Ga direct naar de content

Jrg. 43, editie 2118

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 5 1958

Econo m £ s ch – Statistische

Berichten__

Ufariium of zware waterstof?

*

Mevr. Dra. M. J. ‘t Hooft- Welvaars –

Fiscaalrechteljke toepassing der

theorie van de vervangingswaarde

*

Dr. W. J. van de Woestijne

Depressiepolitiek in de onderneming

*

C. Vermey

De vrachtenmarkt in 1957

Dr. J. D. de Haan

De bedrijfseconomische ôpleicling

in de Verenigde Staten

*

G. C. A.
Mulder, B.Sc.,’Ps.D.

Surinaamse kanttekeningen

UI’GAVE VAN HETNEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

43e JAARGANG

No. 2118

WOENSDAG 5 FEBRUARI 1958

Adviezen inzake

levensverzekeringen

en pensioencontracten

H. BRONS
Jr

MAKELAAR EN ASSURÂNTIIËN

TELEFOON 1119
86*

MAURITSWEG 23

RO11’ERDAM

/

1

S.

4L1VENSYIRZEkRING..

8
ANK

R.
M & Zoonen

Bankiers en

Asurantie-makelaars

15

Rotterdam

Amsterdam

‘s-Graven bage

Delft
-,
Schiedam- Vlaardingen

Albiasserdam

istrut1fl
Amsterdarn

KAS-ASSOCIATIE N.V.

Bewindvoering

01~
BET~
ALEN BEWAREN. BEHEREN

Behoeft

Uu staf

uitbreiding?.

Verzuimt
dan niet E.-S.B. voor Uw oroep

in te schakelen. E.-S.B. biedt U een grote

tref zekerheid, 66k bij aspirant-leidinggevende

functionarissen in de commerciële, admini-

stratieve of aanverwante sectoren.

Advertenfie-afd.

Postbus 42

Scliedam

E C 0 N 0 MI S C
H-

/

STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van het Nederla’ndsch Economisch Instituut

Adres voor Nederland: Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam

W.
Telefoon redactie: K 1800-52939. Administratie: K 1800-
38040. Giro 8408.

Bankiers:
R. Meer en Zoonen, Rqtterdam. Banque de Corn-
m.erce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.

Redatie-adres
voor
België: Dr. J. Geluck, Zwjinaardse Steen-
weg 357, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam- W.

Abonnementsprijs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese Rjjksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen

f.
31,— per jaar. (België en Luxemburg B.
fr.
400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.

Losse nummers 75 ct.

Aangetekende
stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedjjk, Rotterdam- W.

Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de N. V. Koninklijke Nederi. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedarn (Telefoon
69300, toestel 1 of 3).

Advertentie-tarief
f.
0.30 per mm. contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken
,,
Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”

f.
0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.

F
e

SSIE VAN REDAIE: CK Glaas; L. Koyri; ILW. mbers;
Tinbergen; 1′. de Vries; J. St. Zuidema. Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
Adjunct Redacteur-Secretaris: J. H. Zoon.
MMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIII: F. Collin; J. E. Mertenu
de Wilmars;
J.
van Tichelen; R. Vandeçutte; A. Vlerick.

102

1

4′

Uranium of zwarè waterstof?

Onlangs heeft de ex-secretaris van ,,de drie wijzen”, de

heër M. Kohnstamm, te Delft gesproken over de energie-

bronnen van Europa. Eén ontwikkeling is, naar uit het gè-

sprokene bleek, zeer duidelijk: aardolie neemt steeds meer

de plaats in van steenkool. In 1913 vormde de steenkool-

produktie nog 90 pCt. van de wereldenergieproduktie, in

1955
was, dit percentage nog slechts 47. In de toekomst

zal dit getal zeker nog sterk dalen. De Hoge Autoriteit der

E.G.K.S. sprak in het laatsteverslag haar bezorgdheid uit

over het zeer lage peil der investeringen in de kolenmijnen

-der Zes. Bovendien wordt

de kolenextractïe belemmerd

door een geringe mogelijk-

heid tot produktiviteitsverho-

ging. Men schat de toename

van cle produktiviteit in de

gehele Westeuropese econo-
mie voor de komende twintig

jaar op 75 pCt., terwijl in de-

zelfde periode een produktivi-

teitsstijging in de kolenmij-

nen van slechts ca. 30 pCt.

mogelijk wofdt geacht. Aan-

gezien de lonen der mijn-

arbeiders op zijn minst de

algemene stijging van de pro-
duktiviteit zullen moeten bijhouden
en de loonkosten meer

dan 50 pCt. van de kostprijs uitmaken is een fikse prijs-
stijging van steenkpol wel zeker.

Steenkool is dus niet bepaald de energiebron van de

toekomst. Intussen lijkt het, alsof ook de aardolie een der

gelijk lot niet zal ontgaan. In de Verenigde Staten zijn de

meest toegankelijke olievelden reeds lang geleden ont-
sloten. West-Europa zal naar schatting over twintig jaar

ongeveer tweemaal zoveel olie nodig hebben als het gehele

Midden-Oosten op het moment produceert. Veel zal geëist

wordeivan de overige olievelden. Het lijkt dan ook waar-

schijnlijk, dat men zich in de komende decennia in toe-

nemende mate op de kernenergie zal werpen en het is

interessant zich af te vragen, welk lot deze energiebron

op den duur beschoren zal
zijn.
Is eventueel reeds nu in

het zeer verre verschiet een nieuwe energieleverancier

zichtbaar?
Dr. Edward Teller, ook wel genoemd ,,de vader van de H-

bom”, geeft in,,The Lamp” op beide vragen een antwoord
1
).

1)
,,Atomic energy in thè year 2000″, ,,The Lamp”, orgaan
van de Standard OiI Cyof N.J., vol. 39 no. 3.

Hij meent, dat we ons tot het’jaar 2100 in elk geval

geen zorgen behoeven te maken. Op het ogenblik

moeten we ons nog behelpen met het dure ,U-235, dat in

een verhouding van-1: 140 in normaal uranium voorkomt.

In de toekomst zal evenwel de rest van het uraniu.m omge-

zet kunnen worden in plutonium, dat ook als nucleaire

energiebron kan worden gebruikt. Wanneer deze th’eoreti-

sche mogelijkheid praktische werkelijkheid zal zijn gewor-.

den zal de prijs van atoomenergie aanzienlijk kunnen dalen,

omdat geen uranium meer verloren behoeft te gaan. Teh

slotte kan ook nog thoriiim,

dat op zijn minst even veel

in de aardkorst voorkomt als

uranium, voor splitsingsdoel-

einden worden gebruikt.’

Het antwoord op de tweede

vraag – nI. welke nieuwe

energiebron wellicht de

atoomsplitsing zal gaan ver-

________
vangen – is even belang-

wekkend. Het nieuwe energie-

produktieproces zal waar-

schijnlijk gebaseerd zijn op

atoomsamenvoeging in plaats

van atoomsplitsing. Het zal

– zeker aanvankelijk te duur –

zijn voor industriële doeleinden, maar het heeft het grote

voordeel, dat de grondstof, nl. zware waterstof, goedkoop

en praktisch onuitputtelijk is. ép 5.000 waterstofatomen

vindt men één ,,zwaar” waterstofatoom; de oceanen zullen

ons overvloedige hoeveelheden grondstof kunnen ver-

strekken.

Nog even terug naar de twintigste eeuw. Dr. Teller

meent, dat het gebruik van atoomenergie voor transport-

middelen, als schepen, treinen, auto’s en vliegtuigen, niet

alleen gevaarlijk, maar ook. oneconomisch zal blijken te

zijn. De cijfers, die hij geeft voor de kosten van conventio-

nele en kernenergetische elektriciteitsproduktie, hebben

wij in de tabel vergeleken met die van de Nederlandse

energienota. Voorl6pig
blijven
de ouderwetse energie-

bronnen in de Verenigde Staten nog zeer goedkoop in

vergelijking met de atomaire. In West-Europa is veel meer

aanleiding tot het bouwen van atoomreactors dan in

Amerika het geval is; niet omdat de nieuwerwetse methode

goedkoper is, maar omdat de ouderwetse veel duurder is

dan aan de overzijde van de oceaan. . -.

‘sGravenhage.

K. ZIJLSTRA, ec. drs.

Produktiekosten van 1 k Wh in kernenergetische e,i conven-

tionele cenirales in West-Europa en de Verenigde Staten a)

1
Kernener-
Kernener-

1
giecentrale
Conventio-
giecentrale
nele centrale
t
in VV
.-Eur. nele centraie
in de Ver- in de Ver-

1
(gem. in
in W.-Eur.
enigde Sta-
enigde Sta-

centen)
(in centen)
ten (gem.
ten (in
in S-cents)
S-cents)

Brandstofkosten
….
0,85 3,00

0,20

0,20

Kapitaal- en overige
1
kosten

……….
t

3,75
1,40

1,00

0,40

Totale kosten

….

1

4,60

4,40

1,20

0,60

a) Afgeleid

uit

de

Nota

inzake

de

kernenergie,

4 juli 1957,

en uit het
artikel van Dr. Edward Teller.

INHOUD

Blz. Blz.

Uranium of zware waterstof?,door
Drs. K. Zijlstra
103
Surinaamse kanttekeningen,
door G. C. A. Mulder,

Fiscaalrechtelijke toepassing_der theorie van de
B.

Sc., Ps.

D…………………………..
114

vervangingswaarde,

door’ Mevr.

D,:a.

M.

J.

‘t

Hooft— Welvaars

……………………
104
Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. M. P. Gans
..
117

Depressiepolitiek in de onderneming,
door Dr. W.
N o t
i
t
i
e
S:
J.

van de

Woestj/ne ………
……………..
.
108
Verzadigin

g van de Engelse T.V.-markt
7
…..
106
De vrachtenmarkt in 1957,
door C. Verniey ……
110
.

Iikomsten en uitgaven ian een ourantenconcern
111
De bedrijfseconomische opleiding in de Verenigde

Staten,
door Dr. J. D. de Haan …………….
112
Statistieken

……………………………
118

1

.

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

103

In dit artikel gaat schrijfster na, of het uitgangspunt

van de inleiders ter vergadering van de Vereniging

voor Belasting Wetenschap, Prof. Dr.
H. J. v.
d. Schroeff

en de heer J.
Kooiman, t.w. dat de theorie van de ver-

vangingswaarde de principiële, economisch verant-

woorde grondslag geeft voor het berekenen van de

winst, d.w.z. van de vermogenstoeneming welke voor

vertering vatbaar is met instandhouding van de bron

waaruit de winst vloeit, ook als consequentie heeft dat

het fiscale winstbcgrip op de vervangingswaardeleer

gebaseerd moet worden, en zo ja, welke macro-econo-

mische consequenties dit zou kunnen hebben. Zowel
volledige indexatie ,van de bedrijfsinkomsten als het

wegvllen van een nuttige fiscale built – in stabilizer

zijn macro-economische nadelen. Er wordt op ge-
wezen, dat de principiële overgang naar een ander

fiscaal winstbegrip niet automatisch mag betekenen

een verlaging van de belastingopbrengsten- uit de

bedrjfsector.

Fiscaalrechteljke

toepassing der

theorie van de

vervangingswaarde

Enkele opmerkingen naar a’anleiding van de. algemene vergadering van de

-Vereniging voor Belastingwetenschap op 25 januari 1958

Uitgangspunt.

De fiscaalrechtelijke toepassing van de vervangings-

waardéleer brengt eèn hele serie problemen mee. Wanneer

men het eens is mei de vervangingswaardetheorie zelf als

grondslag voor de wmsthepaling en richtsnoer bij de

bedrijfsvoering, kan men allereerst nagaan of het voor het

bedrijfsleven in principe wenselijk zou zijn deze leer ook
te bezigen voor het fiscale winstbegrip. Vervolgens moet

men bezien of deze toepassing voor fiscus en bedrijfs-
leven technisch uitvoerbaar is, en een praktische opios-

sing trachten te geven voor alle moeilijkheden die zich

daarbij voordoen. Ten slotte moet men zich realiseren

dat elke maatregel die een fiscaal aspect heeft, daardoor

automatisch van macro-economische betekenis wordt

‘(wat de toepassing van de vervangingswaardeleer ook
zonder fiscaal aspect al is). Men moet dan trachten te

beoordelen of een maatregel die op zichzelf voor het be-

drijfsleven juist zou zijn, geen consequenties meebrengt

– of repercussies oproept welke het nuttig effect teniet

doen of zelfs in zijn tegendeel doen omslaan. Dit laatste

zou het zonder meer invoeren van een dergelijke maat-
regel onverantwoord maken, en ertoe nopen zich te be-

zinnèn op wijzigingen of aanvullingen die de nadelige

neveneffecten %1egnemen.

De inleiders. ter vergadering, Prof. Dr. H. J. v. d. Schroeif

en de heer J. Kooiman, gingen ervan uit dat de theorie
van de vervangingswaarde de principiële, economisch

verantwoorde grondslag geeft voor het berekenen van de

winst, d.w.z. van de vermogenstoeneming welke voor

vertering vatbaar is met instandhouding van de .bron

waaruit de winst vloeit. Wij willen ons, om onvruchtbare

discussies te vermijden, bij deze opvatting aansluiten en

tevens aannemen dat een andere methode van kostprijs-

berekening, bijv. op basis van de aanschaffingswaarde,

nadelig is, zowel voor het enkele bedrijf als voor de gehele

maatschappij. Indien ni. de verkoopprijs slechts de his-

torische kosten goedmaakt, betalen de consumenten te

weinig. De herinvesteringen in de bedrjfssector moeten

dan uit nieuw kapitaal geschieden, zodat de besparingen

in de maatschappij, die in een inflatie toch al te klein zijn,

nog meer te kort zullen schieten. Bovendien Ïeidt de prijs-

vervalsing de produktie in een verkeerde richting. Toe-

passing van de vervangingswaardetheorie zèu althans

het tekort schieten van bruto-bedrijfsbesparingen voor-
komen, en zodoende op zijn minst de iniatie niet verer-

geren.

Wij willen nu nagaan of dit uitgangspunt ook als conse-

quentie heeft dat het fiscale winstbegrip op de vervangings-

waardeleer gebaseerd moet worden, en zo ja, welke ma-

cro-economische consequenties dit zou kunnen hebben.
Wij zullen daarbij uitsluitend aandacht wijden aan alge-

mene (dus niet aan specifieke) prijsbewegingen, en ook

niet ingaan op eventuele technische moeilijkheden die

toepassing van de vervangingswaardeleer mee zal brengen.

Voert het fiscale .winstbegrip op basis van de historische

kostprijs tot vermogensintering?

Daar winstberekening op basis van de historische kost-

prijs dor de bedrijven zelf tot uitkering van schijnwinsten,

dus tot vermogensintering zou voeren, waten inleiders

van mening dat basering van het fiscale winstbegrip op de

historische kostprijs ook tot vermogensintering voert.

Om deze reden zou het fiscale winstbegrip gewijzigd moe-

ten worden. Nu voert, strikt genomen, belasting van

schijnwinsten
maar
onder twee voorwaarden tot vermo-

gensintering:

1. indien enerzijds de schijnwinsten in verhouding

tot de eigenlijke winst, en anderzijds het beiastingtarief,

z6 hoog zijn, dat méér wordt wegbelast dan 100 pCt.

van de eigenlijke winst
1);

1)
Om na te gaan welke orde van grootte schijnwinsten en
belastingtarief zouden moeten hebben om tot vermogensintering
te voeren, willen we enige voorbeelden geven. Stel eigenlijke
winst 100, schijnwinst 20, fiscale winst dus 120. Bij een belasting-

104

2. indien afwenteling van de belasting op de schijn-

winsten niet mogelijk is.

Een belasting op schijnwinsten is inderdaad een. be-
lasting op vermogen in deze gedachtengang. Zulks be-

hoeft echter nog niet te betekenen dat vermogensintering

plaatsvindt. (Prof. Mr. J. G. Koomans merkte in het

debat op dat de vermogensbelasting ook niet bedoeld is

om een deel van de vermogens weg te belasten, maar om

uit het inkomen betaald te worden. Het vermogen is

hier slechts de belastingmaatstaf. Prof. v. d. Schroeif

merkte hiertegen op, dat in die gevallen, waarin een deel
van het vermogen maatstaf is, dan toch de naam ,,winst-

belasting” niet gebruikt mag worden). Over het algenieen

hebben tot nu toe noch het belastingtarief, noch de schijn-

winsten een omvang aangenomen die het bedrijfsleven

tot vermogensintering gebracht heeft. Het ware dus wel-

licht juister in dit verband te spreken van een
potentiële

dreiging van vermogensintering bij de huidige fiscale

winstbepaling.

Voorts wijdden noch de inleiders, noch de vergadering,

ook maar één woord aan de mogelijkheid van belasting-
afwenteling op de afnemers van het produkt. De stelling

van de inleiders komt er in feite op neer dat bij het huidige

systeem niet meer alleen de ondernemerswinst, dus de

,,rent”, belast wordt, maar ook bepaalde kostenbestand-

delen. Over het algemeen gaat men ervan uit dat een lelas-

ting, die niet op een ,,rent” geheven wordt, licht afge-

wenteld wordt. Dat deel van de inkomsten- en vennoot-

schapsbelasting, dat over schijnwinsten (dus over kosten-

bestanddelen) geheven wordt, zou dus voor afwenteling

in aanmerking komen. ‘Indien dit gebeurt, verliest de

conclusie van de inleiders ten aanzien van vermogens-

intering grotendeels haar betekenis. Wil men dus, als

voorstander van de vervngingswaardetheorie, het fiscale

winstbegrip hierbij doen aansluiten, dan zal men waar-

schijnlijk sterkere argumenten moeten aanvoeren dan dat

van de vermogensintering. –

De uiterste consequentie van de vervangingswaardetheorie.

In één van zijn stellingen ging inleider J. . Kooiman,

bij zijn streven tot doorvoering vani de vervangingswaarde-

(vervolg van noot 1 op blz. 104)
tarief van 83 pCt. wordt dan de eigenlijke winst geheel weg-
belast. Stel eigenlijke winst 100, schijnwinst 60, fiscale winst 160.
Bij een tarief van 63 pCt. wordt dan de eigenlijke winst geheel wegbelast. Bij het huidige tariefpiafond van ca. 50 pCt. begint vermogensaantasting zodra de schijnwinst groter wordt dan de
eigenlijke winst.

leer, tot de uiterste consequentie: bij
prijsstijging
moet.het

,,normatieve” bedrag van kas en debiteuren – eventueel
gecorrigeerd voor een normatieve hoogte van èrediteu-

ren – onhoog gebracht worden om dezelfde bedrijfs-

omvang te handhaven. Met hetzelfde geidvermogen, ge-

stoken in kas en debiteuren (zoals de heer Kooiman het

noemt ,,in de geldsfeer”), kan slechts een kleiner deel

van de reële transacties plaatsvinden. Voor kas en debi-

teuren zou dus een ,,manco” geconstateerd moeten worden,

waardoor een deel van de winst, zoals de fiscus die be-

rekent, schijnwinst wordt, ni. dat vermogensbeslag dat
kas en debiteuren nu extra behoren te leggen op de be-

schikbare middelen (in macro-economisché terminologie:

de stijging van de transactiekassen, nodig om deze bij

waardedaling van het geld op gelijk reëel peil te houden,

en de overeenkomstige
stijging
van debiteüren).

Wanneer dit toegestaan zou worden, naast toepassing
van de vervangingswaardeleer op
.
alle andere bedrijfs-

middelen, zou dus een volledige indexatie van bedrijfs-

vermogen en -inkomsten bereikt zijn
2).
Dit is zo’nder

twijfel in het directe belang van het
bedrijfsleven.
In tijden

van prijsstijging is het verbinden van eigen’ ihkomsten aan

een indexcijfer datgene waar elke maatschappelijke groe-

pering naar streeft. Men zou hier echter kunnen gaan

twijfelen of dit groepsbelang nog wel identiek is mef het

algemeen- belang, en of dus dit punt geen macro-econo-

mische bezwaren tegen het loslaten van het fiscale winst-

begrip op basis van de historische kostprijs oproept.

2)
Misschien schuilt er in het systeem van de heer Kooiman
zelfs het gevaar van een meer dan volledige indexatie. De heer
Kooiman wil ni., indien wij hem goed begrepen hebben, de
normatieve voorraad ten aanzien waarvan een manco gecon-stateerd zou moeten worden, aannemen op de hoogte van de
gebruikelijke seizoenspiek, ook als deze niet samenvalt met de
balansdatum. Bestaat dan niet de mogelijkheid dat macro-
economische consolidatie een surplus aan zou wijzen boven de
herwaardering clie werkelijk nodig is? Voor dezelfde goederen,
in verschillende stadia van uitiijping, beweegt de seizoenspiek
zich van de ene fase in de bedrijfskolom naar de volgende.
Wanneer nu niet alleen de seizoenspiek opgewaardeerd wordt
bij dat bedrijf waar hij zich op de balansdatum bevindt, maar
ook bij alle voorgaande en volgende fasen een manco wordt
geconstateerd dat eveneens tot een fiscale aftrek aanleiding
geeft, is er dan niet van dubbeltelling sprake? Eenzelfde gevaar
ontmoetten wij bij het individuele bedrijf dat zelf zijn seizoens-
piek financiert. Wanneer deze zich niet voordoet op de balans-
datum, zullen de financieringsmiddelen,. nodig voor de seizoens-
piek, zich bevinden in de andere activa, waarschijnlijk in kas ôf debiteuren. Wanneer deze nu ook opgewaardeerd worden,
is dan het berekenen van het voorraadmanco over de seïzoens-piek niet dubbel op?

(Advertentie)

105-

De belastingieffing op basis
van de
historische kostprijs

als ,,built-in stabilizer”.

Het geheel losmaken van het fiscale winstbegr’p van

de historische kostprijs zou uit macro-economisch ge-

zichtspunt nog meer bezwaren meebrengen.. De belasting-

heffing op basis van dit winstbegrip heeft nl. het grote

voordeel als ,,built-in stabilizer” te fungeren
3).
In de

hausse zou de belasting op winsten aanzienlijk, en tijdig,

moeten stijgen. Daar zulks langs parlementaire weg vrij-

wel niet te verwezenlijken is, zou men de fiscale winst-

berekening volgens de historische kostprijsmethode, die

‘dit automatisch verwezenlijkt, mogen beschouwen als

een geluk bij een ongeluk. Dezelfde built-in stabilizer

treedt op in de particuliere inkornenssfeer. Inkomens die

toenemen ten gevolge van inflatie, vallen in een hogere
progressie. Hoewel dus het reële inkomen niet gestegen

is, wordt een groter deel wegbelast. (Als men tot een wer-

kelijke symmetrie tussen beide sectoren zou willen komen,

zou men in de particuliere sfeer ook elk vermogens-

accres, dat’ voortvloeit uit inflatie, dienen te belasten).

Het feit dat het ,,nominalisme” van de fiscus in tijden

van prijsstijging tot een verkapt hoger tarief leidt, is nuttig

Uit, een oogpunt van conjunctuurpolitiek. Men kan het

bestaan van een dergelijke verkapte tariefsverhoging

betreuren als ,,oneerlijk”, en een democratische maat-

schappij onwaardig. Wanneer men echter om deze (en

3)
Zie een opmerking in de minderheidsnota, ondertekend
door de heren Dr. N. Bolkestein en Drs. D. Roemers, gevoegd bij het Rapport van de commissie voor de fiscale conjunctuur-
politiek. Geschrift no. 88 van de Ver, voor Belastingweten-
schap, 1954.

De verkoop van televisietoestellen in Enge-

land, die zich aanvankelijk op een peil bevond,

dat gemiddeld 2 pCt. boven dat van
1956
lag,-

daalde in november jI. zo sterk, dat in die maand

nog geen
75
pCt. van de omzet in november 1956

werd bereikt. Het is volgens ,,The Economist”

van 18 januari ji. niet onwaarschijnlijk, dat deze

plotselinge daling de eerste aanwijzing is, dat de

markt voor televisietoestellen haar verzadigings-

punt nadert. Doordat één op de twee Engelse

gezinnen reeds een televisietoestel bezit, was de

vervanging van oude toestellen door nieuwe

reeds een belangrijke bron van inkomsten voor

de televisie-industrie geworden. Tot voor kort

‘was het ook niet zo moeilijk de eigenaren van

een klein en oud toestel ervan te overtuigen, dat

zij het beter kondenruilen voor een groter en.

mooier toestel, waarop meer programma’s kon-

den worde’n ntvangen; het verbouwen van oude

toestellen was nl. niet lonend. Degenen, die

moderne toestellen met een middelgroot beeld-
scherm bezitten, schijnen echter niet zo’n haast

te maken met het inruilen tegen een groter en

mo6ier apparaat. Teneinde dan ook de verkoop

nieuw leven in te blazen laat één der onder-

nemingen halr handelaren thans een inruilprijs

voor oude toestellen betalen, die iieer dan

tweemaal zo hoog is als voorheèn.

andere) redenen een nuttige ,,built-in stahilizer” over-

boord zet, zal men die toch dienen te vervangen door een

andere. Ons arsenaai van conjunctuurpolitieke middelen

is ,nog niet zo groot dat we er veel van kunnen missen.

Argumenten voor fiscaalrechtelijke toepassing
der theorie

van de vervangingswaarde.

Voordat we nu nader op bovengenoemde macro-econo-

mische bezwaren tegen het invoeren van een fiscaal winst-

begrip, gebaseerd op de theorie der vervangingswaarde,

ingaan, moeten we toch eerst die argumenten noemen die

véôr zulk een invoering pleiten. Naast het argument,

door inleiders genoemd, nl. d.e vermogensintering – het-

geen ik zou willen verzwakken’ tot potentiële dreiging

van vermogensintering – zouden de v lgende argumenten
te noemen zijn, die’echter niet met zoveel woorden op de

vergadering ter sprake werden gebracht:

belasting op schijnwinsten is een verkapt hoger

tarief, hetwelk in een democratie onaanvaardbaar is;-

mo”gelijke afwenteling van be1ating op schijnwinsten

naar de afnemers is een verkapte verschuiving van belas-

tingdruk, in de richting van kostprijsverhogende belas

tingen, hetgeen men eventueel in een democratie ook

onaanvaardbaar zou kunnen vinden;

de ondernemers die nog zouden leven in de geld-‘

illusie, die dus op onjuiste wijze hun kostprijs”berekenen

en daardoor te goedkoop aanbieden, worden in deze

geldillusie gestijfd door de opvattingen van de fiscus.

Een verandering van het fiscale winstbegrip in de richting

van de vervangingswaardeleer zou hen vrijwel automatisch

tot een juister kostprijsberekening en bedrijfsvoering

brengen;

d.. de
mogelijkheid
bestaat dat belasting volgens het

nominalistische fiscale winstbegrip een
ongeij/ke,
en- dus

onrechtvaardige, verdeling van de belastingdruk
binnen

de bedrjfssector
ten gevolge heeft. Immers, loonintensieve

bedrijven kunnen bij infiatoire
prijsstijging
de gestegen

lonen direct als kosten calculeren, kapitaalintensieve

bedrijven mogen de eveneens gestegen afschrijvingen niet

als kosten beschouwen. De schijnwiristen zullen dus groter

zijn naarmate de kapitaalintensiteit hoger is, zodat het

nominaal overal gelijke tarief in dit geval zwaarder drukt.

(Dit geldt voor de hausse; het omgekeerde geldt voor de

depressie);
4)
e. de administratie zou eenvoudiger worden in die

gevallen, waarin de interne en fiscale calculatie gelijkge-

schakeld konden worden.-

Mochten deze, en eventuele andere, argumenten ertoe

leiden dat men inderdaad de voorkeur geeft aan een fiscaal

winstbegrip dat gebaseerd is op de vervangingswaarde-

leer, dan zal men moeten trachten die aanvullende maat-

regelen te nemen die de reeds terloops genoemde-macro-

economische bezwaren neutraliseren. –

De structurele wijziging als gevolg van een
andere fiscale

winstbepaling.

Vanuit macro-economisch standpunt zou men als volgt

kuinen redeneren: er wordt jaarlijks een bruto nationaal

4)
Merkwaardigerwijze schuilt in deze ongelijkheid van be-
lastingdruk misschien ook nog een macro-economisch ,,geluk
bij een ongeluk”. De hausse wordt mede mogelijk gemaakt door het achterblijven van de marktrente bij de evenwichtsrente. Een
‘hogere rente zou het zwaarst drukken op kapitaalintensieve be-
drijven. Wanneer deze achterwege blijft, vormt hun relatief
zware belasting een soort surrogaat.

106

produkt voortgebracht. Hiervan moeten om te beginnen
worden afgetrokken de herinvesteringen, zonder twijfel

op vervangingswaardebasis. Het overblijvende netto

nationaal produkt moet verdeeld worden tussen consump-

tie en nieuwe investeringen, en elk van deze beide nog eens

tussen de particuliere sectoren •en de Overheid. Deze

verdeling komt automatisch tot stand door p’rijs- en in-

kof?tensvorrn ing enerzijds, belastingsysteem anderzijds.

Men kan het op verschillende manieren met de verdeling

niet eens zijn. Men kan bijv. de verdeling tussen consump-

tie en investeringen te ongunstig achten voor de toekom-

stige ontwik4ling, zodat men een verschuiving in de

richting van de investeringen zou wensen. Men kan ook

het deel van dë Overheid in consumptie en/of investeringen

te groot of te klein vinden. Men mag echter niet één sector

bij de kop pakken, die op andere wijze willen belasten

en zich verder niets aantrekken van de overige sectoren.

Zelfs uit het oogpunt van groepsbelang is dit een ontoe-

laatbare methode, daar de rèpercussies in andere sectoren
wel degelijk invloed zullen uitoefenen op de eigen sector.

Laten wij een ogenblik aannemen dat bij het bestaande

belastingstelsel de bestaande verdeling tussen consumptie

en investeringen juït zou zijn uit een oogpunt van ge-

wenste structurele groei, terwijl de in feite bestaande

inflatie uitsluitend te wijten zou zijn aan een te omvang-

rijke overheidssector, die alle partijen liever zouden willen

missen, en die infiatoir gefinancierd wordt. Voorts ver

onderstellen wij dat de belasting op schijnwinsten niet-

– afgewenteld wordt op de afnemers. Het invoeren van het

vervangingswaardebeginsel op fiscaal gebied zou in deze

infiatoire situatie inhouden dat de belastingopbrengsten

uit het bedrijfsleven lager werden, en de reële winsten

na aftrek van belastingen dienovereenkomstik groter.

Wanneer de Overheid de gevolgen van deze belasting-

verlaging voor haar eigen huishouding compenseerde

door verdere geldschepping, zou de inflatie hollend voort-

gaan. Zelfs wanneer de Overheid deze verlaging van haar

inkomsten’ opving door een overeenkomstige verlaging

van haar uitgaven, zou toch de verdeling van het nationale

inkomen scheef getrokken worden ten gunste van de be-

drijfswinsten. Bij toepassing van de bestaande ,,verdelings-

normen” zou dit zonder twijfel loonstijging ten gevolge
hebben, waardoor het bedrijfsleven het flexibele kwaad

van belasting op schijnwinsten – een kwaad dat ni. in

de depressie in lijn tegendeel orislaat – vervangen zou

zien door het starre kwaad van een permanent hoger

loonpeil. In beide gevallen zouden de gevolgen van de

overgang naar een ander fiscaal vinstbegr.ip infiatoir
zijn. /

Invoering zou slechts mogelijk zijn:

in een situatie waarin de Overheid èn alle andere

maatschappelijke groepen van mening zijn dat dè bedrijfs-

ector te zwaar belast wordt. De Overheid zou in dat

geval, om de totale belastingopbrengst gelijk te houden,

in een andere richting compenserende maatregelen kûnnen

treffen, wanneer de overige groepen zich niet hiertegen

konden of wilden verzetten;

indien de Overheid het tarief van de winstbelasting

dusdanig verhoogde, dat ten slotte de bedrjfssector het-

zelfde belastingbedrag zou moeten opbrengen als voor-

heen.

.

En beide gevallen is dan echter de fiscale built-in stabi-
Ijzer verdwenen”zodat ook nog noodzakelijk zou zijn een

tarief te creëren dat automatisch verhoging onderging

in

de hausse en verlaging in de depressie. Daar het. ver

anderen van het fiscale winstbegrip aan de bedrijven volle-

dige indexatie zou toestaan, zou zulks uit hoofde van de
fiscale billijkheid ook tot de particuliere sfeer uitgebreid

moeten worden. Voor particuliere inkomens zou men dus

tot correctie van’ nominale inkomens met behulp van index-•

cijfers moeten overgaan, ook met automatische tariefs-

verhoging en -verlaging in de hausse, resp. de depressie.

Wanneer de belasting op schijnwinsten wel wordt afge-

wenteld op de afnemers zou een geheel andere situatie

ontstaan. De Overheid zou dan verandering van het

fiscale winstbegrip kunnen toestaan, de bedrijven zouden

minder belasting betalen, echter ook lager prijzen moeten ‘

berekenen. Het eenvoudigst ware dan de prijzen gelijk –

te houden door een bedrag aan omzetbelasting te heffen

gelijk aan de gederfde winstbelasting, waardoor tevens

het verlies aan belastingopbrengst . zou worden voorko-
men. Ondertussen zou ook dan indexatie van de particu-

liere inkomens geboden zijn,

met. herziening van de ta-

neven van de inkomstenbelasting.

Slotopmerkingen.

In het bovenstaande is geenszins gestreefd naar volle-

digheid, noch in de argumenten pro en contra, noch in

de mogelijke structurele wijzigingen. Wel is getracht erop

te wijzen dat de principiële overgang naar een ander fiscaal

winstbegrip niet automatisch mag betekenen een verlaging

van de belastingopbrengsten uit de bedrijfssector. Daar

echter die overgang in èen infiatoire situatie zonder twijfel

zo’n .verlaging mee zou brengeh, zou het wellicht aanbe-

veling verdienen wanneer de Vereniging voor Belasting-

wetenschap, naast haar discussies over het principe en

de technische toepassing, ook dieper inging op de macro-

economische consequenties, d.w.z. op mogelijke compen-

saties van de verschuiving in de inkomensverdeling.
Amsterdam.

M. J. ‘t HOOFT-WELvAARS.

(Advertentie)

Met papier en met p!astic geïsoleerde kabels voor hoogspanning,

laagspanning en telecommunicatie Kabelgarnituren,

koperdraad -en koperdraadkabel. Staaidraad en staalband.

NEDERLANDSCHE KABELFABRIEK’ DE

107

Nu de conjunctuur in Nederland is omgeslagen

is het gewenst
zich zo objectief mogelijk en in alle

ernst op het vraagstuk van de depressiepolitiek

te bezinnen. De depressie moet gebruikt worden

als een grote schoonmaakpriode waarin het ge-
hele bedrijf -in al zijn onderdelen kritisch en des-

kundig op zijn efficiency
,
wordt onderzocht. Zo

moet het streven van de bedrijfsleiding, van hoog
tot laag, gericht zijn op een reële verbetering van

de arbeids-, materiaal-, machine- en ruimte-

efficiency. Dit is voor het versterken van de po-

sitie van het bedrijf met het oog op een volgende

hausse van veel meer belang dan het verlagen van

lonen of het aantasten van
sociale maatregelen,

voor zover deze redelijk zijn. Het bedrjfsdoel
moet er in een depressie niet alleen op zijn gericht

deze zo goed mogelijk door te komen, maar voor-

al om zo sterk mogelijk de depressie uit te treden.

Als het Nederlandse bedrijfsleven zo de depressie

gebruikt, kan de toekomst met vertrouwen tege-

moet worden gezien.

IJepressiepolitiek

mde

onderneming

Het feit, dat de conjunctuur in Nederland ,,omgeslagen”
is, wordt nu wel algemeen erkend. De ondernemer bevindt

zich, vrijwel onverwacht, in een geheel ander klimaat en

noet op die verandering reageren. Minder algemeen is men
zich van het feit bewust, dat de gézamenlijke ondernemers

door hun handelen een niet onbelangrijke invloed op de

conjunctuur uitoefenen. Dit legt op de individuele onder-

nemer een speciale sociale verantwoordelijkheid, waaraan

hij zich niet onttrekken

kan met de dooddoener, dat zijn

individuele invloed slechts zeer gering is. Bovendien dient

men zich te realiseren, dat de wijze waarop een ondernemer

thans op de depressie reageert, van groot belang is voor

de positie die zijn onderneming zal innemen als straks weer
betere tijden aanbreken. Komt deze relatief sterk of relatief

zwak’ uit de depressie? .

Het aantal managers in het
bedrijfsleven,
bij de Overheid

of in de arbeidersvakbonden, dat eigen managers-ervaring

uit’een depressieperiode heeft, is klein. Het jaar 1938 ligt

20 jaar achter ons, het omsiagjaar 1929 zelfs 29 jaar. Als

wij aannemen, dat men ongeveer 30 jaar oud moet zijn

om managers-ervaring opgedaan te kunnen hebben, dan

hebben alleen zij, ‘die
thans
50 jaar en ouder zijn kennis

van .1938, terwijl voor ervaring van het gebeurde in 1929

thans een leeftijd van
59
jaar vereist is. Het is dus duidelijk,

dat het overgrote deel van onze huidige managers geen

depressie-ervaring heeft. Dit kan tot gevolg hebben, dat men

aanvankelijk de ernst van de situatie onderschat, terwijl
als de moeilijkheden toenemen, de kans bestaat van een
overschatten van die gevaren. Het een noch het ander is

een goed uitgangspunt voor een doeltreffende politiek.

Het is daarom gewenst, zich zo objectief mogelijk en in alle

ernst ôp het vraagstuk van de depress iepol itiek te bezinnen.

Kenmerkend voor een hausse is de snelle expansie. Door

veischillende omstandigheden, o.a. door de zgn. ,,na-

ijling” van de kosten, lijkt die toestand dan nog gunstiger

dan: hij – rdeds. is. Hierdoor kunnen principieel foutieve

inetéiihgen aanvankelijk toch nog in hun resultaat mee-

alleti; Ook allerlei kleinere inefficiënties ontstaan in zo’n

sitatl emakkelijk en blijven onbestreden. Er zou drin-

gendbehoefte aan een grote schoonmaak zijn, maar tijdens
de hausse voelt men daaraan geen behoefte, terwijl ook de

dringende vraag naar produkten en dus de overbelating

van allerlei functionarissen en afdelingen, zulk een schoon-

maak technisch moeilijk maakt.

Aan het einde van de hausse staan zo de bedrijven niet

grote omzetten, grote totaalwinst, maar matige winst in

verhouding tot de gestegen omzet, er schijnbaar nog goed

voor. Maar de liquiditeit is verzwakt; vaak heeft men nog

produktieiniddelen in bestelling en mede door de vele kleine

inefficiënties is in feite de interne positie van het bedrijf ver

zwakt. Dit alles wreekt zich wanneer de expansie een einde
neemt. Zelfs als de afzet niet daalt, maar constant blijft, ko-

men dan moeilijkheden naar voreb. De concurrentie wordt

scherper, de prijzen krijgen een dalende tendens, de afne-

mers gaan hoger eisen stellen aan kwaliteit en levertermij-
nen; zij betalen iets langzamer en de toch reeds verzwakte

liquiditeitspositie wordt daardoor nog meer aangetast.

In dat geval wreekt-zich, dat de administratie meestal

niet op, een scherpe bewaking van de liquiditeit is ingesteld.

Toch kan vaak met eenvoudige middelen door de admini-
stratie een ,,liquiditeitsbarometer” worden geleverd. Door

met korte tussenpozen de ontwikkeling van de liquiditeit

te volgen, liefst ‘door middel van een grafiek, kan men

zich onaangename verrassingen op dit gebied besparen.

Het tijdig voorzien van extra grote spanningen is een

eerste vereiste voor het nemen van doeltreffende maat-

regelen. Hieraan moet evenwel het opstellen van een

,,liquiditeitsbarometer”, aangepast aan de speciale eisen

van het bedrijf in kwestie, vooraf gaan.

Een aanwijzing, dat, de positie van een onderneming

achteruit gaat, is dat de verhouding tussen debiteuren,

voorraden grondstoffen en gereed produkt enerzijds en de

nieu’v binnenkomende orders anderzijds, ongunstiger

wordt. Het is een normaal vérschijnsel, dat ondanks zulke

duidelijke aanwijzingen de stemming in het begin nog

optimistisch blijft. Dit wordt begunstigd omdat de offi-

ciële uitlatingen van Regering,, grote afnemers en grote

leveranciers zeker nog niet pessimistisch ‘zijn! Wie innerlijk

twijfelt, zwijgt of verbloemt zijn opvattingen, opdat niet

door een geest van pessimisme de toestand verergerd wordt.

Men hoopt, dat deze mét enkele maanden wel vanzelf zal

verbeteren. In plaats van direct op de veranderde situatie

te reageren, wacht men liever nog wat af. Als die maanden

om zijn, blijkt de toestand niet verbeterd, maar verslech-

108

terd te zijn. Kostbare tijd is verloren gegaan. Dan wordt

het van stilstaan ineens hollen en hoopt hien door enkele

forse maatregelen de zaak weer in handen te krijgen.

Tevergeefs. Natuurlijk kunnen soms enkele grote en vaak

pijnlijke maatregelen noodzakelijk zijn, maar de werkelijke

verbetering moet van een grote reeks zgn. kleine maat-

regelen komen, zoals steeds bij efficiency-verhoging het

geval is.

De neiging bestaat om bij de verzwakking van de afzet
en de stijging van de concurrentie iedere order, hoe klein

ook, te accepteren, zolang de variabele kosten maar goed-

gemaakt worden. Natuurlijk streeft men naar verlaging

van de kosten; in die zin neemt het kostenbewustzijn

zonder twijfel toe. Maar men is zo gebrand op behoud

van de afzet, dat de vraag, of een bepaald deel van de

produktie nog in gunstige verhouding tot de daarvoor te

maken offers staat, als onpraktisch terugedrukt wordt.

En tochis het dan juist de tijd om te scheiden tussen orders

en klanten op wier bezit men
duurzaam
prijsstelt en die

waarmee dat niet het geval is. Als uit een onderzoek buy.

blijkt, dat 10 pCt. van de omzet verantwoordelijk is voor

30 pCt. of meer van de kosten, dan is het duidelijk waar

de kosten het meest rationeel verminderd kunnen worden.

Het bewust aanvaarden van een vermindering van de,om-
zet is vaak een juistere politiek dan het handhaven of ver-

groten van een onrendabel deel van de omzet. Ook hier

zal een deskundig ondérzoek eerl doelmatig gerichte
pdli-

tiek voorafgaan.

• Terwijl de hausse de tijd is van de vergroting van de

zaak in de breedte, kenmerkt een 1epressie zich door ver-

beteringen in de diepte. Zolang er nog sprake van expansie

is, kunnen artikelen die in te kleine series gemaakt worden,

of klanten die eigenlijk de kosten van het reizigersbezoek

niet goed maken, aangehouden worden. Het eigen bedrijf

kan de kosten wel dragen en, wat belangrijker is, de on-
rendabele artikelen en klanten kunnen misschien in vol-

doende mate groeien. Tijdens een depressie behoeft op die

groei niet mee.r gerekend te worden. Men weet iets beter

waar men staat. Uitkammen van het assortiment en af-

voeren van wat geen voldoende mogelijkheden biedt; is

dan ook een van de eerste maatregelen in een depressie.

• Verder is het dan de tijd om systematisch de strijd aan

te binden tegen ‘alle ingeslopen inefficiënties en te ver-

vermijden kosten. De hausse is immers steeds een tijd

waarin veel ,,fiscale kosten” gemaakt worden. Hebben

deze evenwel hun vaste plaats in het kostenbudget gevon-

den, dan worden zij niet meer âls fiscale kosfen herkend.

Hun opsporing eist dus een kritisch onderzoek van de

onkostenrekening. Zelfs als een verbetering niet leidt tot

directe verlaging van de gelduitgaven, mag dezeTniet achter-

wege blijven, want vroeger of later blijkt het financiële

resultaat. Het opsporen van al deze inefficiënties eist een

grondig onderzoek van het gehele bedrijf. Zonder actieve

medewerking van alle middelbare en hogere functionarissen

is hier weinig succes te verwachten. Het is een kwestie van

mentaliteit.

Een depressie is meestal niet de tijd waarin vele en be-

langrijke nieuwe uitvindingen worden gedaan,, maar het

is wel de tijd waarin menintensief in de bedrijven gaat toe-

passen wat reeds technisch en organisatorisch bekend was.

Een verhoging van le arbeidsproduktiviteit is daarvan het

gevolg en dus een versterking van de positie waarmede

een nieuwe opleving kan worden ingegaan. In dit verbatid

moet worden opgemerkt, dat de vaak verkondide stelling

dat de bedrijven in een depressie niet zoijdën moeten in-

• vesterén, onjuist is. Wel is het zo, dat de bewaking van de

eigen liquiditeit de grootste voorzichtigheid bij investerin-

gen eist. Maar er is een groot verschil tussen zeer voor-

zichtig en met overleg investeren en een streep zetten door
ieder investeringsplan. Vele Nederlandse bedrijven hadden

-in 1938 een moderner en vooral een beter aangepast en

harmonischer produktieapparaat dan in 1930. Wie er

tijdens de depressie niet in slaagt tot een zuinige maar

harmonische opbouw van zijn produktie-apparaat te

komen, zal van de daarop volgende hausse weinig plezier

hebben.

Het streven van de bedrijfsleiding, van hoog tot laag,

moet in de allereerste plaats gericht zijn op ‘een
reële

daling van de produktiekosten, door vermindering van de

offers aan arbeidstijd, machinetijd en materialen, op een

uitschakeling
vane
alle overbodige handelingen etc. Dat

eist grote aandacht, maar het is voor het versterken van

de positie van het bedrijf met het oog op een komende

hausse van veel meer belang dan het verlagen van de

lonen of het ‘aantasten van sociale maatregelen, voor

zoverre deze redelijk zijn. Deze laatste opmerking is nood-

zakelijk, omdat in sommige bedrijven de arbeidsschaarste
geleid heeft tot ,,personeelavonden” etc., die maar’ weinig

met goede sociale voorwaarden verband houden. Natuur-

lijk zullen er gevallen zijn, waarin aan het verlagen van

de geldionen en misschien zelfs van de reëlelonen, niet

te ontkomen valt.

Het ten grbnde laten gaan van het bedrijf, uit medelijden

met het personeel, is wi de slechtste dienst die men aan

de arbeiders kan bewijzen. Maar het verlagen van de lonen

kan nooit in de plaats komen van een reële verbetering

van de arbeids-, materiaal-, machine- en ruimte-efficiëntie!

Alleen door een reële, en niet alleen financiële, vermindering

van de
produktie-offers
versterkt men de positie van het

bedrijf voor de toekomst. Op
verlaging van de uurlonen

moet men gewoonlijk bij een nieuwe hausse terugkomen

en dit geeft dan geen baat. Hier komt nog iets bij. De

ervaring uit de jaren dertig heeft aangetoond, dat die be-

drijven die toen een sociaal verantwoorde persôneelpolitiek

hebben gevoerd, in de laatste hausse daarvan de vruchten

hebben geplukt.

Hoewel een depressieperiode zich uiteraard kenmerkt
door een verscherpte concurrentie, zien wij ook dat juist

dan de ondernemers vaak tot een praktische samenwerking

komen. Indien deze meer gericht is op een technisch

samengaan dan op prijsbescherming, kan deze tot een
duurzame versterking van het bedrijf leiden. Teneinde

teleurstelling te voorkomén dient steeds grondig onderzoéht

te worden wâr zulk een technische samenwerking tot een

reële kostenverlaging kan leiden, en hoe de samenwerking

moet worden geëffectueerd.

Bij de maatregelen, die men in een depressie neemt om

de dan acute
moeilijkheden te overwinnen, dient men tevens

te denken aan de omstandigheden ôp technisch, financieel

en sociaal gebied waarmede men een later volgende hausse

in wil treden. Het bedrijfsdoel moèt er in een depssie

dan ook niet alleen op gericht zijn die moeilijke tijd zo goed

mogèlijk door te komen, maar vooral om zo sterk mogelijk

de depressie uit te treden. De depressie moet gebruikt’

worden als een grote schoonmaakperiode waarin het gehele

bedrijf in al zijn onderdelen kritisch-en deskundig op zijn

efficiëntie wordt onderzocht. Dit is thans ‘te meer nood-

zakelijk, omdat wij een ongewoon lange reeks van goede

jaren achter de rug hebben en in goede jaren, ‘ondanks

alles, de kans op het ontstaan en blijven voortduren van

109

Lagen bij de intrede van 1957 de vrachten –

mede onder invloed van de sluiting van het Suez-

kanaal – nog op een zeer behoorlijk niveau,

spoedig trad een daling in. Door de abnormale

droogte in Australië bleven de graanverschepingen

van dit continent beneden de verwachtingen; de

gunstige maïsoogst in Zuid-Afrika, de ertsversche-

pingen uit India, en de suikerverschepingen uit

Brazilië naar China boden hiervoor geen vol-,

doende compensatie. Ook is de
laatste jaren een

aantal zgn. ,,bulk carriers” in de vaart gebracht,

o.a. voor vervoer van erts en suiker, die een deel

van de ladingen voor het trampschip overnemen.

De eerste slachtoffers van de vrachtendaling waren
de tijdens de oorlog gebouwde vrachtschepen, die

relatief duur in
exploitatie zijn. Hoewel geen

voorspellingen te doen zijn, wordt in
scheepvaart-

kringen rekening gehouden met de mogelijkheid,

dat op zijn vroegst
a.s. herfst een zeker herstel

van de vrachtenmarkt kan worden verwacht.

in een Engels scheepvaartbiad werd in eeii beschouwing

over de gang van zaken in het afgelopen’ jaar opgemerkt,

dat rederijen welker schepen emplöoi vinden – resp. thans

trachten te vinden – in de algemene vrachtvaart, geneigd

zullen zijn zich af te vragen of de even onverwachte als
ernstige terugslag op de vrachtenmarkt werkelijkheid is

of dat men slechts slachtoffer is van een benauwde droom!
Inderdaad rechtvaardigt de snelle overgang van ongekende

welvaart naar een diepe depressie deze vragenderwijze

gemaakte opmerking. –

De voortdurend levendge vraag naar ruimte voor het

vervoer van kolen en graan droeg er reeds vôôr de sluiting

van het Suez-kanaal in 1956 toe bij, dat het evenwicht

tussen vraag’ naar en aanbod van scheepsruimte uiterst

precair was. Toen het Kanaal voor de scheepvaart werd

gesloten en de schepen genoodzaakt waren de langere

route via de Kaap te volgen, ontstond dan ook een acuut

t’ekort, dat tot een verdere aanzienlijke
stijging
der vrachten

leidde. ‘

Véör het nieuwe jaar echter twee maanden oud was,

waren de vrachten in de zo belangrijke transatlantische

sector wederom tot het niveau van véôr de Suez-kanaal-

sluiting gedaald en dezelfde oorzaken, die o, de tankvrach-

tenmârkt tot een drastiche vermindering der vraag naar

scheepsruinite leidden, deden mutatis mutandis ook de

vrachten in de zgn. wilde vaart in de loop van
1957
scherp

teruglopen.

De abnormale droogte, waardoor de Australische oogst

• ongunstig werd beïnvloed, had ten gevolge, dat de vraag

naar scheepsruimte voor het vervoer van graan beneden de

verwachtingen bleef. Hiermede viel tevens een der ,,uit-

• wijk”-mogelijkheden voor emplooi zoekende schepen in

het Verre Oosten gedeeltelijk weg. Enige compensatie bood
Zuid-Afrika, dat op een zeer gunstige niaïsoogst kon bogen,

terwijl van India vrij regelmatig ruimte voor het vervoer

van erts kon worden bevracht. –

(vervolg van blz. 109) ‘

inefficiënties groot is. Als het Nederlandse bedrijfsleven

zo de depressie ‘gebruikt, kunnen wij niet vertrouwen de

toekomst tegemoet zien.

Amsterdam.

Dr. W. J. VAN DE WOESTIJNE.

De

vrachtenmarkt

in ‘1957

Voor het eerst in de annalen der scheepvaart werden

enkele ladingen suiker van Brazilië naar China verscheept.

Ook voor het vervoer van erts van Brazilië naar het Ver-
enigd Koninkrijk/Continent werd èen aantal schepen be-

vracht, zij het dat ruim aanbod ook hier de vrachten in de

loop van het jaar deed dalen. De omvang der zaken in de

timecharter-sector ten slotte was teleurstellend. De bedrij- –

vigheid en daarmede tevens het vrachtenpeil worden in

deze afdeling goeddeels beheerst door de behoefte aan

extra tonnage der lijnrederijen. Waar het aanbod van lading

op verschillende trajecten verminderde, terwijl bovendien

een aantal nieuwe, grotere en snellere lijnschepen in de

vaart werd gebracht, was de eigen tonnage veelal voldoende

om in de behoefte te voorzien.

Reeds eerder werd er op gewezen, dat de laatste jaren

een aantal zgn. ,,bulk carriers”, schepen welke speciaal

voor het vervoer van erts zijn ingericht, door industriële

bedrijven in Engeland en Duitsland in de vaart zijn ge-

bracht. Weliswaar leidden de geringere bedrijvigheid en

de onzekerheid ten aanzien van het toekomstige conjunc-

tuurverloop gedurende de laatste maanden van het afge-

lopen jaar tot een beperking der vraag naar ruimte voor

ertsvervoer, maar verwacht mag worden dat ertsbevrachters

in de komeiide jaren, naast de eigen tonnage, ook regel-

matig ruimte van derden voor de aanvoer hunner erts-

ladingen zullen bevrachten.

Naast de ,,bulkcarriers” voor erts- en kolenvervoer

dient volledigheidshalve nog te worden gewezen op het

door de Engelse importeurs van ruwe uiker in de vaart

brengen van schepen, welke speciaal zijn ingericht voor het

vervoer der zgn. ,,bulk”-suikerladingen. Ook hier voorziet

de eigen tonnage overigens slechts in een deel der behoefte’

aan scbeepsruimte, zodat voor de aanvoer van ruwe suiker

van de verschillende produktiecentra ook in de toekomst

een beroep moet worden gedaan op het trampschip voor

algemene doeleinden.

De erste slachtoffers van de baisse op de •vrachtenmarkt

waren de tijdens de oorlog gebouwde vrachtschepen, die,

zoveel minder economisch in exploitatie dan het moderne

vr’achtschip, uit de vaart moesten worden genomen, toen

de kolenvrachten beneden het voor deze schepen geldende –

minimum van circa 40/- per ton daalden. In feite zijn de

110


S’

Voorspellingen omtrent de vermoedelijke gang van zakeh”

in de naaste toekomst zijn waârdeloos, gelogenstraft als
zij gewoonlijk worden door de feitelijke ontikkeling De


Westeuropese kolen- en graanvoorraden zijn voldoende

om in de normale behoefte te vooizien. Een alsnog volgende

strenge winterperiode kan hierin – uiteraard wijziging

brengen. Intussen oefenen monetaire maatregelen ererzijds

en de onmiskenbare teruggang in de industriële bedrijvig-

heid zowel in de Verenigde Staten als in verschillende West-

europese landen anderzijds invloed’op de behoefte aan

scheepsruimte. , –

Als typisch internationaal geöriënteerd bedrijf is de

scheepvaart afhankelijk van de algemene conjunctuur.

Geen welvarend rederijbedrjf zonder prospererende we-

reldhandel! Veel, zo niet alles, hangt dan ook af van de ont-

wikkeling der conjunctuur waaromtrent geen betrouwbare

‘prognose mogelijk

is. in het algemeen kan men slechts

stellen, dat de vrijwel ononderbrôken economische bedrij-

– vigheid sedert het einde van de oorlog – de perioden van –

neergang’ waren kortstondig – vroeger of later moest

plaats maken voor een geleideljker groeitempo. Of de

huidige recessie slechts een ,,reculer pour mieux sauter” is,

dan wel van langer duur en ernstiger aard dan haar voor-

gangster, zal. de toekomst leren.

1956
1957

Hoogste
Laagste
Hoogste
Laagste
vracht vracht vracht vracht
Graan:
West-Australië/
Ver. Koninkrijk,
gestorte

tarwe 220/-
150/-
2 10/-
73/6
St. Lawrence/
ex

silo

………

Ver.’ Koninkrijk
115/-
79/6
97/6
40/-
La.Plata Rivier!
Ver. Koninkrijk
180/- 135/-
187/6
67/6
U.S.
Gulf/Ver.
Koninkrijk
. . .
152/6
97/6
140/-
45/-

Kolen:
Hampton Roads/
Rotterdam-Ant-
wer,en
119/6
67/-
106/-
24/6

Suiker:
Cuba/ Verenigd
Koninkrijk

..
175/- 107/-
170/-
,

68/9

Erts: Marmagoa/Con-
tinent (vrij in en
uit)
160/-
85/-
181/-
1

42/3

FM

— -‘-.

1

¼

•”,’

/

vrachten in vrijwel alle’ sectoren der vrachtenmarkt in de

loop van 1957 gedaald tot het onbevredigende peil van het
voor de vrachtvaart weinig gunstige jaar 1954, waarbij als

nadelige omstandigheid komt, dat de exploitatiekosten

sedert laatstgenoemd jaar niet onbelangrijk zijn gestegen.

Zelfs die rederijen welke, terecht, gebruik hebben gemaakt

van de mogelijkheid om
tijdens
de jongste hausse voor een

deel der vloot lonend emplooi gedurende enkele jaren te

sluiten, zullen zich niet zonder’bezorgdheid afvragen, hoe

lang de huidige hoogst onbevredigende toestand, die op

den duur onvermijdelijk van invloed zal zijn op de finan-

– cieringsmogelijkhden voor vlootvernieuwing, resp. -uit-

breiding, zal duren. Behoudens enkele gevallen toch, waar
langdurige contracten konden worden gesloten, zullen ook

deze schepen geleidelijk weder op de open markt voor

emplooi zijn aangewezen.

Het grote aantal bouwopdrachten, dat gedurende de

hausse werd geplaatst – verleden jaar nam de tonnenmaat

der trampvloot reeds met circa 12 pCt. toe – impliceert

een aanzienlijke uitbreiding der vervoerscapaciteit, waarbij

er op moet worden gewezen, dat de geleidelijk in dè vaart

komende schepen niet alleen sneller zijn, maar ook een niet
onbelangrijk groter draagverniogen hebben. Het merendeel
dèzer schepen zal in de loop vandit jaar wordeh opgeleverd

en de vraag rijst of de uitbreiding, welke aan de bestaande

/ vloot is gegeven, niet te ver is gegaan.

Onderstaand vergelijkend overzicht van hoogste en

laagste vrachten in 1956/57 geeft een beeld van de daling, –

welke zich in het afgelopen jaar heeft voltrokken. Deze

daling blijkt eveneens uit het gemiddelde indexcijfer der

sterlingvrachten in deze beide jaren, t.w. in 1956: 157

tegenover 112,7 in 1957.

Inkomsten en uitgaven van een courantenconcern

In een jaar van scherpe concurrentie heeft

de groep van de Daily Express, aldus vernielden

de jaarstukken van de Beaverbrook Newspaper

Ltd., een nieuw record aan advertentie-opbreng-

sten geboekt. De tot deze groep behorende

couranten – Daily Express, Sunday Express,

Evening Standard en Glasgow Evening Citizen –

ontvingen namelijk £ 795.121 of
71/4
pCt. meer

voor geplaatste advertenties dan in het vorige

boekjaar. Als gevolg van kostenstijgingen wa-

ren de netto-inkomsten van het concern, na af-

trek van belastingen, echter bijna £ 200.000

lager. De winst was niettemin voldoende voor

een onveranderde dividenduitkering. Aan de
betreffende jaarstukken ontlenen wij nog het

volgende staatje:

in pCt.

Inkomsten
uit hoofde van courantenverkoop

aan het publiek
…………..
15.731197

55,49
uit hoofde van advertenties

11.841.254

41,77

uit publikaties
………………..
354.580

1,25

diversen
……………………
420.965

1,49
Totaal

……………………
28.347.996

100,00

Uitgaven

papier en inkt
………………
8.236.179

29,05
salarissen en sociale lasten
….

7.060.268

24,91

provisie courantenverkoop
……..
5.461.812

19,27
bezorgkosten,
mcl.
alle vervoer

2.010.684

7.09
provisie advertentiebureaus . . .

1.654.383

5,84
produktiekoalen (cxci. papier en
inkt)

……………………
889.882

3,14
uitgaven voor nieuwsen reportages

809.512

2,86
propaganda en publiciteit

327.598

1,16
algemene onderhoudskosten

596.477

2,10

diversen
……………………
1.301.201

4,58
Totaal

…………………..
28.347.996

100,00
De ontvangsten uit courantenverkoop ad

£ 15,7 mln, waren net voldoende voor de be-

taling van papier en inkt, de provisie couranten-

verkoop’ en de bezorgkosten. In Nederland,

waar bezorging in abonnement verreweg het

belangrijkste is en de straatverkoop gering is,

doet zich veelal hetzelfde voor, nI. dat de kosten

van nieuwsverwerving, redactie, advertentie-

werving, zetten en drukken met alle daaraan

verbonden personele en materiële kosten, als-

‘mede de winst, in de advertentie-opbrengst

moeten worden gevonden. –

111

/

De bedrijfseconomische opleiding heeft in. de

Verenigde
Staten plaats
op colleges en undergra-

duate schools; graduate afdelingen, welke een

onderdeel uitmaken van de undergraduate schools

en graduate schools welke geheel op zichzelf

staan. Zij heeft ten doel de student op te leiden

voor ,,professional leadersbip” in de onderneming
en de industriële samenleving. De opleiding in

de zgn. ,,business administration” is nog betrek-
kelijk jong en wordt door andere faculteiten nog

meer als vakstudie dan als wetenschap gezien. Aan

de hand van het studieprograinma van een uni-
versiteit geeft schrijver een indruk van de inhoud

der bedrijfseconomische studie. Het onderwijs

wordt gegeven
aan groepen
van 8 tot 40 studenten.
De colleges bestaan veelal uit ,,overhoren” en

bespreken van de stof uit een handboek. Schrijver

schetst de voor- en nadelen, welke aan de in de

Verenigde Staten gevolgde methode van onderwijs

zijn verbonden.

10
.

bedrijfseconomische

opleiding in de

Verenigde Staten

In dit artikel willen wij ingaan op het doel, de inhoud
en de methode van het bedrijfs&onomisch onderwijs in

de Verenigde Staten
1).
In Nederland bestaat namelijk o.i.

nog vaak een onjuiste opvstting over de waarde van de

Amerikaanse opleiding in verhouding tot die in Nederland.

Algemene beschouwing.

Voor alles dient men de Amerikaanse opleiding te zien

tegen de achtergrond van de Amerikaanse samenleving en

de heersende mentaliteit. Het is ongetwijfeld waar dat de
Amerikaan in het algemeen praktischer, minder beschou-

– wend is aangelegd dan de Nederlander, hetgeen ook in de

studie tot uiting komt. Ook de nadruk welke in het Ameri-

kaanse studentenleven op sport wordt gelegd, o.a. teneinde
de student in groepsverband te leren werken, staat hiermee

in verband. Daarnaast is het gezelligheidsleven van de

studenten sterk ontwikkeld, waarbij het feit dat velen op

of om de campus (universiteitsterrein) wonen ongetwijfeld

een grote rol speelt. In tegenstelling tot wat wij in Neder-
land gewoon zijn wordt dit sociale contact veelal door de

universiteit géleid en gecontroleerd en moet voor allerlei

sociale activiteiten eerst goedkeuring gevraagd worden.
De ontwikkeling van verantwoordelijkheidsbesef en on-
afhankelijkheidszin bij de studenten wordt hier o.i. door

geremd en een ,,schoolse geest” bevorderd.

Zoals bekend kan het schoolsysteem in de Verenigde

Stâten als volgt worden ingedeeld: de elementary school,

de high school, het ,;college” (ook undergraduate school

1)
De schrijver studeerde aan de Nederlandsche Economische
Hoogeschool te Rotterdam en aan de Ohio State Univefsity
te Columbus, Ohio. –

(vervolg van blz. 111)

Intussen houdt men in scheepvaartkringen rekening met

de mogelijkheid,
dat op zijn vroegst in het najaar – som-

migen spreken zelfs van
1959
– een gunstiger verhouding

tussen vraag en aanbod, d.w.z. een hernieuwde periode van

ruimer emplooi en minder ongunstige vrachten kan iorden

verwacht, waaruit volgt dat de vooruitzichten voor de

naaste toekomst weinig bemoedigend worden geacht.

Rotterdam.

.

C. VERMEY.

genoemd, ni. wanneer men ter plaatse tevens graduate

onderwijs kan volgen) en de graduate school. De scholen

na de high school vormen de universitaire opleiding.

De studie aan het collegé vormt een afgerond geheel,

veelal met een zekere specialisatie in commerciële functies,

technische functies, onderwijs, toneel etc. gedurende de

laatste twee van de vier studiejaren. De waarde van de

bachelors graad, welke men na aflopen van het college

(undergraduate school) behaalt, verschilt zeer wat de

verschillende

,,colleges” betreft, doch kan o.i. in veel

gevallen (wij denken hier vooral aan de undergraduate

schools van de grotere universiteiten) gelijkgesteld worden

met het Nederlandse kandidaatsdiploma. Het ,,masters”-

examen, dat men na het verkrijgen van de bachelors-

graad in een of twee jaar studie aan een ,,graduate”

afdeling of ,,graduate” school kan afleggen, ligt ongeveer

tegen ons doctoraal examen aan. De eisen voor de doctors-

graad (doctor of philosophy) welke men daarna kan ver

werven, komen voor zover ons bekend in zwaarte zeker

overeen met de Nederlandse.
De
bedrijfseconomische
opleiding (de zgn. business

administration) heeft plaats op

de colleges en undergraduate schools;

de graduate afdelingen welke een ondèrdeel uitmaken

van de undergraduate schools.

Opgemerkt dient te worden dat deze graduate afdelingen

de laatste jaren een. sterke groei ondergaan, waardoor zij

zich tot meer zelfstandige scholen gaan ontwikkelen

C.
de graduate schools, welke geheel op zichzelf staan,

zoals de Harvard en Columbia’business schools,

Doel van de bedrjfsecononische opleiding.

Als het doel van het ,,graduate” bedrjfseconomisch

onderwijs wordt gezien het opleiden van de student voor

,,professional leadership” in de onderneming en indus-

triële samenleving. Daarbij tracht men

de student zelfstandig te leren denken;
hem kennis bij te brengen van o.a. management, markt-
wezen en financiering;

hem door middel van zgn. case-studies deze kennis te

leren toepassen.

112

Ten aanzien van het eerstvermelde punt zijn wij van

oordeel, dat de Amerikaanse opleiding tekort schiet ten

gevolge van het ov’erladen programma en de vele examens.,

Ordway Tead typeert dit gebrek raak, als hij schrijft:
,,The problem of college or, university instruction in

administration tends to be one of too early and too inten-

sive specialisation, of rote learning of ,,succesful” practices

and accepted techniques of accepting and passing on

uncritically the prevailing – philosophy of business and

,,free enterprise”
2)
.
1

Hierbij dient men in het oog te houden dat de opleiding

in de zgn. ,,business ‘administration” nog betrekkelijk

jong is en dat haar academische standing eigenlijk eerst

thans erkenning gaat vinden. Door andere faculteiten

wordt, zij nog meer als een vakstudie dan âls een weten-

schap gezien. In dit verband valt er wellicht een parallel

te trekken mèt de ontwikkeling van het bedrijfseconomisch

onderwijs in Nederland. Hier immers groeiden uit de

,,vakscholen” voor handel en bedrijfsleven ook gedeeltelijk

de huidige instellingen voor hoger economisch onderwijs.

Een ontwikkeling die ook in de naamswijziging van

Handelshogeschool in Nederlandsche Economische Hooge-

school tot uitdrukking komt.

Bezien wij thans de inhoud van de bedrijfseconomische

studie. –

,

De inhoud van de studie.

De bedrijfseconomische studie levert in het begin moei-‘

lijkheden op voor de buitenlandse student, omdat zij

uiteraard sterk op de Amerikaanse verhoudingen is afge-

stemd en vooral onderwerpen als de wetgeving, kartel-

problematiek en de verhouding tussen werkgevers en

werknemer’s een nieuwe benadering eisen. Met betrekking

tot de inhoud van de studie willen wij ons beperken tot

het studieprogramma van de Ohio State universiteit,

welke met 25.000 studenten, naast de universiteit van

Michigan, de leidende universiteit van het Midden-Westen

is. Teneinde de colleges voor de mastersgraad of ‘doctors

graad te mogen volgen is vereist dat de student het examen

voor de bachelor’s graad (of als Nederlander het kandi-

daatsexâmen) succesvol heeft afgelegd. Voor de ,,graduate”
studie kiest men een hoofdvak bijv. industrial management,

waarin men aan het eind van zijn studie voor de masters-

graad een schriftelijk en mondeling exaMen aflegt. Boven-

dien moet men een uitgebreide op research gebaseerde

thesis (werkstuk) inleveren. Om te sterke specialisatie

tegen te gaan is men verplicht om college te volgen en

examen af te’ leggen in ‘ten minste twee andere vakkeij,

bijv. algemene economie en marktwezen. Opgemerkt moet

nog worden dat de scheiding tussen de algemeen eco-

nomische opleiding (Master of Arts) en de,bedrijfsecono-

mische opleiding. (Master of Business Administration)

veel scherper is dan in Nedçrland.

Het zou te ver voeren de vele ,,courses”
(75)
welke men

kan volgen afzonderlijk te vermelden. Wij mogen hier

volstaan met een samenvatting te geven van de belang-

rijkste vakken: –

financiewezen, o.a. de financiële structuur van de

bedrijven, alsmede investeringsanalyse;

verzekeringswezen: het Amerikaanse verzekerings-

wezen en de’ verschillende soorten van verzekering;

– bankwezen, o.a. de organisatie ervan en de effecten-

en geidmarkt (voor verdere specialisatie volgt men

cursussen in het department of economics);

2)
Advanced Management,’ May 1951, blz. 24.

statistiek, nadruk wordt gelegd op de
toepassing van

de statistische methoden;

/
verkeerswezen, het leiden en beheren van vervoers-

bedrijven en de opbouw van het verkeerswezen;

marktwezen; uitvoerig wordt ingegaan op groot- en
kleinhandel, Organisatie van de verkoop, theorie en

toepassing van de reclame en de markt’analy

se;

accounting; dit omvat o.a. ,,courses” in balans-

analyse, cost-accounting, tax-accounting, accountancy,

budgeting en controllership;

industrial organisation en management; dit omvat

een algemene ,,cour&e”, die het gehele terrein be-

strijkt, nader uitgewerkt in
bijzondere
,,courses” als:

inkoop, opslag en inventarisatie van grondstoffen;

loon- en salarisadministratie;

C.
Organisatie van de produktie zoals routing,

planning, scheduling.
Van hen, die industrial management als hoofdvak nemen;

wordt het volgen van colleges in
tijd-
en bewegingsstudie

geëist en van colleges in het lezen van blauwdrukken

gewenst geacht, welke beide in het ,,engineerings depart-
ment” gegeven worden. Omgekeerd kunnen de technische

studenten. colleges volgen in bedrijfseconomische onder-

werpen. In de ,,graduate” colleges wordt veel aandacht

besteed aan de’ grondslagen van de planning, organisatie

en controle van de ‘onderneming uit het gezichtspunt van

de hoogste bedrijfsleiding. Naast kennis van een handboek

‘wordt bekendheid vereist met de voornaamste manage-

mentliteratuur. De student verkrijgt deze door het maken

van rapporten waarin hij aan de hand van deze literatuur

de oorzaken nagaat van
bijv.
de slechte organisatie van een

gefingeerd bedrijf eh niddelen aangeeft om deze te ver-

– beteren.

Een belangrijk onderdeel van dit vak is het personeels-

beleid. Behalve dô p&rsoneelsproblemen in de onderneming

(training, selectie enz.) worden ook de verhouding met de

vakverenigingen alsmede de arbeidswetgeving bestudeerd.
Ook wordt aandacht besteed aan het leidinggeven, waarbij

bijv. een bepaalde situatie door middel van een7 geluids-

– film wordt weergegeven, waarna de studenten een op-

lossing van het gestelde probleem moeten geven.

Voorts verdienen hier nog vermelding de ,,executive

development courses”, nl. voor hen die reeds geruime tijd

in de praktijk werkzaam zijn, waartoe behalve aan de

Ohio State universiteit (sinds 1955) vele andere univer-
siteiten (31 in 1957) gelegenheid bieden. Hoe snel deze

ontwikkeling zich voltrekt blijkt wel uit het feit,’ dat in

1954 slechts 15 universiteiten dergelijke ,,courses” hadden

ingesteld. Met deze cursussen wordt o.a: beoogd, het analy-

tisch vermogen van de deelnemers te verbeteren. Daar-

naast spelen de verbreding van het inzicht, het wegnemen

van bedrijfsblindheid en het verkrijgen van een zekere

despecialisatie eveneens een rol. Gezin de belangstelling

welke in het Amerikaanse bedtijfsleen voor deze cursussen

bestaat, rijst de vraag in hoeverre een dergelijke opzet aan

Nederlandse uniersiteiten en hogescholen wenselijk en te

vërwezenlijken zou zijn.

Sprekend over de inhoud van de studie willen wij even
ingaan op de research. Iedere graduate business school of

department heeft meestal een eigen research-afdeling, waar

onderzoekingen worden verricht op het gebied van markt-

en verzekeringswezen, personeelsbeleid etc. veelal in op-

dracht van het bedrijfsleven (vaak lokaal), legerof marine.

De bereidwilligheid waarmede voorts het bedrijfsleven aan

research, ook op economisch terrein, bijv. bij onderzoe-

113

4. de sterke nadruk, welke wordt gelegd op het maken

van rapporten en scripties, hetgeen voor een werk-

kring in het Amerikaanse bedrijfsleven van veel

belang is.

De nadelen zijn:

de grote druk waaronder wordt gestudeerd: iedere

dag heeft men ,,huiswerk” en de vrije uren moet men

besteden aan het maken van scripties en de voor-
bereiding voor examens. Voor deze druk worden

twee argumenten aangevoerd, t.w. de student wordt

erdoor voorbereid op de praktijk, waar hij ook vaak

onder spanning zal moeten werken, terwijl hij voorts

snel de hoofdzaken leert zien: Tijd voor meer zelf-

standig wetenschappelijk werk ontbreekt (aannemende

dat men het maximaal toegestane aantal colleges

volgt), waaronder de kwaliteit van de, studie lijdt;

de vele examens en de vergaande leiding bij de studie.

Daarentegen is o.i. in Nederland, waar de student m

het algemeen zelf zijn studie regelt(de), het gevaar

van inefficiënt studeren zeker niet denkbeeldig.

In het kader van de bespreking van de methode van

onderwijs willen wij ook nog even ingaan op de zgn.

,,case method” (het bestuderen en bespreken van gevallen

uit de praktijk). De ,,case method” van de Harvard

University is gebaseerd op het principe, dat ,,Men cannot

learn to make sound decisions when facing new situations

and to transform the decisions into action by accumulating

and memorizing facts. One must learn to do by doing”.

Ter aanvulling van de theorie kunnen dergelijke ,,case

studies” ongetwijfeld nuttig zijn. Onze ervaring met ,,case

studies” is echter niet gunstig, omdat de discussie veelal

uitliep op een ,,in de ruimt” praten, aangezien de studen-

ten zich niet voldoende voorbereiden. Er valt altijd wel

iets over een ,,case” te zeggen.

Wij spreken ten slotte de hoop uit dat dit artikel, groten-

deels gebaseerd op persoonlijke ervaringen, een bijdrage
mag zijn tot een beter inzicht in het ongetwijfeld interes-

sante Amerikaanse
onderwijssysteem
op bedrijfseco-

nomisch gebied. –

‘s-Gravenhage.

Dr. J. D. DE HAAN.

Surinaamse kanttekeningen

/ (Vierde kwartaal 1957)

is de gehele export van bevolkingsrijst lamgelegd en

zelfs verboden. Daarenboven zag het Land zich genood-

zaakt grote partijen in het buitenland te bestellen. Daar

alle Westindische rijstverbouwende gebieden in dezelfde

situatie verkeren moest de rijst overzee aangekocht wor-

den, wat grote financiële offers met zich brengt.

Bij deze droogte is op een niet verwachte wijze ge-

bleken, hoe groot het belang voor Suriname is van

het werk van de Stichting Machinale Landbouw. Dit

is als een proefbedrijf te zien voor de bevolkingsland-

bouwers, die dit jaar hebben geleerd, welk een waarde

een goed bevloeiingssysteem voor de rijstbouw heeft.

De rijstonderneming te Wageningen heeft nl. alleen door

hogere bevloeiingskosten van de droogte geleden. De

produktie leed echt&r geen schade. Inmiddels is goed-

keuring gehecht aan een uitbreiding van de eerste pol-

der met 900 ha, waarbij volgens de M.v.A. het rendè-

1

1•

kingen voor een dissertatie, medewerking verleent, is groot.

Dit punt van samenwerking tussen industrie en hoger

onderwijs verdient o.i. alle aandacht.

Methode van onderwijs.

Wanneer wij nu vervolgens de methode van onderwijs

bezien, dan valt allereerst op te merken dat, zoals de

meeste lezers bekend zal zijn, het studiejaar in de Ver-

enigde Staten verdeeld wordt in halfjaarlijkse of driemaan-
delijkse perioden. Ook ‘s zomers bestaat veelal de gelegen-

heid college te lopen. De colleges wcrden zowel overdag

als ‘s avonds gegeven. Van deze laatste wordt druk ge-

bruik gemaakt door hen, die opiatere leeftijd alsnog hun

opleiding willen verbeteren. Het collége lopen is verplicht

en hierop wordt tamelijk streng gelet, zelfs bij de doctörale

colleges. De gemiddelde ,,undergraduate” student in

business administration heeft per week ongeveer 22 uur

èollege, de ,,graduate” student 15 uur. Het onderwijs

wordt gegeven aan groepen van 8 tot 40 studenten, waar-

door op ,,undergraduate” peil vaak meerdere parallel-

klassen gevormd moeten worden. Dit heeft tot gevolg dat

met veel assistenten en assistent-professoren gewerkt

moet .wordèn.

De colleges bestaan veelal uit het ,,overhoren’.’ en be-

sprekeii van de stof uit een handboek (textbook). Aan het

einde van iedere driemaandelijkse periode moet in de

gevolgde vakken of onderdelen daarvan, veelal ongeveer
vijf, een schriftelijk examen worden afgelegd. (Bijna alle

– examens zijn schriftelijk, waardoor de professoren vol-

doende tijd voor research en college geven beschikbaar

hebben). Hiernaast wordt voor verschillende vakken een

scriptie geëist.

De voordelen van de bovengenoemde methode zijn:

1. het bestaan van een nauw persoonlijk contact tussen

professor en student;

2., het samengaan van de bestudering van de stof en de

discussie erover;

het streven (graduate peil) de student zeer veel te laten

lezen, opdat hij bekndheid krijgt met de bestaande

literatuur;

In vergelijking tot het slechte derde kwartaal valt er

in deze periode in het algemeen een kleine opleving te

bespeuren. Hoewel de bauxietverschepingen – van de

Surinaamse Bauxiet Mij. (Alcoa) iets verder teruglieen

werd opnieuw een totaal record gevestigd dank zij de

snelle uitbreiding van de Billiton Mij. wier verschepin-

gen met 933.288 ton bijna het dubbele van
1956
be-

reikten. Het totaalcijfer voor
1957
van beide maatschap-


pijen was 3.498.796 ton tegen 3.469.117 ton in
1956.

Ook’ de abnormale droogte is voorbij, al zijn de regens

nog steeds schaarser dan normaal. Het dagblad ,,Het

Nieuws” berekende, dat de totale droogteschade voor

land- en bosbouw ongeveer Hf. 20 mln, bedraagt, waar-

onder een schade van 30 mln. kg in de rijstbouw. Zo-.

als reeds in de vorige kanttekeningen werd bericht’),

1)
Zie ,,E.-S.B.”-vaa 4 december
1957.

114

*

./

ment van 37 tot
56
,pCt. zal stijgen.Vermoedelijk is

hier vanuit financieringsstandpunt gesproken en zal,

wanneer de met de beginfouten gemoeide bedragen ge-

heel worden afgeschreven, dit percentage een veel gun-

stiger beeld geven.

Financiën.

Het totaal van Gewone en Buitengewone Dienst van
de Landbegroting 1958 sluit met een tekort van
Sf.
0,1

mlfi. (1956:-1,7; 1957:-1,1), waarbij er evenwel rekening

mee moet worden gehouden, dat dit jaar een lening ad

Sf.
1 mln. zal worden gesloten. In werkelijkheid is dus

het tekort even groot als over.’1957. Ditmaal is, in

tegenstelling met de voorafgaande jaren, de gehele be-

groting van het Tienjarenplan opgenomen, dus i.p.v. een

uitgavenpost ad Sf.
4 mln, komt deze thans voor als

een uitgavenpost ad
Sf.
12m1n., waartegenover de Ne-

derlandse bijdrage ad 2 X Sf. 4 mln. Onder de buiten-

gewone uitgaven komt een Post ad
Sf.
585.000 voor ten

behoeve van de aflossing van een lenirg van het Wel-

vaartsfonds aan de N.V. Scheepvaart Maatschappij

Suriname, waarvan alle aandelen zich in het bezit van

het Land bevinden. Deze n.v. bleek evenwel niet in

staat deze verplichting na te komen.

De begroting van het Tienjarenplan zelf is ditmaal

in een andere vorm gegoten dan de voorafgaande jaren.

Het is in verband met de toepassing van art. 24 van de

Nederlandse Comptabiliteitswet nI. niet meer mogelijk,

eventuele achterstand in de realisaties te laten ,,over-

lopen”. Bovendien moet ook met de uitvoering meer

spoed worden gemaakt in verband met de uitvoering

van het Brokopondoplan, daar een gelijktijdige topactivi-

teit tot diverse knelpunten aanleiding zou geven. Het

vermoedelijke totaal der realisaties 1954
2
57 bedraagt

Sf.
39,1 mln. en de begroting voor 1958 Sf.
12 mln., to-

taal
Sf.
51,1 mln, van de gehele planbegroting ad
Sf.
127

mln. Rekening houdend met het feit, dat
1954
eigenlijk

een aanloopjaar was, en dus vier Planjaren verlopen

zijn, zal in 1958 het oorspronkelijk geraamde peil zijn

bereikt. Van deze realisaties behoort 29 pCt. tot de

direct-produktieve sector, 47 pCt. tot de indirect-pro-

duktieve en 18 pCt. tot de sociale sector. Beheer en

onvoorziene uitgaven maakten ieder 3 pCt. uit.

De
bieromzetbelasting
werd gewijzigd, met dien ver-

stande dat de omzetprogressie werd verlaagd. De ves-

tiging van de tot het Amstel-concern behorende Parbo-

brouwerij bleek dermate een succes te zijn, dat reeds

spoedig tot uitbreiding moest worden overgegaan. Thans

was een verdere uitbreiding niet meer lonend ten gevolge

van de belastingprogressie. Teneinde een groeiende in-
dustrie niet aan deze beperking te binden, werd de pro-

gressie in de hogere regionen verlaagd.

Niet in de Landsbegroting kwam tot uiting de op.

31 december gepubliceerde salarisverhoging van het

Landspersoneel. Deze bedraagt in de meeste gevallen

15-30 pCt. en zal in totaal
Sf.
1 â 1/ mln, kosten.

Deze verhoging is een uitvloeisel van een reeds enkela

jaren lopende loonronde, waarbij het Land bij de par-

ticuliere bedrijven was achtergebleven. Daar de verho-

gingen bij die’bedrijven reeds een jaar of langer geleden

plaatsvonden, is het niet denkbeeldig, dat er opnieuw

een opwaartse druk zal komen.

Algemeen Bureau voor de Statistiek.

De directeur van dit bureau werd benoemd tot Hoofd

van de Statistische Afdeling van de Caraïbische Corn-

,,,missic te Port-of-Spain, zodat hij zijn functie in Suri-

name moest neerleggen. Onder zijn leiding werd in

enkele jaren het verzamelen der statistische gegevens

sterk verbeterd en verschenen naast de gebruikelijke

handelsstatistieken ook verscheidene andere publikaties.

Gedurende het derde kwartaal nam de invoer we-

derom toe en wel van
Sf.
17,9 mln. tot
Sf.
20,7 mln.

Deze .stijging kwam vrijwel geheel voor rekening van

post 71: machines, behalve elektrische, die met bijna

Sf.
2/2 mln, naar boven sprong. Het totaal der ver-

bruiksgoederen bleef nagenoeg gelijk.

Gedurende de eerste drie kwartalen liepen in de Suri-

naamse havens (Paramaribo, Nickerie en Albina) 1.005

schepen binnen met een totale inhoud van 2.544.000

brt.
2
). De belangrijkste vlaggen waren (in 1.000 brt.):

Panama

1195

Noorwegen

171
Liberia

439

Ver. Koninkrijk 150
Nederland

382

Ver. Staten

95

De ,,goedkope” vlaggen namen
65
pCt. van het to-

taal voor hun rekening; in hoofdzaak waren dit bauxiet-

tankers.

In de
sociale sector
was vooral de ILO-conferentie
voor de mijnbouw te Genève van belang. Het was hier

namelijk de eerste maal sedert de afkondiging van het

Statuut, dus voor het eerst in de geschiedenis, dat Suri-

name het gehele Koninkrijk op een internationale confe-

rentie vertegenwoordigde. Van zijn reis naar Europa

maakte de’ arbeidersleider Pengel gebruik, in Nederland

contacten met de vakbeweging te leggèn. Als resultaat

hiervan zullen vermoedelijk binnenkort een of meer

leiders uit Suriname naar Nederland vertrekken ter op-

leiding bij het vakbondskader aldaar.

De handel in ‘Oost- en West-Indië.

De door de Indonesische Regering geschapen situ-

atie en de daardoor te verwachten handelsverliezen doet

velen in Europa en de Verenigde Staten afvragen, of

het hebben van handelsbelangen in tropische gebieden

nog wel verantwoord is. Een gevolg hiervan is, dat in
landen zoals ook Suriname een zekere terughoudend-

heid van de overzeese handelspartners merkbaar is.

Het is typerend, dat een 20 jaar geleden een beïn-

vloeding over en weer
,
tussen Suriname en het toenma-

lige Nederlands-Indië een ondenkbaarheid was. De Oost-

en Westindische handel hadden geen contact. Het con-

-tact bestond hoofdzakelijk op persoonlijk niveau. Enige

tienduizenden Javanen leefden als contractarbeider of

immigrant op het Surinaamse platteland en een duizend-

tal Surinamers werkten als Gouvernementsambtenaar

of militair in de Oost. Daarnaast waren de suikeronder-

nerning van de N.H.M. en het bedrijf van de NIGEM

te Paramaribo de enige commerciële uitzonderingen.

Misschien is het feit, dat de organisatie van de han-

del in de West ten gevolge van de politieke versplin-‘

tering in kleine eenheden een geheel andere is dan die –

van de handel in de dichtbevolkte grote Oostaziatische

gelieden, er de oorzaak van geweest, dat tot de laatste –

wereldoorlog de grote Oostindische handelshuizen geen

enkele belangstelling toonden voor de West. Suriname
telt vele kleine importeurs; hun aantal is sedert de oor-

log nog sterk gestegen. Van overwegende invloed zijn

2)
De tonnage was in 1953: 4.149.000 en in 1955: 3.091.000
ton.

‘115

evenwel de zgn. Grote Zeven, die gezamenlijk ongeveer

de helft van het importhandeisvolume verwerken. •Van

deze zeven hebben lenkelen belangen in andere West-

indische gebieden, doch niemand in Oost-Azië. Het

Nederlandse kapitaal overweegt bij deze ondernemingen.

Gedurende de oorlog vestigde de Billiton een produk-

tiebedrijf in Suriname, in 1948 nam de N.H.M. het ka-

piiaal van de Surinaamsche Bank over en sedertdien

begonnen verscheidene grote Indische handelshuizen in
anticipatie van economische en politieke moeilijkheden
in Indonesië zich voor de West interesseren. Lindeteves

enVarekamp vestigden een eigen kantoor te Paramaribo;

R. S. Stokvis richtte met één van de Zeven de Stokvis-

Benjamin-Suriname N.V. op; de Molûkse en Hage-

meijer verwierven een aanmerkelijk belang in jonge al-

daar gevestigde handelsvennootschappen, terwijl ook

Borsumij, Tels en anderen door middel van bevriende

relaties een aandeel in de export naar Suriname ver-

wierven. Begrijpelijkerwijze veroorzaakte dit reacties bij

een deel vân de plaatselijke handel en spanningen in de
Kamer van Koophandel en tussen de Kamer van Koop-

handel en de Regering bleven niet uit. Reeds enkele

jaren wordt gewerkt aan een nieuw vestigingsbesluit

voor de handel. Gelukkig nam intussen het handelsvo-

lume gedurende de jaren na de oorlog dermate toe, dat

er tot nu toe voor iedere een plaatsje’on’der de zon bleef.

De positie der Indonesiërs.

Het Javaanse bevolkingsdeel van Suriname is ver-
deeld in twee ongeveer even grote groepen. Naar ge-

lang van hun politieke opinie opteerden zij resp. voor

de Nederlandse of behielden zij de Indonesische natio-

naliteit. De beide Javaanse Statenleden behoren tot de

eerste groep. Eén van hen, de heer Soemita, verzocht

nu naar aanleiding van de anti-Nederlandse actie van de

Indonesische Regering represaillemaatregelen tegen de

Indonesiërs in Suriname. Deze, op zich zelf begrijpe-

lijke, eis zou evenwel bij sequestratie van het Indone-

sische grondbezit een grote ontw1ichting van de klein-

landbouw en vermoedelijk ook arbeiderstekort bij de

grote landbouw veroorzaken, waarom het te wensen valt,

dat dergelijke maatregelen niet tot uitvoering komen.

Brokopondoplan.

Sedert het sluiten van de Richtlijnenovereenkomst
3
)

ging bijna een jaar voorbij, waarinintensieve besprekin-

gen’ gevoerd werden, zowel in Suriname als in Neder

land en’ de Verenigde Staten. Als resultaat hiervan ligt

thans bij de Staten ter behandeling een ontwerp van een
overeenkomst tussen Suriname en de Suriname Alumi-

nium Co. i.o., een tot dit doel door de Alcoa nieuw ge-

creëerde dochteronderneming.

Hoewel het technische object, het waterkrachtwerk

met annexes, hetzelfde is gebleven, is deze overeen-

komst zo geheel anders dan de oorspronkelijke, dat van

een.totaal nieuwe opzet gesproken kan worden. Het

bleek namelijk, dat Suriname niet in staat was, de voor

de technische opzet benodigde gelden aan te trekken,

tenminste niet op een rendabele basis. De nieuwe over-

eenkomst komt er in grote lijnen op neer, dat de Sur.

Al. Co. het gehele project voor eigen rekening en risi-

co opzet, waartoe Suriname om niet het benodigde

3)
Zie: Suriaamse kaittekeningen (eerste kwartaal
1957)
in ,,E.-S.B.” van 8 mei 1957, blz.
375
en 376.

grondgebied voor
75
jaar aan de Sur. Al. Co. afstaat,

waarna eveneens om niet het gehele waterkrachtwerk

met annexes in het domein terugkeert. De periode van

75
jaar is vermoedelijk gekozen omdat verwacht wordt,

dat tegen die tijd de Surinaamse bauxietreserves zijn

uitgeput en dus de Alcoa geen belang meer heeft bij dit

bedrijf.

Gesteld wordt, dat de Alcoa grote risico’s loopt bij

dit naar haar mening marginale bedrijf. Om tot ëen

rendabele opzet te kunneii geraken, waren voor de Sur.

Al. Co. verscheidene belastingvoorrechten noodzakelijk.

Deze bestaan van Anierikaanse zijde uit de mogelijk-

heid die een Western Hemisphere Corporation biedt.

Om van deze mogelijkheid gebruik te kunnen maken,

werd de Sur. Al. Co. opgericht en zal de Surinaamse wet-
geving in dezen worden aangepast. Van Surinaamse zijde

zal de Sur. Al. Co. worden vrijgesteld van invoerrechten,

statistiek- en consentrecht en zal deze mij. haar valuta-

transacties intern mogen compenseren, waarmee het

verschil tussen aan- en verkoopkoers wordt opgeheven.

In de plaats van de beide laatste voordelen zal de Sur.

Al. Co. jaarlijks een som ineens storten bij resp. de

Landskas en de Centrale Bank. Financieel het belangrijk-

ste is echter, dat Suriname per 1 januari 1958 de Over-

winstbelasting 1949 zal intrekken. Deze brengt thans

Sf.
4 mln. per jaar op ofwel de gehele Surinaamse bij-
drage in het Tienjarenplan, en ruim 13 pCt. van de to-

tale Landsinkomsten. Ook de Billiton Mij. profiteert

van deze afschaffing. Verder zijn de overige belastin-

gen, welke op de Sur. Al. Co. zouden kunnen drukken,

voor de loop van de onderhavige 75 jaar aan maxima

gebonden.

Suriname zal de kosten van het vooronderzoek dra-

gen en ook die van het gereedmaken van terrein en

wegen. Voor de nog uit te voeren werkzaamheden zal

Suriname tot een maximum van
Sf.
12 mln, een rentè-
loze lening bij de Sur. Al. Co. kunnen aangaan. Als bij-
komend voordeel zal aan de Sur. Al. Co. het exclusieve

recht van exploratie van bauxiet worden gegeven voor

de oostelijke helft van Suriname. Op grond van debe-

palingen in de Tienjarenplanovereenkomst is voor een

dergelijke overeenkomst goedkeuring van Nederland no-

dig, en hoewel dit nog niet is medegedeeld kan worden

aangenomen, dat deze zal worden gegeven.

Uit het bovenstaande’ kunnen wij concluderen, dat,

nu Suriname niet in staat bleek te zijn het plan zelf

te financieren, besloten werd, de belangrijkste ,,outlet”

van dit multipurpose plan met alle voor- en nadelen

van dien aan één enkele buitenlandse ondernemer over

te dragen. Daar ook het gehele beheer van het water

krachtwerk onder uitsluitende zeggenschap van de Sur.
Al. Co. komt, werd vastgesteld, welke rechten voor Su-

iname overblijven, teneinde de overige ,,oulet”-moge-

lijkheden te kunnen benutten. Van deze mogelijkheden

zal het afhangen, in hoeverre Suriname economische

voordelen bij deze stuwdam zal hebben. Deze additio-

nele ,,outlets” dienen in de loop der jaren te worden

gerealiseerd, teneinde na de looptijd der
75
jaar een

rendabele basis te kunnen vormen voor een verdere

exploitatie van de stuwdam.

Industrie.

– In het kadér van het Tienjarenplan worden voorberei-
dingen getroffen tot het voor Landsrekening opzetten

van een melkfabriek te Paramaribo. Hiertoe werden ‘in

116

Nederland de benodigde machinerieën aangekocht en

wordt binienkort een Nederlands specialist verwacht,

die met de leiding zal worden belast. Daar momenteel

de melkproduktie in Suriname nog onvoldoende is, wor-

den eveneens door het Tienjarenplan gedeelten van de

nieuw te ontsluiten gebieden in de omgeving van Para-

maribo voor de veeteelt bestemd. Het betreft de zgn.

lege plekken tussen de thans straalsgewijze van de stâd

uitgaande ontsluitingsstroken langs de hoofdwegen.

In
1957
werd geen Jaarbeurs gehouden. De belang-

stelling hiervoor bleek te gering. De S.O. Mariënburg,

c.a. brengt thans naast de bekende bruine rum ook witte
consumptierum in de handel. Tevens werd een aanvang

gemaakt .-met de koffiecultuur. Naast de uitgestrekte

suikerlanden worden thans enkele percelen met Robus-

ta-koffie beplant. Ten behoeve van de nabij gelegen

strafgevangenis Nieuw Amsterdam werd een arbeids-
therapie-proef genomen. Momenteel zijn 110 strafge-

vangenen aan het werk.

Ce,trale Bank.

Sedert de oprichting op 2 april 1957 nam de bankbil-

jettencirculatie met
Sf.
4,4 mln. toe tot
Sf.
15,9
mln.

op 24 december 1957. Het dekkingspercentage steeg

tot 127,4 pCt.

Winkels te Paramaribo.

Blijkens een gehouden telling bedroeg op 1 januari

1958
het aantal winkels te Paramaribo
1.135
op een be-

volking van ongeveer 100.000 zielen, dus ongeveer 1

op 20 gezinnen. Naar landaard van de eigenaar in-

gedeeld vinden wij 410 Hindoestanen, 383 Chinezen,

162 Creolen, 34 Javanen en 146 anderen en n.v.’s.

Het grootste deel van deze laatste groep bestaat uit

Libanezen en Nederlanders. Uit deze telling blijkt een

zekere verschuiving. Tot omstreeks 1900 waren de mees-

te winkels in Credolse handen, terwijl gedurende de

eerste helft van deze eeuw de Chinezen vrijwel over

wegend de kleinhandelsfunctie verzorgden. Thans ziet

het er naar uit,dat de in getalsterkte sterk toenemende

Hindoestanen deze functie gaan overnemen.

Bij de jaarwisseling kan worden geconstateerd, dat

1957 vôor Suriname geen bijzonder goed
,
of slecht jaar

was. De bestaande tendenties hadden voortgang, zulks

in afwachting van grote industriële objecten zoals het

Brokopondoplan.
1.

Paramaribo.

G. C.
A. MULDER,
S.
Sc., Ps. D.

De geidmarkt.

/

Misschien zijn er in de afgelopen week wel bankiers

geweest, die hetzelfde gevoeld hebben als de slahtoffers
van de ,,kleine lettert
j
es” in een verzekeringspolis of een

rekening-courant-overeenkomst. In de bekendmaking van

nieuwe tenders op schatkistpapier komt nl’ de bepaling

voor, dat de toewijzing ,,pondspondsgewijs” kan geschie-

den. Sinds op 7 juni 1956 de eerste tender heeft plaats

gevonden, heeft de Mlinister van Financiën van deze

clausule nog nooit gebruik gemaakt. Bij de tender van

30 januari ii.
4
is dit echter voor het eerst het geval ge-

weest. l.

Zoals men weet werkt het tender-systeem aldus, dat

de inschrijvers aangeven welke prijs zij voor een promesse

met een nominale waarde van f. 100.000 bereid zijn te

betalen; deze prijs wordt bepaald door het disconto dat
de inschrijvers wensen te ontvangen. De Agent van het

Ministerie van Financiën krijgt dus de beschikking over

een aantal
inschrijvingen
tegen verschillende ,,biedprij-

zen”. Uiteraard is het voordelig voor de Schatkist om de

inschrijvingen met de hoogste biedprjs – dus op de laag-

ste discontobasis – te honoreren, maar het is dan de

vraag of de bedragen die de..Schatkist op die basis kan

toucheren groot genoeg zijn voor haar behoeften. Indien

dit niet het geval is moet zij ook de ,,duurdere” inschrij-

vingen accepteren; indien dit ten volle zou geschieden,

is het echter weer denkbaar dat het in totaal toegewezen
bedrag groter zou zijn dan wat de Schatkist nodig heeft.

Vandaar dat deze zich het recht heeft voorbehouden in

dergelijke gevallen inschrijvingen pro rata toe te wijzen.

In het onderhavige geval is deze bepaling toegëpast

bij de
toewijzing
van de 3-maands promessen: inschrij-

vingen op
41/4
pCt. basis werden slechts voor de helft

geaccepteerd. Zij die op een lagere discontobasis hadden

meegedongen konden zich dus gelukkig prijzen, niet

alleen omdat zij toch dezelfde rentevergoeding ontvangen

als hun hogere eisen stellende collega’s, maar ook omdat

zij hun inschrijving volledig gehonoreerd hebben gezien.

Dat een gedeelte van de vraag naar 3-maands promessen

op
41/4
pCt. onhevredigd is gebleven, kan voor de Schat-

kist aangename consequenties hebben, omdat hierdoor

de mogelijkheid voor een verdere daling van de geld-

marktrente allereerst op de open markt en daarna

misschien weer bij een volgende tender – in kiem aan-

wezig is. Deze daling heeft in korte tijd reeds behoorlijke

proporties aangenomen. Vergelijkt men de tender van 2

januari, waar eveneens op 3-, 6.,en 9-maands papier kon

worden ingeschreven, met die van 30 januari, dan blijkt
dat het toewijzingsdisconto op het 3-maands papier met
1/4
pCt. tot 4/
4
pCt. is afgenomen; en dat voor het 6- en

9-rnaandspapier met 3/8 pCt., tot resp. 4 3/8 en 44- pÇt.

Bovendien bestaat thans ruim 70 pCt. van het in totaal

geplaatste bedrag ad f. 167 mln, uit 6- en 9-maandspapier,

tegen iets meer dan 50 pçt. op 2 januari. De neiging om

,,lang” te beleggen neemt dus.toe. Dit
wijst
er op, dat men

zo lang mogelijk van de thans geldende rente tracht te

profiteren, m.a.w. dat men een voortgezette daling ver-

wacht.

Uit-de weekstaat van De Nederlandsche Bank per 27

januari – is gebleken dat het saldo van de Schatkist met

slechts f. 91 mln, is gedaald, terwijl hèt Rijk toch o.a.

een kwartaalsuitkering van ca. f. 270 mln, aan provinciën

en gemeenten had te doen. Blijkbaar is dit bedrag, ten

gevolge van de leentjebuurpolitiek van le verschillende

overheids- en semi-overheidsinstanties, weer grotendeels

naar de Schatkist teruggevloeid, voor zover het er dan

ooit is geweest: de geme.énten konden er hun schulden

aan de Bank voor Nederlandsche Gemeenten mee afbe-

talen. Deze laatste kon de cirkël sluiten door afiosing op

voorschotten, die zij bij het Rijk krachtens de liquiditeits-
garantie heeft opgenomen.

De kapitaalmarkt.

Zoals
uit het koerslijstje blijkt zijn de koersen op de

Amsterdamse beurs niet onaanzienlijk gestegen. Men

schrijft dit o.a. toe aan.het ,,vlotte verloop” van de claim-

handel Koninklijke, waarbij dan wel de vraag kan worden

117

17jan.

24jan.

31jan.
1958
1958
1958

85
84%
87
78
80
81½
87
88½
90
90%
90%
90%
81
82
83½
105%
10678
105½

444

451

450

M. P. GANS.

gesteld of niet beter van een ,,vlotte verkoop” (naar

Amerika) kan worden gesproken. Deze brengt een dubbele

verlichting van de kapitaalmarkt mee: in de eerste plaats

betekent export van claims import van kapitaal, dat dan

voor herbelegging in Nederlan’d beschikbaar is; in- de

tweede plaats wordt Nederlands bijdrage tot de f. 850

mln., welke met de emissie Koninklijke is gemoeid, hier-

door kleiner. Bij de vaste stemming voor aandelen hebben

ook de bemoedigende dividenddeclaraties een rol gespeeld,

alsmede het feit dat het rendement op obligaties eçn da-

lende richting heeft ingeslagen, m.a.w. de daling van de

kapitaalmarktrente.

In New York schijnen de voorbereidselen begonnen

te zijn in verband met een 15-jarige 5
1
/
4
pCt. lening ten

laste van de gemeente Amsterdam. Het is interessant vast

te stellen dat de Amerikaanse Schatkist, gebruik makende

van het verbeterde klimaat op de obligatiemarkt, 3 op 3
februari een 32-jarige lening heeft uitgegeven;, hier be-

draagt de rentevoet 34 pCt. In de rente op de lening Am-
sterdaiii is dus wel een flinke risicopremie begrepen. Hoe

hoog zou dan de rente zijn die Frankrijk moet betalen

op de $ 274 m

,

ln., die het van de Amerikaanse Regering
ter leen krijgt aangeboden, na de kruistocht van Monnet

naar Washington en elders, die in totaal $ 655 mln. aan

kredieten heeft opgeleverd?

-Als de lening van de gemeente Amsterdam doorgaat,

kan van een tweede doorbreking van het rentegammafront

worden gesproken: niet alleen kunnen de gemeenten dan

collectief tegen marktvoorwaarden lenen, en wel via de
Bank voor Nederlandsche Gemeenten, maar dit zal dan

ook gaan gelden voor individuele gemeenten die in het

buitenland kunnen en willen emitteren.

De Bank voor Nederlandsche Gemeenten heeft bekend
gemaakt, de afgifte van rentespaarbrieven te zullen stop-

zetten, zodra er een bedrag van f. 225 mln, zal zijn ge-

plaatst. Kennelijk’ verwacht men dat dit v66r 1. inaart

– de in het prospectus genoemde..uiterste datum – het

geval zal zijn, anders ware een dergelijke aankondiging

overbodig geweest. Na het stopzetten van de afgifte kan

de verhandeling ter beurze een aanvang nemen. Zolang

die er niet is hebben de houders in wezen een onverhandel-

baar object. Van het Amerikaanse type rentespaarbrief

permanente afgifte, gçen beursnotering, maar wel per-

manente mogelijkheid tot opzegbaarheid voor de houders

– schijnt men hier niet te willen weten.

17 jan.
24 jan.
31jan.
1958 1958 1958
Aand.

indexcijfers

A.N.P.-C.B.S.
(1953
=
100)

Algemeen

………………………………
169
173
178
Internat.

concerns

…………………
237
243
252
Industrie

……………………………….
131
133
137
Scheepvaart

…………………………
120
119
125
Banken

………………………………
109 113 114
Indon.

aand.

……………. …………..
63
61
62

Aandelen

Kon.

Petroleusn

……………………
f 143,60
f. 143,90e f. 148,50e
Unilever

………………………………
312
325½
345
Philips

…………………………………
235½
237/.
.

2423/4
1
5
11
/2
242
.156
245
159’/2
258
Kon.

N.

Hoogovens

………………
Van

Gelder Zn .

………………………
179
178
185
H.A.L.

…………………………………
139½
138
146
Amsterd.

Bank

………………………
198
205
204/4
H.V.A.

…………………………………
81½
80
80½

Staatsfondsen

2
1
A

pCt.

N.W.S.

……………… . …..
61½
65J,
64½

pCt.

1947

…………………………
85
1
fi
r

85
1
/4
85
1
/2

pCt.

1955

1

……………………….
83
83½
84½
3

pCt.

Grootboek 1946

……………
83½
83
3
/
1
,
84%
3 pOt.

Dollarlening

…………………
90½
89/s
89

Diverse obligaties

31/
2
pCt. Gem. R’dam 1937 VI
3½ pCt. Bk.v.NedGem.1954 11/111
3½ pOt. Nederl. Spoorwegen ……
3½ pCt. Philips 1948 ……………
3½ pCt. Westl. Hyp. Bank ……
6 pCt. Nat. Woningbouw 1957

New York

Aandelenkoersgemiddelde
Dow Jones Industrials ………

5)
ex claim.

HOOFDPOSTEN VAN DE GECOMBINEERDE BALANSEN
VAN DE 35 REPRESENTATIEVE, RESP. 4 GROTE NEDEP:
LANDSE IIANDELSBAN1(EN
1)
1)

(in miljoenen guldens)

35 banken’)

4 banken

1

31 banken
1957

1

1957

1957

okt.
1 nov. 1
okt.
1
nov.
1
okt.
1
nov.
Kas, Ned. Bank, kas-
siers, giro-inst.; uit-
gezette daggeldle-
ningen

503,0

488,0

277,6

262,7

225,4

225,3
/ Nederlands schatkist-
papier………….805,5

891,7j
Nederlandse schat-

1.401,5 1.453,8

514,6

548,5
kistcersificsten

.

..

1.110,6

1.110,6)
Ander overheidspa-
pier
(mcl.
buiten-
lands schatkistpa-
kistpapier)

26,9136,2

3,9

5,8

23,0

30,4
Bankiers (nostro)
‘)

550,5

523,4

285,2

269,4

265,3

254,0
Debiseuren,

Over-
heid ‘) ………..
282
,
1

246,9

241,8

212,9

40,3

34,0
Debiteuren,overige ‘)

3.
..197,6 3.133,9 2.143,7 2.106,4 1.053,9 1.027,5
Deposito’s en spaar-
gelden
‘)’ ……….
1.
60
7,
9
1.598,6

968,4

963,5

639,5

635,1
Creditaaldi van ban-
ken’)

…………..536,3

468,3

348,9

277,4

187,4

190,9
Creditsaldi van cliën-
ten’)

………..3.387,0 3.443,2 2.406,3 2.439,4

980,7 1.003,8
Opgenomengelden”)

161,5

114,7

39,1

10,3

122,4

104,4

Balanstotaal

7.395,71 7.332,4 4.768,6 4.714,8 2.627,1 2.617,6

‘) Bron:
Statistisch Bulletin van het C.B.S.
‘) Amsterdamsche Bank-Tncassobank; Nederlandsche Handel Mij. (Ned. bedrijf); Rotterdamsche Bank en Twentsche Bank.
) Voor de 35 handelsbanken is een meer geecificeerde opgave verschenen
in de Ned. Ssaatscourant en zal worden opgenomen inde Maandstatistiek
van het financiewezen.
‘) Nostro-saldi bij bankén in binnen- en buitenland.


6)
Kredietverlening aan Nederlandse provincies, gemeenten . en water-
schappen.
‘) Wissels, voorschotten tegen effecten en schatkiatpapier; kredietverlening
onder garantie van Nederlandse overheidslichamen; voorschotten aan krediet-
instellingen; kredietverlening aan ondernemingen waarin is deelgenomen;
kredietverlening aan derden.
‘) Deposito’a voor ëën maand of langer, spaargelden of gelieerde spaar-
bank.
‘) Creditsaldi van banken, loro en overige creditsaldi van banken.
‘) Creditsaldi van cliënten in guldens; creditsaldi in valuta.
ii) Opgenomen daggeldleningen; andere opgenomen gelden.

IN- EN UITVOER’)

(waaide in mIljoenen guldens)

Jaar

Invoer Uitvoer,
Dekkings-
percentage

ec.
jan.-
Idec. )
cc.
jan.-
dec. j)
cc
jan.-
dec.
‘)

122 122
85
90
70
74

1954

…………..

..

1.124
905
812 764
72
.

84

1938

…………….

1.048
1.016
898
851
86 84
1955

……………
1.121

..

1.179
851
906 76
77
1956

……………
1957

……………
1.132
1.300
.957
980
85
,75

‘) Bron:
C
.
B
.
S.
‘) Maandgemiddelden

/

Het Landbouwschap
roept sollicitanten op voor de

vervulling van de functie van

adjunct-secretaris bij de

Hoofdafdeling Veehouderij

Kennis van de melkvee- en varkenshouderij in

technisch en economisch opzicht gewenst.
Gegadigden dienen landb’ouwkundig ingenieur

(richting veeteelt of economie) of drs. in de

economische wetenschappen te zijn. De laat-

sten behoren een agrarische achtergrond door

afkomst, ervaring of kennis te bezitten. Leef

tijd bij voorkeur tussen
25
en
35
jaar.

b.
adjunct-secretaris bij de

Hoofdafdeling Akkerbouw

Gevraagd wordt een landbouwkundig inge- -.

nieur met belangstelling voor plantenziekten-

kundige aangelegenheden.

Indeling in groep VI van de Salarisverordening Per-

soneel Landbouwschap. Salariëring nader vast te

stellen afhank’elijk van leeftijd en eraring.

Sollicitaties te richten tot het Secretariaat van het

Landbouwschap, Raamweg 26, Den Haag.

..’

,

Voorde

narticuliere belegger

het
aangewezen

wivies-orgaan

Verschijnt 1 keer per 14 dagen

VRAAGT GRATIS PROEFNUMMER

Administretie Bel-Bel Postbus 42 – Schiedam

119 ,

/

2 t/m 11 maart 1958

LEIPZIGER MESSE

Technische Messe en Musfermesse

Gratis Visum

TOEGANGSKAARTEN.nNADEREINLICHTINGEN
worden verstrekt door:

NEDERLANDSE KAMER VAN KOOPHANDEL
VOOR DUITSLAND.

Jan van Nassaustraat
3
n.Gravenhage
.
leT.
77 7872

M
ensehede-ji’WO

Sollicitanten worden opgeroepen naar de per 1 apriÏ
1959

vacerende functie van

dîreCteur

van de accountantsdienst
Vereist zijn de hoedanigheid van accountant niva
of ‘vaga dan vel een daarmee gelijk te stellen op-
leiding, benevens grondige bekendheid met bedrijfs-
economische problemen en ruime ervaring op het
gebied yan de overheidsfinanciën. Tot aanbeveling
strekken ruime ervaring in de gemeentelijke ac-countancy en inzicht in bedrijfsorganisatorische
vreagstukken. Leeftijd bij voorkeur boven 20 jaar.

Salaris naar gelang van bekwaamheid tussen.
f.
1175,94
en f.
1391,12
per maand, ongeacht. com-
pensatie huurverhoging. Van de datum van indienst-
treding af tot
1
april
1959
vindt aanstelling plaats
in de rang van administrateur bij genoemde dienst
op hetzelfde salaris.

Sollicitaties met uitvoerige inlichtingen aan burgemeester
en wethouders binnen een week. Bezdek alleen na uitnodi-
tging.

4

Auteur