Ga direct naar de content

Jrg. 39, editie 1959

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 22 1954

Economisch -Statistischë

Ber
‘tchten

Speclaal n
,
ummer
Productiviteit

en

Research

*

/

UITGAVE VAN HET NEDÊRI.ANDSCIÏ ECONOMISCH INSTITUUT’

1

39e JAARGANG

¼

No1959

,

WOENSDAG 22 DECEMBER 1954

t

/

Breng 66k’

E F F I C I’E.*’N

C
Y

inuw

SPOOR’WEGTRAN

SPORT’

DE NEDERLANDSCHE SPOORWEGEN

BESÇHIKKEN OVER SPECIALISTEN VOÖR

(

‘TRANSPORTBESCHERM!NG


.

Poetscat4e,

belading van wagens.

P
0
,4
tMate

verpakking van uw goederan

TRANSPORTVOORLICHTING

Dodmatte.

aansluiting van uw intern transport aan
uW
spoorweg-

vervoer (laad- en losmiddélen, particuliere spooraan-

sluitingen)

•_ri’_

“4.

Kosteloze en vrijblijvende adviezen worden op aanvrage •gaarne verstrekt

door bemiddeling van onze Agentschappen:
Alkmaar, Langestraat 55, Telefoon 4513; Amsterdam, de Ruyterkade 45-46,

Telefoon 45976; Arnhem, Stationsgebouw, Telefoon 22675; Breda, Sophia-

straat 42, Telefoon 8036; Den Haag, Laan Copes van Cattenburch 60,

Telefoon 112636; Groningen, Zuiderpark 22, Telefoon 22415; Hengelo, Stati-

onsplein 8, Telefoon 2439; Leeuwarden, Stationsgebouw, Telefoon 5633;

Maastricht, Stationsplein 27, Telefoon 5398; Rotterdam, Schiedamse Vest tOb

Telefoon 21950; Utrecht, Catharijnesingel 55, Telefoon 19954; Zwolle,Stations-

gebouw, Telefoon 5096,

1010

*

Mr J. C. DE WAARD

Oud-Inspecteur van ,’s Rijk’s Belastingen, Belastingconsulent

te ‘s-Gravenhage.

J. TIGGELMAN

Inspecteur van ‘s Rijks Belastingen, werkzaam aan het

Ministerie van Financien.

R.
M.
SMITS

Inspecteur van ‘s Rijks Belastingen, werkzaam aan het

Ministerie van Financiën.

o
M Z E T

Fiscale handleiding

b e l,a s t i n g

voor de praktijk

Bij de
N.V. UITGEVERIJ NIJGH & VAN DITMAR

te Den Haag verscheen:

Ir H. I. KEUS

Een zeifverkenning van het liberalisme
PrIjs Ing. f. 1.50
Van dezelfde schrijver verschenen eerder:


Ordening door de bril van een alleendurver

(uitverkocht)
Over instandh6udlng van kapitaal en.’werk-
gelegenheid (uitverkocht)
Wat ons bedreigt

.

.

.

.

f 0.65
Het gevaar der dispariteiten .

f 2.25
De waan van deze tijd

. . .

t 1.50
Verkrijgbaar in de boekhandel

De hierbij aangekondigde uitgave beoogt een volledig
handboek omtrent
de nieuwe bepalingen inzake de
om-

zetbelasting tè
zijn. Ten einde de intekenaren op deze
uitgave zo
spoedig mogelijk in de gelegenheid
te stellen
hiervan gebruik te maken, verscheen reeds de wettekst
en een overzicht van de te verwachten wijzigingen, te
zamen met de ringband. No de totstandkoming van de
uitvoeringsmaatregelen zal het boek onmiddellijk verder
worden uitgebouwd, onder meer met het artikelsgewijze
commentaar. Zo mogelijk zal het geheel nog in de loop
van Januari 1955 worden voltooid. Omvang 375 ô 400
pagina’s. Prijs compleet inclusief ringband fl.6,90.
Kopers worden genoteerd voor aanvullingsbladen.
Bestelt reeds nu een exemplaar of vraagt uitvoeog
prospectus aan bij:

DE WESTER BOEKHANDEL

NIEUWE BINNENWEG 331 – ROUERDAM

Telefoon 32076-53941 – Giro 18961

KRE S

NEW YORK, PARIJS, ROME, NIILAAN, WENEN. KOPENHAGEN, OSLO.
,

aiii scorteri

STOCKHOLM. ZURICH, ‘BERLIJN. DUSSELDORF, FRANKFURT/MAIN.

scirijfmackinecartion.

HAMBURG, WALDHEIM, BARCELONA, LISSABON, BRUSSEL. OSAKA;

kands(hiificatforL.

SHANGHAI, CAIRO, ALGIERS, SANTIAGO DE CHILE, BUENOS AIRES,

eenina&j
caifion..

MEXICO, RIO DE JANEIRO, SAO PAULO, AMSTERDAM.

*

.N

Eérst de

kant!.

/
financiële

Bij

de

wintersport js een

pHma

regeling van Uw financiën zeker zo
N

belangrijk als een goede skilift.
II

Voorzie U van reischeques die in

alle

touristenplaatsen

betaalbaar

zijn. Elk

kantoor

van de N.H.M.

zal

U

deze

cheques

gaarne le-

veren

en,

desgewenst,

ook -zor-

gen voor Uw. reisbagage- en on-

gevallenverzekering.
N

H

Neder1audche ilaildel-Maatschappij, N.Y.

ALLE BANKZAKEN

over de gehele wereld

1011

$000

106$

KAS-ASSOCIATIE N.V.

SPUISTRAAT
172

AHSTERDAM

Safetoketten

VOOR EFFICIËNT KANTOORDRUKWERK

Sinds 1881

‘sWERELDS BEKENDSTE DUPLICATOR

‘Amsterdam

Overtoom 21-25

Tel. 80901

R. Mees & Zoonen

Bankiers en

A ssurantie-makelaars

Rotterdam

Amsterdam – ‘s-Gravenhage

Delft. Schiedam – Vlaardingen

Financiering van

In- en Uitvoer

Nationale Handelsbank, N.V.

Amsterdam – Rotterdam – ‘s-Gravenhage

Alle Bank- en’ Effectenzaken

BERICHT

Met dit nummer is de 39e jaargang

afgesloten

wettelijke

ouderdoms woorzieniûg

Ell

Het

co::ti:n::en

EERSTE NEDERLANDSCHE

geeft gaarne advies inzake reeds NU

te nemen maatregelen

Eerste Nederlandsche Verzekering-Maatschappij

op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.
Gevestigd te ‘s-Gravenhage.

Verschenen:


– – Jacht en Taal

het nieuwe standaardwerk van Dr A. G. J. Hermans.
Behoort in elke jagers-bibliotheek – Verkrijgbaar bij de
boekhandel of bij de uitgever:

H. A. M. ROELANTS – SCHIEDAM

ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.
Telefoon redactie: K 1800-52939. Administratie: K 1800-
38040.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam.

Redactie-adres voor België:
Dr J. Geluck, Zwjjnaardse Steen-
weg 357, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam-
W.

Abonnementsprjs
(met ingang van 1 Januari 1955): franco
per Post, voor Nederland en de Overzeese Rijksdelen (per
zeepost) f29,—. overige landen f 31,— per jaar. Abon-
nementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts wor-
den beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.

Losse nummers
75
cts.

Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedijk, Rotterdam- W.

Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerjj
H. A M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toesteil
of
3).

Advertentie-tarief
f 0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten” f 0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties .zonder opgaaf van
redenen te weigeren. –

1012

22December 1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1013

Productiviteitsprognose

De productiviteit in de Amerikaanse industrie ligt

op hoger peil dan die in de Europese. Hieromtrent be-

staat, naar redelijkerwijs mag worden aangenomen, geen

enkele twijfel meer. Er is dan ook slechts discussie

mogelijk rond de vraag, waaraan de Europese achter-
stand in dezen is toe te schrijven en of er voor Europa

enige kans is weggelegd op deze achterstand in te lopen.

In ;,Economica” heeft. A. Maddison
1)
getracht op deze
belangrijke vragen een antwoord te geven. Uit èen door
hem ingesteld onderzoek naar de toeneming der indus-

triële productiviteit in de Verenigde Staten en een acht-

tal Europese landen bleek, dat de productie per man/uur

over de periode 1937-1952 in het Verenigd Koninkrijk,

Zweden en Ierland met meer dan 20 pCt en in de Ver

enigde Staten met 37 pCt is gestegen. In de oJerige onder

zochte landen – Oostenrijk, België, Nederland, Frank-

rijk en West-Duitsland – was, met uitzondering wellicht

van de eerstgenoemde twee, de vooroorlogse productie per

man/uur, ondanks het feit, dat deze van 1948-1952 sneller

toenam dan die in de Verenigde Staten; nog niet bereikt.

De geringe toeneming der productiviteit in de Europese

landen over dit tijdvak is uiteraard grotendeels toe te

schrijven aan de oorlog. Het is echter teleurstellend

te moeten vaststellen, dat de achterstand van een neu-

traal land als Zweden ten opzichte van de Verenigde

Staten groter is geworden. Voorts wees Maddisons

onderzoek uit, dat de toeneming der productie per man/

uur in de Verenigde Staten reeds voor de oorlog groter

was dan die in Engelaifd en dat de voorsprong der

Vérenigde Staten van 1948-1952 is vergroot.

De oorzaken van de sterkere groei der Amerikaanse

industriële productiviteit zijn vele. Schrijver noemt

Amerika’s rijkdom aan energie- en grondstoffenbronnen;
het feit, dat de Verenigde Staten sedert de eeuwwisseling

een grotere markt vormen dan enig Europees land,

waardoor de mogelijkheden tot standaardisatie en spe-

cialisatie groter zijn, en de snelle groei der Amerikaanse

markt, die de ondernemers met hoopvolle verwachtingen

ten aanzien van de toekomstige afzetmogeljkhedei

hebben vervuld, hetgeen de investeringen en het vervan-

gen van de bestaandeapparatuur door nieuwe vindingen

stimuleerde. Voorts wijst hij op de investeringen in

,,human res.ources” die, vooral in het technische vlak,

‘)
A. Maddison: ,,Industrial productivity growth in Europe and in the U.S.”,
,,Economica”, November 1954, blz. 308 cv.

in. Amerika groter zijn da’n in Europa; op de grotere

arbeidsmobiliteit en de gerede aanvaarding van nieuwe

productiemethoden door de arbeiders aldaar. Ten slotte

zijn de Verenigde Staten minder afhankelijk van buiten-

landse handel dan de meeste Europese landen. Dit

brengt met zich, dat de Amerikaanse industrie mindei

risico loopt, door een wijziging in het handelspatroon,

afzetgebieden te verliezen. Ook beschermende tariefpoli-

tiek, die vaak tot gevolg heeft, dat inefficiënte productie-

eenheden in tact worden gelaten, heeft, gezien de geringe

afhankelijkheid van de Amerikaanse industrie van bui-

tenlandse markten, weinig effect.

Nu de rijkere Amerikaanse energie- en grondstoffen-

bronnen uitgeput beginnen te raken zal er in de long run

sprake zijn van een tendentie tot stijging van de relatieve
energie- en grondstoffenkosten. Dit zal wellicht de mate,

waarin deze productiemiddelen worden gebruikt .ter

vervanging van arbeid, verminderen, hetgeen een ver-

lagende invloed op de arbeidsproductiviteit uitoefent.

Deze tendentie kan echter worden gecompenseerd doör

investeringen van grotere omvang dan de vooroorlogse.

De voordelen van specilisatie en standaardisatie, die

de Verenigde Staten genieten, zullen vermoedelijk ge-

handhaafd blijven, terwijl de kwaliteit van dé factôr

arbeid naar alle waarschijnlijkheid zal toenemen. Ten

slotte mag worden verwacht, dat Amerika’s afhankelijk-

heid van de buitenlandse handel geringer, zal blijven dan

in Europa het geyal is.

Er is dan ook weinig reden te verwachten, zegt Mad-

dison, dat Europa iets op de grote achterstand, die zich

in dezen ten opzichte van de Verenigde Staten voordoçt,

zal inlopen; vermoedelijk zal Amerika’s voorsprong

groter worden. Deze voor Europa sombere, prognose

wordt enigszins verzacht door schrijvers toevoeging,

dat enkele der factoren, die de hogere. productiviteit

in Amerika hebben bewerkstelligd, niet zijn toe te schrij-

ven aan voordelen van natuurlijke aard. Door verbetering

der .technische opleiding, door opvoering van het be-

drag besteed aan technische research,. door wegneming

der obstakels die de arbeidsmobiliteitin de. weg staan,

e.d. hebben de Europese landen waarschijnlijk een

mogelijkheid ,,to catch up on part of the U.S. lead”.

Aan hetgeen in ons land reeds is en wordt gedaan om het

accent te doen vallen op het laatste deel dezer prognose,
is het thans voor de’ lezer liggende nummer gewijd

INHOUD

Blz.
Blz.

1024,’

1026

1027′

102
1
9

Productiviteitsprognose . ………………..1013

Productiviteit in perspectief,
door Ir W. H. van

Leeuwen
…………………………….

1015

Speu.rwerk, gericht op productiviteitsverhoging,
door ‘Prof. Ir D. Dresden
………………
1016

Sociaal-psychologisch onderzoek in het bedrijfs-

leven, door Prof ‘Dr J. Koekebakker
……..
‘ 1018

Heeft commerciële research zin?,
door Drs J. L.

Wage

.
……………………………
1021

Kwaliteitsbeheersing in verband met de produc-

iviteit,
door D’r W. Geiss
……………..
1022

Renale productiviteitsbevordering,
door Drs.

C. Voormolen
……………………….

Bedrjfstaksgewijze research,
door Drs B. de Vries.

Opvoering der productiviteit door samenwerking
tussen bedrijven,
door J. F. Kiekens
………

Menselijke verhoudinge en productiviteit,
door

Drs P. A. Neeteson
…………………..

Aantekening:

Research in samenwerking-
…………….
-.
1031

Geld- en kapitaalmarkt, door Drs J. C. Brezet .’.
1032

COMMISSIÈ VAN REDACTIE: Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen; F. de Vries;

C. van den Berg (secretaris). Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Assistent-redacteur: J. H. Zoon.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIE F. Collin J E Mertens de Wilmars,

J.
Yan Tichelen; R. Vandeputte;
A. Vlerick. –

AtTEURSRECHT VOORBEHOUDEN.

1014

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22December 1954

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK

Ir W. H. VAN LEEUWEN, Productiviteit in perspectief.

Opvoering van de productiviteit ondervindt een le-

vendige belangstelling; op het gebied van de hierop

gerichte research bestaan thans talrijke instituten, die

er naar streven om de resultaten van speurwerk zo snel

mogelijk aan het bedrijfsleven door te geven. Hierbij

maakt men enerzijds gebruik van het gevoel van saam-

horigheid in streekverband en anderzijds van het ver-

trouwen in de ,eigen branche-organisaties; resp. de7 pro-

vinciale contactcommissies voor de productiviteit en

de bedrjfstaksgewijze georganiseerde productiviteits-

centra zijn daarvan uitdrukking.

Prof Ir D. DRESDEN, Speurwerk, gericht op productivi-

teitsverhoging.

Productiviteit is het best te definiëren als een quotiënt,

waar in de teller de hoeveelheid product van ,,goede”

kwaliteit staat en in de noemer de totale kosten van pro-

ductie. Het speurwerk van de Nijverheids- en de Land-
bouworganisatie T.N.O. is gericht op de, elementen die

samen dit quotiënt vormen.

Prof Dr J. KOEKEBAKKER, Sociaal-psychologisch on-

derzoek in het bedrijfsleven.

De arbeider vertoont naast zijn in het productieproces

passende gedragspatron&n nog een aantal andere be-

hoéften, die met zijn ,,taak” weinig of niets uitstaande

lijken te hebben. Veranderingen in het productieproces

stuiten vaak op weerstanden welke om een psycholo-

gische verklaring vragen. Groepsbesprekingen, trainings-

programma’s, ,,counseling” e.d. kunnen hier waarde-

volle bijdragen leveren.

Drs J. L. WAGE, Heeft commerciële researôh zin?
Het in bevestigende zin beantwoorden van de gestelde

vraag’is niet vôldoende, daar men tevens moet weten,

welke resultaten men mag verwachten, terwijl de onder-

zochte krachten op dit terrein niet of slechts zwak be-

heersbaar zijn. De commerciële research bevindt zich

nog in hoofdzaak in het descriptieve stadium, maar ge-

streefd wordt naar een analytischer aanpak.

Dr W. GEISS, Kwaliteitsbeheersing in verband met de

productiviteit.

Een van de resultaten van research, welke van bete-

kenis is voor het bedrijfsleven, is de methode der waar-
schijnlijkheidsrekening ter beoordeling van de kwaliteit

van productén en productieprocessen in verband met een
efficiënte productiviteit. De statistische kwaliteitsbeheer-

sing heeft in Nederland echter nog niet de belangstelling

welke deze verdient.

Drs C. VOORMOLEN, Regionale productiviteitsbevor-

dering.

Door de Contactgroep Opvoering Productiviteit en het

Nederlands Instituut voor Efficiency zijn enige Provin-

ciale Contact Commissies opgericht, die tot taak hebben,

in regionaal verband, dé – vooral kleine – onderne-

mingen ,,productivity-minded” te maken. Discussie-

groepen, bedrjfsbezoek en bazencursussen worden door

deze commissies georganiseerd.

Drs B. DE VRIES, Bedrijfstaksgewijze research.

Onder bedrijfstaksgewijze research wordt verstaan

het door bedrijven in samenwerking opgezette en uitge-

voerde onderioek, waarbij dus geen deskundigen van een

zelfstandige Organisatie buiten deze groep bedrijven wor-

den, ingeschakeld. Het resultaat is dan eigen werk en

geestelijk eigendom van de bedrijven, die vervolgens ook

hun eigen idee voor 100 pCt zullen willen realiseren.

J. F. KIEKENS, Opvoering der productiviteit door samen-

werking tussen bedrijven.

Als voorbeeld van sâmenwerking tussen bedrijven gaat

schrijver uit van de wijze, waarop deze door de Combinatie

Metaalbedrijven wordt bevorderd. Niet alleen overleg

tussen directeuren maar ook van afdelingschefs van ver-

schillende bedrijven leidt tot verheldering van inzicht

en daardoor tot verhoging van de productiviteit.

Drs P. A. NEE TESON, Menselijke verhoudingen en pro-

ductiviteit. /

/
Het’ behoort tot de taak van de ondernemer om naar

vermogen bij te dragen tot het scheppen van de juiste

menselijke verhoudingen in de onderneming; dit maakt
deel uit van zijn sociale verantwoordelijkheid. Dit doel
kan niet bereikt worden door het scheppen van patriar-

chale dan wel rigoureuze gezagsverhoudingen. Het overleg

tussen de personen die in de onderneming werken, zowel

horizontaal als verticaal, is een betere weg. Hierdoor wordt

de arbeidsproductiviteit gediend.

– SOMMAIRE –

Productivité et ,,research”

Le numéro spécial examine un nombre d’aspects du

problème de 1’accroissement de la productivité dans les

entreprises et étudie les méthodes employées pour at-

teindre cet objectif. Ir W. H. van Leeuwen décrit dans

son article ,,Productivité en perspective” la signification

que revêt actuellement l’accroissement de la productivité,

ainsi que la manière dont la ,,research” instituée â cette

‘fin est organisée. Le Professeur Ir D. Dresden, dans son

article ,,Travail de recherche, tendant â l’augmentation
de la productivité” étudie en’ détail l’organisation de la

recherche scientifique aux Pays-Bas, appliquée â la vie

professionnelle. Dans son article ,,La recherche socio-

psychologique dans l’entreprise”, le Professeur Dr J.

Koekebakker décrit le rôle que la recherche des conditions

de travail dans les entreprises joue dans l’accroissement

de la productivité. Dans l’article intitulé: ,,La ,,research”

en matière commerciale a-t-elle un sens”?, Drs J. L.

Wage recherche la signification que présente uhe enquête

de marché pour une entreprise et constate que ces re-

cherches’ont la tendence â devenir plus analytiques. Dans

son articre sur ,,Le contrôle de la qualité en relation avec

la productivité” Dr W. Geiss traite de l’application du

calcul des probabilités au contrôle de la qualité. Les articles

suivants traitent de l’organisation de travail de recherche:

Drs C. Voormolen ,,Accroissement régional de la pro-

ductivité” relatif aux travaux des commissions provincia-
les de contact; Drs B. de Vries ,,,,Research” par branches

d’entreprises” parmi lesquelles l’auteur comprend les

recherches exécutées par un groupe d’entreprises elles-

mêmes; J. F. Kiekens ,,Accroissement de in productivité

grâce â la collaboration entre les entreprises”. Enfin dans

i’article ,,Relations humaines et productivité” Drs P. A.

Neeteson recherche les moyens d’obtenir la collaboration

des membres du personnel de i’entreprise, en vue d’accroi-

tre la productivité.

1.

22 December 1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1015

Pröductiviteit in perspectief

De opvoering der productiviteit is ,,en marche”. Aan

ondernemerszijde is er een duidelijk waarneembare op-

bloei aan initiatieven; aan werknemerszijde leeft de over

tuiging, dat verhoogde productiviteit de welvaart van

allen, bij het productieproces betrokken, ten goede komt.
In de landbouwsector heerst een levendige belangstelling

voor verbetering van product en werkmethoden. Ook

tot het onderwijs dringt de betekenis der productiviteit

meer en meer door. Literatuur er over is niet moeilijk te

vinden. Pers en radio schenken er aandacht aan. Er zijn

talloze films en filmstroken beschikbaar, die de discussie

over dit onderwerp kunnen ondersteunen en verduidelij-
ken. Alle facioren liggen dus gunstig.
Mogen wij daarom ten aanzien van deze opmars reeds

vaststellen: ,,et rien ne l’arrêtera”? Dat zal afhangen van

de vraag, of men in steeds wij dere kring zal willen beseffen,

dat wij hier niet met een voorbijgaand verschijnsel, een

tijdelijke inspanning, te doen hebben, doch dat de pro-

ductiviteitsbevordering een integrerend deel van de be-

drijfsvoering moet blijven. –

Er zijn sprekende voorbeelden van bevestigende ant-

woorden op deze vraag. Reeds in vele industrieën realiseert

men zich, dat een continue verbetering van het productie-

peil een noodzakelijke voorwaarde is voor een gezond

industrieel klimaat.
Blijvende aandacht moet worden besteed aan
alle
fac-

toren, die de productie beïnvloeden. Wanneer men vaak

de productiviteit ziet uitgedrukt in hoeveelheid product

ten opzichte van het aantal daaraan bestede werkuren;

betekent dit geenszins dat alleen de arbeidsfactor daarbij
een rol moet spelen, resp. gespeeld heeft. Integendeel, er

zijn nog talrijke andere factorn, die aandacht vragen.

De verbetering van het productieproces zelf en van fa-

brieken en werktuigen vereist blijvende research. Resulta-

ten daarvan zijn niet aanstonds te verkrijgen en voor

toepassing der eenmaal verkregen uitkomsten zijn nieuwe

investeringen nodig. Daartegenover zijn er nauwelijks

grenzen aan het bereikbare in deze sector.

Op het gebied van de research zijn talrijke T.N.O.-

instituten, die een toenemend contact met industrie en

landbouw ontwikkelen, paraat, waarbij er speciaal naar

gestreefd wordt om de resultaten van speurwerk zo snel

mogelijk aan het bedrijfsleven door te geven.

Reeds sneller komt men tot een tastbaar gevolg wanneer

het mogelijk blijkt het product te standaardiseren en het

aantal typen te beperken. Hier is het te bereiken voordeel
uiteraard aan grenzen gebonden. Aanstonds te verwezen-

lijken zijn de resultaten, verkregen door verbeterde werk-

methoden, werkvoorbereiding en contrôlemethoden en

door de opvoering van de individuele productiviteit van

alle werkers, onder het motto: gelijke (in sommige gevallen

zelfs mindere) inspanning, méér resultaat! De studie op

dit gebied kan van vandaag op morgen worden aange-

vangen en het ten uitvoer brengen van de conclusies vereist

als regel geen noemenswaardige investering.

Dat een breed opgezette productiviteitsstudie vruchten

afwerpt, moge met een enkel voorbeeld uit de practijk

worden geïllustreerd. Het bekende Engelse concern, de

Imperial Chemical Industries Ltd (I.C.I.), heeft na de

tweede wereldoorlog het vraagstuk der productiviteits-

opvoering op grote schaal aangepakt. Een speciaal ,,Work

Study Department” werd in het leven geroepen, dat deze

taak op brede basis aanvatte en de nodige deskundigen

opleidde. Thans beschikt deze afdeling over niet minder

dan 1.200 medewerkers, zijnde iets meer dan 1 pCt van de

107.000 man sterke bezetting der I.C.I. Het resultaat? De

totale productie van het concern is verdubbeld, met een

toename van personeel van nog geen 10.000 man (ca

10 pCt). De productie per man/uur, die véér de oorlog

met gemiddeld 14 pCt per jaar steeg, vertoont sedertdien

een jaarlijkse stijging van 7 tot 10 pCt.

Nog een enkel sprekend cijfer. Twee gelijke fabrieken

moesten in verschillende plaatsen van het land worden

gebouwd. Met dezelfde aannemer kwam één fabriek

volgens normale werkwijze tot stand, de andere met toe-

passing van door voorafgaande ,,work-study” bepaalde

methoden. Laatstgenoemde kwam in de helft van de tijd

klaar!

Mogen deze cijfers een enigszins macroscopisch beeld
vertonen, ook kleinere ondernemingen kunnen een even-

redig voordeel trekken van juist aangepakte studie op

dit gebied.

Hoe staan wij nu in Nederland tegenover de voort-

zetting van het productiviteitsopvoeringsstreven, de door-

werking —,,follow-up” – van hetgeen zo talrijke ,,teams”

tijdens hun reizen in de Verenigde Staten hebben ervaren

en van hetgeen experts uit de Verenigde Staten ons

hier zijn komen vertellen? –

Ten slotte moet de productiviteitstheorie in fabriek,

boerderij, kantoor, winkel en atelier, in de practijk worden

omgezet. Op die plaatsen moet een actieve belangstelling

levend worden gehouden. Wil men hiervoor zo gunstig

mogelijke voorwaarden scheppen, dan zullen de voor-

lichting en de impulsen om practiserend productief te zijn

zo dicht mogelijk bij huis moeten worden gebracht. Bij

het streven naar deze decentralisatie maakt men enerzijds

gebruik van het gevoel van saamhorigheid in streekver-

band, anderzijds van het vertrouwen in de eigen branche-

organisaties. Deze tweeërlei tendenties ziet men zich thans

in Nederland ontwikkelen. Aan de ene kant groeien in de

verschillende gewesten de provinciale contactcommissies

voor de productiviteit, die met name voor de kleinere

bedrijven stimulerend kunnen werken, omdat zij de onder-

linge communicatie tussen de ondernemingen verbeteren

en een stimulans vormen voor de bestaande regionale

organisaties om gezamenlijk te opereren. Aan de andere

kant hebben reeds meerdere bedrijfstakken een producti-

viteitscentrum opgericht. Regionaal én bedrjfstaksgewijze

wordt derhalve thans druk gewerkt aan de opbouw van

de doorgeefstations, die de resultaten van productiviteits-

studies bij het bedrijfsleven zullen doen belanden.

Onderzoekingen op gevarieerd gebied zijn met behulp

van uit tegenwaardegelden verstrekte subsidies in volle

gang. Technici, psychologen, organisatiedeskundigen en

statistici zijn in verschillende groeperingen bij elkander

gebracht en de uitkomsten van hun onderzoekingen zullen

in de komende jaren zowel in technische richting als op het

gebied der menselijke verhoudingen voor nieuwe impulsen

kunnen zorgen.

De arbeiders-vakbeweging, die in de reeds vermelde

bedrjfstaksgewijze productiviteitscentra deelneemt, nam

het initiatief tot de oprichting van de ,,Stichting tot ôp-

leiding van arbeiders-efficiency-adviseurs”, welke in het

afgelopen jaar reeds aan een 33-tal uit de vakbeweging

1016

EÇONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22 December 1954

aangewezen leden een opleiding deed geven, welke succes-

vol verliep.

Het spreekt overigens vanzelf, dat bij het streven naar

productiviteitsverbetering slechts een maximaal rende-

ment kan worden verkregen, wanneer er ergens een centra

le instantie de verantwoôrdelijkheid op zich •neemt voor

onderlinge uitwisseling, samenbundeling, doorwerking en

waar noçlig stimulering. In de Contactgroep Opvoering

Productiviteit (C.O.P.) wordt een dergelijke nationale

concentratie van productiviteitsactiviteiten verwezenlijkt.

En wat nu het onderwijs betreft, onderwijs in de

ruimste zin van het woord is op lang zicht wellicht de

belangrijkste factor ter verwezenlijking van de continuïteit

van het productiviteitsstreven. Het zou uiteraard evenzeer

een blijvende rem kunnen vormen, maar ook hier is op

vele fronten een vernieuwing te bespeuren. Het Hoger

Onderwijs levert op verschillende wijzen een positie’e

bijdrage ten behoeve van de leidinggevenden in het

bedrijfsleven. Met het bediijfsleven werd samengewerkt

om de stichting ,,Nederlands Studiecentrum voor doel-

matige bedrijfsleiding” in het levente roepen. De Techni-

sche Hoogeschool te Delft verricht nuttig werk met de

,,Stichting Cursussen”, waarbij aanstaande ingenieurs

reeds als student in contact worden gebracht met de

organisatieproblemen van het bedrijfsleven, terwijl de

ingeschakelde bedrijven met de toepassing van moderne

organisatiemethoden kennis maken. Het Nijverheids-

onderwijs zoekt nauwere aansluiting bij de bedrjfspractijk

en de docenten van M.T.S.-en proberen de vorm, waarin

zij kennis overdragen,.zoveel mogelijk ,,up to date” te

brengen. De visuele hulpmiddelen, welke door het Tech-

nisch Filmcentrum worden ontwikkeld en verspreid,

vinden daarbij meer en meer ingang.

Tôch blijft het onderwijs een terrein, waarvan nog te

veel blanke plekken op de. kaart staan. Het initiatief, in

dezen kan ook niet alleen van het bedrijfsleven uitgaan.

Zonder volledig begrip van de iijde van de Regering –

uiteraard gecombineerd met actie – zal hier voorshands

een zwakke stee in het toekomstige gebouw van de pro-

ductiviteitsbevordering blijven bestaan.

In hoofdtrekken is in het voorafgaande het nation’ale

beeld getekend, al zou nog melding kunnen worden

gemaakt van verschillende gespecialiseerde instellingen,

zoals bijv. op het gebied van de kwaliteitscontrôle en de

typebeperking. Ook deze ,,capita selecta” hebben voor het

bedrijfsleven hun betekenis als even zovele mogelijkheden

tot verbetering-op-onderdelen.

Mutatis mutandis vindt men in het internationale vlak
veel punten xan overeenkomst met de nationale situatie.

Ook daar is de gelegenheid tot uitwisseling van ervaringen

en tot gezamenlijke research geschapen, waardoor Neder-

land van het buitenland zal kunnen leren en omgekeerd

ook waardevolle bijdragen aan andere landen zal kunnen

leveren. De nationale contacten blijven vanzelfsprekend

primair, doch het zou wel bijzonder onproductief zijn niet

tevens gebruik te maken van de mogelijkheden, die het

onlangs opgerichte Europese Productiviteitscentrum

(European Productivity Agency), in Parijs gevestigd als
orgaan van de O.E.E.C., biedt.

Resumerende mag vorden vastgesteld, dat er nationaal

en internationaal serieus wordt gewerkt om de productivi-

teit op te voeren en deze ,,grand
espoir
du XXe siêcle”

– zoals Fourastié het uitdrukt – te doen worden een

permanente
evolutie in de sfeer van het bedrijfsleven.

Dit voor de welvaart van ons werelddeel zo belangrijke

doel rechtvaardigt de tijd, het geld en de inspanning, die

er in talrijke kringen aan worden besteed!
Delft.

Ir W. H. VAN LEEUWEN.

Speurwerk, gericht .op productiviteitsverhoging

Wanneer ik mij bepaal tot het speurwerk zoals dit

bijvoorbeeld door de Nijverheidsorganisatie T.N.O. wordt

verricht, maak ik het mij, en de lezer, wel wat te gemakke-

lijk; hierbij immers, is de binding der twee begrippen –
zoals ik verderop toch hoop toe te lichten – zeer nauw.

Daarom moge iets voorafgaan over andere sorten van

speurwerk. Volkomen analoog liggen de verhoudingen

nog bij de Landbouworganisatie T.N.O. Minder duidelijk
spreekt de relatie bij de Gezondheidsorganisatie ên bij de

‘Voedingsorganisatie. Toch geldt ook voor het daar ver-
richte speurwerk, dat het een gunstige invloed uitoefent

op de productiviteit, wat trouwens ook het geval is met
sociologisch, paedagogisch, psychologisch en nog veel

meer speurwerk, dat geheel buiten T.N.O. valt. Al wat de

werkende mens beter geschikt maakt, of houdt, voor zijn

taak, kan de productiviteit verhogen. Al moet men er-

kennen, dat de laatstbedoelde soorten van speurwerkin

het algemeen niet
gericht
zullen zijn
op
die verhoging,

men verlieze niet uit het oog, dat zij er hun betekenis

voor hebben. .

De vraag, of dat andere speurwerk, dat T.N.O. verricht

voor het bedrijfsleven, nu beschouwd moet worden als

gericht op de verhoging van productiviteit, laat zich pas

beantwoorden nadat is afgesproken, wat men in dit

verband onder productiviteit wil verstaan.

Productiviteit is in ieder geval een quotiënt, evenals

efficiency en in tegenstelling tot productie. Maar men kan

verschillende afspraken maken omtrent de samensteffing

van de teller en die van de noemer. Wanneer men een-

voudig stelt, dat het de hoeveelheid product is per mandag,

zet men de deur open voor vele fouten, want men heeft

niets gezegd omtrent de kwaliteit van het product, omtrent

het toegelaten klachtenpercentage, omtrent de kosten van

grondstoffenverbruik, hulpstoffen, hulpmiddelen, loon-

categorieën en nog veel meer. Men komt veel dichter bij de

waarheid, als men in de teller de hoeveelheid product zet

van ,,goede” kwaliteit, gekenmerkt door de waardering,

die de markt er voor toont, uiteraard in concurrentie met
andere producenten en dan in de noemer de totale kosten

van de productie, waarvan ik hierboven de voornaamste

reeds even noemde. Op deze wijze kom ik nu tot de

volgende opsommingen:

voor de teller: a. hoeveelheid product;

b. eigenschappen die het product een ho-

/ gere waardering verschaffen;

voor de noemer: A. hoeveelheid en kosten’ van de ver-

bruikte grondstoffen;

hulpstoffen;

outillage;

hoveeffieid en

soort van de menselijke arbeid, die

nodig is voor de productie, con-

trôle, enz.

t-

22December 1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1017
01

Nog één waarschuwing. Veelal levert een productie-
proces uit zijn aard meer dan één product op; gas, teer,

ammoniak en cokes zijn al een oud voorbeeld uit de

gasfabricage. Dan is de teller natuurlijk de som van een
aantal grootheden a.b., die niet onafhankelijk van elkaar

zijn.

En nu rest .mij nog slechts te onderzoeken, of – c. q.

aan te tonen, dat —het speurwerk in de geest van wat de

Nijverheidsorganisatie en de Landbouworganisatie ver-

richten, gericht
is op een of meer der opgesomde ele-

menten. Laat ons daartoe het werk dier organisaties wat

nader bezien.

Het is gebaseerd op wat de weténschappelijke onder-
zoekers, die verder staan van het bedrijfsleven, uit vrije
keuze hebben bestudeerd en gevonden in de laboratoria

van universiteiten, hogescholen of andere instituten van

zuivere, wetenschap in binnen- en buitenland. Het eigen

werk der organisaties is
gericht,
het beoogt practische ver

beteringen te vinden en bekend te maken en de toepassing

er van in het bedrijfsleven te bevorderen. Hun taak is

trouwens in de desbetreffende statuten omschreven als:

,,te bevorderen, dat het toegepast natuurwetenschappelijk

onderzoek op de doelmâtigste wijze dienstbaar wordt

gemaakt aan nijverheid, handel en verkeer” (respectie-

velijk
,……….aan
de landbouw”).

Nu kan men in de vele instituten, die onder de genoem-

de organisaties ressorteren
1),
onderscheiden:

grondstoffenspeurwerk.
Hierbij tracht men grondstof-

fen te vinden, die in de plaats kunnen treden van wat tot

nu toe wordt gebruikt, omdat zij goedkoper zijn, in het

binnenland beschikbaar zijn in plaats van te moeten

worden ingevoerd, betere gebruikseigenschappen hebben,

grotere betrouwbaarheid en gelijkmatigheid bezitten,

gebruiksmogelijkheid bieden voor de ontstane afval enz.

Het moge duidelijk zijn, dat dit alles de strekking heeft,

het element A in de noemer te verlagen en eventueel het

element b in de teller te verhogen;

huipstoffenspeurwerk.
Hiervoor geldt in grote trekken

hetzelfde met een ovreenkomstige conclusie;

werkwijzespeurwerk.
Men ‘zoekt naar nieuwe werk-

wijzen of naar verbetering’en, die een betere beheersing
mogelijk maken van de kwaliteit (verhoging van b in de
teller), minder afval veroorzaken (verlaging van A in de

noemer), minder contrôle eisen (verlaging van D en E),

minder arbeid of outillage vergen (verlaging van D, resp.

E of C), minder of goedkopere huipstoffen bezigen (B);

verbetering van het product.
Afgezien van wat hier-

boven reeds ter zake werd vermeld, kan men, met behoud

van de gebruikte grondstoffen, het product een beter

uiterlijk bezorgen (b), zijn practische bruikbaarheid ver-

hogen (b), door een liabehandeling zijn bestendigheid

vergroten (b) enz.;

toepassingsspeurwerk.
De gebruikswaarde van een

product wordt veelal geschaad, doordat de gebruiker

onvoldoende rekening houdt met de eigenaardigheden van

het product en het dan gebruikt onder omstandigheden,

waarvoor het minder geschikt is. Omgekeerd stelt de ge-

bruiker de producent lang niet altijd voldoende op de

hoogte van de omstandigheden, waaronder hij voorne-

mens is het product te gebruiken. Het is hier meestal een

kwestie van ,,denken, dat de ander het wel weet”, en dit

is wel de voornaamste bron ,van moeilijkheden tussen

goedwillende producenten en goedwillende gebruikers.

Het hier bedoelde speurwerk nu werkt naar beide zijden

verhelderend en het verhoogt voor de producent de b in

‘) Ik zie er in dit opstel van af, een lijst te geven. Men kan alle inlichtingen krijgen
van de secretariaten, Koningskade 12 te
‘S
Gravenhage.

ROTTERDAMSCHE BANK

DOCUMENTAIRE

ACCRE DITI EVEN
INCASSERI NGEN

OP BINNEN- EN

BUITENLAND

260 VESTtGINGEN IN NEDER1AND

(AdvertenUe)

de teller en geeft bovendien voor de
gebruiker
een verla-

ging van
zijn
A of B of C.

Onder dit hoofd valt ook het zoeken van nieuwe toe-
passingsmogelijklieden voor in het binnenland beschik-

bare grondstoffen of bijproducten. Enerzijds kan dit

worden beschouwd als een speciaal geval van het grond-

stoffenspeurwerk, anderzijds kan het een nieuwe term

a.b. toevoegen aan de teller van het producerende bedrijf;

keuringsmethoden.
Dit sluit direct aan op het sub 5

behandelde. Goede keuringsmethoden stellen de gebruiker

in staat een juiste keuze te doen en werken dan op dezelfde

wijze een juiste waardering van de producten in de hand.

Ik heb mij in de behandelde 6 punten meer in het

bijzonder gehouden aan het werk ten behoeve van de

nijverheid. Hoewel veel er van in de landbouw onveran-

derd geldig jriag worden geacht, komen hierbij uiteraard

nog verschillende bijzondere factoren, samenhangend

met de gegeven grondopperylakte, afhankelijkheid der

productie yan voorafgaande cultures, bewâarproblemen
en tal van zaken, die ik, als ondeskundige op dit gebied,

stellig niet weet. Vast staat echter, dat én daar én in de

Nijverheidsorganisatie alle speurwerk
gericht is op
een of

meer der elementen, die de productiviteit – geformuleerd

als hierv66r is geschied – beheersen.

Ik moet vrezen, dat de lezer, als hij mij al tot hier mocht

hebben gevolgd, misschien wel bereid is, aan te nemen,

dat het T.N.O.-werk gericht is op productiviteitsverho-
ging, ‘maar toch liever in plaats van a, b, A, ,,teller” en

,,noemer” wat concrete voorbeelden zou hebben gezien

van tastbare resultaten. Een begrijpelijke wens, waaraan

ik echtei slechts in zeer geringe mate kan voldoen. Wat

toch is het geval? Verreweg’de belangrijkste resultaten uit

een oogpunt van productiviteit komen te voorschijn uit

werk, dat ten behoeve van een bepaalde onderneming
wordt verricht of ten behoeve van een groep onderne

mingen, die voor zo’n onderwerj samengaan. Het is

duidelijk, dat zij niet gaarne algemeen bekend zien wor-

den, wat op haar kosten is bewerkt. Het werk, dat voor

publicatie in aanmerking komt – en ook dat heeft een

grote omvang – is in het algemeen een
grondslag
waarop

slechts door nog verder werken een onderneiningsresultaat

kan worden gevestigd. Ik moet dan ook volstaan met één

algemene indicatie en enkele concrete zaken. De algemene

1018

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22December 1954
S

indicatie is, dat het industriële bedrijfsleven in ons land,

dat nog lang niet zo ver is met het besef van de onmisbaar-

heid van speurwerk als dit in andere industrielanden het

geval is, toch in sterk stijgende mate geld besteedt aan het

speurwerk in de Nijverheidsorganisatië T.N.O. Men mag,

juist gezien het zoëven genoemde verschil, wel de conclusie

trekken, dat het bedrijfsleven reeds de voordelen heeft

ondervonden.

Ten slotte
enkele
concrete resultaten, waarbij dus helaas
veel ongenoemd moet blijven. In de lederindustrie werden

droogtijd en looistofverbruik bespaard, productietijd ver-
kort en daarbij kwaliteit verbeterd. In de gieterj wordt de

kwaliteit beter beheerst. In de textielindustrie werden

hulpstof, werktijd en outillage bespaard, de kwaliteit

beter beheerst en de keuring verbeterd. In de grafische
industrie wordt werktijd bespaard, de grondstof juister
gekeurd. In de verpakkingsindustrie wordt het product

verbeterd en worden betere keuringsmethoden toegepast,

die teleurstelling bij het gebruik verminderen. In de kunst-

stoffenindustrie zijn nieuwe grondstoffen gevonden,

nieuwe toepassingen ‘an inheemse grondstoffen en nieuwe

werkwijzen. In de wasserij-industrie werd de werkwijze

verbeterd en huipstof bespaard. In de verf industrie werden

de gebruikseigenschappen verduidelijkt en de verwerking

verbeterd.

Rest mij slechts te herhalen, dat het geld, besteed aan

toegepast-natuurwetenschappelijk speurwerk, hiêr te

lande in ruime mate verantwoord is gebleken. Dit is ook

niet verwonderlijk; in het buitenland weet men al lang,

dat het een der belangrijkste elementen is bij de veihging

van de productiviteit. Zo lang het bedrijfsleven niet
enkele

procenten
van zijn omzet er aan besteedt
2),
is het nog ver

verwijderd van de ,,verminderende meeropbrergsten”.

Al is de belangsteffing gegroeid en groeiende, wij zijn hier

nog lang niet

aan gemiddeld 1 pCt toe, in de meeste

gevallen nog lang niet aan 1 pro mille. Maar toch groeit

de productiviteit er reeds aardig door en zeker meer, veel
meer dan enkele pro milles.

‘s Gravenhage.

Prof. Ir D. DRESDEN.

‘) In de Verenigde Staten is het gemiddeld 2 pCI, in vele gevallen 6 pCt.

Sociaal-psychologisch onderzoek in het bedrijfsleven

Het conglomeraat van mensen, gebouwen en machines,

dat we met de term bedrijf plegen aan te duiden, is een

slechts gedçeltelijk gesloten systeem binnen de physische en

maatschappelijke werkelijkheid. Factoren, welke buiten het
bedrijf optreden, bepalen in niet geringe mate de verschijn-

selen, welke ,,binnen de poort” te constateren vallen. Het

uitvallen van de electrische stroom of het staken van de

kolenaanvoer kan dit voor het technische stelsel demon-

streren. Analoge repercussies in het economisch vlak

.behoeven in dit tijdschrift niet met naam te worden ge-

noemd. En het ‘s Zondags onbenut blijven van de kost-

bare technische apparatuur in de meeste bedrijven is

slechts één van de symptomen van de invloed, welke

externe, sociologische factoren op het bedrjfsgebeuren

uitoefenen.

Desondanks kan het voor een wetenschappelijke be-
nadering vruchtbaar zijn, voorlopig de, ook maar weer

betrekkLlijke, ,,openheid” van een systeem te negeren

en zich in het bijzonder bezig te houden met de samen-

hang van die verschijnselen, welke zich binnen het stelsel

afspelen. De technoloog is bijv. op deze wijze in staat,

een ingenieus productie-apparaat te construeren en op

grond van zijn studies regelmatig verbetering in de

,,processing” aan te brengen. Hoewel wij daarbij de

tendentie zien toenemen om het mechanisch systeem zo

sluitend mogelijk te maken, is het tot nu toe nog pnver-
mijdelijk, dat op bepaalde punten in het proces de mens

blijft ingeschakeld. Soms is de aansluiting, die deze

menselijke tussenschakel tot stand moet brengen, zo

duidelijk gebaand, dat ontsporingen nauwelijks kunnen

voorkomen. Men denke bijv. aan de meeste half-automa-

tische machines. In vele gevallen echter laten deze over

gangsplekken in het technische systeem speelruimte voor

veelsoortig gedrag; slechts een grote mate van training

en/of inzicht kan bewerkstelligen, dat de arbeider de

juiste handeling verricht.
Het coördineren van werkzaamheden in verschillende
bedrjfsafdelingen noopt zelfs tot het gebruik van vrijwel

uitsluitend menselijke energie van ,,hogere orde”. Temeer

geldt dit nog – als wij de administratieve sector buiten

beschouwing laten – voor de top van het bedrijf, waar

,,brains” en daadkracht, naar ons zeggen, doorslaggevend

zijn en technische apparatuur (meerdere telefons, dicta-

phone, rode lichten) veelal slechts ,,ter meerdere ere”

worden aangebracht.

Voor de technoloog, organisator en bedrjfsconoom

zijn de fijn reagerende en adaptabele biologische ,,appa-

raten”, welke de genus ,mens” in het bedrijf vertegen-

woordigen, lang niet altijd zulke handzame tussenscha-

kels. Het menselijke organisme stelt bepaalde eisen, o.a.

wat betreft arbeidsduur, temperatuur en luchtzuiverheid

die aan de technologische opzet bepaalde beperkingen

opleggen. En wanneer men omgekeerd bijv. . het klimaat

zeer constant wil houden (textiel) door een raamloze

fabriek te bouwen, moet men zich weer afvragen, of de

arbeider dat niet-naar-buiten-kunnen-kijken wel zal ver-

dragen. Zo is de veel genôemde ,,human factor” niet

zelden het zorgenkind voor de technicus. Dankbaar

accepteerde hij dan ook – na enige aarzeling – de hulp

van de psychotechnicus voor zover het er om ging dan

althans de meest bruikbare uit deze menselijke factor-

vertegenwoordigers te selecteren en hen zo efficiënt te

trainen, dat ontsporingen konden worden uitgesloten.

Helaas echter blijkt de theorie, waarbij deze arbeider

in feite gereduceerd wordt tot een handelingsapparaat dat

enkele speciale eigenschappen in voldoende mate moet

bezitten om als tussenschakel te kunnen dienen, niet af-

doende. Voor een deel echter komt dit, doordat deze

arbeider naast zijn in het productieproces passende ge-

dragspatronen nog een aantal andere behoeften vertoont,

die met zijn ,,taak” weinig of niets uitstaande lijken te
hebben. Zo stuitten Elton Mayo en zijn medewerkers,

toen zij in de Hawthorne works van de Western Electric

Company trachtten te constateren wat voor relevant ge-

drag de arbeidsters bij het assembleren van eenvoudige

relais onder gevarieerde situaties vertoonden, op sociaal

emotionele wensen. Met de ,,rationaal” van het pro-

ductieproces hadden deze behoeften aan sociaal contaét

met chef en medewerksters niets uitstaande, doch zij ble-

ken desondanks dermate van belang voor de productivi-

teit, dat in de verdere bestudering van deze verschijnselen

ruim werd geïnvesteerd.

Uiteraard wordt een beginneling of buitenstaander het
meest verrast door die vondsten uit een bepaalde weten-

22December 1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1019

schap, die raadselachtige verschijnselen verklaren. Het

moeizame bewijzen van wat al lang tot de dagelijkse

ervaring behoort, trekt nu eenmaal veel minder. Zo kwam

het dan ook, dat het verrassende eigen groepsleven van

de arbeiders in de werkplaats en de dwingende druk, die

deze informele groep op het productieniveau van hun
,,unit” wist uit te oefenen, de sociaal-psycholoog vol-

doende ,,poids” gaven om hem naast de arbeids- en de

selectiepsycholoog vaste voet ,,binnen de poort” te geven.

Als een sociaal-psychologiche component mede de pro-

ductiviteit bepaalde, dan moest het toch ook mogelijk

zijn door betere samenstelling van de ploegen, door juiste

keuze der bazen en het opvoeren van hun leidingstech-

nieken het prestatieniveau van dergelijke groepen aanmer-

kelijk op te voeren. Zo zette het onderzoek naar ,,het ge-

laat van de arbeidsgroep” (Hutte
1))
in en werd door

systematische observatie getracht iets van de daarachter

gelegen geheimen te ontsluieren.

Deze studie van de ,,psychologie van de werkplaats”
lijkt vooral daar de moeite te lonen, waar machine& en

mensen in nauw samenspel het product tot stand brengen,

zoals bijv. bij het lopende bandsysteem. Doch ook daar,
waar de sociale interactie der arbeiders los staat van het

productiesysteem en bijv. in een grote zaal volkomen

gelijksoortige arbeid door de arbeiders elk aan de eigen

machine verricht wordt, blijkt de vraag relevant, of het

,,moreel” door verbetering der groepswisselwerkin g (door-

breking van de massaliteit) .kan worden verbeterd. En

zelfs op die niveaux in het bedrijf, waar de machine niet

meer te horen valt en het gedrag bij bevelvoering, planning

en contrôle tot ,,penser sans les mains” en intensieve

verbale communicatie beperkt wordt, is het groepsproces

– nu welhaast in reincultuur -. werkzaam. Niet voor

niets wordt op ,,teamwork” in de hogere rangen door

de moderne ôndernemer zôzeer de nadruk gelegd. De

eerste ,,case-studies” naar deze ,,topgroep-situaties”

doen vermoeden, dat enkele beslissende factoren voor

de bedrjfsatmosfeer en het totale moreel hier te vinden
zijn. Dé doorslaggevende invloed, die men in het alge-

meen aan de figuur van de president-directeur pleegt toe

te schrijven, zal zo wellicht door het wetenschappelijk

onderzoek bevestigd kunnen worden; een moeizame be-

vestiging van ,,wat
men al lang wist”. Maar men behoeft

niet met Freud te zijn opgegroeid om te begrijpen, dat

het beïnvloedingsproces, wat van dergelijke topfiguren

uitgaat, ingewikkelder wegen volgt dan een simpele

,,sterke man”-theorie zou doen vermoeden
2).

De eerste ronde van het sociaal-psychologisch be-

drjfsonderzoek levert op deze wijze eenaantal inzichten,

dat toepasbaar blijkt en de bedrjfspraktijk kan verbe-

teren. De belangstelling van personeelchefs en bedrijfs-

leider wordt zo gestimuleerd voor het samenstellen van

productieve ploegen en het verbeteren van de techniek

van het leidinggeven.. Doch ook in meer theoretische
‘richting vormen deze onderzoekingen een belangrijke

stimulans. Elke wetenschap is vermoedelijk na een der

gelijke empirische phase, waarin veel concreet materiaal

kon worden verzameld, geneigd de sprong naar een meer

omvattende theorie te maken. En zo diende zich de

theorie aan van het ,,social equilibrium”, dat het gedrag

van de werkers in een industriële, omgeving meende te
kunnen verklaren als een voortdurend streven naar een

groepsevenwicht en een uitbalanceren van de onderlinge

statusproblemen. In het ook psychologisch betrekkelijk
gesloten geheel van een bedrijf bleek zo inderdaad enig

systeem te schuilen
3).

De verificatie van een dergelijke in ,,krachttermen’

vervatte theorie blijkt intussen in de industriële situatie

niet zo Zenvoudig. .Methodologisch is daarvoor in de

eerste plaats nodig een veel exacter vastleggen van het-

geen men aan relevant gedrag in de bedrijfssituatie kan
achterhalen. Dit, leidde bijv. tot een zeer geperfection-
neerde interviewmethodiek, waardoor de gegevens ook

quantificeerbaar werden. Maar een andere methodolo-

gische grondregel – de vergelijkbaarheid van situaties

t.a.v. een aantal belangrijke variabelen – blijkt in de

industriële ,,setting” veel moeilijker te verwezenlijken.

Niet alleen krijgt men in haast elk bedrijf weer met

andere productiesystemen te maken, maar ook binnen

één bedrijf is het vaak ondoenlijk vergelijkbare afdelingen

op te sporen. Sterker nog: herhaald onderzoek in één

groep is ook bijzonder moeilijk. Hier speelt de dynamiek
van het bedrijfsleven de onderzoeker parten. De groepen

wisselen van samenstelling; de productie wordt gewijzigd.

Ook de plaats in de_organisatie verandert nu.

Het veranderingsproces, dat door de technische

dynamiek wordt uitgelokt, is op zichzelf weer een boeiend

psychologisch phaenomeen. De moeite, waarmee. derge-

lijke veranderingen – efficiënter apparaatgebruik, snel-

ler arbeidstempo, ander samenspel tussen lijn- en staf-

Organisatie – dikwijls worden ingevoerd, wijst op weer-

standen tegen verandering,. welkç om een psychologische

verklaring vragen. Vandaar dan ook, dat verscheidene

onderzoekers het thema van deze ,,resistance to change”

gretig hebben opgenomen.

Van twee kanten laat dit thema zich voorlopig het

beste benaderen. Het verzet nl. tegen het opgeven van

handel- en denkwijzen, die schadelijk zijn voor de pro-

ductiviteit, doet de -psycholoog en psychiater terstond

denken aan analoge verschijnselen bij neurotische indi-

viduen. Zo bezièn zouden de weerstanden tegen veran-

dering van groepen kunnen voortvloeien’ uit angsten

om het vertrouwde op te geven, uit misvatting omtrent

eigener en anderer positie en ,,last not least’ uit niet

erkende emotionele satisfacties, die de ,,status quo” weet

te verschaffen. Men denke hier aan bepaalde afhanke-

lijkheden tussen bepaalde leden van de groep, de bijzon-
dere functie van de zondebokken in een organisatie, etc.
Door het in groepsbesprekingen naar boven laten komen

van dergelijke verborgen motieven, kan de groep dan

een betere aanpassing bereiken en ook de noodzaak van

bepaalde veranderingen en reorganisatie beter accep-

tern
4).

De effecten van dergelijke groepsbesprekingen zijn

echter ook van geheel andere theoretische veronderstel-
linen uit te interpreteren. Men kan deze nl. ook beschou-

wen als extra levendige communicatieprocessen. Daar

mede worden zij geplaatst in een raam van de sociaal-

psychologisch belangwekkende communicatietheorieën.

Deze zien de verbale en niet verbale communicaties als

een van de meest werkzame middelen tot het sturen

van het sociaal gedrag. Op de theoretische constructies

daaromtrent kan hier niet verder worden ingegaan. De

bedrijfsman weet uit directe ervaring reeds, hoe efficiënte

communicatiekanalen – zoals zij zich voordoen in

goed opgebouwde hiërarchische bevelslijnen en verticale

en horizontale overlegsystemen – een bijzonder effect

op de productiviteit en slagvaardigheid van een onder-

neming uitoefenen.

Ook hier weer -stuiten we op een poging om de vele

gedragsverschijnselen in een bedrijfsgemeenschap in een

zinvol sluitend verband met elkaar te brengen. Naast dit
streven naar betere theoretische formulering is er echter

ook practisch winst. Voortdurend wordt teruggeschakeld

1020

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22December 1954

op direct toepasbare technieken en methoden;
,
daarvan

wist in het bijzonder het Amerikaanse bedrijfsleven te
profiteren. Een intensief gebruik van enquête en inter-

view stelt zo de bedrijfsleiding in staat, de zwakke en

sterke plekken in het moreel van de diverse bedrijfs-

afdelingen snel te onderkennen. Trainingsprogramma’s
door middel van discussiegroepen
5),
rôle-playing, etc.

zijn er op gericht het inzicht in de ,,human relations”

te versterken, de bazen en het hogerleidinggevend per-

soneel meer voor hun functie berekend te doen zijn en
zo de zwakke plekken in de menselijke Organisatie op

te vullen. Meer theraleutisch gerichte individuele be-

sprekingen, zoals o.a. counseling, hebben ten doel foute

houdingen bij sleutelfiguren te corrigeren. Een soort-

gelijke aanpak van arbeiders en lager of hoger leiding-

gevend personeel tracht hetzelfde in meer organisato-

rische patronen te verwezenlijken (sociatrie). Talrijke

experimenten met interne informatiesystemen, de naar

binnen gerichte zorg voor de ,,public relations” en het

verbeteren van de communicatiekanalen geven eveneens

blijk van deze practische oriëntatie.

Hoewel Amerika zonder twijfel de bakermat van, deze

studies en practijken is, ontstaat geleidelijk aan toch

ook in Europa een sterke belangstelling voor de hier

genoemde problemen. Daarbij slaat Nederland zeker

geen slecht figuur. Hoewel wij de stormachtige ontwik-

keling op dit gebied gedurende de oorlog niet konden

meemaken, werd de zo ontstane achterstand na de oorlog

snel ingelopen. Successievelijk kregen na IJdo’s eerste

onderzoek
6)
verschillende onderzoekers entrée in be-

drijven, waardoor de methodiek kon worden geoefend

en geleidelijk aan ook de ,,couleurlocale” aan de aan-

vankelijk. geïmporteerde inzichten kon worden toege-

voegd. Deze ,,vertaling” was zeker ook nodig voor de

practische trainingstechnieken, welk thans een ruime

toepassing vinden.
De omvang van dit practische werk is in Amerika niet

meer te schatten. Over . het meer theoretisch gerichte
onderzoek zijn wij door de recente publicatie van Ar-

gyris
7)
goed ingelicht. Het blijkt daaruit dat 20 research-

instituten en verscheidene zelfstandig werkende onder-
zoekers thans een groot •aantal projecten voltooid heb-

ben. Wilde Nederland deze vaart bijhouden en voldoende

materiaal produceren om de practijk te blijven bevruchten,

dan was ook hier een opvoering van de sociaal-psycho-

logische, research nodig. Een royale bijdrage uit het zgn.

Productiviteitsfonds heeft dit onderzoek mogelijk ge-

maakt. Een .vijftal projecten, door de in aanmerking ko-
mende instituten in samenwerking uitgevoerd, moet hier
als gangmaker fungeren.

Hoewel het nog te vroeg is om over deze projecten

uitvoeriger mededelingen te doen, kan wel worden ge-

constateerd, lat zij een vijftal belangrijke vraagstellingen

uit de in het voorgaande genoemde probleemgebieden
tot onderwerp hebben. Zij houden zich respectievelijk

bezig met:

een onderzoek naar de functie en persoon van de

baas;

het voorkomen van neurosen in de industrie;

het, door enquêtemethode, meten van het moreel;

communicatiepatronen en groepsproductiviteit;

de sociaal-psychologische gevolgen van industria-

lisatie in een ontwikkelingsgebied.

Degenen, die met een vooruitziende blik deze projecten

hebben gestimuleerd en mogelijk gemaakt, mogen terecht

verwachten dat over enkele jaren vruchtbare resultaten

uit dit werk .voor de bedrijfspractijk zullen voortvloeien.

Een niet onbelangrijk nevenresultaat zal zijn, dat een

goed getrainde schaar van wetenschappelijke onderzoe-

kers beschikbaar komt voor het voortzetten van dit

werk. Zowel voor de verdieping van de theoretische
kennis en de methodiek als voor de uitbouw van het

direct-toepasbare, practische werk, zal deze ,,manpower”

zeker nodig zijn.

De stelling dat het ook voor de sociale psychologie

vruchtbaar is het .bedrijf als een betrekkelijk gesloten

systeem te beschouwen en te bestuderen, moge door de

korte samenvatting van de zo ontstane probleemstel-

lingen voldoende zijn toegelicht. Evenwel mag niet ver-

geten worden, dat deze vooronderstelling maar ten dele

houdbaar is.

Psychologische factoren van buiten de fabriekspoort

doorkruisen het interne proces. Het huwelijksconflict

van een bedrijfsleider kan daarbij even goed meespelen

als een gespannen verhouding tussen een directeur en
vakbondsleider. Niet-psychologische factoren als een

loonronde of een economische teruggang kunnen de

moeizaam gekweekte teamspirit en productieve samen-

werking een ernstige tegenslag bezorgen.

Definitieve oplossingen biedt het toègepast sociaal-

psychologisch werk dus niet. Welke wetenschap preten-

deert dit wel? Met bescheiden doelstellingen echter kan

ook de sociale ‘psychologie een bijdrage leveren in het

streven van vele wetenschappen en vele practici om ons

bedrijfsleven een vorm te geven, welke naast de techniek

en de economie ook de mens bevredigt.

Leiden.

J. KOEKEBAKKER.

Geselecteerde literatuur:
1)
H. A. Hutte: Op zoek naar het gelaat van de arbeidsgroep; Mens en Onder-neming IV, nr 5, 1950.
Het groepsinterview als methode van onderzoek inzake arbeidsconflicten;
Mens en Onderneming Vi, nr 4, 1952.
5)
Chr. Argyris: Executive Leadership. Groups Leadership and Men, ed by Guetzhow; Carnegie Press, 1951.
3)
F. J. Roetlisberger and W. F. Dickson: Management and the Worker; Cam-
bridge 1939. . /
‘) H. A. Engelhard: Onderzoek en verbetering van groeprelaties in de industrie;
Maandblad voor de Geestelijke Volksgezondheid, 9e jrg nr 9, September
1954, blz. 331-351.
5)
J. M. van Susante: De instructie-conferentie. Bilthoven 1953.
S)
M.
Ç.
Ijdo: Plezier in het werk. Stenfert Kroese, Leiden 1947.
5)
Chr. .Argyris: The present stale research in Human Relations in industry;
Yale University 1954.
Zie ook (voor Engeland): First report of the Joint Committee on Human
Relations in Industry; London (H.M.S.O.) 1954.

Zo spreekt
0
met de Hapd Easyphone, de luid.
sprekende telefoon. Geen geloop . geen ge.
schreeuw – geen wachten – geen gezoek. Reeds
van ca 8. 175.. af leverbaar.
KAPt LASYPHONE
Vraag cIrc. Nr. 336/3 bij
C.V.
Hapé, Adan,.C.
Nw. Harangracht 11, Telatoon
48882.48321.

(Ingezonden mededehng)

22December 1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1021

Heeft commerciële research zin?

Het ligt geheel in de lijn der hedendaagse mode, bo-

venstaande vraag met een vastbesloten en blijmoedig
,,Ja” te beantwoorden. Voor het bedrijfsleven, en met

name voor de individuele onderneming, is dit antwoord

echter nièt voldoende, daar men toch minstens zal moeten

weten, in welke richting de commerciële research zal

dienen te gaan en velke bedragen men op verantwoorde
wijze aan dit speurwerk kan besteden.

Research wordt in het bedrijfsleven nu eenmaal niet

bedreven om zichzelfs wil. Wellicht wordt de speurder

zelf gedreven door een pure en onversneden weetgierig-

heid-zonder-bijbedoelingen. Voor de onderneming die

de research moet betalen geldt echter de vraag, wat men

met de resultaten er van kan doen. Met een algemene slo-

gan als: ,,méér kennis is méér macht!” komt men er in

– dit opzicht niet. Kennis omtrent het effect van ..krachten,

welke beheersbaar zijn, zal in het algemeen inderdaad
leiden tot dit ,,méér macht”. Kennis omtrent het effect

van krachten, welke men niet beheersen kan, is in dit

opzicht minder nuttig, naar het schijnt.

Het lijdt geen twijfel, dat commerciële research, z6 er

knnis uit voortvloeit, juist gericht is op het effect van

krachten welke slechts zeer zwak beheersbaar zijn van

de individuele bedrijfshuishouding uit. Nochtans kan

gesteld worden, dat de kennis van op zichzelf even on-

beheersbare natuurkrachten in het technische vlak onont-

beerlijk is. Het eenvoudigste voorbeeld hiervan is wel-

licht de zweefvlieger. Hij beheerst de thermiek allerminst,

doch kan – door kennis van de thermiek – a.h.w. een

selectie toepassen uit de krachten, waardoor hij zich laat

drijven.

Vooral voor de commerciële research is het gewenst,
het terrein van werkzaamheden in twee deelgebieden te

onderscheiden:

het descriptieve en

het analytische.
Bij de
descriptieve research
gaat het dus om het vast-

stellen en beschrjveir van feiten, bij de
analytische

research
om het vaststellen en beschrijven van relaties’

tussen feiten. Beide soorten research liggen dus in elkaa’rs

verlengde en kennis van feiten zal vooraf moeten gaan

aan kennis van de relaties tussen feiten.

Zoals dat voor de technische research geldt kan men

ook voor de commerciële stellen, dat oog, oor en vinger-

toppengevoel onbetrouwbare instrumenten zijn om ver-

schijnselen exact vast te stellen en te meten. In de litera-

tuür vindt men als rechtvaardiging voor systematisch

beoefend marktonderzoek vaak vermeld, dat de ,,afstand”

tussen producent en consument zo groot is geworden dat
eerstgenoemde niet langer op de hoogte is van wat er bij

de consument leeft. Hele gebieden van de markt ga.n

zich aan oog, oor en vingertoppengevoel van de produ-

cent onttrekken. Stellig mag men aannemen dat er in

dergelijke gevallen een verkeerd beeld (of in het geheel

geen beeld) van de feitelijkheden op de markt bestaat.

Een zeer korte afstand tussen waarnemer en waafnemings-

object voert echter even zeker tot verkeerde beelden van
marktfeiten. Een historisch voorbeeld môge dit duidelijk

maken.

Zeker bedrijf ging over tot het wijzigen van het bestel-

systeem. Bij de afnemers waren drie groepen: ten eerste

zij, die de verandering een verbetering yonden; ten tweede

zij, die onverschillig tegenover de wijziging stonden;

en

ten derde zij, die er een achteruitgang in service in zagen.

Alleen de laatste groep gaf tegen de bestellers een spon-
taan commentaar ten beste welke dus onwelwillend was.

Als de bestellers ôommentaai hoQrden was deze ongun-

stig en dit leidde tot het rapporteren in zeer ongunstige

zin over het nieuwe systeem. Een nader onderzoek bracht

echter aan het licht, dat de mopperende groep slechts

een’ kleine minderheid vormde. Het was echter niet een-

voudig, de bestellers hiervan te overtuigen. Zij zaten het

dichtst op de-feiten en konden dus moeilijk accepteren

dat zij deze verkeerd geïnterpreteerd hadden.

Wat ten aanzien van bovengenoemde bestellers geldt,

is minstens, even waar voor vertegenwoordigers of reizi-

gers, welke in vroeger tijden ,,00g en oor” van de verkoop-

leiding waren. Tenzij er speciale maatregelen getroffen

worden, o.a. in de vorm van een bijzondere training,
moet men er bij hen voortdurend op bedacht zijn dat

er feitenvertekening als een gevolg van een tekort aan

afstand optreedt.

Brengt de descriptieve research aldus een aantal pro-
blemen mee voor de individuele onderneming welke tot

dusverre een ,,goedkope” informatiebron hâd in het eigen

acquisitiecorps, de analytische research is .op het commer-

ciële vlak nog in een beginstadium.

Enkele methoden, waarover de technische speurder

beschikt, liggen buiten het bereik van zijn commerciële

collega. Als belangrijkste gemis in de commerciële re-

search kunnen we het laboratorium noemen. Weliswaar

is het af en toe mogelijk, een aantal vragen beantwoord

te krijgen op een proefmarkt, doch het is onjuist, de

proefmarkt als een werkelijk commercieel laboratorium

te zien. In het proefgebied beheerst men immers niet

alle factoren welke men zou moeten beheersen wil men

met absolute zekerheid tot conclusies komen. Door

,een locale bepaaldheid is trouwens de proefmarkt als

regel niet representatief voor de werkelijke markt. Bij

proefmarktoperaties ten slotte gaat het slechts zelden om

systematisch uitgevoerde experimenten die telkens met

kleine variaties herhaald worden.

Door de ontbrekende mogelijkheid van laboratorium-

experimenten kan er van een stellig bewijs van bestaande

causale relaties in de commerciële sfeer slechts zelden

sprake zijn. Wel kan men op grond van plausibele rede-

neringen, welke de verbindende tekst tussen twee of meer

gevonden feiten. vormen, bepaalde verbanden aanneme-

lijk maken.
Een voorbeeld hiervan vindt men in het onderzoek naar

het effect van reclame-uitingen. Slechts zeer zelden zullen

zich omstandigheden voordoen waarin het ,,verkopend

effect” van de individuele reclame-uiting gemeten kan

worden op zodanige wijze dat men ook het effect van

zijn volgende reclame-uiting prognostiseren kan. Men

kan zich nu van de volgende redenering bedienen: om

tot een effect te kunnen leiden, moet een reclame-uiting

opgemerkt zijn. Naarmate men, een reclame-uiting beter

opmerkt zal men haar ook beter herinneren. Het meten

van de massale herinnering van een advertentie is mo-
gelijk en door het vergelijken van herinneringspercen-

tages kan men komen tot de conclusie, dat sommige
advertenties nauwelijks een verkopend effect gehad

kûnnen hebben en andere wel. Vindt men nu ook nog

elementen welke allç advertenties, van de laatste groep

1022 ,

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22December
1954

gemen hebben, dan kan men zelfs tot de voorzichti

te formuleren verwachting lomen, dat men het ver

kopend effect van advertenties kan vergroten door toe-

voeging of weglating van bepaalde elementen in tekst.

of beeld. En wie dan menen mocht, dat een dergelijke

voorzichtige conclusie althans Voor de eerste honderd
jaar zou moeten gelden, bedenke dat het straks, ândere

elementen kunnen zijn welke een annonce waardevol

maken.

Uit dit voorbeeld wordt duidelijk, dat de geschetste

reclame-research geen pretentie heeft, een exact verband

aan te tonen. Wellicht doet men er zelfs beter aan te
stellen, dat slechts gepoogd wordt, tot hypothesen te

komen, welke een wat betere fundering in feitenmateriaal

vinden dan vroegere hypothesen hadden. Dit is voorwaar

bescheiden genoeg gesteld. Als troost moge echter die-

nen dat dit springen over de ijss’chotsen van hypothese

naar hypothese ook op nauurwetenschappelijk gebied

geschiedde en nog geschiedt.

Commerciële research is veelal duur, mede omdat in-

gewikkelde .technieken gevolgd moeten worden om de

meest eenvoudige feiten aan het licht te brengen. Deze

feiten zouden op goedkoper wijze bekend kunnen worden.

Een van de meest sprekende voorbeelden hiervan is

het zoeken naar het aflever,ingspercentage dat men als

bedrijf heeft, en de ontwikkeling daarvan. Door syste-

matisch steekproefonderzoek op het niveau van weder-

verkopers of gebruikers kan men een voldoende bena-

dering van het eigen marktaandeel erkrjgen. Het ge-

volg zal zijn dat iedereen op de hoogte is van dat wat zijn

concurrenten angstvallig als ,,top secret” in de kluis

bewaren. Van dat moment af echter bestaat er geen en-

kele reden meer voor deze geheimzinnigheid en men kan

de verlangde feiten goedkoper door uitwisseling verkrij-

gen. De aan research te besteden bedragen zullen dan

met hoger rendement aangewend kunnen worden om

een beter inzicht te krijgen in de causale relaties tussen

de feiten, welke men aldus op minder kostbare wijze aan

de weet is gekomen.

Het bovenstaande formuleert in hoofdzaak de beschei-

den resultaten, welke van commerciële research in de

individuele onderneming te verwachten zijn. Uit een

oogpunt van exactheid in gevonden en nog te vinden

wetmatigheden dient men de verwachtingen niet te hoog

te spannen. Daar staat echter een belangrijk féit tegen-

over: zelfs de onthulling van enkele verschijnselen op de
markt, welke men tevoren niet had vermoed, is vaak zeer

ingrijpend wat de consequenties voor het bedrijfsbeleid

zijn. In de moderne onderneming betekent bijv. het op-

nemen van e’en nieuw product in het assortiment of het

wijzigen van een bestaand product veelal de noodzaak

van belangrijke investeringen De commerciële speurder

zal
niet
de vraag kunnen beantwoorden of men uitein-

delijk tot een wijziging moet besluiten. Wel kan hij weer-

standen, welke te verwachten zijn, op grond van be-.

staande gebruiksgewoonten en gebruiksomstandigheden,

blootleggen. Deze wetenschap verkleint de kans op

vergissing en mislukking.

Over de bescheiden mate van exactheid welke te

bereiken is bij reclame-onderzoek werd reeds het een

en ander vermeld. Nochtans is iedere zekerheid, op dit

terrein verworven, zo belangrijk voor bedrijven met grote

reclame-budgetten, dat er revolutionaire wijzigingen

in ondernemingspolitiek uit kunnen voortkomen.

Vergelijken we de bereikbare exactheid van commer-
ciële en technische research, dan is er dus aan Commer-

ciële kant reden tot bescheidenheid. Vergelijken we echter

de feitenkennis, verworven door commerciële research,

met een toestand van onwetendheid, dan is er geen enkele

aanleiding deze bescheidenheid tot versombering te laten

worden.

Pernis.

J. L. WAGE.

Kwaliteitsbeheersing in verband ‘ met de productiviteit

Nood maaktniet alleen vindingrijk, noodversnelt ook
vaak de practische toepassing van de rçsultâten van re-

search, vooral wanneer de verdediging van ideële bf

materiële goederen op het spel staat. Men kon dit vast-

stellen gedurende de laatste oorlog op de meest uiteen-

lopende gebieden. Het meest spectaculairè voorbeeld is

wel de toepassing van de atoomsplitsing, gebaseerd op
speurwerk, reeds 50 jaar geleden begonnen, in tijd van

nood practisch toegepast en vandaag in de belangstelling

van velen, die zich zorgen maken omtrent de energie-

voorraad van onze wereld.

Als éen zeer bescheiden voorbeeld kan men verder

noemen: de practische toepassing van de methoden der

waarschijnlijkheidsrekening ter beoordeling van de kwali-

teit van producten en productieprocessen in verband met

een efficiënte productiviteit. In wezen was ook de opkomst

van de statistische kwaliteitsbeheersing gedurende de

laatste oorlog een gevolg van de’ nood. Er heerste een
tekort aan vele grondstoffen, aan fabricageruimte, aan

machines en gereedschappen; aan energie en last but not

least aan menselijke arbeidskrachten en vooral aan ge-

schoolde krachten. Het gevolg was, om te beginnen, dat

men een scherpe contrôle op de eindproductefi moest toe-

passen, hiervoor controleurs nodig had, die eveneens niet

in voldoende mate ter beschikking stonden en vaak ook

geheel nieuw in het vak waren. Om zich een voorstelling te

maken van de moeilijkheid van dit probleem, moge hier

slechts worden genoemd, dat alleen de Amerikaanse lucht-

macht gedurende de oorlog niet minder dan 14.000

controleurs in dienst had om de te leveren producten te

keuren.

In vele gevallen kon en moest dit geschieden op grond

van steekproeven en om deze keuring zo doeltreffend

mogelijk te laten geschieden, maakte men gebruik van de

wetten der waarschijnlijkheidsleer. Deze.kan reeds op een

ontwikkeling van enkele eeuwen terugblikken; haar

practische toepassing beperkte zich echter tot de bereke-

ning van de kansen bij het spelen, ongeveer anderhalve

eeuw geleden ter bepaling van mogelijke onnauwkeurig-

heden van geodetische en astronomische metingen en

liter vooral in de berekeningen ten behoeve yan de

levensverzekeringen.

Na de eerste wereldoorlog vond de leer van het toeval,

het kunnen onderscheiden van toevallige en systematische
afwijkingen in producten en productieprôcessen ingang in

de industrie: Shewart in de Verenigde Staten voor de

telecommunicatie-industrie; Daeves in Duitsland voor de

staalindustrie,5Duddingin Engeland voor de glasindustrie;

Becker, Plaut en Runge voor
,
de gloeilampenindustrie.
In wezen bleef echter de belangstelling voor dit nieuwe

gereedschap, welks doelmatigheid op stevige, weten-

schappelijke grondslagen berustte en toch op zeer een-

22December 1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1023

voudige wijze te hanteren was, in brede kringen van de

industrie zeer beperkt. De laatste oorlog heeft hierin een
belangrijke wijziging gebracht. Men heeft echter, vooral

in de eerste jaren na de oorlog, waar de vraag naar goe-

deren in het algemeen groter was dan het aanbod, geen

bijzondere aanleiding gezien vandit nieuwe gereedschap

al te druk gebruik te maken.
Doordat de concurrentie nog niet overmatig scherp is.

geweest, heeft de verwaarlozing van de toepassing van het

gereedschap ,,statistische kwaliteitsbeheersing” ter hand-

having van een bepaald kwaliteitsniveau en een eventuele
efficiënte verhoging van dit niveau haar weerslag nog niet

gevonden. Dat deze komt, is onvermijdelijk te achten. Een

merkwaardig verschijnsel i§ in dit opzicht de houding van

Japan. Zoals bekend heeft de Japanse industrie v66r de

oorlog de wer

eldmarkt overspoeld met zeer goedkope

producten van zeer slechte, of in elk geval van zeer wissel-

vallige, kwaliteit en dit heeft de Japanse industrie geen

goed gedaan. Heden kan men zeggen, dat Japan een

vooraanstaande positie inneemt in een doelmatige toe-
passing van de methoden der statistische kwaliteitsbe-

heersing.

In Nderland bestaat trouwens ook voor enkele in-

dustrieën, zoals bijv. de suikerwerkindustrie en de brouw-

nijverheid, een regeling om contrôle uit te oefenen op de

kwaliteit van de te, exporteren producten en deze regeling

bevordert zeer het handhaven van de kwaliteit en de

reputatie van deze Nederlandse producten in het buiten-

land. Op enkele uitzonderingen na heeft echter dit nieuwe,

of liever gezegd verbeterde, gereedschap ,,statistische

kwaliteitsbeheersing” in Nederland nog niet die algemene

belangstelling, vooral niet van de middelgrote en kleine

bedrijven, gevonden, welke het verdient.

Zeker, er wordt veel gecontroleerd. Vaak beroept men

zich er op, dat de producten v66r het verlaten van de

fabriek in een eindcontrôle stuk voor stuk worden ge-

controleerd of, waar dit technisch onmogelijk is, een

steekproevencontrôle van bijv. 10 pCt wordt toegepast.

In vele andere gevallen acht men een contrôle van tussen-

producten geheel overbodig, daar eventuele afwijkingen

bij verdere verwerking toch worden gevonden.

Wat heeft de statistische kwaliteitsbeheersing feitelijk

hiertegenover te bieden? Waarom een schijnbaar zo

ingewikkelde methode in te voeren, terwijl de bestaande

contrôle toch redelijk voldoet?

Hiervoor zijn drieërlei redenen: zij kan onder omstan-

digheden aantonen, dat men onnodig veel of onnodig

scherp controleert, dat men een ongeschikte steekproeven-

methode toepast en,daarmee goede producten ten onrech-

te af- en slechte producten ten onrechte goedkéurt en zij
kan aantonen, dat de keuring op de’ onjuiste plaats of op
het onjuiste tijdstip plaatsheeft. Ook de statistische kwa-

liteitsbeheersing is niet foutloos, ja het behoort zelfs tot

haar grondbeginselen, dat niets en niemand foutloos is.

Zij kan echter
,
in tegenstelling tot de gebruikelijke metho-

den aangeven
in een cfer,
welk risico de producent loopt,

dat een ,,goed” ‘product op grond van een bepaalde

steekproefgrootte toch ‘.’ordt afgekeurd en omgekeerd,

welk risico de afnemer loopt, dat een ,,slecht” product
toch wordt goedgekeurd. De statistische kwaliteitsbe-

heersing, of beter gezegd, haar methoden, eisen, dat

afnemer en producent van tevoren overeenkomen, welk

risico voor beiden aanvaardbaar is, de afnemer met het

oog op doelmatig gebruik, de producent met het oog op

de technische mogelijkheden.

Men zal zeker in vele gevallen niet kunnen of willen

afstappen van een contrôle van 100 pCt – d.w.z. stuk

jA.(Lverujntwj

voor stuk – wanneer het om kostbare eindproducten

gaat, of wanneer de contrôlekosten zeer klein of de eind-

contrôle min of meer automatisch kan geschieden, zoals

voor auto’s, radio-apparaten, horloges, gloeilampen, de

duurdere soorten sigaren enz. De statistische kwaliteits-

contrôle raadt een dergelijke’ contrôle niet zonder meer

af, zij stelt alleen de vraag in hoeverre deze contrôle

economisch verantwoord is en zij maakt er op attent, dat

ook deze contrôle niet foutloos is. Als vuistregel zegt zij,
dat bij een redelijk tempo de controleur qngeveer 1 op de

7 defectieve producten. niet opmerkt. Bevat dus een

productie bijv.
3,5
pCt defectieve producten, dan zal na

de contrôle van 100 pCt de productie toch nog
0,5
pCt

defectieve producten bevatten. Men kan dit gemakkelijk

aantonen, door na deze contrôle van 100 pCt een geschikte

steekproef te nemen.

In vele gevallen kan men echter aantonen, dat een

contrôle van 100 pCt economisch niet verantwoord is en

men daarom veel beter tot een doelmatige steekproeven-

contrôle kan overgaan. De statisticus verstaat onder een

doelmatige steekproefgrootte een zodanige keuze, dat

met een minimum aan contrôle een optimum aan infor

matie wordt verkregen en hij kan voor practisch elk

geval een afdoend antwoord geven, resp. naar tabellen

verwijzen, waar men een gewenst steekproevenschema

kan vinden. De statisticus wijst echter een nog zeer veel

gebruikte steekproevennfethode met beslistheid af, nI.

om als steekproefgrootte een zeker percentage van de

grootte van de productie te kiezen. Hiermee wordt de

kleine fabriek en/of haar afnemer onder omstandigheden

tegenover zijn grote concurrent benadeeld, doordat 6f een

goed product te vaak wordt af-, 6f een slecht product te

vaak wordt goedgekeurd. Hoe diep ingeworteld het keuren

volgens een vast percentage ook moge zijn en hoe hard-

nekkig men ook weigert deze methode te verlaten, eens

zâl zij toch plaats moeten maken voor de op wetenschap-
pelijk inzicht gefundeerde wetten der waarschijnlijkheid.

Hoe eerder dit geschiedt, hoe beter voor afnemer, fabri-
kant en keurinstantie.

De methoden der statistische kwaliteitsbeheersing be-
reiken echter hun optimum aan doelmatigheid eerst dan,

wanneer zij niet pas aan het eind van het productieproces,
maar gedurende de fabricage zelf op de juiste plaats en op

de juiste wijze worden toegepast. Goed fabriceren en

gédurende de fabricage op de juiste wijze ingrijpen, ten-

einde de fabricage te beheersen, is beter dan de beste

eindcontrôle. Ook dit geschiedt reeds nu in vele gevallen,

maar ook hier geldt, dat men te weinig of te veel contro-

leert en daarom 6f verkeerde conclusies trekt, 6f een

oneconomische contrôle toepast.

Aan een enkel voorbeeld moge dit worden toegelicht.

Een glasblazer is belast met het blazen van ballons van

een gewenst gewicht van
30
gram. Het is zonçler meer

duidèljk, dat hij dit slechts binnen bepaalde toleranties

kan. Men stelt deze bijv. op ca 10 pCt en keurt dus af

wat boven de
33
gram ligt of beneden de 27 gram, omdat

in het eerste geval bij de verdere verwerking moeilijk-

heden optreden en in het tweede geval het gevaar van

1024

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22December
1954

breuk gedurende transport en gebruik sterk toeneemt.

Een controleur weegt om de 20 minuten een ballon en

geeft op grond van het resultaat aanwijzing om hoger of

lagef gewicht te blazen. Teneinde heel zeker van zijn zaak

te zijn, waarschuwt hij echter ook reeds bij een ,,laag”

gewicht van 27 gram of bij een ,,hoog” gewicht van 33

gram. Eens per uur wordt bijv. de blazer gevraagd zijn

techniek dan naar de ene kant dan weer naar de andere

kant te wijzigèn, zonder dat de glasblazer zich er van

bewust is gedurende het uur zijn techniek te hebben

veranderd. Maar ,,het resultaat wijst het toch uit!”

Nu de methode van de kwaliteitsbeheersing: grijp niet

in in de methode, laat die man rustig blazen, neem op

een dag om de 20 minuten een proef van 4 stuks en bepaal

de middelwaarde van 25
.x
4 stuks en uit het verschil

tussen het hoogste en laagste gewicht van telkens 4 stuks

het spreidingscijfer. Stel, dat zou worden gevonden:

gram: <27 27 28 29 30 ’31 32 33 >33

pCt:

8

8

10

16

16

14

12

8

8

dan blijkt hieruit, dat deze man op een volkomen beheerst

kwaliteitsniveau werkt en telkens elk ingrijpen in zijn

fabricageprocédé nutteloos is en, zoals de statisticus op

zeer eenvoudige wijze kan aantonen, slechts een schadelij-

ke invloed op het eindresultaat moet hebben. Deze

misschien op het eerste gezicht vreemd lijkende conplusie

is echter wetenschappelijk gefundeerd en berust op objec-

tieve research.

Zijn de methoden der statistische kwaliteitsbeheersing

nu niet ingewikkeld? Geenszins wat de toepassing be-

treft
1).
De controleur moet slechts gezond verstand

hebben, betrouwbaar en nauwgezet zijn, de kennis van

het rekenen van de lagere school hebben, zich niet van zijn

stuk laten brengen, maar zich ook niet als degene voelen,

die meent zijn taak te vervullen door iemand te vangen.

Nederland behoort tot de meest grondstofarme landen

van deze aarde, zijn energiebronnen zijn zeer beperkt,

het moet dus met al zijn krachten huishouden. Research
in practische bruikbare vorm gegoten kan op elk gebied

een belangrijke bijdrage vormen om de Nederlandse

industrie haar verdiende plaats onder de industrieën der

wereld te verschaffen. De toepassing der statistische

kwaliteitsbeheersing-methoden kan hiertoe ook een

steentje bijdragen. De ,,Vereniging voor de. Statistiek” en

de ,,Kwaliteitsdienst voor de Industrie” staan voor dit

doel ter beschikking van de Nederlandse nijverheid.

Eindhoven.

Dr W. GEtSS.

1) De N.V. Diligentia zal in het voorjaar 1955 een boekje uitgeven onder de
titel: Statistische Kwaliteitsbeheersing en Productiviteit’, bewerkt door schrijver
dezes.

Regionale productiviteitsbevordering
1
.

De Contactgroep Opvoering Productiviteit (C.O.P.) is

– naast een groot aantal andere activiteiten, dat zij uit-

oefent – in 1953 begonnen met het schenken van bij-

zondere aandacht aan de ontwikkeling van de productivi-

teitsgedachte in de provincie. Vooral daar werd nl. een

grote categorie middelgrote en kleinere industriële onder

nemingen aangetroffen, die. tot op dat tijdstip weinig

concreet begrip hadden van de doelstellingen van de actie

tot productiviteitsbevordering. Wel werden vooral ook-

in de industriecentra van de randprovincies ondernemers

aangetroffen, die bijvoorbeeld als deelnemer aan een
studiereis naar de Verenigde Staten met de C.O.P. in

aanraking waren gekomen, doch voor de grote massa der

fabrikanten in deze gebieden leefde de productiviteits-

gedachte toch zeker nog niet.

Als gevolg van de in 1953 en 1954 op een negental

plaatsen gehouden zgn. nijverheidsdagen is de C.O.P. er

thans, tezamen met het Nederlands Instituut voor Effi-

ciency (N.I.V.E.), in geslaagd ook een belangrijke groep

van deze ondernemers te bereiken. Voor de voorbereiding

van de nijverheidsdagen werd door de C.O.P. contact ge-

zocht met de Kamers van Koophandel en Fabrieken, de

Economisch-Technologische Instituten (E.T.I.) en de

Rijksnijverheidsconsulenten. In hoofdzaak door vooraan-
staande figuren uit het Nederlandse bedrijfsleven werden
op deze nijverheidsdagen o.a. onderwerpen behandeld als

samenwerkingiissen industriële, bedrijven, de betekenis

van research, va kliteratuur en vraagstukken op het gebied

van de financiering van de onderneming. Het succes van

deze nijverheidsdagen is zo groot geweest, dat zich na

afloop hiervan de behoefte deed gevoelen om ook regio-

naal met het productiviteitswerk door te gaan.

Tot dit doel werd door de C.O.P. de totstandkoming

gestimuleerdvan ProvincialeContact Commissies (P.C.C.),

bestaande uit vertegenwoordigers van regionale werk-

geversorganisaties, van werkneiiiers en van N.I.V.E.-

afdelingen, Kamers van Koophandel, E.T.I.’s en Rijks

nijverheidsdienst. In sommige provincies werd ook contact

opgenomen met het Districtsbureau Arbeidsvoorziening,

de Arbeidsinspectie en de regionale M.T.S. In Mei 1954

werd de eerste P.C.C. in Drenthe door de Commissaris

der Koningin dezer provincie geïnstalleerd. Hierna

volgden Limburg, Zeeland en Overijssel, terwijl begin

1955 een dergelijke commissie ook in Friesland met de

werkzaamheden zal starten. Voor het gebied Ziid-Holland

Zuid – scheidingslijn Den Haag—Gouda – kwam ten

slotte op initiatief van het N.I.V.E., afd. Rotterdam, tot

stand het Comité Ontwikkeling Middelgrote en Kleinere

Ondernemingen (Comeko). Het secretariaat’van al deze

commissies is gevestigd ten kantore van het E.T.I. Als
gevolg hiervan zullen vooral t.o.v de kleinindustrie de

bedrijfseconomische activiteiten van de E.T.I.’s aanmer-

kelijk gaan toenemen.

In verband met deze P.C.C.’s komt de vraag naar voren

hoe hun verhouding zal zijn tot de landelijke productivi-

teitscentra, zoals die er o.a. zijn voor de bouwnijverheid,
de grafische industrie, de confectie-industrie en de klein-

metaalbedrijven (P.K.M.). De werkzaamheden van deze
productiviteitscentra in een verticaal vlak plaatsend, kan

men de activiteiten van de P.C.C.’s op horizontaal niveau

stellen. Er zullen dus ongetwijfeld tussen beide organisatie-

vormen aanrakingspunten ontstaan. In kringen van de

vakopleiding kent men het door Prof. Ir F. M. Roeterink

gepropageerde ,,schering en inslagstelsel”. Enerzijds ziet

men hier de landelijke 16erliigstelsels, anderzijds de

regionale organen. De algemene propaganda van de vak-
opleiding berust bij laatstbedolde organen, de technische

verzorging van de opleiding bij eerstgenoemde leerling-

stelsels. 0p ongeveer analoge wijze kan men zich een taak-

verdeling indenken tussen de P.C.C.’s en de productivi-

teitscentra. De taak van de P.C.C.’s komt dan in hoofd-

zaak te liggen in het vlak van het productiviteits-minded

niaken van de industriële ondernemers en het stimuleren

van een nauwere samenwerking tussen de bedrijven (zowel

‘n do
ell

ogen:

Uw merk

toonaangevend.

Hoe brengt U dat ideaal naderbij?

door Waardigheid

door Volharding

door Slimheid

door Waakzaamheid

.

,

door Snelheid

*r~

door Soepelheid
0

U weet iets van Uw zaak. WIJ weten iets van reclame! Zullen wij eens zien hoe wij

samen, met het bovenstaande voor’ ogen, Uw reclame kunnen richten op dat éne doel?
Het is verrassend hoeveel mogelijkheden zich reeds kunnen openen tijdens een eerste,

oriënterende bespreking met

RECLAME ADVIES BUREAU B. VAN BORSSUM WAALKES. VONDELLAAN 53

BAARN
TEL 2196

1025

1026

ECONOMISCH-STAfISTIsCHE BERICHTEN
22 December 1954

per bedrijfstak als regionaal). Onder dit laatste wordt o.a.

verstaan het onderlinge gesprek tussen ondernemers (dis-

cussiegroepen), het bij elkaar op fabrieksbezoek gaan
(tegengaan van bedrijfsblindheid) en het gezamenlijk

organiseren van bijv. bazencursussen, instructiefilm-

avonden voor het personeel, en. Daarnaast kan men

denken aan beter contact tussen deze bedrijven en de

provinciale en landelijke organisaties en instellingen. Voôr

de productiviteitscentra blijft dan in de eerste plaats de

taak weggelegd zich per bedrijfstak in de specifieke be-

drjfstechnische en -economische vraagstukken te verdie-

pen (bedrijfsvergelijking, calculatiësystemen per bedrijfs-

tak, enz.).

De P.C.C.’s zijn dus – zoals hierboven werd gesteld –

in verschillende provincies kortgeleden met hun werk-

zaamheden begonnen. In Drenthe, Limburg en Zeeland,

alsmede in Rotterdam, zijn op verschillende plaatsen

discussiegroepen van regionale ondernemers gestart. Deze

groepen staan onder leiding van discussieleiders, die hier-
voor een korte opleiding hebben ontvangen tijdens enkele

door de C.O.P. georganiseerde tweedaagse vormings-

conferenties. De omvang van deze groepen bedraagt voor

elk
15-25
man. Groter moeten ze niet worden, omdat dan
de sfeer van openheid en vertrouwen niet meer te bereiken

is. In Zeeland werd ook voor twee afzonderlijke

branches (bieten en vlas) een discussiegroep gevormd.

Reeds thans kan worden geconstateerd, dat met behulp

van deze discussiemethode inderdaad goede resultaten

kunnen worden-behaald. Men wordt er zich van bewust,

dat er op het terrein van de productiviteitsopvoering in-

derdaad nog zeer veel te doen is, in de eerste plaats in het

eigen bedrijf, o.a. door vermijding van verspilling, dus

zonder grote kapitaalinvesteringen. Op enkele plaatsen

heeft dit regelmatig onderling contact reeds .geleid tot

onderling fabrieksbezoek in kleine groepen, waarbij men

van elkaar, veelal in volkomen ongelijksoortige bedrijven,

op het gebied van de bedrjfsorganisatie practische dingen
– ook al zijn het in de meeste gevallen maar kleinigheden

– overneemt. In Drenthe en Overijssel leidde de samen-

werking met het Technisch Filmcentrum tot enkele

algemene filminstructie-avonden, die zeer goed geslaagd

kunnen worden genoemd. Plannen voor nieuwe nijver

heids- of productiviteitsdagen staan in enkele provincies
voor 1955 weer op het programma.

Mei dient er zich van bewust te worden, dat productivi-

teitsbevordering niet alleen een kwestie is van de werk-

gevers, maar ook van de werknemers. Een onderling

gesprek tussen werkgevers en werknemers kan daarom

nuttig zijn, teneinde begrip aan te kweken voor de weder-

zijdse standpunten t.o.v. het productiviteitsvraagstuk.

Het is deze gedachte geweest, die er toe heeft geleid, dat
op de Volkshogeschool te Havelte in 1954 tweemaal een

bijeenkomst is gehouden van werkgevers en werknemers,

die in het teke’n van de productiviteitsbevorlering stond.

Beide categorieën waren op deze bijeenkomsten in

gelijke mate vertegenwoordigd en geconstateerd mâg

worden, dat deze opzet zeker aan het doel beantwoordt.
In 1955 zal daarom in Drenthe ook met dit werk worden

voortgegaan, waarbij het bestuur van deze volkshoge-

school wil trachten in overleg met de P.C.C. een steeds

wijdere groep van ondernemingen te bereiken.

Op een enkele plaats wordt voorts in het kader van de

pro ductiviteitsbevordering een aanvang gemaakt met• de

Organisatie van bazencursussen, waarbij de deelnemers

uit verschillende plaatselijke bedrijven afkomstig zijn.

Ook hier is men tot dusverre zeer tevreden over de bereikte

resultaten. Uit het voorgaande blijkt duidelijk, dat, hoewel

er vergeleken met een jaar geleden in de verschillende

provincies reeds een grote vooruitgang merkbaar is, de

taak van de P.C.C.’s zo omvangrijk is, dat men eigenlijk

nog maar hier en daar een begin van uitvoering heeft

kunnen maken. De activiteiten van deze commissies tot

regionale productiviteitsbevordering zullen dan ook in de

naaste toekomst nog wel duidelijker merkbaar worden,

waarbij ook in dit opzicht de stimulerende taak van de

E.T:I.’s mede een belangrijke factor zal blijken te zijn.
Bereikt is reeds voor een groot deel, dat de productivi-

teitsgedachte ook in de provincie tot leven is gekomen.

Een verdere concretisering hiervan op elk niveau van de

ondernemingen zal de volgende en veel moeilijker stap

moeten zijn.

Assen.

Drs C. VOORMOLEN.

Bedrijfstaksgewijze research

Wat omvat het.

De bedrjfstaksgewijze research komt in de laatste tijd

meer in de belangstelling, mede door de oprichting en de

activiteit van de Productiviteitscentra in diverse branches.

De eerste vraag is, wat deze bedrjfstaksgewijze research

kan omvatten. De meest eenvoudige vorm is, dat men

gezamenlijk een bedrag betaalt en een opdracht geeft

aan een bureau om een bepaald probleem te analyseren.

Essentieel is hierbij, dat het onderzoek geschiedt
buiten

het bedrijf
en ook
door buiten het bedrijf staande per

sonen,
in dit geval speciale deskundigen. Een dergelijk

onderzoek kan bijv. de normalisatie van bepaalde pro-

ducten betreffen of een analyse van een bepaalde export-

markt.

Gaan wij een stap verder met deze research,
dan wordt

ook het. bedrijf zelf er in betrokken.
Psychologisch geeft

dit meestal in den beginne enige moeilijkheden in ver-

band met de zgn. geheimhouding. Het kenmerkende
blijft echter, dat het bedrijf nog
passief
is en dat het

onderzoek geschiedt door een derde. Een typisch voor-

beeld hiervan zijn de productiviteitsvergelij kende onder-

zoeken van het Centraal Bureau voor de’ Statistiek.

• Gaan wij dan nog een stap verder,dan komen wij.tot

de situatie, dat het bedrijf niet alleen bij deze research

is betrokken, doch
ook zelf iets gaat doen.
Wanneer dit

het geval is, zijn wij naar onze mening tot een situatie

gekomen, waarbij het incidentele karakter, dat het

bovenstaande meestal nog had, verdwijnt. Dikwijls is.het

toch zo; dat bijv. een productiviteitsvergelijkend onder-

zoek moet hebben plaats gehad om de bedrijfsgenodig-

den te brengen tot de mentaliteit, die nodig is voor het

systematisch aanpakken en bestuderen van alle proble

men, welke van invloed zijn op de productiviteit, en

daarmede op het resultaat van de onderneming.

Deze aanpak zal in vele gevallen de belangrijkste

facetten van het bedrijf omvatten, zoals:

a.
Het grondstoffenonderzoek.

Dit is vooral van betekenis in verband met de van-
âties, die hierbij optreden en die in vele gevallen de
prodiictie zeer nadelig’ beïnvloeden. De collectieve

aanpak is hier veelal doelmatig in verband met de

22 December 1954
ECöNOMICH-STATISTISCHE BËRICHTEN

1027

tedezer zake te treffen regelingen met de voorlig-

gende bedrijfstak in de bedrijfskolom.

Het, gezamenlijk lestuderen van bepaalde
productie-

methodieken,
bijv. wat men kân doen ter besparing

van grondstoffen. De ervaring heeft geleerd dat als

men een aantal deskundigen uit diverse bedrijven ,
bij elkaar brengt om hun kennis uit te wisselen en

te poolen, ze dikwijls beginnen ihet de gedachte, dat

ze over de betreffende punten niet ‘veel meer kunnen

leren, doch na enkele bijeenkomsten van het tegendeel

zijn overtuigd en enthousiast meedoen.

Qualiteitsbeleid.

De research, die nodig is om tot het opleiden van

personen te komen, die nodig zijn om een systematisch

qualiteitsbeleid in het bedrijf te voeren, kan zeer doel-

matig gezamenlijk geschieden, omdat men het pro-

bleem beter leert kennen en natuurlijk, omdat de

opleiding van deze mensen alleen bij een voldoend

aantal zonder te grote kosten is teorganiseren.

Personeelsbeleid.

Dit kan men alleen beoordelen door bepaalde ver

sch.ijnselen, bijv. het personeelsverloop e.d., van di-

verse bedrijven te vergelijken. Het bespreken hiervan

en daarnaast het vaststellen van bijv. de kosten van

dit verloop is een goed hulpmiddel om de leiding van

de bedrijven te dezer zake inzicht te geven in de be-

tekenis van dit probleem.

Zo zijn er nôg vele problemen: de kadervorming”

(opbouwen van een goed systeem van kaderopleiding),

de scholing en vakopleiding, verschillende 6ganisa-
tietechnieken met betrekking tôt die branche’ enz.

Er zijn problemen, die alleen collectief
kunnen
worden
opgelost (bijv. normalisatie van afmetingen, kleuren, e.d.),

andere die collectief veel
gemakkelijker en beter
kunnen

worden opgelost, zoals personeelsbeleidsvragen, oplei-

ding en scholing, marktonderzoek, e.d.

Hoe doen we het.

Wij willen er uitdrukkelijk de aandacht op ‘estigen,

dat naar onze mening niet alleen belangrijk is, dat men

het branchegewijze doet, doch vooral
hoe men het doet.

Natuurlijk kân men het gezamenlijk betalen van een

onderzoek bedrjfstaksgewijze research noemen, doch

wat er de laatste tijd bezig. is. zich te ontwikkelen is

bedrjfstaksgewijze research niet
voor
de bedrjfsgenoten,

doch in de eerste plaats
door
dezen. De bedrijfstaksgewijie

research wordt naar onze mening belangrijk, wanneer

de te dezer zake deskundige krachten in de bedrijven

het zelf zoveel mogelijk doen.
Wij zien daar toch al te

dikwijls dat allerlei onderzoeken worden gedaan door

deskundigen buiten het bedrijf met hun assistenten, welke

laatsten in het bedrijf allerlei waarnemingen verrichten

om het basismateriaal te verzamelen, terwijl het met enige

goede wil mogelijk is; dit voor een zeer belangrijk ge-

deelte door personen uit het bedrijf zelf te laten doen,

die door hun dagelijkse arbeid met deze problemen te

maken hebben. Door dit zelf mee doen, waarbij natuur-

lijk de deskundige leiding van de expert van buiten in

zeer veel gevallen noodzakelijk is, wordt echter bij de
betrokkenen belangstelling voor het probleem gewekt
en krijgen zij niet alleen een beter inzicht in de vraag-
stukken, doch worden ook ingesteld op het verrichten

van researchwerk.

Waar alle productiviteitsverbetering moet beginnen
met het zo moeilijke, doch zo principieel belangrijke,

verandering brengen in de mentaliteit van de betrokke-

nen, kan de betekenis hiervan moeilijk worden onder-

schat. Wat men zelf doet is iemands geestelijk eigendom

waarvoor men bereid en in staat is enthousiasme op te

brengen. Dit enthousiasme ontbreekt veelal en is .zelfs

in veel gevallen negatief, wanneer anderen de idee hebben

uitgezocht en met veel moeite een zo groot mogelijk deel

hiervan aan de betrokken krachten van het bedrijf moe-

ten zien tè ,,verkopen”. Het kan in bepaalde gevallen
misschien zijn, dat de researchresultaten van le eigen
bedrijfsmensen technisch iets minder volkomen zijn.

Dat is veelal te voorkomen bij een goede voorbereiding

en leiding. Doch ook als dit niet het geval is, dan is het

resultaat van deze research het
eigen werken
het geestelijk
eigendom
van de bedrijfsgenoten. Ze zullen de wil hebben,

die idee, die
hun eigen idee
is, voor 100 pCtterealiseren.
Dat zullen ze practisch nooit hebben voor ideeën van

anderen, ook al zijn ze nog zo goed ,,verkocht”. Wat

van de research in ‘de practijk van het bedrijf wordt

gerealiseerd kan dus meer zijn als de eigen betrokken

bedrijfsgenoten zelf intensief hebben geholpen het uit•

te zoeken. Wil men op basis van deze grondgedachte

in een bedrijfstak research verrichten, dan is
de werkgroep,
waarin men ter zake kundigen verenigt, een zeer doelma-

tige vorm. In sommige gevallen zal de activiteit van deze

werkgroep ,zich overwegend beperken tot het poolen

van de ken’nis van de betrokkenen, doch ‘voor de leemtes

in de gezamenlijke kennis komt men spoedig tot wiiar-

nemingen en experimenten. In andere. werkgroepen zal

het verrichten van waarnemingen en het verzamelen

van basismateriaal voorop staan, dat dan èf, door de

‘betrokkenen èf door deskundigen van buiten af, die

de topleiding van het onderzoek hebben, wordt verwerkt.

Bedrjfstaksgewijze research, bijv. uitgaande van éen

productiviteitscentrum,, op deze basis opgezet doet dus

in een groot dantal bedrijven researchwerk ontstaan,

dat èn in verband met door deze arbeid verkregen resul-

taten èn in verband met de op de research ingestelde men-

taliteit, die hierdoor ontstaat, voor de ‘hele bedrijfstak

van grote betekenis kan zijn. Indien een aantal werkgroe-

pen problemen behandelen, die logisch met elkaar in

verband staan, is het veelal doelmatig de coördinatie

van de activiteit van deze werkgroepen door een zgn.

stuurgroep, ook weer opgebouwd uit mensen uit de

bedrijven, te doen geschieden. . /
Naarden.

Drs B. DE VRIES.

Opvoering der productiviteit door samenwerking tussen bedrijven

Is het mogelijk door iameAwerking tussen verschillende

bedrijven de productiviteit op te voeren? Hoewel zich een

direct aantoonbaar verband niet gemakkelijk laat vast-

stellen, is toch ongetwijfeld een bevestigend antwoord op

deze vraag op zijn plaats. Wat betekent feitelijk opvoering

der productiviteit? Het is het treffën van maatregelen om

met hetzelfde aantal arbeiders in minder tijd meer pro-

ducten te vervaardigen en liefst van nog betere kwaliteit.
Nemen wij als voorbeeld een vakman die een smederij

begint en voorlopig al het werk alleen verricht. Door de

vaste wil om te slagen zal hij zijn tijd zo goed mogelijk

benutten. Hij vermijdt onnodig gepraat. We mogen aan-

nemen dat deze man behoorlijk productief werkt. Stel

nu eens, dat het bedrijf zich uitbreidt en personeel wordt
aangenomen. Nu zal per man zeker minder werk worden

verricht dan de smid oorspronkeljk’zelf deed. Uiteraard

1028

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22 December 1954
zal er nu meer moeten worden gepraat. Het gereedschap,
accountant en eventueel zijn bedrjfsorganisator

hun

dat de smid steeds op een vaste plaats deponeerde, gaat
functie ten volle blijven vervullen.

nu door meerdere handen waardoor tijdverlies door
Welke onderwerpen wordei nu op een vergadering van

zoeken ontstaat. Op een bepaald ogenblik is het nood-
een combinatie behandeld waarvan nut voor opvoering

zakelijk een werkmeester of baas aan te stellen. Ook het
der productiviteit ‘kan uitgaan? Allereerst wil ik hier

zelf verrichten van correspondentie en administratie in
.
noemen het punt
:
organisatiebureaux. Door het aan-

de avonduren is niet meer mogelijk.
horen van ervaring van anderen stelt men zich zelf ge-

Groeit dit bedrijf tot een dusdanige omvang, dat er
makkelijker open voor de gedachten van moderne bedrijfs-

een 50-100 mensën werken, dan is hetals regel met de
voering. Dat hieruit tastbare resultaten kuniien voort-

efficiency, ondanks de bekwame leiding, slecht gesteld.
komen zal voor elkeen duidelijk zijn indien men denkt

De baas zal een beambte vaak beschouwen als een im-
aan tijdstudie, tariefstelling, werkvoorbereiding, planning

productieve werkkracht en uitbreiding van dit cc*ps
enz. Budgettering is ook een onderwerp dat noglang niet
onbewust of bewust tegenhouden. Deze man beschikt in
in alle middelgrote bedrijven bekendheid heeft. Verder

eigen bedrijf niet over efficiency-specialisten. Hij meent
noem ik ,,public relations”. Dit begrip heeft zeer veel
dan .00k dat zijn leiding, die toch de zaak heeft doen
kanten en stelt als doel de onderneming een goede naam

groeien, ook nu nog voldoende waarborgen biedt voor
te bezorgen zowel in als buiten het bedrijf. Op bedoelde

het best mogelijke beheer. Hij heeft wel eens gehoord van
vergaderingen krijgt men de visie van ondernemers

tijdstudie, gemeten tarieven, werkvoorbereiding, planning
hierover voor ogen; voorts verneemt men o.a. hoe zij een
enz., maar is vn gedachte dat het zonder deze ,,moderne”
personeelshandboekje samenstellen, hun bedrjfsorgaan

factoren ook wel gaat.

*
laten redigeren, vrouwen en verloofden van het personeel
Nu is deze man rijp voor invloeden van buitenaf. Maar
de fabriek laten bezoeken, ouders van jonge arbeiders

dan het liefst op de wijze als bijv. de Combinatie Metaal-
ontvangen voor fabrieksbezoek met gedachtenwisseling

bedrijven werkt, nI. volledige uitwisseling van gedachten,
enz.’ Zouden deze punten niet van belang zijn bij de

methoden, ervaring enz. in een °ertrouwelijke sfeer. Na
voldoening van de werknemer bij zijn dagelijkse taak?

enige tijd is onze man dan vertrouwd geraakt met onder-
Nu eens wordt door een ondernemer een inleiding gehou-

werpen die hem tot dusverre matig of in het geheel niet
den over de omstandigheden, waarin zijn arbeiders

interesseerden. In elk geval is hij nu ook verplicht eens
werken, over ruimte, kleuren, lucht en licht, een andere

per maand een middag aan bespreking te wijden en te
keer spreekt iemand over de niet verplichte sociale voor-

denken aan bepaalde onderwerpen die wellicht tot dus-
zieningen in zijn bedrijf. Bevreemdt het later indien blijkt

verre weinig aandacht van hem hadden. Vergeten wij
dat juist dit bedrijf het laagste percentage iiekte- en

vooral niet dat onze ingewikkelde samenleving steeds
ongevallenverzuim van de combinatie heeft?

hogere eisen stelt, niet alleen aan ministers, militairen,
Ook voor efficiency in kantoor en tekenkamer, dus

dokters enz., maar ook aan de leiders van bedrijven, om
over hogere produclie ook op die afdelingen, valt veel te

het even of het een zaak met 50, of met 10.000 man is.!
zeggen. Kan men nog meer werk met hetzelfde aantal

Geen enkele directeur kan specialist zijn op alle terreinen
personen afdoen door aanschaffing van een boekhoud-

waarover hij mdet oordelen. Op een bepaald gebied kan
machine? Wat is het systeem voor de loonadministratie

hij de raad inwinnen van zijn accountant, advocaat of
en waarom voldoet dit systeem beter dan andere? Vragen,

rijksnijverheidsconsulent. Op het gebied van de moderne
die de diverse leveranciers ook wel zullen beantwoorden,

bedrijfsleiding kan hij verschillende wegen bewandelen maar is de informatie uit de betrouwbare bekende kring
om tot dieper inzicht te komen en daarna tot toepassing
van collega’s niet verkieselijker?
van de opgedane kennis in het bedrijf over te gaan.
Had ik het hiervoor alleen nog maar over het contact

Noemen we allereerst de zelfstudie. Een omvangrijke
tussen ondernemers onderling, in de genoemde combinatie

bibliotheek is hiervoor besçhikbaar. De op papier gestelde
gaat men verder. De verschillende afdelingschefs gaan ook

ervaring van anderen kan hij zich aldus eigen maken.
samen confereren. Daar knen weer andere onderwerpen

Deze anderen komen evenwel niet of bijna niet uit zijn
naar voren dan op de directiebesprekingen. In de practijk

eigei1 vak waardoor meestal het gelezene niet direct
voldoet dit in groepen vergaderen uitstekend. Het komt

bruikbaar is. M.a.w. veel moet worden gelezen om een
yoor dat een der chefs voor een bepaald urgent onderwerp

beetje practische ervaring op te doen. Ten tweede kan
een collega uit de combinatie opbelt en dan een afspraak

hij zich direct tot ee

n efficiency-bureau wenden, maar dan
maakt om bij die collega het betreffende geval tot in

moet hij tot deze stap op een of andere manier bewogen
details te bezien. Uit de practijk blijkt dat door deze

worden. Ook zal hij dan veelal een concrete opdracht
contacten veel verbeteringen in het bedrijf tot stand

over een bepaald facet van zijnbedrjf moeten geven. De komen. Dit zal de productiviteit op haar beurt ten goede

ondernemer uit mijn voorbeeld is hiervoor wellicht wat
komen.

huiverig. Wel ziet hij de kosten verbonden aan zo’n op-
Tot dusver schreef ik uitsluitend over een samenwerking

dracht, maar hij twijfelt er aan of de resultaten bevredi-
die niet tot doel heeft een samensmelting van de deel-

gend zullen zijn en het bedrag van de uitgave kan worden
nemede bedrijven. De ,,Zacoma” in de Zaanstreek echter

terugverdiend. Wordt hem echter de gelegenheid geboden
is, naar mij bekend, een combinatie waarbij de samen-

deel te nemen aan de vergaderingen van een combinatie
werking veel verder gaat dan de Combinatie Metaal-

van vakgenoten, zoals hierboven geschetst, dan kan hij
bedrijven. Bij een goed overleg en terugtreden van de

zich geleidelijk oriënteren over de bij anderen bestaande
leden op bepaald gebied kan ik mij voorstellen dat door

bedrjfsorganisaties; hij hoort de mening van collega’s
onderlinge werkverdeling en dus gedeeltelijke samen-

over tal van problemen en krijgt aldus concrete practijk- smelting een belangrijke opvoering der productiviteit het

gegevens, welke hij kan toetsen aan zijn eigen bedrijf,
gevolg kan zijn.
Het is dan zeer wel mogelijk dat hij er toch toe komt een
Ik ben er mij van bewust dat over dit onderweïp nog

efficiency-bur&au in de arm te nemen om een goed
veel meer is te zeggen en dat mijn visie op deze zaak in

tariefsysteem in te voeren, zijn interne organisatie te
hoofdzaak een practische is. Moge dit stukje er toe

bezien enz. Het dient goed vastgelegd te worden, dat
bijdragen om de gedachte aan samenwerking in bredere

samenwerking van bedrijven tot een voor alle leden nuttige
kring bekendheid te geven, zodat daardoor de productivi-

uitwisseling van ervaringen en zienswijze kan leiden, maar
teit zich gunstig kan ontwikkelen. Dit laatste is voor

dat de normale adviseurs voor de ondernemer, zoals iijn
Nederland een levensbelang.

Lndsmeer.

J. F.
KIEKENS.

22 December 1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1029

Menselijke verhoudingen en productiviteit

,1•

Dat de productiviteit bevorderd wordt door het ver-

beteren van de menselijke verhoudingen in de onder-

neming zal wel niemand willen ontkennen. De onder-

nemer, die aan dit, probleem aandacht wil schenken, be-

hoeft niet te klagen over gebrek aan documentatiemate-

riaal. Integendeel, de stroom van boekwerken, pamfletten

en tijdschriftartikelen op dit gebied is zo groot, dat een

gevoel van hulpeloosheid hem onvermijdelijk zal bekrui-

pen.

Wie uit lijfsbehoud een zekere ordening wil scheppen
in de hem bedreigende massa schrifturen zal er licht toe

komen als eerste stap een ruwe onderscheiding te maken

tussen de zgn. hoera-literatuur en de ernstige geschriften.

Het hoera-genre is meestal van onmiddellijke Ameri-

kaanse afkomst en betoogt met de voor ons zo merk-

waardige naïviteit, die men zo aardig beknopt in de

Readers-Digest kan aantreffen, hoe men door een een-

voudig woord of een gepast gebaar een kudde bedrjfs-

wolven tot bedrjfsschapen kan omtoveren. Laat ik

daar onmiddeffijk aan toevoegen, dat het .verkeerd zou

zijn onze Europese skepsis op te blazen tot arrogantie en

niet de grote verdiensten te erkennen van wat door de

Amerikanen op dit terrein is verricht. Die grote verdien-

sten liggen daarin, dat zij het probleem van de menselijke

verhoudingen uit de theoretische sfeer in de practische
hebben overgebracht en daarvoor een techniek hebben

ontwikkeld, die haar bruikbaarheid in de praktijk ruim-

schoots heeft bewezen.

Nuchterheid bij het aanvatten van deze materie is van

groot belang: het terrein van de menselijke verhoudingen

in de onderneming is aantrekkelijk genoeg voor beun-

hazen om een woord van waarschuwing te doen horen.

Hieraan ontbreekt het in de beschouwingen van eigen

bodem allerminst, zodanig zelfs, dat er bij velen een grote

schroom bestaat, om – het probleem aan te vatten. Deze

schroom is niet alleen overdreven, doch beslist sôhadeljk

voor de productiviteit. Bovendien, het probleem van de

menselijke verhoudingen stelt zich, of men wil of niet

en geen ondernemer kan er de ogen voor sluiten.

In sommige hoeken bloeit nog de legende van de patri-

archale ondernemer in het kleine en middengrote bedrijf,

die als een strenge, doch rechtvaardige vader zijn bedrijf

bestuurt en dank zij het persoonlijk contact met zijn

werknemers geen behoefte heeft aan de moderne opvat-

tingen. Het probleem van de menselijke verhoudingen

zou zich dan eerst stellen in de’ grote ondernemingen, waar

dit persoonlijk contact onmogelijk wordt. Dit is een em

stige misvatting, die al begint bij de figuur van de patriarch

zelf. Men vergeet, dat de vader-kroost-verhouding wel-

licht voor de patriarch zelf aantrekkelijk kan zijn, maar
voor de volwassenen, die onder hem zijn gesteld, is zij

dat zeker niet. Bovendien laadt de patriarch, die alles

zelf wil bedisselen, een te zware taak op zijn schouders.
Het probleem van de menselijke verhoudingen begint

al in de kleine onderneming en wel om de eenvoudige

reden, dat men in elke onderneming zo efficiënt mogelijk

moet samenwerken. Zo efficiënt mogelijk houdt twee

grondslagen in, die in feite met elkaar in strijd zijn. In

de eerste plaats moeten de gezagsverhoudingen duidelijk

en zo eenvoudig mogelijk worden vastgelegd. Ik mag

de algemene beginselen van het leiding geven bekend

veronderstellen en mij beperken tot de vaststelling, dat

zij in theorie leiden tot een rigdureus schema: ieder kent
zijn eigen bevoegdheden, weet precies, waaraan hij zich

te houden heeft, wat hij wel en wat hij niet mag doen.

Op zichzelf tendeert een dergelijke gezagsopbouw naar
verstarring. Deze neiging wordt versterkt door de men-

selijke gemakzucht. Men zegt wel, en terecht, dat de men-

selijke gemakzucht de beste prikkel vormt tot efficiency.

Gemakzucht heeft echter ‘ook zijn kwalijke zijde en dan

ontstaat de sleur. Men houdt zich aan de instructie door

dik en dun en er zijn gevallen, waarin de instructie wordt

misbruikt tot wapen voor het voeren van obstructie. Een

algehele verstarring dreigt, waardoor grote wrjvings-

verliezen ontstaan in het bedrijf.

– Dit brengt ons tot de tweede grondslag: de Organisatie

moet weliswaar berusten op duidelijk vastgelegde normen,

maar zij moet tevens soepel zijn. De onderneming is een

levend organisme, dat als elk levend organisme niet met

absolute maatstaven uitkomt. Leven betekent compro-

missen sluiten. Ter geruststelling van de moralisten pre-

ciseer ik, dat hiermede wordt bedoeld het sluiten van

voor de als juist erkende normen aanvaardbare compro-

missen. In elk bedrijf kunnen zich omstandigheden voor-

doen, waardo’or men moet afwijken van de juiste weg.

Men heeft niet steeds de beschikking over de meest ideale

technische hulpmiddelen, in de loop der jaren kan de

routing feilen zijn gaan vertonen en ook in het menselijk

vlak zullen niet altijd de meest geschikte krachten aan-

wezig zijn. Spoedorders en onvoorziene voorvallen doen

voortdurend een beroep op het improvisatievermogen.

Kortom er zijn vele omstandigheden, waarop zonder ver-

wijl gereageerd moet worden. Het behoeft geen betoog,

dat het van groot gewicht is, dat men zich steeds er van

rekenschap geeft waarom men moet afwijken van de

gulden lijn, wil men deze niet uit het oog verliezen.

Het is de taak van de ondernemer, om die noodzake-

lijke lenigheid in de Organisatie te scheppen en te bewaren.

Hij moet er voor zorgen, dat er niet alleen een goede

doorstroming in de Organisatie van boven naar beneden

plaatsvindt, doch ook dat de tegenstroom van beneden

naar boven geen hindernissen ontmoet. Verder moet in

het horizontale vlak de schotjesgeest worden voorkomen.

Er moet samenwerking tussen de chefs van de verschil-

lende afdelingen zijn. De voorwaarden moeten worden

geschapen, om bij elke werknemer belangstelling voor

zijn taak’aan te kweken en hem in staat.te stellen het

bedrijfsbelang naar vermogen te dienen.

•Het is duidelijk, dat men op deze wijze bij een bestaande

technische Organisatie de arbeidsproductiviteit in sterke

mate kan opvoeren. Dit houdt niet alleen in, dat men de

juiste man ôp de juiste plaats stelt (wat al een heel moeilijk

probleem op zichzelf is), maar ook, dat men er naar

streeft elke werknemer een zo groot mogelijke psychische

bevrediging door de vervulling van zijn taak mogelijk te

maken. De verwezenlijking hiervan is niet altijd mogelijk.

De moderne industrie kent nog steeds een groot aantal

taken, die voor deze psychische bevrediging helaas zeer

weinig ,ruimte laten. Het gunstigst liggen die mogelijk-

heden bij het leidinggevend personeel. Leiding geven

aan anderen geeft op zichzelf al voldoening. Mede-weten
en mede-beoordelen zijn voorts belangrijke factoren. Het

ligt dan ook voor de hand, dat men zich in de eerste

‘plaats richt, bij po’gingen om de mensëljke verhoudingen

te verbeteren, tot het leidinggevend personeel, daarbij

afdalend tot en met de onderbazen.

1030′

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22December 1954

Hoe kan men in een betaande onderneming daarbij

te werk gaan? Het zal duidelijk zijn, dat men moet begin-

nen met het scheppen van een voor deze pogingen gunstig

klimaat. Een eerste vereiste, dat men nimmer mag ver-

waarlozen, is daarbij, dat dô directie niet aflaat door

woord en daad uitdrukking te geven aan het groot be-

lang, dat zij hecht aan de verbetering van de menselijke

verhoudingen. Men make zich geen illusies, het gaat hier

om een constante gedragslijn, waarbij de resultaten eerst
langzaam naar voren treden. Ook hier is het goede voor-

beeld de beste opvoedingsmethode. Wanneer iedere

medewerker er van doordrongen is, dat het de hoogste

leiding ernst is en deze er nauwlettend voor waakt geen

handelingen te verrichten, die tegen de menselijke ver-
houdingen, zoals men zich die wenst,indruisen, kan het

juiste klimaat ontstaan. Door het doen volgen van bazen-

cursussen kan men het leidinggevend personeel vertrouwd

maken met de moderne opvattingen inzake de menselijke

verhoudingen.

Dan komt de tweede stap, waarbij men de medewerkers

doet gevoelen, dat men hun gespecialiseerde kennis naar

waarde weet te schatten. Er zijn nog te veel ondernemers,

die er van terugschrikken, alvorens een beslissing te
nemen, de problemen uitvoerig te bespreken met de

betrokken chefs. Wij zijn er stellig van overtuigd, dat

de directeur, die er zich een gewoonte van maakt een

probleem te bespreken met het lagere leidinggevend per-

soneel en niet aarzel om hen met de achtergronden er

van vertrouwd te maken, geen prestigeverlies te duchten

heeft. Het is nuttig, de ondergeschikte chefs te doen

voelen, dat zij naast hun directe taak een zekere staf-

functie hebben. Zulks houdt in, dat men ook niet aarzelt

om in ruime mate bevoegdheden te delegeren en de

nodige voorwaarden schept, om de gedelegeerde bevoegd-

heden uit te oefenen. Dit is een vraagstuk op zichzelf,

dat wij hier slechts aanstippen.
Een hulpmiddel, waar wij grote waarde aan hechten

is, dat men het kader tot een discussiegroep omvormt

en daarin de algemene problemen van het bedrijf be-
handelt. Men kan daarvan gebruik maken om weder-

zijds begrip voor elkanders taak te kweken. Het lid

zijn van een discussiegroep bevordert – op zichzelf reeds

de teamgeest en leidt al spoedig tot een betere samen-

werking tussen de verschillende afdelingèn. Wij achten
het van groot belang, door deze discussiegroep zelf een

organisatieschema van het bedrijf te doen -samenstellen.

Daardoor zal elke deelnemer zijn eigen plaats duidelijker

gaan zien en tevens de samenhang van zijn functie met
het geheel. Niet zelden zal een dergelijke gezamenlijke

werkzaamheid ook aan de directie éen verassend inzicht

geven in de tekortkomingen van de Organisatie.
Eerst daarna lijkt het ons wenselijk, om tot een taak-

omschrijving voor elke functie over te gaan. Men hoede

zich voor papieren instructies, van boven af opgelegd.
Wanneer men deze instructies gezamenlijk met le be-

trokkene opstelt, bereikt men vooi zichzeff dat het pro-

bleem in zijn verschillende facetten duidelijk wordt

belicht en voor de betrokkene, dat de uiteindelijke om-

schrijving door hem wordt erkend en aanvaard als het

logisch uitvloeisel van een analyse, waaraan hij zelf

heeft deelgenomen. Wanneer de hoogstç leiding er een
gewoonte van maakt de onmiddellijk opvolgende gele-

dingen te betrekken in te nemen beslissingen, dan zal men

bereiken dat deze methode ook naar beneden doorwerkt

en dat lagere’ geledingen op dezelfde Wijze gaan handelen

met problemen, die tot hun eigen competentie behoren
en op overeenkomstige wijze onder hen liggende gele-

dingen raadplegen. Bereikt men, dat ook in het horizon-
tale vlak chefs met elkander gaan discussiëren over pro-

blemen, die hen gezamenlijk raken, dan is men een be-

langrijke stap verder.

De hierboven geschetste gang van zaken pretendeert

niet, een algemeen geldende gedragslijn te geven. Ieder

bedrijf zal naar de eigen omstandigheden moeten handelen

en daarnaar zijn weg bepalen. Voorts moet men ons niet

ieuvel duiden, dat wij oris met ietwat luchtige schreden

door een uitermate subtiele materie hebben bewogen

en vele problemen onbesproken hebben moeten laten.

Ten slotte nog enkele woorden over de groep, die wij

buiten beschouwing hebben gelaten: de arbeiders, die

een uitsluitend uitvoerende taak hebben. Tegenover

deze groep, die veel minder sterk aan het bedrijf is ge-

bonden dan het hogere personeel en die zo uitermate

belangrijk is voor de productiviteit, staan wij veel machte-
lozer. Veel hangt hier af van de bazen. Zij zijn in de eerste

plaats in staat om het goede klimaat te scheppen. Hun

voorbeeld en hun mensenkennis zijn van eminent belang.

Daarnaast moet men een open oog hebben voor de

materiële omstandigheden waaronder wordt .geierkt en

deze, waar nodig, verbeteren.

Het instituut van de ideeënbus is nuttig om de arbei-

ders te doen nadenken over hun taak en hen in te schake-

len in het streven naar verhoging van de arbeidsproduc-

tiviteit, maar men vergete niet, dat de ideeënbus toch

ook een uiting is van het wantrouwen van de arbeiders

tegenover zijn baas, die zij er van verdenken met de

pluimen te zullen gaan strijken. De fabriekscommissie,

resp. de ondernemingsraad kunrïen ongetwijfeld hun bij-

drage leveren, maar hun betekenis voor het streven naar

een grotere teamgeest onder de arbeiders en een daaruit

resulterende verhoging van de productiviteit is naar onze

mening toch beperkt. Gebruik rhakend van de spreek-

woordelijke geduldigheid van -het papier zouden wij

willen stellen, dat op dit gebied een uitermate belangrijke

taak voor de Overheid is weggelegd.

Het is al lang niet meer eenvoudig om industrie-

arbéider te zijn. De loonsystemen zijn vaak zeer in’gewik-

keld, het aantal – sociale wetten, waarbij de arbeider is
betrokken is groot, hun inhoud ingewikkeld.. Wie zich

wel eens verdiept heeft in de lectuur van collectieve ar-
beidsovereenkomsten en fabrieksreglementen weet, dat

zij verre van lichte kost bieden. Men voege – daarbij het

feit, dat de ontwikkeling van de techniek er toe,leidt steeds

kostbaarder en ingewikkelder machines aan de arbeiders

toe te vertrouwen. Er wordt eôn gr9eiend beroep gedaan

op de ontwikkeling en het verantwoordelijkheidsbesef

van de industrie-arbeider. )Yanneer men dit alles over-

weegt, dan kan men er, zich slechts over verbazen, dat

de leerplicht nog niet is uitgebreid met een aantal jaren.

Jaren, die mn zou moeten benutten om de leerlingen

wegwijs te maken in de gecompliceerde samenleving,

die zij straks als staatsburger en lid van een bedrijfsge-
meenschap moeten binnentreden.

Nogmaals, papier is geduldig, maar wij kunnen ons

niet veroorloven het probleem van de arbeidsproductivi-

teit te verwaarlozen en dit probleem is nauw verweven met

dat van de menselijke verhoudingen in de o-nderneming.

Het behoort tot de taak van de ondernemer om naar ver-

mogen bij te dragen töt het scheppen van de juiste mense-

lijke verhoudingen in zijn onderneming. Dit maakt deel

uit van
Izijn sociale verantwoordelijkheid. Dat daardoor

de arbeidsproductiviteit wordt gediend, maakt deel uit

van zijn economische verantwoordelijkheid.
Sas van Oent.

Drs P. A. NEETESON.

22 December 1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1031

AANTEKENING

Research in samenwerking

De betekenis, die bedrijfsleven en Overheid aan weten-

schappelijk onderzoek toekennen, is groeiende. De be-

dragen, die voor dit onderzoek worden aangewend,

hebben zich dan ook de laatste jaren in sterk stijgende

lijn bewogen. Met name de Verenigde Staten vormen

van deze ontwikkeling een illustratief voorbeld. Van

1942 tot 1953 zijn de uitgaven voor dit doel gestegen tot

het viervoudige. In laatstgenoemd jaar werd een totaal

bédrag van ongeveer $ 4 mrd, dat is 50 pCt meer dan

in 1949, bereikt. In een vijftiental grote ondernemingen

werd volgens gegevens uit ,,The New York Herald

Tribune” voor research een bedrag van $ 183,2 mln

uitgegeven, hetgeen neerkomt op 3,2 pCt van de ge-

zamenlijke jaaromzetten, of op een bedrag van $ 1,40

per aandeel, terwijl de winst per aandeel gemiddeld

$ 3,64 bedroeg.

Het research-apparaat, weiks diensten het bedrijfs-

leven ter beschikking staan, wordt, met het voortschrij-

den der wetenschap, meer en meer gespecialiseerd. In

vele gevallen kan een research-organisatie niet buiten

de diensten van een aantal zeer gespecialiseerde research-

werkers. De moeilijkheid, die zich daarbij voordoet,

is evenwel dat de organisatie deze diensten niet doorlo-

pend nodig behoeft te hebben. Samenwerking op re-

search-gebied kan in dergelijke gevallen vbor dit pro-

bleem een oplossing bieden en de mogelijkheid scheppen

zo’n gespecialiseerde kracht op full time-basis in dienst

te nemen. Er is nog een probleem, dat door een derge-

lijke samenwerking tussen ondernemingen kan worden

opgelost, nl. het probleem, dat de kosten, verbonden
aan research, voor sommige, uiteraard veelal kleine,

ondernemingen te hoog zijn. Dit laatste alleen is echter

niet voldoende om een dergelijke samenwerking te recht-

vaardigen. Daarnaast moet aan bepaalde voorwaarden

zijn voldaan.

In ,,Harvard Business Review” van Juli/Augustus jI.

heeft Philip M. Arnold een aantal voorwaarden, die

moeten zijn vervuld om samenwerking tussen onder-

nemingen op researchgebied mogelijk te maken, opge-
somd. In de eerste plaats dient het resultaat van het on-

derzoek van commercieel belang te zijn voor
meerdere

bedrijven, terwijl ook al die bedrijven dit resultaat moe-
ten kunnen aanwenden. Voorts moet er een manier zijn,

waarop de ondernemingen kunnen nagaan, wat de

potentiële waarde van het onderzoek is voor elk der

samenwerkende bedrijven, daar anders het gevaar be-

staat dat een aantal ondernemingen meent meer bij te
dragen in de kosten dan overeen komt met de waarde

van het’ resultaat van de verrichte research voor het eigen

bedrijf. Ook zullen de kosten verbonden aan het onder-

zoek in totaal hoog moeten zijn, daar het in geval de

kosten gering zijn, niet aantrekkelijk is, hiervoor ‘samen-

werking met andere ondernemingen te zoeken. ‘Hoge

kosten kunnen een gevolg zijn van drie factoren: een

noodzakelijk zeer omvangrijk apparaat van onderzoek,

de complexe vormen van benodigde technologie en de

noodzaak, het onderzoek op een wetenschappelijk breed

gebied uit te voeren. Ten slotte moetçn reeds uitvoerige
onderzoekingen op het gebied, waarop zich de research

gaat richten, zijn uitgevoerd, zodat de kans op vindingen

die kunnen worden gepatenteerd, gering is. Zou men

gezamenlijk een onderzoek wensen te beginnen binnen

een gebied, waar de mogelijkheid van dergelijke vin-

dingen niet is uitgesloten, dan zal het waarschijnlijk niet

gelukken, alle belanghebbenden te interesserei, daar een
aantal ondernemingen de voorkeur zal blijven geven aan’

het op eigen kosten uitvoeren van het onderzoek.

De belangrijkste voorwaarde is evenwel, dat de onder-

nemingen welke voor het probleem gesteld zijn, ook

metterdaad bereid zijn aande geprojecteerde research in

gezamenlijk verband deel te nemen. Vaak zal twijfel

t.a.v. de verwachte resultaten, verschil van mening over

de kostenverdeling, de omvang en de timing van de

research en de organisatorische opzet; en ook in som-

mige gevallen vrees voor verzwakking van de respectieve

machtsposities moeten worden overwonnen. De laatste

overweging is echter niet in alle gevallen nodig, want de

ondernemingen die samenwerking zoeken, kunnen in

verschillende verhouding tot elkaar staan; de resarch

kan bijv. beperkt blijven tot önderzoek met betrekking

tot één materiaalsoort, welke in vele uiteenlopende aan-

wendingen gebruikt wordt, en dan zal marktpositie e.d.

slechts een geringe rol spelen bij de overwegingen van

de ondernemingen.

Een interessant voorbeeld van een groep onderne-

mingen die concurrerend zijn en desondanks een’research-

instituut gezamenlijk hebben opgericht, wordt ons ge-

geven door Harry Townsend in ,,The Three Banks” van

December ji: Hij beschrijft de samenwerking, die in

dezen plaatsvindt tussen de ondernemingen in de messen-

en scharenindustrie in Sheffield. De samenwerkende groep

bestaat uit 172, in grootte sterk variërende, bedrijven,

waarvan een aantal is gespecialiseerd op een gering

aantal producten zoals zakmessen, scheermesjes, of op

een bepaald deel van het ,productieproces zoals het sme-

den of polij sten. De bestaande kennis was van overwegend

practische aard, maar geen enkele onderneming was in

staat om van fundamenteel onderzbek de onvermijdelijk

hoge kosten te dragen. Concurrentieverhoudingen en

specialisaties, die beide nauw plegen samen te gaan met

kleine bedrijven, zijn a.h.w. natuurlijke belemmeringen

voor een in samenwerking op te zetten research-program-

ma. Dat deze samenwerking toch tot stand kwam en

geconcretiseerd werd in de ,,Cutlery Research Council”

is te verklaren uit de aan’ezigheid van het besef, dat

de
totalé
markt door research kan •worden vergroot,

indien kosten en prijzen verlaagd kunnen worden. Deze

factor bleek van meer betekenis te zijn voor elk der onder-

nemingen dan het streven naar een zo groot mogelijke

eigen’ markt.

De ervaring heeft geleerd, dat de eerste levensjaren

voor een research-instituut het moeilijkst zijn. ‘De

,,Cutlery Research Council” heeft het probleem van

een voldoend aantal leden opgelost door de research-

groep te organiseren door hun vakorganisatie. Het moei-

lijke vraagstuk, nl. het research-werk snel op gang te

brengen, werd opgelost ‘door een overeenkomst te sluiten

met een grotere research-instelling, die door het afstaan

van ervaren personeel en door het geven van adviezen

het nieuw opgerichte instituut grote diensten bewees.

Daardoor beschikte de ,,Cutlery Research Council” reeds

van het begin van zijn bestaan af over een technische

inlichtingendienst en beginnen ziçh reeds thans twee

jaren na de oprichting, de resultaten van projecten op

lange termijn af te tekenen.

Een gevolg van deze snelle ontwikkeling, van het

snelle bereiken van zekere resultaten, was, dat de gele-

genheid werd geboden ook met de verdere problemen,

verbonden aan research in samenwerking, kennis te

maken. Eén daarvan wordt gevormd door de vaak grote

verschillen in techniek tussen de diverse ondernemingen,

die een sterk uiteenlopen van de beoordeling der research-

resultaten tot gevolg heeft. Modern geoutilleerde onder-

nemingen. zagen weinig nieuws ‘in de gegevens, die de

research opleverde – ,,just telling us what we know

already” -, terwijl andere bedrijven daarentegen juist

de oplossing vonden van problenen, waarmee zij reeds

jaren lang hadden geworsteld.

Een tweede moeilijkheid is, de juiste wijze te vinden,

waarop de resultaten worden doorgegeven aan diegenen

die daarvan het meeste voordeel kunnen trekken; vaak

is de directeur van een bedrijf zelf de beste specialist,

maar in andére ondernemingen is het wellicht een onder-

baas, die met dezelfde gegevens hét beste resultaat kan

bereiken. Soms zal ook research leiden -tot het inzien

van de noodzaak tot modernisering van het bedrijf, maar

daartoe kunnen de middelen ontbreken. Vast staat in

elk geval, dat de manier waarop het wetenschappelijk

onderzoekten behoeve yan kleine bedrijven hier ter

hand genomen is, goede perspeptieven biedt.

RECTIFICATIE

In het artikel van Dr M. W. Holtrop over ,,De inter-

pretatie van monetaire verschijnselen” in ,,E.-S.B.” van

vorige week staat op blz.
995,
rechter kolom, 5e regel

van boven:. LE = LM. Dit moet zijn: LE – AM.

GELD- EN KAPITAALMARKT

De geidmarkt.

Evenals de vorige weken het geval was, bleef de geld-

markt gedurende de verslagweek Vrij ruim. Bij de ver-

ruimende factoren trok de laatste tijd vooral een gelei-

delijke stijging van de goud- en-deviezenvoorraad van de

Centrale Bank de aandacht. Tussen medio November

en medio December nam deze met f
95
mln toe, hetgeen

wel een scherp contrast vormt met de stabiliteit er van

gedurende de maanden daarvéôr.

Een andere belangrijke factor, die echter juit. in ver-

krappende richting werkt, vormt de middelenstroom

naar het Rijk. In het tijdvak van medio November-

medio December bedroeg deze stroom – indien men het

vervallen van schatkistpapier en een overboeking van

de tegenwaarderekening uitschakelt – ca f 106 mln.

Grote belastingbetalingen hebben bij dit voor het Rijk
gunstige saldo van kasontvangsten boven kasuitgaven

ongetwijfeld een belangrijke rol gespeeld.

Deze ontwikkeling stelde de banken in staat hun liquide

middelen te handhaven op een niveau, dat het yerplichte

minimum in genoemde periode overtrof met een bedrag

variërend van ca f60 mln totfilO mln, al naar’gelang

van ‘de eisen gesteld door de chartale circulatie.

Het naderen van de jaarultimo, die vaak grote en onver-

wachte verschuivingen in de middelenpositie der iiidivi-

duele geldmarktinstellingen meebrengt, was voor deze

aanleiding in hun voorzichtige houding te volharden.

Bij De Nederlandsche Bank werd dientengevolge ook in

de week van 6-1 3 December wederém geen schatkist-

papier afgenomen, terwijl ôp dê open geidmarkt de

belangstelling voor papier slechts zeer matig bleef.
Kortiopend papier met, een lôoptijd benedefi het jaar’

noteert reeds enige tijd ca 7/8 ‘pCt, d.i. dus .1/8 pCt boven

het officiële afgiftediconto vodr jaarspromessen ad 3/4

pCt. Voor langer lopend paier ‘koopt het disconto

trapsgéwijze op tôt ca 1’7/16 ‘pCt’ bij een looptijd van’

ongeveer
5
jaar.

Het liquiditeitsstreven brengt uiteraard wel een grote

1032

vraag bij de geldgevers naar callgeld mede; de ,callgeld-

notering blijft dan ook muurvast op het minimum van

f
pCt gefixeerd.

De kapitaalmarkt.

Op de aandelenmarkt heerste de afgelopen week

—althans vergeleken bij de vorige maanden – een onge-
wone stilte. De binnenlandse beleggers gaven slechts op

bescheiden schaal acte de présence, terwijl het buitenland

meestentijds zelfs door algehele afwezigheid schitterde.

De aandelenomzet daalde op sommige beursdagen bene-
den f 21 mln nominaal, hetgeen wel pover afsteekt tegen

de in het jongste verléden bereikte omzetten van f 6 mln

en meer.

Ongebruikelijk was ook de stabiliteit van het aandelen-

koersniveau gedurende de verslagweek; de algemene

aandelenindex schommelde tussen 224,3 en 222,2;

laatstgenoemd cijfer vormde een laagterecord sinds 11

November jl.

Of dit alles nu een stilte voor de storm betekende –

waarbij valt te denken aan de komende grote emissie

van Philips – dan wel een adempauze v66r een verdere

koerswedren naar boven, stond blijkbaar zelfs voor ‘ude

beursrotten niet geheel vast. Indien de neuzen geteld zou-

derf worden, zou echter de laatstgenoemde opinie het

ter beurze vermoedelijk met glans winnen.
In tegenstelling met hetgeen de aandelenmarkt te zien

gaf, schijnt de stemming op de obligatiemarkt mét het

naderen van St. Sylvester niet als een nachtkaars te doven.

De condities der bij emissie aangeboden f 25 mln obli-

gaties van de Bank voor Nederlandsche Gemeenten,
nl.
31/4
pCt rente, gemiddelde looptijd 25 jaar, emissie-

koers pan, accentueren het voortgaande proces van rente-

daling hier te lande, wanneer men ze vergelijkt met vorige

emissies dezer bank. Einde 1953 en in September/Octo-

ber 1954 . bedroeg de emissiekoers van overeenkomstige

bligatieleningen ni. 98/
4
pCt resp. 99 pCt.

Belgische obligaties blijven een aantrekkelijke beleg-

ging vormen voor de veel geplaagde Nederlandse beleg-

gers in de niet risic.odragende sector Thans zal een

tranche groot $ 10 mln van een Belgische dollar-staats-

lening hier te lande op de beurs worden geïntroduceerd.

Het betreft hier een 4 (!) pCt, 10 (!) jarige lening, welke

onlangs â 994 pCt in New York werd geplaatst.

De geruchten omtrent een binnenkort uit te geven

Nederlandse staatslening werden sterker.. Het wordt

waarschijnlijk geacht dat het een 3
1
/
4
pCt lening a pan

zal worden voor een onbepaald bedrag. Dit laatste zou

een novum voor ons land vormen; het majoreren zou

hierdoor ten zeerste worden bemoeilijkt.

Aand. indexeijfers
10 Dec. 1954 17 Dec. 1954
Algemeen

……………………………
222,4
,
222,3
Industrie

……………………………
.
321,1 321,8
Scheepvaart

………………………….
217,6
218,3


Banken

…………………………………
180,2
.179,2
Indon.

aand.

…………… . …………..
67,1
66,0
Aandelen
A.K.0.

…………………………………
290


294½
Philips

…………………………………
367½
378½
Unilever

……………

..
……………
357
367½
H.A.L.

………….. …….
…………….
..
180
181
3
4
Amsterd.

Rubber
……………………
99’%,
95%
H.V.A.

……………..
.
……..
………….
133%
134½
Kon.

Petroleum

…………………..
518½
.529
Staatsfondsen
2%

pCt N.W.S.

……………………….
80%
81
1
/2
3-3%

pCt

1947

………………………
100%
1007/j
3 ‘pCt

Invest.cert.

…………………
bil/is
101
1
/
2

3%

pCt

1951

………………………….

.

103%
.

103%

3 pCt Dollarlening
98
7
/s
98%
Diverse
obligaties
3
1
A pCt Gem. R’dam 1037 VI
102%
102%’
3
1
A pCt Philips 1948
103
7
/s
103%
3% pCt .Westl. Hyp. Bank
‘100%
101
J.
C. BREZET.

Pro ductiriteits-

.,erhoging

kan door het nemen van maat-
regelen op zeer verschillend
terrein worden bevorderd. Een
terrein, dat in dit opzicht
nog vele mogelijkheden biedt,
is het transport binnen het
bedrijf, het z.g.n. interne
transport – om het even of
het gaat om het verplaatsen
van de grondstoffen, het half-
product of het afgewerkte
product – waarmee een zeer
hoog percentage der algemene
kosten gemoeid is.
Wie zich de moeite geeft om
zich in deze materie te ver-
diepen, zal spoedig bemerken,
dat de mogelijkheden schier
onbeperkt zijn en de ene
nieuwigheid de andere op-volgt en dat men er zonder
objectieve deskundige voor-
lichting niet uit komt. Ge-
lukkig is die voorlichting er;
zij wordt U geboden door het
interessante maandblad

vèrladen4

dat als onmisbaar moet wor-
den beschouwd voor elk be-
drijf, dat problemen op dit
gebied heeft, dan wel op het
terrein der expeditie. Een tijd-
schrift, waarvan U wijzer
wordt.

De abonnementsprijs bedraagt

f
15,-
per jaar;’ inclusief het weekblad ,,BEDRIJFS VER-
VOER”, -dat het EXterne
transport behandelt,
f
25
9

(voor E.V.O.-leden
f
20,-).

Administratie ,,VERLADEN”

Postbus 42 – Schiedarn

Ons nieuwe gebouw te RotterdamÇ

gelegen aan de W/estblaak
2
(hoek Schiedamsevest), is gereedgekomen..

Op 20
December j. 1. heeft onze vest:ging te Rôtterdam

in dit gebouw haar intrek genomen.

Dit kantoor heeft volledig de taak overgenomen van onze

vroegere kantoren Rodezand 34 en Jongkindstraat
22.

NEDERLANDSE OVERZEE BANK N
4
V

De officiële opening zal

in Januari 19.55 pIaatsvine’en.

.4

O
PO

00

0
0

0

telefoon 114140 telex 21233 postbus 29 postgiro 7701

De efficiency

van een bankrekening blijkt uit

de prompte en zorgvu’ldige uitvoering van

al

Uw financiële transacties

*

de

snelle boeking

op

terstond daarna

toége-

zonden dagafschriften, welke U op de hoogte
houden van de stand Uwer rekening

*

de gedegen adviezen en grondige voorlichting,

zowel op commercieel als op effeccengèbied.

DE TWENTSCHE BANK

Uw financiële raadsman

Ze
,
6t

U ze1

Pim. 200 vragen en antwoorden

op het gebied der verkeers-

voorschriften. 4e druk bijna

uitverkocht!

Ideale testmethode voor uw

_rijdend personeel.

vanaf 5 exempi.
f
0,40 per stuk

vanaf 25 exempl. 1 0,36 per stuk

Maak het U gem&kkelijk en

stort het verschuldigde bedrag

voor het gewenste aantal boek-

jes op girorekening 5858 t.n.v.

KON. NED. BOEKDRUKKERIJ

H.A:M. ROELANTS

TE SCHIEDAM

1033

Bij het onder het Ministerie van
Oorlog
ressor-
terende basiscommando der Koninklijke Land.
macht, ter standplaats ‘s.Gravenhage, kunnen
worden geplaatst

ENKELE BEDRIJFSECONOMEN

Vereist: Voltooide academisch-economische vorming (be-
drijfseconomische studierichting). Geboden wordt een
veelzijdige werkkring, waarin het nodig is te beschikken
over de eigenschap om moderne bedrijfseconomische be-
grippen en denkbeelden door te voeren in onderscheiden
legerbedrijven en daarvoor bij de bedrijfsleiding op over-
tuigende wijze belangstelling te wekken. Ervaring in het
bedrijfsleven is noodzakelijk. Dienstvoorwaarden en sala-
riëring nader overeen te komen. Gegadigden dienen be-
reid te zijn, zich te onderwerpen aan een ‘psychologisch onderzoek. Sollicitaties onder motto M/BEO 51 te rich-
ten tot de Centrale Personeelsdienst, Bezuidenhoutse-
weg
15,
Den Haag.

co.op

N
0
11111
~

NEDERLANDSE

VERBRUIKSCOÖpERArIEs

ROTTERDAM

vraagt

medewerker van de.
commerciële directie

Geëist wordt:

ruime algemene commerciële erva-
ring, commercieel inzicht en organi-
satievermogen. Bij voorkeur econo-
misch-academisch gevormd.

Geboden wordt:

een interessante en zeer gevarieerde
werkkring met uitstekende perspec-
tieven, zowel wat betreft toekomsti-
ge functie als salariëring.

Sollicitanten moeten bereid zijn zich te
onderwerpen aan een psychologisch onder-
zoek. Uitvoerige sollicitaties, onder ver-melding nr. 542 in de rechter bovenhoek
van de sollicitatiebrief te richten aan de
afdeling Algemene Personeelszaken
van
Nerlandse V erbruikscoöperaties, Postbus
6008, Rotterdam.

Regelmatige
reclame

verhoogt Uw goodwill

Ir A. K. Schaafsma en Ir F. G. Walemze

MODERN KWALITEITSBELEID

1954.
XVI

454
blz. -16
x
23
cm

geb. f22,50

een boek, dat uitermate belangrijk is voor

het Nederlandse bedrijfsleven…. de koper be-

taalt waarschijnlijk hoogstens de kosten van het

drukken; de kennis, die erin verwerkt is, en die

heeft kapitalen gekost, krijgt hij gratis….”
.

(Dr W.
J.
v/d
Woestijne)

een uitstekende inleiding, helder.en met

grote vakkennis geschreven…, vele fraaie voor-

beelden……

(Prof. P. de Wolff)

Een handboek voor de praktijk!

PHILIPS’ TECHNISCHE BIBLIOTHEEK

DE WESTER BOEKHANDEL

Nieuwe Binnenweg 331

ROTTERDAM

Postgiro 18961

Ook Repro verhoogt Uw efficiency!

H. KLEINSTRA: REPROGRAFIE

Een overzicht der moderne repro-methoden. Prijs f1,50.
Een litteratuurlijst op het gebied van ,,Reprografie en
Documentreproductie” zal U op verzoek gaarne wordèn
toegezonden door
DE WESTER BOEKHANDEL

Nieuwe Binnenweg 331

Rotterdam.

Tel.
32076-53941. Giro 18961.

Abonneert U op

DE ECONOMIST

Maandblad onder redactie van:

Prof. P. Hennipman, A. M. de Jong, Prof. P.

B. Kreukniet, Prof. H. W. Lambers, Prof. J.

Tinbergen, Prof. G. M Verrijn Stuart, Prof.

F. ae Vries, Prof. J. Zijlstra.

Abonnementaprijs
f
22.50; fr. p. post 123.60;

voor studenten
1
19.—; franco per post 120.10.

Abonnementen worden aangenomen door de

boekhandel en door uitgévers

DE ERVEN F. BOHN TE HAARLEM

1034

*

Dr R.
Kretzmann:

ELECTRONENTECHNIEK

IN DE

INDUSTRIE

330 pag.
.
15
x
231 cm

327 illustraties

f18,50

Een up-to-date standaardwerk voor de bedrijfs-

econoom, die tot een zo efficiënt mogelijke produc-

tie wil komen.

Beknopte, doch heldere theoretische electronen-
kunde – Uitvoerige en zeer vele voorbeelden yan

de toepassingsmogelijkheden van contrôle- en

regelinrichtingen in de practijk.

In Duitsland beleeft dit boek thans reeds zijn

derde druk in anderhalf jaar!

PHILIPS’ TECHNISCHE BIBLIOTHEEK

DE WESTER BOEKHANDEL

Nieuwe Binnenweg 331 – ROTTERDAM – Postgiro 18961

DE WESTER BOEKHANDEL

NIEUWE BINNENWEG 331 – ROTTERDAM

Telefoon 32076-53941 – Giro 18961

Drs J. Groot

HET OVERLEG

Verbetering van de besluitvorming en be.

sluitenoverdracht in grote en middelgrote

industriële ondernemingen.

Hoe komt het, dat ook (n
een
perfect geoutilleerd bedrijf
pogingen tot verbetering vande organisatie zo dikwijls op

weinig of niets uitlopen? Drs Groot leverde met zijn boek een

belangrijke bijdrage tot oplossing van dit actuele pob!eem.

Hij laat zien hoe de methode van overleg de besluitvorming

en besluitenoverdracht ten goede kan komen.

Omvang 190 bladzijden- Gebonden f10,40.

Een uitgave van:

– N.
SAMSOM N.V.

Uit geyer

Alphen aan de Rijn.

Grootyrader

had
,
het
mis!

In grootaders dagen meende men dat de

pen-en-inkt boekhouding de hoogste doel-

matigheid was. En wat denkt û? Bestaat Uw

boekhoudafdeling, evenals 50 jaar geleden,

– J
no altijd uit zwoegende boekhouders, uit

zwaarwichtige groot-kas- en bijboeken en wat

niet. al
?

• Schakel liever over op werkelijke efficiëncy.

Schaf een moderne Remington boekhoud-
machine aan! Geen fouten meer, geen tijd-
verlies, geen dubbele en verkeerde boekin-

gen, geen uit-‘t-hoofd-gereken, geen lijvige

boeken zonder overzicht… Grootvader had

het mis! Alleen met de Remington boek-

• houdmachine is een foutloze, snelwerkende,

geld- en – tijdbesparende èn
…..

efficiënte

boekhouding mogelijk! Vraag vrijblijvend

advies!

R
MAN
O
WiL
Rw

FAKKELDRAGER$ DER EFFICIENCY

-.

Verkøopkantoor:
Kalverstraat 3 5,
Amsterdam
Vestigingen
door
geheel Nederland.

1r Dr P. LIJCAS

Economisch-Juridisch adtiiseur

V. Alkemadelaan 231

ben Haag

belast zich

met

*

Telefoon 775502

• het vestigen van Nederlandse ondernemingen in het buitenland

(bijv. Canada, Duitsland, Braziliui, Afrika);

• het naar het buitenland overbrengen van, kapitaal ten dienste

van dergelijke vestigingen;

• het aantrekken van kapitaal voor uitbreiding van bestaande en

oprichting van nieuwe ondernemingen;

• het aanvragen van erkenningen en vergunningen;

• het voeren van besprekingen met diverse autoriteiten.

1.
N.V. Gemeenschappel”
O
k Bezit van landeelen
1

• • Philips’ Gloellampe’nfabrieken

gevestigd te Eindhoven.
ÜITGIFTE
vn
.

t f. 36.000.000. 6
0
/ Cum. Pref. Winstd. Aandeleraan toonder

4

envan

/

t. 77.364.000.-
Gewone Aandelen aan toonder

/

tot de koers van 100 pCt.

,

in de N.V. Gemeenschappelijk Bezit van Aandeelen Philips’ Gloeilampenfabrieken,
ten. volle delende in .dè resultaten over 1955 en volgende jaren.

(Uitsluitend voor houders van
6
0
/o
cum. pref. winstd. resp. gewone aandelen, zowel
in de N.V. Philips’ Gloeilampenfabrieken – niet in het bezit der vennootschap zijnde –

$ als in de N.V. Gemeenschappelijk Bezit van Aan

1eelen Philips’ Gloeilampenfabrieken),

verdeeld in aandelen van nominaal f. 1000.-, f. 100.- en
f.
50.-.

Ondergetekende bericht, dat zij de inschrijving op bovengenoemde aandelen open-

stelt op

MAANDAG, 10 JANUARI 1955

van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,

ten kantore van de
A ROTTERDAMSCHE BANK N.V., te Amsterdam, Rotterdam en ‘s-Gravenhage,

$

I

firma DUNLOP & PHILIPS, te Amsterdam,

AMSTERDAMSCHE BANK N.V., te Amsterdam,

NEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ, N.V., te Amsterdam,

Heren PIERSON & CO., te Amsterdam,

HOLLANDSCHE BANK-UNIE N.V., te Amsterdam,

firma FRED. PHILIPS, te Zaitbommel,

op de voorwaarden van het prospectus d.d. 18 December 1954.— •

Prospectussen en inschrijvingsformulieren zijn verkrijgbaar bij de inschrijvingskantoren.

N.V. PHILIPS’ GLOEILAMPENFABRIEKEN

De- Raad van Bestuur

– Eindhoven, 18 December 1954.

Auteur