hoe deze
vlees- noch visvorm toch in
de smaak blijft vallen. Aan-
kondigingen van emissies
werden in de wereld gestuurd
door Dikkers & Co., Inge-
nieurs-bureau Bouwnijver-
heid en Technisch Bureau
Marijnen (alle drie aandelen,
de tweede bovendien conver-
teerbare obligaties).
Ketjen gaat de statuten
herzien, voornamelijk met
het doel de winstverdeling,
d.wz. de tantièmeregeling,
op nieuwe basis te kunnen
plaatsen. Dit punt staat reeds
geruime tijd in de belang-
stelling. Voorvoelt men een
wijziging als gevolg van d
groeiende druk in het alge-
mene standpunt ter zake?
Heel geleidelijk, nauwelijks
voelbaar, daalt in ons land de
rentestand.’ Op 29 november
1959 bedroeg het gemiddelde
rendement van alle langlopen-
de staatsleningen 4,27 pCt.;
op dezelfde datum dit jaar
komt het cijfer op 4,18 pCt.
Internationale aandelen leve-
ren o, dit ogenblik een ren-
dement van gemiddeld 2,75
pCt., lokale aandelen van
3,38 pCt.
U reageert op
annonces in
*
Wilt Lï dat
dan steeds
;
kenbaar maken!
t
–
IN DE KOMMERCIËLE LEIDING
In verband met het bereiken van de pensioengerechtigde
leeftijd van de huidige functionaris, wenst de Directie van
de N.C.B. in contact te treden met accountants, die voor
genoemde functie belangstelling hebben. Slechts zij, die lid
zijn van het N.I.V.A. of van de V.A.G.A., worden verzocht te
solliciteren; voorkeur genieten diegenen, die een degelijke prac-
tische ervaring in een soortgelijke functie hebben verworven.
De betrokken functionaris zal, als chef van de afdeling interne
controle, in opdracht van en met verantwoordelijkheid jegens
het College van Commissarissen en de Directie, zijn werk-
zaamheden dienen te verrichten.’ Het spreekt voor zich, dat
de honorering in overeenstemming zal zijn met de belang-
rijkheid van de functie en met de vertrouwenspositie, welke de chef van de controledienst inneemt.
Degenen, die op deze ‘vacature nader wensén in te gaan,
dienen hun brieven met inlichtingen • welke vertröuwelijk
door, de-Directie zullen worden behandeld • met de aanteke-
ning ,,persoonlijk” toe te zenden aan de: –
DIRECTIE NEDERLANDSCHE CREDIETBANK N.V.
Keizersgracht
507.517,-
Amsterdam
(
1
van he te Rotterdam gevestigde handeïskantoor
van een grote chemische industrie is plaats voor een
Zijn taak zal ten dele liggen op bedrijfs-ekonomisch en markt-
analytisch terrein. Daarnaast zal hij leiding moeten geven aan een
verkoopafdeling en kontakten onderhouden met belangrijke afne-
mers. Ervaring op komme,cieel gebied is voor deze funktie wel
vereist. Leeftijd
35 â 40
jaar.
Wij zijn gemachtigd aan belangstellenden desgewenst nadere ge-
gevens
–
te verstrekken, tel.:
010-51006.
Eigenhandig geschreven brieven
Psychologisch Adviesbureau
met uitvoerige gegevens worden
L. Deen en dr.J. G. H. Boksiag
onder nummer 276 ingewacht bij
Nwe Binnenweg 474, R’dam.
Bij de
NEDERLANDSCHECREDIETBANKN.v.
te Amsterdam vaceert binnenkort de functie van
chef contrôle-dienst
7-12-1960
1175
.r. WERKLOOSHEID, AANVULLENDE WERKGELEGENHEID EN O1EN-
STAANDE AANVRAGEN VAN WERKGEVERS
31
juli
1960
31 aug.
1960
30 sept.
1960
31 okt.
1960
34.500 30.000
27.100 27.800 29.800
26.200
24.600
25.700
arbeiders op aanvullende wer-
4.700
3.800
2.500
2.100
Mannelijke arbeidsreserve gesplitst naar enkele der belangrijkste beroepsgroepen:
–
3.500
2.400 2.000
2.400
2.600
1.700 1.000
1.000
3.300
1.800
1.000 1.000
1.000
1.000 1.000 1.000
Bouwvakarbeiders
……………..
1.200 1.300
2.100
2.600,
Metaalbewerkers
……………….
300
400
1.200 1.600
Mannelijke arbeidsreserve
………..
Kantoorpersoneel,
ambtenaren
en
W.V.
werklozen
……………..
onderwijzend personeel
1.500
1.700
1.700 1.500
ken
…………………….
4.100 3.200
2.000
2.100
14.200
14.100
14.000 13.800
Landbouwpersoneel
……………..
Mannelijke arbeidsreserve gesplitst naar provincie:
Hande1spersoneel
…………………
Verkeerspersoneel
………………..
4.100
2.700
2.300
2.500
w.v. hotelpersoneel
……………….
3.500 2.900
2.300
2.300
Losse arbeiders
………………..
4.400
3.700
2.700
2.400
Minder geschikten
…………….
2.800 2.400
2.000
2.100
2.600
2.300 2.300 2.400
Groningen
…………………….
Friesland
……………………
1.500 1.200
1.200 1.200
Drenthe
……………………..
3.800
3.900
3.700
3.800
Overijssel
…………………….
4.900 4.500
4.900
5.100
1.500 1.200
1.000
900
Gelderland
…………………….
Utrecht
………………………
3.900
. –
3.700
3.200
3.400
Noord-Holland
…………………
Zuid-Holland
…………………
1.500
1.500
1.500 1.700
Zeeland
………………………
4.400
4.900
5.200
4.800
Noord-Brabant
……………….
Limburg
………………………
Openstaande aanvragen van werk-
Werkloze vrouwen
……………….
115.300 108.400
104.100
99.900 gevers
………………………
73.900 68.900 66.500 63.400
w.v. voor mannen
……………
voor vrouwen
……………
41.400
39.500
37.600 36.500
.’) Gegevens afgerosd op honderdtallen.
2) De ,,minder geschikten”
zijn
sedert 31 januari 1956 niet meer in de cijfers
der bedrijfsklassen begrepen, doch wel in de totaalcijfers mannen en
vrouwen. –
Bron:
Statistisch Bulletin C.B.S.
‘1jan.
25 nov.
2 dec.
1960
H.
&
L. 1960a)
1960 1960
372
438
–
S17
398 390 547
661
–
462
570 554
268
360
–
231
332
326
187
189
–
149 172 173
190
238
–
177
219 221 154
160
–
134
151
149
Bron:
A.N.P.-C.B.S.
Aandelenkoersen;
Kon.
Petroleum
………
f. 179,20
f. 126,90 f. 122,20
Unilever
…………………
809
,
796
782/
Philips
…………………
835½
1.215
1.173
A.K.IJ.
……………………
,
514
462
454½
Kon. Ned. Hoogovens
900
830
795
Van
Gelder Zn .
………
270
‘
329 329
H.A.L.
….
..
………………
186½
143½
144.
Amsterd. Bank
340 397
395
Ver. H.V.A. Mij-en
…
166 147
1
h
146
‘New
York.
1
Koersgem. aand.
Dow
Jones Industrials
679 606
596
Effectieve rendementen
obligaties.
8
jan.
25 nov.
2 dec.
Gem. looptijd
1960
1960
1960
3
pCt. Invest.
cert.
.
31/
2
jr.
3,73
3,51
3,45
4½ pCt.
Ned.
1959
…
12
jr.
4,48
–
4,34
4,35
3½ pCt. Ned. 1955
1 .
17
jr.
‘
4,31
4,15 4,13
a)
Zo
nodig herleid voor kapitaalswijzigingen
(emissies, bonus-
sen enz.).
Bron:
Amsterdamsche Bank, Wekelijkse Rendements- en Koers-
vergelijking.
C. D. JONGMAN.
Indexcijfers aandelen.
(1953 = 100)
Algemeen
………………
Intern, concerns
………
Industrie
Scheepvaart
……………
Banken
Cultures enz . …………
57
1.52
11
GEMEENTE ‘S-GRAVENHAGE
PRODUT(TIE-DDEXCIJFERS 5)
(1953 = 100)2)
‘
Omchrijving
Jaar-
gemiddelden
.
.
19
6
0
1958
11959
Aantal arbeidsdagen’) .’
234
‘
231
224
22
23
234
25
24
Algemene indexcijfers van
de nijverheid ‘):
Algemene.- produktie-
126
138
154
162 163
151
151
162
Idem, gecorrigeerd voor
seizoen en lengte van
index
……………
.
.
158
162
159
157
152 156
klasse:
Bouwmaterialen en aar-
114
122
132
142
144
136
135
140
Chemische
nijverheid
(cxci.
aardoliepro.
136
145
155
153
154
149 143
1.;
Leder- en rubbernijver-
demaand’)
……….
Indexcijfers per bedrijfs-
120
137
140
137
140 130 124
166
110
113
120
126
121
123
123
127
dewerk …………..
Metaalnijverheid
138 164
200
211
214
dukten)
………….
129
144
152 146
169 134 133
180
heid
…………….
Textielnijverheid
108
112 114
115
116 103
122
Mijnbouw
…………
Gas,
elektriciteit
en
Papierindustrie ………
141
151
154
153
147
143 152 162
water
……………
Voedings-
en
genot-
middelenindustrie
118
120
1
127
137 138
126
128
136
Bron:
C
.
B
.
S.
De:wegingscijfers hebben betrekking op 1949.
2)
Onder- arbeidadagen worden verstaan, alle dagen,. met uitzondering van de
zondagen, nieuwjaarsdag, 2e Paasdag, Hemelvaartsdag, 2e Pinksterdag en de beide
Kerstdagen. Zaterdagen zijn als halve dagen geteld. ‘) Exclusief bouwnijverheid. ) Zie voor de berekeningswijze Statistische en econometrische onderzoekingen, 4de kwürtaal
1958.
..
.
.
.
Bij de afdeling Onderzoek, Planning en
Voortgangscontrole van de Gemeentelijke
Dienst van de Wederopbouw en de Stads-
ontwikkeling bestaat ter vervulling van’
een vacature gelegenheid tot plaatsing
van eén
PLANOLOOG A.
Salarisgrenzen
f
718,- – f 960,- per
maand (excl. huurcompensatie 1960).
Vakantietoelage 4% van het jaarsalaris.
VEREISTEN: academische opleiding in
de economische of sociale wetenschappen of een civiele opleiding in Delft. Gegadig-
den moeten beschikken over een gron-
dige ervaring op het gebied van het pla-
nologisch onderzoek en van planning-
werkzaamheden en in staat zijn het hoofd
van de genoernde afdeling te vervangen.
Uitvoerige, eigenhandig geschreven solI icitaties
met vermelding van volledige voornamen, ge-
boortedatum en -plaats, alsmede – referentie7
adressen binnen 14 dagen na verschijninq van
deze oproep onder no.’ F 187 te richten aan de Directeur van – het Gemeentelijk Bureau voor
Personeelsvoorziening, Burg. de Monchyplein 10
te ‘s-Gravenhage.
1176
,
.
7-12-1960
Middelgrote bankinstelling
in het centrum van het land
vraagt voor haar
kred
jet-afdeling
een
jong afgestudeerde, academisch gevormde
E CON 0 Nl 1 ST
en/of
reeds in de praktijk geschoolde, academisch gevormde
E CONOIV1I ST
met bank.(financ.) ervaring
beiden met de bedoeling t.z.t. in de leiding te worden
opgenomen.
Brieven onder no. S-9788 Adv. Bur. ALTA, Pausdam,
Utrecht.
CHRISTELIJK NATIONAAL VAKVERBOND,
IN NEDERLAND
roept sollicitanten op voor de functie van een
akademisch gevormd
ECONOMISCH MEDEWERKER
van hef verbond.
De te benoemen functionaris zal onder meer
worden belast met de bestudering en behande-
ling van algemene loon- en prijs-politieke vraag-
stukken.
Sollicitaties worden gaarne zo spoedig mogelijk in-
gewacht door het bestuur van het C.N.V
;
, Maliebaan
8-8a, Utrecht.
Voor vacerende functies
en beschikbare krachten
op hoog niveau zijn de
advertentiekolommen van
,,Economisch-Statistische
Berichten’
• het
aan gewezen
medium:
e) Omdat Uw annonce onder
de aandacht komt van stafper-
soneel in de grote bedrijven.
2e) Omdat Uw annonce wordt
gelezen door diegenen, dle de
zakelijk
belang rijke beslissingen
nemen, of daarbij van grote
invloed zijn;
verschenen!
Te bestelleC bij Uw boekhandelaar dan
welrechtstreeks bij de uitgever N.V.
Koninklijke Nederlandse Boekdrukkerlj
H.
A. M.
Roelants Ard 8 te Schiedam.
7-12-1960
AMSTERDAMSE IEDER MAATSCHAPPIJ N1V..
gevestigd te Oistei’wjjk.
Uitgifte
van
nom. f. 515.000.- gewone aandelen,
elk groot f 1000.- aan toonder,
delende In de resultaten van het boekjaar 1961 en volgende boekjaren,
tot de koers: van 100 pCt.,
uitsluitend voor houders van claims van de thans uitstaande gewone aandelen in de verhouding van tien bestaande aandelen van nam. f 1000.- op een niellw
aandeel van nom. t’ 1000.-.
Ondergetekende bericht, dat de inschrijving op bovengenoemde uitgifte zal
zijn opengesteld bij haar kantoren te Amsterdam, Rotterdam
en
‘s-Graven-
bage
OP
Dinsdag,, 13 December 1960
van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,
op de voorwaarden van het prospectus dd. 2 December 1960.
Exemplaren van het prospectus en inschrjvingsbiljetten, alsmede – tot een
beperkt aantal – van de statuten en van het jaarverslag over 1959 zijn bij de
inschrijvingskantoren verkrjgbaai.
Amsterdam, 2 December 1960..
AMSTERDAMSCHE BANK N.V.,
1117.
ii
EERSTE NEDERLANDSCHE
•
PENSIOEN REGELINGEN
•
RISICO HERVERZEKERING
VAN PENSIOENFONDSEN
HOOFDKANTOOR
JOHAN DE WITTLAAN 50
‘s-GRAVEN HAGE
TEL( 070)
51,43.51
POSTADRES:
POSTBUS 8
1
1
1
1
1
1
1
1
1178
N. V. Koninklijke Maatschappij
SCHELDE”
SCHEEPSWERF EN MACHINEFABRIEK TE VLISSINGEN
vraagt
voor het Bureau van de Secretaris van de
onderneming
JURIST of ECONOOM
bij voorkeur met enige jaren ervaring in
advocatuur of bedrijfsleven en niet ouder
dan 35 jaar.
ra
Van gegadigden voor deze functie wordt
verlangd, dat zij een commerciële inslag
hebben, gemakkelijk contacten leggen met
mensen op verschillend niveau, zich goed
uitdrukken in woord en geschrift, de mo-
derne talen in redelijke mate beheersen.
ik
Schriftelijke sollicitaties
kunnen worden
gericht aan
de N.V. Koninklijke
Maat-
schap pij ,,De Schelde”. G!acissfraat 165,
te
Vlissingen.
Schiet uw
liquidif elf
te kort?
• Ontbreekt het laatste stukje, waarmee u
de plannen voor de uitbreiding van uw
zaak kunt verwezenlijken? Dat laatste
stukje bedrijfskapitaal? Ga dn eens naar
de Nederlandsche Middenstandsbank. Wélke
afmeting zon stukje ook’
heeft, wij helpen u er aai.
Wij geven u de ideale oplossing voor
”
deze problemen door middel van
BANKKREDI
ET
En wij
‘
advseren u tevens.
10
hoe u dergelijke delen het
‘beste in uw uitbreidings-
puzzel kunt passen. Dat
is
onze service!
NEDERLANDSCHE MIDDENSTANDSBANK N.V.
NEDERLANDSCHE
GRONDBRIEFBANK N.V.
evestigd te Amsterdam
UITGIFTE van
750 aandelen, elk groot
nominaal f1000,- op naam,
waarop verplicht te
,
storten 10 pet.,
ten volle delende in de resultaten van het ‘boekjaar
1961 en van de volgende boekjaren.
Ondergetekende deelt mede, dat de inschrijving op boven-
genoemde aandelen, uitsluitend voor aandeelhouders,
openstaat op
WOENSDAG 14 DECEMBER 1966,
van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,
ten kantore van de
NEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ, N.V.
te Amsterdam, Rotterdam en ‘s-Gravenhage,
tot de koers van 150 pet.,
op de voorwaarden van het prospectus d.d. 2december1960.
Prospectussen en inschrijvingsbiljetten zijn verkrijgbaar
‘bij de kantoren van inschrijving.
NEDERLANDSCHE GRONDBRIEFBANK N.V.
Amsterdam, 2 december 1960.
7-12- 1960
I’vJJ
ij
__
t •oI.,I..
s•.•
M!N
3IZT
–
II
….en hun auto?
Een Austin, natuurlijk.’
Stijlvolle gratie in vorm en lijn… de robuuste
kracht van een zware Austin Healey 6 cylinder
sportwagenmdtor…. de luxe, het comfort, de perfectie
van een Europees topproduct…. ziedaar de Austin A 99
WESTMINSTER
• 6 cyUnder motor 112 pk • 8-versnellingsbak met overdrive. • dubbele carburateur • Bervo.
bekrachtigd remsysteem • schi i/ remmen vöôr
Ook te leveren met vol-automatische versnellingsbak.
*
Achter elke Austln staan
de aert’ice en de 12 maanden
garantse an de BMC
organ4.sat
v
e.
Op aanvraag zenden wij U gratis een uitgebreide kleurenfolder alsmede
een kaart, die in vele kleuren een fleurig beeld geeft van.de bloemen-
R.S. Stokvis & Zonen N.V.
en bloesempracht van Nederland.
–
–
–
t
7-12-1960
1179
I
HOLLANDSCHE SOCIETEÏT
VAN LEVENSVERZEKERINGEN N.V..
meer dan anderhalve
Herengracht 475, Amsterdarn-C. tel. 221322
Head Office Canada:
91
Hoofdkantoor Nederland.:
/ ;
euw levensverzekering
1130 Bay Street, Toronto
5«
1
OiIIIDlIIiIIlIIIIIIIIIllhlIIIIIllhIIIIIIIIHDIIIlIIIIIIllDDIDIII
Het nog al maar snel toene-
men van het aantal abon-
_________
nees van het weekblad
N.V. KONINKLIJKE VEENENDAALSCHE
SAJET-. EN VIJFSCHACHTFABRIEK
wijst er wel op hoezeer dit
beleggingsadvies-orgaan, dat
voorheen
Weduwe 0. S. van Schuppen en Zoon
specifiek de belangen van
gevestigd te Veenendaal.
de particuliere belegger be-
hartigt, in êen behoefte
Uitgifte
voorziet.
van
Te verwonderen behoeft dit
nom.
f. 777.000.-
gewone aandelen,
eigenlijk niet, wantBel-Bel
elk groot f 1000.- aan toonder,
tracht volledig objectief
te
in begrijpelijke
voor de helft delende in het dividend over het boekjaar 1Mei 1960-30 April
zijn; het is
1961 en ten volle in het dividend over volgende boekjaren,
taa1 geschreven en zeer
tot de koers van 100 pCt.,
overzichtelijk van indeling.
uitsluitend voor houders van claims van de thans uitstaande gewone aandelen
in de verhouding van vijf bestaande aandelen van nom. f 1000.- op één nieuw
Vraagt toezending van gratis
aandeel van nom. f 1000..
S
procfnummer.
Ondergetekende bericht, dat de inschrijving op bovengenoemde uitgifte zal
zijn opengesteld bij haar kantoren te
Amsterdam, Rotterdam, ‘s-Gravenhage –
*
en
Veenendaal
op
Vrijdag, 9 December 1960
Abonnementen (per jaar
van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,
– f. 19,—; p. kwartaal f.
5,50)
op de voorwaarden van het prospectus dd. 29 November 1960.
kunnen elk kwartaal ingaan
Exemplaren van het prospectus en inschrijvingsbiljetten, alsmede – tot een be-
en dienen te worden opge-
perkt aantal – van de statuten en van het jaarverslag over 1959/1960 zijn bij de
geven bij de Administratie
inschrijvingskantoren verkrijgbaar.
–
van ,,Bel-Bel”, Postbus 42,
Amsterdam, 29 November 1960.
Schiedam. –
AMSTERDAMSCHE .BANK N.V. –
–
1180
7:124960
;
7-12-1960
PHILIPS
FHFU
Philips s’oorschakelapparaten hebben een lange levensduur.
Zij zijn klein van afme-
ting, gemakkelijk te verwerken, esthetisch van vorm en gering van gewicht. De
vulling met polyester garandeert een, voortreffelijke warmte-afvoer. De spoel
vormt met de vulmassa’één geheel en er treedt geen brom op. De installatie is
uiterst eenvoudig, mede door het opgedrukte, duidelijke aanslditschema. Lange
levensduur,. o.m. door lage bedrijfstemperatuur. Nadere inlichtingen worden
gaarne verstrekt door Philips Nederland nv., Eindhovèn.
PHILIPS
VOOR LICHT
GLOEJLAMPEN – ‘TL’ FLUORESCENTIELAMPEN – ARMATU.REN
–
NEON
1181
JE-
S
LIV IN VI R 11K FR ING
.J’
Ik
8
ANK
/
Het Centraal Bureau voor de Verificatie en Financiële
Adviezen der Vereniging van Nederlandse Gemeenten
heeft gelegenheid tot plaatsing voor een
jonge
accountant
(Lid N.I.v.A. of V.A.G.A.)
met behoorlijke ervaring in de accountantsstudie
Ook zij, die binnenkort hun accountantsstudie
denken te voltooien, kunnen reflecteren.
Salaris nader overeen te komen.
Eigenhandig geschreven brieven te richten aan de Directie
van genoemd Bureau, Paleisstraat
5
te Den Haag.
•
Abonneert 1] op
De Directie van d
DE ECONOMIST
5
7
Koninklijke Hollandia
FABRIEKEN VN MELKPRODUKTEN EN VOEDINGSMIDDELEN N.V.
Maandblad
onder
redactie
van:
zoekt voor spoedige
indiensttreding op
het
hoofdkantoor te
Vlaardingen:
Prof. P. Hennipman,
Prof. A.M.de Jong,
staffunctionaris.
:
H.
persoheelszaken
Prof. J. Tinbergen,
Prof. G. M. Verrijn Stuart,
Zijn taak zal in hoofdzaak omvatten:
Prof. J.
Zijlstra.
•
het adviseren van de directie inzake het te voeren personeels-
beleid in al zijn facetten alsmede de realisering en coördinatie
*
hiervan
bij
de tot het concern behorende
bedrijvén
waarin
ca 1300 personen werkzaam zijn;
•
het leid inggeven aan de personeelsdienst van het hoofdkantoor
Abonnementsprijs
f. 22,50;
–
te Vl.aardingen;
fr. p. post
f.
23,60;
voor stu-
•
het onderhouden
‘an
het contact
met de organisaties van
denten
f. 19,—;
fr.
per
post
werkgevers en werknemers alsmede het deelnemen aan het
sociale overleg binnen, de bedrijfstak;
f. 20.10.
•
het verrichten van enige administratieve werkzaamheden van
.
*
–
vertrouwelijke aard.
–
Voor de vervulling van deze functie met een zelfstandig karakter
wordt bij voorkeur gezocht een-academisch gevormd persoon in
Abonnementen worden aan-
de leeftijd van ca 35 jaar met ruime ervaring in de behandeling
genomen door de boekhandel
van personeelszaken in een industriële onderneming.
en door uitgevers
Eigenhandig
–
niet
met
balpen
–
geschre?en sollicitatiebrieven, ver-
meldende volledige gegevens omtrent persoon, opleiding en verrichte
werkzaamheden worden ingewacht bij het adres: postbus 9, Vlaardingen. DE ERVEN F. BOHN
.
-.
•
–
TE HAARLEM
1182
– –
.
7-12-1960
• CENTRAAL
BEHEER
ONDERLINGE VERZEKERINGEN VOOR HET BEDRIJFSLEVEN.
WET
–
RISICO
…. ..
Bedrijfs-w.a.-verzekering.
Motorrijtuigverzekering: w.a.-dekking voor alle motorrijtuigen
f. 500.000,-per gebeurtenis
Ongevallenverzekering voor inzittenden van personenauto s
BRAND
–
RISICO
Brand. en bedrijfsséfiadeverzekeringevoot industriële en
andere objecten. Belangrijke besparingen op de premie.
Verzekerd bedrg 2,1 miljrd gulden.
MOLEST
–
RISICO
. Molestve?zekering: ingeschreven bedrag 8 miljard gulden. Stormverzekering: verzekerd bedrag 1,1 miljard gulden.
VERVOER
–
RISICO .
•
Transportverzekering van goederenzendingen in binnen-
en buiten!and.
PENSIOEN
–
RISICO
Oudérdoms-, weduwen., wezen- en invaliditeitsverzekering van
werknemers. Verzekerd bedrag 1,3 miljard gulden.
Belegd vermogen 310 miljoen gulden.
Bos en Lommerplantsoen 1, Amsterdam-West
Telefoon 134971 Postbus 8400
1!
7-12-1960
1183
Slûit uw vezekering hijde
..
•
Algemeene Friesche Levensverzekering-Maatschappij
N
.
–
VEREENIGING VAN LEVENSVERZEKERING EN LUFRENTE
,,De Groot-Noordhollandsche van 1845″
Algemeene. Friesêhe Brandverzekering-Maatschappij N.V.
LEEUWARDEN, BURMANIAHIJIS
AMSTERDAM,
VAN BRIENENHUIS
ROTFERDAM – DEN HAAG – UTRECHT – GRONINGEN -. HENGELO – HAARLEM
waar u heengaat
…
de
gaat met u meet
V
v
ut
minifon,
de
handige
zalcdicteermachine
van 8
ons,
–
dank
zij
werking
op
batterijen,
oaccu
of
lichtnet –
overal
paraat is.
thans in 4 modellen:
Attaché vooi
dictaat
onderweg.of.op kantoor;
P 55
voor ononderbroken
opname tot 5 uur:
HiFi
ook voorperfecte
muziekopname
(tot 12.000 Hz);
Office
voor kantoorgebruik; tevens voor het uitwerken
ijan
op
de attache
opgenomen tekst.
Vraag prospectus E
Iantourmarhines
1111
en vermeld a.u.b. het
model waarin
u
belang
• stelt.
Rotterdam. Goudsesingel 108, tel. (010)120196. Amsterdam, Keizersgracht 480. tel. (020) 33898 . Hengelo. Enschedesestraat 39. tel. (05400) 8565
1184
.
7-12-1960