Eco no m isch — S.’ta
tios t.L*s
c.
Bericht
*
en
.
Hervonden monument
*
Drs Khouw Bian Tie
Stabilisatie van grondstoffen
*.
Prof. Dr. M. J. H. Smeets
Het karakter van de omzetbelasting
*.
Drs A. G. ter Hennepe
Exportcornbinaties in de
metaalnijverheid
*
Drs C. Verburgh
Vervoersvraagstukken
in
Zuidelijk Afrika
UITGAVE VAN HET NEDERLANtYSCH ECONOMISCH INSTITUUT
38e .AARGANG
.
No 1882
1
WOENSDAG 24 JUNI
1953
S
—
ERZEK,
rUEKhi
LEVEN SV 1 R
ZEKER ING
ANK
SC
COLLECTIEVE
PENSIOEN-VERZEKERING
R. MEES & ZOONEN
Ac 1720
BANKIERS 8 ASSURANTIE-MAKELAARS
ROTTERDAM
AMSTERDAM
– ‘s-GRAVENHAGE
DELFT. SCHIEDAM – VLAARDINGEN
*
BESCHIKBARE KRACHTEN
*
ECONOMISCH
DOCTORANDUS
gedurende geruime tijd werkzaam geweest in
zelfstandige, leidinggevende positie op commer-
cieei terrein, welke functie een veelvuldig
verblijf buitenslands noodzakelijk maakte,
representatieve persoonlijkheid, bedrijfsecono-
misch georiënteerd, met ervaring op organisato-
risch, finantieel en administratief gebied, 31
jaar oud, zoekt
een hem passende werkkring.
Brieven onder no. E.S.. 26-5, Bur. v. d. Bl., Postbus 42,
Schiedam.
uetentie-apdiradtteu
voor het volgende nummer
dienen uiterlijk 30 Juni 1953
*
v.m. in het bezit te zijn van
de Advertentie-afdeling
Postbus 42, Schiedam.
Tel. 69300; Toestel
1
of 3
HET LANDBOUW ECONOMISCH INSTITUUT
vraagt een
CHEF DE BUREAU
tevens Secretaris van de Directeur.
Vereist: Mr in de rechten
en/of
economische opleiding.
Ervaring op het gebied van interne organi-
satie (o.a. personeelszaken). Kennis van land-
en/of tuinbouw. Representatief optreden.
Gewenst: Kennis van de statistiek.
Leeftijd: 35-40 jaar.
Het maximum van de te bereiken salarisschaal (re-ferendaris) bedraagt
f
700,— per maand (inclusief
duurtetoeslagen).
Brieven met uitvoerige inlichtingen te zenden naar:
Van Stolkweg 29, ‘s-Gravenhage.
Burgemeester en Wethouders der
GEMEENTE
Z
A A N 0 A M
roepen
sollicitanten op voor de functie van
ASSISTENT
bij hef Sociografisch Bureau Zaanstreek
Cand. examen sociografie,
sociale
geografie of economievereist. Tijde-
Iijke.functie voor de duur van 1
1
12
jaar.
Salaris
f
4335,— –
f
5228,— mcl. be-
kende toelagen.
Sollicitaties vôér 1 Juli 1953 aan Burgemeester en Wet-
houders der Gemeente Zaandam.
ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.
Telefoon 38040. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België:
Dr J. Geluck, Zwjjnaardse
Steenweg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam-W.
Abonnementsprijs,
franco per post, voor Nederland en de
Uniegebieden en Overzees Rjjksdelen (per zeepost) f26,—,
overige landen f28,— per jaar. Abonnementen kunnen
ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd per
ultimo van het kalenderjaar. Losse nummers 75 cts.
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bj/kantoor West-
zeedijk, Rotterdam- W.
Advertenties.
Alle correspondentie
betreffende
advertenties
te richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam. (Telefoon
69300, toestel 1
of
3).
Advertentie-tarief
f0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,, Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor’ om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
(Vervolg op achterpagina)
482
24 Juni
1953
.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
483
Hervonden monument
Vijf jaren welhaast is het geleden, dat Prof. Dr N. J.
Polak overleed. De herinnering aan hem blijft onver-
zwakt; zijn naam en werk komen telkens terug in gesprek
en geschrift. Over velerlei problemen heeft Polak in een
wijs en geestig woord zijn mening in publicaties vast-
gelegd; zij vormden tezamen evenzovele gedenktekenen
van zijn werk, doch her en der verspreid als zij waren,
was de weg daarheen vaak bezwaarlijk.
Thans hebben twee oud-leerlingen uit de verspreide
geschriften een, ruime,. keuze gedaan en deze keuze
vastgelegd in een tweetal stevige boekdelen
1).
Een ver-
deling is gemaakt naar onderwerpen, zodat in het eerste
deel de bedrjfshuishoudkunde de boventoon voert, in
het tweede deel algemene vraagstukken, economische
en monetaire politiek, doch ook belastingen en accoun-
tancy zijn opgenomen.
Wie het werk van Polak kent, zal begrijpen, dat de
verdeling niet rigide kon zijn. Zijn geest en denkwijze
leenden zich niet tot geëtiketteerde verdeling in vakjes.
Elk probleem, dat hij bezag, belichtte hij als economist,
voor wie het gold in het bijzondere het algemene te
herkennen. Des te prjzenswaardiger is het voor de samen-
brengers, dat de indeling geen gedwongen indruk nalaat.
Misschien echter – en dit is niet als een onheusheid
bedoeld tegenover het vele werk dat de samenstellers,
die ook voor een goed register zorgden, deden – is de
indeling niet zo belangrijk. Men pakt het boek en wordt
‘) Verspreide geschriften van Prof. Dr N. J. Polak, verzameld door H. T.
Go, econ. drs en J. P. Kikkert, econ. drs. Deel 1: bedrijfshuishoudkunde, 334
blz.; Deel 11: algemeen economische vraagstukken, economische politiek, mone-
tair politiek, belastingen, sccountancy en verschillende onderwerpen, 517 blz.
J. Muusses, Purmerend. Prijs twee delen f27,50.
meegenomen. Daar wordt de taak van de tussenhandel
weer voor ogen gesteld,daar vindt men de nog zo actuele
artikelenreeks over de Organisatie van het economisch
leven na 1945 weer terug.
Het boek heeft echter veel meer dan herinneringswaarde.
Telkens treft een formulering, een betoog, waardoor
men ,,aufgekliirt”, of geprikkeld tot verder denken,
doorwerkt aan de problemen, waarover men verplicht
is zich een oordeel te vellen. Het gold ook voor Polak:
Het puntje van een vlugge pen, is het felste wapen, dat
ik ken.
Felheid zonder venijn. In de levensschets, die Brands
aan het boek meegaf, heeft hij deze wens tot ridder
–
lijke strijd fraai doen uitkomen. . Ook de opdracht,
aan het boek meegegeven, een uiterst toepasselijke
karakterschets van de man van hoge deugd, ontleend
aan een werk van Lao Tse, toont, dat de redac-
teuren tot de geest van het werk en de mens zijn door-
gedrongen. Niet voor niets kwam bij Polak, als hij over
zijn geliefde Mozart sprak, de aria steeds terug: ,,In
diesen heil’gen Hallen kennt man die Rache nicht”.
Dat dit werk is verzameld door een oud-leerling van
Indonesisch-Chinese afkomst – een groep die Polaks
opvattingen zeer waardeerde – en door een Nederlandse
oud-leerling, is welhaast symbolisch voor de geest van
samenwerking, die hij zocht.
De boeken, zoals zij daar, wel-uitgevoerd, liggen, zijn
geen symbolisch gebaar; zij vormen een monument van
levende wetenschap. Een monument, waarheen het mo-
gelijk is gemaakt de rechte weg te hervinden.
H. W. L.
INHOUD
Blz.
Hervonden monument,
door Prof H. W. Lambers
483
Stabilisatie van grondstoffen, door Drs Khouw
Bian Tie …………………………….485
Het karakter van de omzetbelasting,
door Prof
Dr .M. J. H. Smeets …………………
488
Exportcombinaties in de metaalnijverheid,
door
Drs A. G. ter Hennepe ………………..
489
Vervoersvraagstukken in Zuidelijk Afrika,
door
Drs C. Verbutgh ……………………..
492
Internationale notities:
De’levensomstandigheden in India,
door Prof
Dr J. Tinbergen ……………………..
494
Blz.
B oe k bespreking:
Dr A. M. F. Smulders: Inkomensverdeling en
wërkgelegenheid,
bespr. door Dr J. Pen …
495
Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs J. C. Brezet
496
De Belgische geld- en kapitaalmarkt in Mei 1953,
door Dr L. Delmotte ………………….
497
St a t i s t i e k e n:
In- en uitvoer van Nederland ………….498
Recente economische publicaties ………….499
COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; H. W. Lam bers; J. Tinbergen; F. de Vries;
C. van den Berg (secretaris). Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Assistent-redacteur: J. H. Zoon.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens;
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. Vlerick.
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
484
ECONOMISCH-STATISTISCHE BJRICHTEN
24 Juni 1953
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK
Drs KHO UW BIAN TIE, Stabilisatie van grondstoffen.
Het plan Goudriaan—Graham gaat uit van de ge-
dachte, dat de stabilisatie van de grondstoffen kan wor-
den bereikt door het aanleggen van buffervoorraden.
In tijden van dalende prijzen worden de grondstoffen
opgekocht en bewaard, waardoor aan de daling paal en
perk wordt gesteld. In geval van stijgende prijzen worden
de aangekochte en opgeslagen grondstoffen op de markt
gebracht, ten gevolge waarvan de stijging wordt getem-
perd. Het plan Goudriaan—Graham wil geen voorraad-
vorming per grondstof, doch per gfoep grondstoffen.
De prijs van deze groep wordt gestabiliseerd en niet die
van ieder van de samenstellende bestanddelen. In het
plan Goudriaan—Graham wordt het grondstoffenpakket
.gemonetiseerd; het verkrjgt de status van geld, evenals
dat met goud het geval is. Dit geeft de stabiliteit een
automatisch karakter. Het betreffende plan heeft ver-
schillende voordelen boven andere stabilisatieplannen.
Het is mogelijk, dat een internationaal orgaan zich belast
met de taak van de stabilisatie van de grondstoffen, over
–
eenkomstig het plan Goudriaan—Graham.
Prof. Dr M. J. H. SMEETS, Het karakter vn de
omzetbelasting.
De Overheid maakt voor de producenten ,,algemene
kosten”, waarvoor alle aanleiding béstaat om deze voor
alle ondernemingen om te slaan. Volgens schrijver zou
een redelijke omslag zijn, die volgens de omzetten.
Indien men aldus de omzetbelasting als een ,,kosten”-
belasting ziet, moet het tarief voor alle ondernemingen
hetzelfde zijn. Discriminaties met een sociale inslag, een
compenserende invoerbelasting bij invoer van goederen,
vrijstelling en/of teruggaaf van omzetbelasting bij uitvoer
van goederen passen in deze gedachtengang niet. De
practijk is echter geheel anders, omdat men in de meeste
landen de omzetbelasting geënt heeft op de verbruiks-
belastingen. Deze worden geheven ter zake van het ver-
bruik van goederen in het binnenlaid. De . Overheid
belast goederen met een min of meer weeldekarakter
zwaarder en geeft voor noodzakelijke levensmiddelen
een vrijstelling. In deze gedachtengang is de vrijstelling
of teruggaaf van omzetbelasting bij uitvoer van een
consumptigoed verklaarbaar. Het karakter van ver-
bruiksbelasting wordt bij de uitvoer van consumptie-
goederen niet consequent toegepast. De omzetbelasting
in Nederland heeft een dualistisch karakter gekregen;
zij is niet volledig een verbruiksbelasting, zij heeft reeds
elementen van ,,kosten”-belasting in zich opgenomen.
Deze omstandigheid heeft gevolgen bij de geljkschakeling
van belasting in de Europese landen.
Drs A. G. TER HENNEPE, Exportcombinaties in de
metaalnijverheid.
De opdrachten aan de industrie van kapitaalgoederen
vertonen reeds enige tijd een neiging tot dalen, terwijl
de vooruitzichten evenmin gunstig zijn. Daarom is het
begrijpelijk, dat de machinefabrieken en constructie-
werkplaatsen een grotere belangstelling voor de uitvoer
aan de dag gaan leggen. Uitbreiding van de uitvoer kan
slechts plaats hebben door het overwinnen van steeds
grotere verkoopweerstand. De opvoering van de uitvoer,
vooral van kapitaalgoederen, eist dat de bedrijven finan-
cieel en organisatorisch in staat zijn de consequenties
van de verandering in de afzet te dragen. Volgens s.chrj-
ver is dit voor vele bedrijven niet het geval. Daarom
hebben de ondernemers besloten om, zij het nog zeer
bescheiden en aarzelend, tot coördinatie op exportgebied
over te. gaan. Hierbij zijn twee types van combinaties
te onderscheiden, ni. de combinati9 van bedrijven, die
hoofdzakelijk dezèlfde producfen vervaardigen, en de
combinatie van bedrijven, die verschillende producten
vervaardigen. Schrijver acht het ongewenst de export-
combinatie te koppelen aan een. financieringsinstituut.
Drs C. VERBURGH, Vervoersvraagstukken in Zuidelijk
Afrika.
V66r de tweede wereldoorlog was de vervoerscapaci-
teit van het Afrikaanse spoorwegapparaat belangrijk
groter dan de vraag naar vervoer. Gedurende en na de
oorlog is Zuidelijk Afrika echter in zulk een snelle mate
ontwikkeld, dat de vervoerscapaciteit onvoldoende werd
om in alle behoeften te voorzien, hetgeen leidde tot
ernstige stremmingen van spoorwegen en havens. Het
fundamentele belang van de uitbreiding van het vervoers
apparaat wordt dan ook beklemtoond in de ontwikke-
lingsplannen, welke door de regeringen van de verschil-
lende gebieden in Zuidelijk Afrika zijn opgesteld. Wil het
vervoersapparaat van Zuidelijk Afrika tot een efficiënt
geheel uitgroeien, dan is het noodzakelijk, dat naast de
spoorweg ook de andere verkeersmiddelen gelegenheid
krijgen om hun specifieke functie uit te oefenen. Afgezien
van het watervervoer, dat alleen op gedeelten van de
Congo en de Zambesi, in veel gevallen alleen gedurende
een gedeelte van het jaar, plaats kan vinden, en afgezien
van het luchtvervoer, dat voorlopig nog beperkt zal
blijven tot personen en hoogwaardige goederen, ligt er
vooral voor de auto een belangrijke taak in Afrika.
Daarom zijn aanzienlijke bedragen in de ontwikkelings-
plannen uitgetrokken voor wegen.
– SOMMAIRE –
Drs KHOUW BIAN TIE, Stabilisation des matières
premières.
L’écrivain commente le plan Goudriaan-Graham qui
part de l’idée que Ja stabilisation des matières premières
peut être atteinte par l’établissement de réseves.
Prof Dr M. J. H. SMEETS, Le caractèrè de l’impôt sur
le chfjre d’affaires.
L’impôt sur le chiffre d’affaires aux Pas-as a un
caractère double. Ii n’est pas intégralement une taxe
sur Ja consommation, mais’ comporte également des
éléments d’impôt de ,,dépenses”.
Drs A. G. TER HENNEPE, Exportations combinées dans
l’industrie métallurgique.
Les fabriques de machines et les.ateliers de construc-
tion ont décidé, sous le coup de grandes difficuités,
d’assurer une coordination sur le marché d’exportation.
Drs C. VERBURGH, Questions de transport en Afrique
du Sud.
Dans les plans de développement, dressés par les
gouvernements des différents territoires d’Afrique du
Sud, l’accent a été mis sur l’importance fondamentale
de 1′ élargissement du réseau des transports.
24 Juni 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE’ BERICHTEN
485
Stabilisatie van grondstoffen
De strategische positie van de grondstoffen in het
prijssysteem heeft tot de gedachte geleid, dat hun stabi-
lisatie, naast andere voorzieningen, de harmonische ont-
wikkeling van het economisch leven ten goede komt.
Over de labiliteit van de grondstoffen bestaat nauwe-
lijks twijfel ‘,). Deze labiliteit kan aanleiding geven tot
ernstige stoornissen in een overigens normaal verlopend
economisch proces. Dit blijkt bijv. bij een enigszins
voortgezette daling van de grondstoffenprijzen. Dan is
de kans groot, dat er dispariteit ontstaat tussen de in-
komende en uitgaande koopkrachtstroom. De vermin-
dering van kostprijs immers kan niet onmiddellijk worden
doorgegeven aan het eindproduct. De bedrijfshuishou-
dingen ontvangen uit dien hoofde méér dan zij uitgeven,
hetgeen per saldo neerkomt op een vermindering van de
totale effectieve vraag.
Vele zijn de plannen, die met betrekking tot de stabi-
lisatie van de grondstoffen zijn opgesteld en toegepast.
Er zijn plannen, die een nationaal karakter dragen, er
zijn andere, die internationaal zijn. Daarbij variëren de
dominerende gedachten. Zij omvatten het geven van
subsidies, de regeling van de productie, het aanleggen
van en het putten uit een soort conjunctuurfonds, de
vorming van buffervoorraden, de vernietiging van sur
–
plussen, het geven van prijsgaranties, het vaststellen van
quota’s, het sluiten van lange termijncontracten met een
overeengekomen prijs. Deze opsomming is niet uitput-
tend; de denkbeelden worden ook gecombineerd toege-
past. Hierbij valt op te merken, dat de pogingen in het
nationale kader veelvuldiger zijn dan op internationaal
gebied, waar men heden ten dage in feite nog niet verder
is gekomen dan met hët quotasysteem van de tarwe-
overeenkomst, de lange termijncontracten met betrekking
tot het tin en nog een enkele andere regeling (suiker bijv.).
Ongetwijfeld heeft de toepassing van de plannen, zowel
nationaal als internationaal, haar uitwerking niet gemist.
Zij heeft stellig enigermate stabiliserend gewerkt. Maar
niemand -zal beweren, dat haar succes overweldigend,
Jaat staan volledig, is geweest. Nog altijd blijft de labiliteit
van de grondstoffen een ernstige, ja zelfs steeds dreigender
werkelijkheid. Dit leert het jongste verleden. Vlak na
het uitbreken van het Koreaconflict stegen de grondstof-
fenprijzen snel en steil, om nauwelijks een jaar daarna,
in verband met de wapenstilstandsbesprekingen, weer af
te brokkelen. En terwijl men bezig is zich af te vragen
of het dieptepunt reeds is bereikt, wankelen de prijzen
andermaal als gevolg van de terecht of ten onrechte ge-
-voelde ontspanning in de wereidsituatie, alsmede met het
oog op het beëindigen van de vijandelijkheden in Korea.
Welk van de reeds in toepassing gebrachte plannen of
welke combinatie daarvan is geschikt aan de thans weer
aan de
dag
tredende labiliteit van de grondstoffen het
hoofd te bieden?
Dat zij de gestelde doeleinden slechts ten dele bleken
te hebben bereikt, behoeft op zichzelf geen beletsel te
zijn voor hernieuwde aanwending, voor zover althans
het falen in het verleden mag worden toegeschreven aan
onvolledige of verkeerde toepassing. Dit verleden bevat
evenwel andere lessen. Twee ervan zijn leerzaam. Over
het algemeen kosten de plannen geld. Voor zover dit
geld zuiver nationaal wordt aangewend, is men desnoods
‘) Zie o.a.: ,,instability in export markets of under-developed countries”,
United Nations, New York 1952.
–
bereid het op te brengen. Deze bereidheid wordt aanzien-
lijk minder, indien het gaat om de .besteding in inter-
nationaal verband. Doorslaggevend is dit bezwaar niet,
omdat, indien de nood aan de man komt en dit evident
genoeg is, het toch mogelijk is gebleken, dat men over
de brug komt (Marshall-hulp).
De tweede les is principiëler. De plannen hebben de
tendentie de productie te beperken. Dit is begrijpelijk,
maar daarom niet minder ernstig. Begrijpelijk is het,
omdat de plannen geld kosten. Hoe minder aanbod
derhalve, hoe minder geld. Daarbij behoeft men niet te
denken aan regelrechte productierestricties, aan ver
–
nietiging van voorraden; ook in gevallen van subsidies,
van conjunctuurfondsen, van buffervoorraden, van
quota’s of lange termijncontracten, ziet men eigenlijk met
angst in het hart een vergroting van de productie tegemoet.
Dit nu gaat regelrecht in tegen de opvatting van een
verhoging vande welvâart voor allen, tegen de zorg voor
de werkgelegenheid, tegen de wens en, de wenselijkheid
kortom van een expanderende wereldeconomie.
Er bestaat een plan, dat in beginsel aan beide bezwaren
tegemoet komt. Dit plan is nog nooit in practijk gebracht.
Het is een plan, dat in de jaren dertig aan drie breinen,
onafhankelijk van elkaar, is ontsproten.
In de kolommen van dit tijdschrift ontwikkelde Prof.
Goudriaan in 1931 zijn denkbeelden over de stabilisatie
van de grondstoffen
2).
Hetzelfde deden Prof. Frank D.
Graham
3)
en Benjamin Graham
4)
omstreeks dezelfde
tijd in de Verenigde Staten. De drie initiatiefnemers
hebben naderhand, in andere publicaties, hun merk-
waardig op elkaar geljkende plannen verdedigd en toe-
gelicht.
Het plan Goudriaan—Graham gaat uit van de ge-,
dachte, dat de stabilisatie van de grondstoffen kan worden
bereikt door het aanleggen van buffervoorraden. In tijden
van dalende prijzen worden – de grondstoffen opgekocht
en bewaard, waardoor aan de daling paal en perk wordt
gesteld. In geval van stijgende prijzen worden de aange-
kochte en opgeslagen grondstoffen op ‘de markt gebracht,
ten gevolge waarvan de stijging wordt getemperd. Op deze
wijze krijgt het prijsniveau van de grondstoffen de ge-
wenste stabiliteit. Men heeft als het ware een stabilisator
aangebracht, waârdoor bij te grote daling of stijging
krachten in het leven worden geroepen, die tot herstel
leiden. De prijs, waarop wordt gestabiliseerd, dient uiter
–
aard van tevoren te worden vastgesteld.
In tweeërlei opzicht verschilt dit plan van de tot dus-
verre in practijk gebrachte buffervoorraden. Het plan
Goudriaan—Graham wil geen voorraadvorming per
grondstof. Het beoogt het aanleggen van buffervoor-
raden per
groep
grondstoffen. Het is de prijs van deze
groep en niet die van ieder van de samenstellende be-
standdelen, welke wordt gestabiliseerd. Het gaat niet om
de voorraadvorming van grondstof x, grondst’of y, enz.,
maar van een groep bestaande uit x plus y plus z enz.;
het gaat verder niet om de stabilisatie van grondstof x,
grondstof y, enz., maar van de uit grondstof x plus y
2)
Prof. Dr Ir Goudriaars ir: ,,De labilisatie van het economisch leven en de middelen ter bestrijding daarvan; de noodzakelijkheid van een wereldgrond-
stoffenvaluta”, in ,,Economisch-Statistische Berichten” van 21 October 1931,
blz. 922 en 28 October 1931, blz. 944.
2)
Frank D. Graharn: ,,The creation of Employment”, in ,,Economic Forum”,
Spring number 1933.
‘) Benjamin Graham: ,,Stabilized Reflation”, in ,,Economic Forum” Spring
number 1933.
486
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
24 Juni
1953
plus z enz. bestaande groep. Het plan Goudriaan-
Graham voorziet in de samenstelling van een grond-
stoffenpakket, waarvan de prijs als zodanig, als pakket,
wordt gestabiliseerd.
Een tweede verschil met de bestaande plannen is daarin
gelegen, dat het grondstoffenpakket wordt gemoneti-
seerd; het verkrjgt de status van geld, evenals dat met
het goud het geval is. Het is deze monetisatie, die de
stabiliteit een automatisch karakter geeft. Immers,
wanneer een groep x,y,z grondstoffen gelijk wordt gesteld
met m hoeveelheden geld, dan is de prijs van de groep
meteen gefixeerd op het niveau m, zolang de monetisatie
voortduurt, dat is, zolang een pakket bestaande uit
x, y, zgrondstoffen en m hoeveelheden geld onderling ver-
wisselbaar zijn. Evenals bij het goud, krijgt het grond-
stoffenpakket een muntprjs.
Het samenstellen \’an een buffervoorraad, bestaande
uit grondstoffenpakketten inplaats van uit enkelvoudige
grondstoffen, heeft het voordeel van eenvoud. Eenmaal
het pakket vastgesteld, is men klaar met één regeling,
tegenover de vele benodigd bij voorraadvorming per
grondstof.
Materieel geeft het een principiëler oplossing. Men
stabiliseert een reeks van grondstoffen ineens, in plaats
van elke grondstof afzonderlijk, waarbij het stabilisatie-
niveau, in tegenstelling tot het eerste geval, onafhankelijk
van elkaar staat. De stabilisatie van een grondstoffen-
pakket heeft in beginsel betrekking op een groter, op een
representatieverdeel van het prijsniveau der grondstoffen
dan bij stabilisatie per grondstof het geval is. Bovendien
wordt bij separate stabilisatie de betrokken grondstof
min of meer in een keurslijf gestoken. Bij stabilisatie
van een pakket kan ieder der samenstellende delen nog
fluctueren, nog reageren op de veranderingen van vraag
en aanbod.
De monetisatie vân het grondstoffenpakket heft het
bezwaar op van het gebrek aan geld bij de tot dusverre
in practijk gebrachte stabilisatieplannen. Want het grond-
stoffenpakket
is
geld. Hier financiert de buffervoorraad
derhalve zichzelf. Maar kan een buffervoorraad bestaande
uit één enkele grondstof ook niet worden gemonetiseerd?
In abstracto stellig, maar de basis is dan te smal en te
onzeker; er kleven aan een dergelijke monetisatie zo
mogelijk nog meer bezwaren dan men reeds ziet bij het
goud
5).
Ten gevolge van de zeiffinanciering van de voorraad-
vorming overeenkomstig het plan Goudriaan—Graham,
vervalt ook dat andere bezwaar, dat een tendentie zou
ontstaan tot beperking van het aanbod, van de productie.
Dit betekent niet, dat deze productie daardoor onge-
breideld voort kan gaan. Weliswaar is iedere grondstof,
die een onderdeel vormt van het pakket, vrij tot expansie
of contractie, •maar het gestabiliseerde prijsniveau van
de samengestelde eenheid geeft een zekere begrenzing.
De krachten, die deze grens doen naderen, zijn gelegen
in o.a. de wet van de afnemende meer-opbrengst en de
stijging van het algemeen prijsniveau (ten gevolge van
de gelduitzetting); in beide gevallen neemt de kostprijs
van de grondstoffenproductie toe, waardoor deze laatste
wordt afgeremd. Anderzijds voorkomt de stabilisatie een
al te dreigende inkrimping van de productie. Zo biedt
de monetisatie van het grondstoffenpakket gelegenheid
tot groei en ontwikkeling, maar dan in meer beheerste,
uitgebalanceerde vorm.
**
*
‘) F. H. Hayek: ,,A Commodity reserve Currency”, in ,,The Economic Jour-nat’ June-September 1943.
De techniek van het plan vereist voorzieningen. In de
eerste plaats zal een keus moeten worden gedaan uit de
veelheid van grondstoffen. In hoofdzaak dient daarbij
te worden gelet op het gewicht van de grondstoffen in de
totale productie, handel en/of consumptie, op de fungi-
biliteit en voorts op de geschiktheid tot opslag. Is de
selectie gemaakt, dan moet de hoogte, het niveau van de
stabilisatie worden vastgesteld. Vervolgens zal dienen te
worden overeengekomen welke de boven- en beneden-
grens zijn, waarbij tot verkoop, respectievelijk aankoop
zal worden overgegaan.
Benjamin Graham heeft een pakket samengesteld be-
staande uit 15 grondstoffen gebaseerd op de productie,
de export en de prijzen van 1937
6).
De relatieve betekenis
van ieder van de grondstoffen in het totaal vah de pro-
ductie en de export is daarbij als gewicht gebruikt.
Het resultaat van Graham’s proeve is, dat de volgende
gelijkheid wordt verkregen:
$ 100 (eenheid) = 12 bu tarwe
–
1
–
12+ bu mais +
87 ib katoen + 25 lb wol + 24 lb rubber + 34 Ib koffie
+ 9-/
4
ib thee + 300 ib suiker + 16,3 lb tabak + 6,3 –
bbl petroleum + 3,4 long ton kolen + 204,0 ib hoiitpulp
+ 0,23 long ton ijzererts + 35,0 lb koper + 4,0 lb tin.
Daalt de gezamenlijke prijs van dit pakket tot de vast-
gestelde benedengrens, dan gaat men tot aankoop over
totdat de $ 100 weer is bereikt. Omgekeerd zal men
pakketten afgeven, indien de prijs stijgt tot de vast-
gestelde bovengrens, en men gaat daarmee voort tot men
wederom op het niveau van $ 100 is gekomen.. De winst
bij deze aan- en verkopen is bestemd voor de bestrijding
van de kosten.
De gelijkheid, die op een gegeven moment wordt ver
–
kregen, het stabilisatieniveau derhalve, is niet voor
eeuwig geldig. De mogelijkheid tot herziening volgens
overeen te komen beginselen en criteria dient open te
staan. Ten slotte behoeft deze monetisatie van het grond-
stoffenpakket het goud, dat nog altijd een plaats inneemt
in het vigerende geidstelsel, niet te elimineren. De zui-
verste coördinatie geeft Prof. Goudriaan
7)
in de formule:
één geldeenheid = 1 ql (hoeveelheden goederen)
= qg (goud),
waarbij het vrij staat het goud al dan niet inwisselbaar
te verklaren. In beginsel kan het plan Goudriaan—Gra
ham in toepassing worden gebracht in de grondstoffen
.
producerende landen zelf, alsmede in die, welke in het
geheel van het wereldeconomisch leven een prepon-
derante plaats innemen. In elk land zal het grondstoffen-
pakket, waarvan men de prijs door middel van moneti-
satie wenst te stabiliseren, verschillend zijn al naargelang
van de betekenis van de onderhavige goederen voor het
betrokken gebied. Teneinde elkaar niet tegen te werken,
is internationaal overleg wenselijk.
Bij toepassing van het plan door enig land zal de cir
–
culatiebank gehouden zijn grondstoffenpakketten en geld
volgens een vastgestelde prijs tegen elkaar in te wisselen.
Hierdoor zal worden bereikt, dat een belangrijke sector
van het nationale prjssysteem is gestabiliseerd. Wordt
door toepassingen elders op internationaal niveau stabi-
lisatie verkregen, dan ligt het gestabiliseerde nationale
prijsniveau in harmonie daarmee.
Men heeft in eerste instantie gedacht aan de toepassing
van het plan door de Verenigde Staten en het Britse
Gemenebest. Het plan biedt evenwel een andere moge-
lijkheid tot toepassing. In een wereld als de huidige, die
‘) Benjamin Graham: ,,World Commodities and World Currency”, New
York, 1944, blz. 44 en 45.
‘) Prof. Dr Ir Goudriaan: ,,Economie in zestien bladzijden”, Amsterdam
1952, blz. 187.
24 Juni 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
487
ten gevolge van de omstandigheden genoodzaakt is tot
de schepping van .internationale organen, gaat de ge-
dachte als vanzelf in de richting van een internationale
aanpak. Men heeft, meer dan in de jaren dertig, geleerd
met elkaar samen te werken.
Het is denkbaar, dat een internationaal orgaan zich
belast met de taak van de stabilisatie van de grondstoffen,
overeenkomstig het plan Goudriaan—Graham. Dit
lichaam, waarin zo mogelijk alle landen dienen te zijn
vertegenwoordigd, stelt het grondstoffenpakket samen;
het bepaalt ook het stabi1isatienLveau. Het zorgt ten slotte
eveneens voor de monetisatie van het grondstoffenpakket.
Het doet dit op automatische wijze, door de leverancier
in de boeken van het orgaan te crediteren en deze credit-
saldi de status te geven van internationaal geld, evenals
dat met het goud (en de dollar) het geval is.
Speciaal Benjamin Graham is in deze richting ge-
evolueerd
8).
De gedachte daarbij is, dat het internationale
orgaan een onderdeel vormt van het reeds bestaande
International Monetary Fund. Het gemak daarvan is
dat dit Fund, hetwelk reeds goud in ontvangst neemt en
daarvoor de betrokkene crediteçrt, hetzelfde kan doen
ten opzichte van het grondstoffenpakket. Bij het Fund
ligt dan het door middel van de monetisatie van het
grondstoffenpakket verkregen internationale geld, dat
dezelfde aanwendingsmogelijkheden heeft als het goud
(of de dollar). In deze opzet is het prijsniveau van het
grondstoffenpakket internationaal gestabiliseerd. Zij heeft
bovendien het voordeel, dat aan de voorshands nog altijd
schaarse voorraad aan internationaal geld nieuwe mid-
delen worden toegevoegd. Afdekking van betalings-
balanstekorten behoeft niet alleen plaats te vinden met
goud, doch ook met de grondstoffenvaluta’s, die bij het
I:M.F. liggen. De crediteur krijgt in stede van.het goud,
waarvan de aanwending ten slotte beperkt is, de beschik-
king over waardevolle goederen, de grondstoffenpakket-
ten namelijk.
De internationaal georganiseerde stabilisatie laat de
vraag open hoe het met de verhouding staat tot het
nationale prijspeil. In wezen is niets veranderd, behalve
dat de internationale grondstoffenmarkten voortaan geen
willekeurig beloop hebben. In plaats van zich voort-
durend te moeten aanpassen aan een telkens sterk wis-
selend niveau, kan men rekenen op stabiliteit. De aan-
passing kan in beginsel, zoals dat vô6rdien het geval
was, plaatsvinden via de wisselkoersen of de binnen-
landse prijs. In dit laatste geval zou men, naast andere
methoden, in eigen land een grondstoffenpakket kunnen
samenstellen, dat eveneens wordt gemonetiseerd. Op deze
wijze verkrjgt men, uiteraard afgestemd op de inter-
nationale grondstoffenmarkten, welke reeds zijn gesta-
biliseerd, een stabiel binnenlands niveau.
**
*
Het plan Goudriaan—Graham is nimmer in toepassing
gebracht. Het heeft nooit de gelegenheid gehad de toets
van de practijk te doorstaan. Het is juist, dat men een
plan eerst op diens theoretische merites beschouwt. Veel
critiek, veel bewogen critiek is op het plan geleverd, dat
wil zeggen op verschillende van zijn aspecten. De gemoe-
deren zijn inmiddels weer tot bedaren gekomen. Het lijkt
goed thans vast te leggen hetgeen het plan Goudriaan-
Graham
niet
beweert te zijn.
8)
Benjanim Graham and Julius Hirsch: ,,Bufferstocks and International
Monetary Policy. Memorandum presented to the Mexico City Conference of
!.M.F, and R.B,D.”, September 2, 1952.
Voor Uw
Deviezen
alsmede voor het sluiten van eer,
Bagage- en
Reisongeval lenverzekering
naar de
ROTTERDAMSCHE BANK N.V.
250 Vestlglnen in
Nederland
Het wil geen volmaakt geldstelsel geven met volmaakt
nieuwe middelen en methoden. Het nieuwe is, dat het
naast het ene goed goud, nog andere waardevolle goe-
deren aan de basis van het geldstelsel toevoegt, hetgeen
dit stelsel niet onwankelbaar, maar minder wankel maakt.
Het is zich overigens bewust, dat de geldschepping ook
langs andere weg geschiedt, waardoor geldomvang en
omloopsnelheid niet alleen afhankelijk zijn van de mone-
tisatie van het grondstoffenpakket. In het arsenaal van
het geamendeerde geidstelsel liggen nog âltijd de wapenen
van disconto-, openmarkt-politiek en rantsoenering.
Het plan is evenmin een volmaakt middel, tot con-
junctuurbeheersing, al pretendeert het wel op de con-
junctuur een zekere, gunstige uitwerking te hebben. De
handhaving van de economische activiteit op een hoog
niveau wordt niet verkregen door de stabilisatie van de
grondstoffen, omdat daarnaast nog andere labiele sec-
toren aanwezig zijn (investeringen, effecten). Ook geeft
een stabiel prijsniveau op zichzelf geen waarborg tegen
conjunctuuromsiag.
Het stelsel is zelfs niet geschikt voor een permanente
stabilisatie van de grondstoffen. Het feit, dat het pakket
voor verandering vatbaar is naar samenstelling en prijs,
wijst erop, dat rekening wordt gehouden met onbeheers-
bare factoren. Het plan beoogt bijv. niet de eliminatie
van de seculaire beweging.
Het plan Goudriaan—Graham is wel opgesteld ten-
einde de heftige korte termijnbewegingen van de grond-
stoffen te beheersen, en wel zodanig, dat deze beheersing
samenvalt met de gedachte, met de wens en de noodzaak
van een expanderende wereldeconomie, waarin welvaart
te bereiken en te vinden is voor alle volkeren. Hierop,
op de effectiviteit ten aanzien van de bestrijding van de
labiliteit van de grondstoffen op korte termijn, op de
effectiviteit voorts ten aanzien van de stimulering van
de productie, dient het plan allereerst te worden getoetst.
Het is niet wel denkbaar, dat bij andere beschouwing
geen leemten en onvolmaaktheden zich zullen openbaren,
waardoor wellicht amendementen of aanvullende voor-
zieningen nodig zijn. Het lijkt evenwel weinig verant-
woord in deze ernstige tijd niet naar alle denkbare mid-
delen te zoekerr teneinde tot stabilisatie van de grond-
stoffen te komen. Vele middelen hebben gefaald of be-
reikten slechts een matig resultaat. Moge het stabilisatie-
plan Goudriaan—Graham opnieuw onder de aandacht
komen van de beoefenaren van de wetenschap, aJsmede
onder die van de kringen, van hen, die van hun hoge
plaats uit invloed hebben op het economisch gebeuren!
‘s-Gravenhage.
KHouw
BIAN TIE.
488
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
24 Juni 1953
Het karakter van de omzetbelasting
In Nederland heeft Tekenbroek in 1933 verdedigd,_
dat niet alle belastingen naar draagkracht behoeven te
worden geheven
1).
Hij heeft er o.a. op gewezen, dat de
Overheid ,,algemene kosteti” maakt voor de produ-
centen: bijv. ter zake van economische voorlichting,
landbouwproefstations, een geordend geldwezen, buiten-
landse betrekkingen enz. Indien de Overheid deze kosten
niet zou maken, zouden de ondernemers individueel of
als groep een zeer belangrijk deel van deze voorzieningen
voor hun rekening moeten nemen. Deze uitgaven zo.uden
hun kostprjzen en – in het algemeen – hun verkoop-
prijzen verhogen. Indien de Overheid die ,,algemene kos-
ten” overneemt, is er alle aanleiding om deze over alle
ondernemingen op een of andere wijze om te slaan. Maar
die omslag behoeft allerminst afhankelijk te zijn van
de winsten of de andere inkomsten van de ondernemer,
behoeft dus niet te geschieden overeenkomstig een draag-
krachtgedachte.
Ik laat nu in het midden, dat Tekenbroek e.a. deze
omslag willen doen plaats hebben in de vorm van een
stelsel van
zakelijke
opbrengstbelastingen; mi. zou een
redelijke omslag zijn, die volgens de omzetten. Want
ook wanneer een onderneming verlies lijdt, heeft zij baat
gehad van deze door de Overheid ten behoeve van
alle
producenten gepresteerde diensten.
Maar indien men aldus de o.b. als een ,,kosten”-
belasting, als een ‘productiebelasting ziet, dan moet men
ook consequent zijn in de uitwerking. Dan moet m.a.w.
het tarief voor alle ondernemingen hetzelfde zijn, want
ook de landbouwer, bakker, meikhandelaar (producen-
ten van, thans in Nederland van o.b. vrijgestelde goede-
ren) enz. profiteren van het overheidsapparaat. Men zou
slechts van het uniforme tarief mogen afwijken, indien
kan worden aangewezen dat een bepaalde branche of een
bepaalde onderneming méér dan de andere van de over-
heidsverrichtingen heeft geprofiteerd, dan wel daarvan
geen of minder gebruik heeft gemaakt.
Discriniinaties met een sociale inslag ‘_ vrijstelling
van de omzet in goederen, welke strekken tot voor-
ziening in de eerste levensbehoeften en verhoging van
de tarieven voor goederen die een min of meer uitgespro-
ken luxe-karakter dragen – passen in deze gedachtengang
niet. Evenmin vrijstelling en/of teruggaaf van q.b. bij
uitvoer van goederen; ook een compenserende invoer-•
belasting bij invoer van goederen zou geen reden van
bestaan hebben.
De practijk is echter geheel anders dan in de vorige
alinea is omschreven. Hoe is zulks te verklaren? Omdat
men in de meeste landen de o.l. gent heeft op de ver-
bruiksbelastingen.
Deze worden geheven ter zake van het verbruik van
goederen
.
— aanvankelijk speciaal van genotmiddelen –
in het binnenland; men denke aan de accijnzen. op ge-
distilleerd, tabak, enz., alsmede bijv. aan de vermakelijk-
heidsbelasting. Zodra gedistilleerd wordt uitgevoerd,
staat het vast, dat in het binnenland geen verbruik van
dit goed zal volgen en vervalt de reden tot het heffen
van deze belasting. Mitsdien wordt alsdan vrijstelling ge-
geven, indien de belasting nog niet is voldaan, of ge-
schiedt teruggaaf, indien zij reeds is afgedragen.
) E. Tekenbroek: ,,De Couponbetasting”, Geschriften van de Vereeniging voor
Belastingwetenschap, no 24, hoofdstuk H.
Ditzelfde beginsel heeft men toegepast op de omzet-
belasting, ook
op,
de meervoudige ‘omzetbelasting. De
Overheid geeft voor noodzakelijke levensmiddelen een
vrijstelling; zij belast goederen met een min of meer
weeldekarakter zwaarder. Zij redeneert verder, dat –
ook al worden grondstoffen, hulpstoffen, halifabrikaten,
machines, fabrieken enz. belast, m.a.w. ook al treft zij
andere dan consumptiegoederen -.
deze
o.b., die in de
prijzen van de productiegoederen in de opeenvolgende
stadia is ,,gekropen”, ten slotte toch in de prijzen van
de eindgoederen, van de
consumptie
goederen geaccumu-
leerd terecht komt.
In deze gedachtengang is de vrijstelling of teruggaaf van
o.b. bij uitvoer van een
consumptie
goed verklaarbaar.
Maar de conequentie zou dan moeten zijn, dat o.b.,
begrepen in de kostende prijs van een uit te voeren con-
sumptiegoed,
integraal
wordt teru
.
ggegeven. Dit nu doet
practisch geen enkel land. Nederland stelt de uitvoer-
transactie zelf Vrij en geeft aan de exporteur-fabrikant
verder alleen de (zichtbare) o:b.
2)
op de grondstoffen
terug en dan nog slechts tot een maximum van
5.4
pCt
van de
inkoop
prijs van de grondstoffen.
Een exporteur-handelaar kan teruggaaf verkrijgen ter
zake van de o.b., voldaan voor de uitgevoerde goederen.
Deze teruggaaf beloopt voof goederen, onderworpen aan
het weeldetarief, 15 pCt van de inkoopprjs; voor goede-
ren onderworpen aan het tarief van 7 of 6 pCt, resp.
93/4 en 8/
4
pCt van de inkoopprijs en voor alle andere
goederen 6/
4
pCt van de inkoopprjs, met dien verstande
dat nooit: meer wordt teruggegeven dan aan o.b. en
invoerbelasting aan de Staat is voldaan 3).
Mij beperkende tot de meest voorkomende teruggaven
van maximum
‘5.
4
pCt (bij de fabrikant) en maximum
6
3
/
4
pCt (bij de handelaar), beide te berekenen over de
inkoopprijzen,
kan niettemin worden opgemerkt, dat
deze maxima in vergelijking met andere Europese
landen, overigens nog vrij hoog liggen. Nederland kent
echter principieel niet de teruggaaf van o.b. over de ten
behoeve van het uitgevoerde product gebezigde
hulp-
stoffen, ook niet van de o.b., begrepen in de aankoop-
prijzen van an’dere goederen en van diensten, weke
voor die productie zijn aangewend; men denke slechts
aan de o.b., begrepen in de prijzen van kantoorbehoeften,
van voor verwarming •gebezigde brandstoffen, van de
gebouwen, machines, werktuigen enz., die bij de pro-
ductie zijn aangewend; aan de o.b. begrepen in tal van
algemene kosten, zoals’ in de declaraties van adviseurs,
van accountants enz. En men realisere’zich, dat de prijs
van machines is beïnvloed door de o.b., betaald in
vorige stadia van de vervaardiging van de machine, dat
de declaratie van de accountant mede is beïnvloed’door
de o.b., geaccumuleerd begrepen in de prijzen van de
door hem aangewende kantoorbehoeften, kantoorma-‘
chines, de door hem betaalde huur
4
), enz.
Het is hier niet de plaats om in te gaan op de bereke-
ningen, welke te dezer zake door de Commissie-Tinbergen
– in haar rapport dd. 8 April 1953 uitgebracht aan de
Hoge Autoriteit van de Europese Gemeenschap voor
‘) Met o.b. wordt in deze ende volgende alinea’s de invoerbelasting gelijk gesteld.’
‘) Zie § 22 Uitvoeringsresolutie Omzetbelasting 1947, Ned. Staatscourarst van
27 Juni 1947, no 122, herhaaldelijk gewijzigd.
) De huur zelf is weliswaar vrij, maar zij houdt een afscbrijvingsbestanddeel
op het gebouw in en daarin zit – geaccumuleerd – o.b.
–
J.STIN
spaart
R.
140 dealers en subdealers,
kilometer geld
overal in Nederland.
–r”’—
—.–‘.’.-.
-..-,.—- .’ç-
24Juni1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
489
Kdlen en Staal – zijn opgesteld. Om een indruk te
krijgen om welke bedragen het hier gaat, zij er op ge-
wezen dat blijkens de bijlage bij dat rapport 10,8 pCt
o.b. is begrepen in de verkoopprijs (exclusief .belasting)
van warmgewalste platen van minder dan 3 millimeter
bij levering in N’ederland. Indien men nu bedenkt, dat dit
een product is, dat tamelijk vooraan in deze bedrijfs-
kolom plaats neemt, dan kan men zich enige voorstelling
maken van de hoogte van o.b., die in de verkoopprijs
van een kachel of van een suikerwerkartikel is begrepen.
Mede zij aangetekend, dat Nederland, bij uitvoer van
die warmgewalste platen de uitvoertra’nsactie vrijlaat en
verder slechts 0,8 pCt o.b.—
deze
o.b. is berekend over
de verkoopprijs van de platen – teruggeeft, omdat in de
inkoopprjs van de grondstoffen niet meer aan o.b. is
begrepen. M.a.w. bij uitvoer blijft nog 6 pCt o.b. in de
verkoopprijs (exclusief belasting) zitten.
Het laatste is verklaarbaar; omdat Nederland de o.b.
over de hulpstoffen en over alle verder aangewende goe-
deren en diensten niet teruggeeft. Men onderschatte niet,
welk bedrag op deze wijze in de kost- en verkoopprijs
van een uit te voeren consumptiegoed aanwezig blijft.
M.a.w. het karakter van verbruiksbelasting wordt op
deze wijze zelfs bij de uitvoer van consumptiegoederen
niet consequent toegepast. Het zal trouwens technisch
zeer moeilijk zijn om het juiste bedrag van de integraal
terug te geven o.b. te berekenen, zoals het technisch
ook zeer moeilijk zal zijn te bevorderen, dat de terug-
gaaf op de theoretisch juiste plaats terecht zal komen.
Bij de uitvoer van productiegoederen (grond- en hulp-
stoffen, halifabrikaten, machines enz.) komt er nog een
moeilijkheid bij. Men kan deze moeilijk op één lijn stel-
len met de genotsgoederen, waarvan de wetgever blijk-
baar is uitgegaan. Zij zouden in Nederland niet in de
consumptiesfeer
zijn verbruikt; zij verlaten Nederland,
terwijl zij nog in de
productiesfeer zijn.
Bij dit soort goederen ontmoet de vrijstelling en/of
teruggaaf bij uitvoer uit theoretisch oogpunt twee uiteen-
lopende bezwaren:
de moeilijk te verdedigen analogie met het ,,ver-
bruik”;
de hierboven geschetste – en ook hier geldende –
onvolledige teruggaaf van de o.b. over de huipstoffen,
duurzame productiemiddelen enz. enz.
Uit het voorgaande volgt m.i., dat de o.b. een dualis-
tisch karakter heeft gekregen; zij is niet volledig een ver-
bruiksbelasting, zij heeft reeds elementen van de ,,Kos-
ten-Steuer” in zich opgenomen.
Deze omstandigheid heeft gevolgen bij de gelijk-
schakeling van belastingen in de Europese landen. Hierin
zal men op den duur toch een eind moeten vorderen om
één gemeenschappelijke markt voor verschillende goede-
ren te verkrijgen. Bij een kostenbelasting beslist uiteraard
de o.b. uit het land van productie. Indien de o.b. conse-
quent en tot in details als een verteringsbelasting wordt
opgevat, moet de exporttransactie worden vrijgesteld van
o.b. ‘en dient verder de volle in de verkoopprijs begrepen
o.b. te worden terug gegeven; vervolgens behoort in het
land van verbruik de o.b. (of het daarvoor in de plaats
tredend recht) bij i de aankoopprjs te worden bijgeteld.
De Commissie-Tinbergen heeft voor de Eurepese Ge-
meenschap voor Kolen en Staal een tussenweg voorge-
steld, nl. uitsluitend de laatste transactie vrijlaten en geen
teruggaaf. Het schijnt mij toe, dat dit een opportunis-
tische oplossing is. Daar het verdrag van de K.S.G.
inhoudt, dat t.a.v. de belastingen op kolen en staal niet
mag worden gediscrimineerd, brengt de realisatie van dit
voorstel mede, dat deze maatregel in elk deelnemend
land voor
alle
goederen zou moeten gelden. Dit zou voor
Nederland een belangrijk nadeel voor de exporteurs bete-
kenen. Immers de teruggaaf van o.b. is voor de Neder
–
landse aanbiedingsprjzen op vreemdq markten van be-
tekenis en het karakter van verteringsbelastingis bij het
merendeel van de goederen uit het Nederlandse
export-
pakket overheersend, omdat Nederland speciaal ver-
edelde producten aflevert.
‘s-Gravenhage, Mei 1953.
M. J. H. SMEETS.
Exportcombinaties in de metaalnijverheid
In de uitbreiding, die de industriële productie sedert de
tweede wereldoorlog heeft dndergaan, heeft de metaal-
industrie een niet onbelangrijke bijdrage geleverd. Be-
droeg het productie-indexcijfer voor de gehele nijverheid
over 1952 147 (1938 = 100), de metaalindustrie produ-
ceerde in dat .jaar 77 pCt meer dan in 1938. Met haar
225.000 werknemers telt zij ongeveer 25 pCt van de in-
dustriële beroepsbevolking
1).
Van de vaagheid van het begrip bedrijfstak is de me-
taalindustrie evenwel een sprekend voorbeeld. Zij ver
–
vaardigt kapitaalgoederen, als schepen, spoorwagons en
machines naast gebruiksgoederen, als huishoudelijke
artikelen. Het is daarom zeer moeilijk de metaalindustrie
in haar geheel in een beschouwing te betrekken en het
is onder de gegeven omstandigheden noodzakelijk ziéh
‘) De in dit artikel gebruikte cijfers zijn alle ontleend aan publicatiea van het
Cenlraal Bureau voor de Statistiek..
bewust te blijven van de betrekkelijke waarde van het
voorhanden zijnde cijfermateriaal.
In dit artikel zullen wij ons leperken tot dat gedeelte
van de metaalnijverheid, dat zich bezighoudt met de
vervaardiging van kapitaalgoederen. In verband met hun
volkomen eigen karakter sluiten wij daarbij evenwel uit
de bedrijven, die transportmaterieel ‘vervaardigen (sche-
pen, spoorwegmaterieel), waardoor vrijwel overblijven
de machinefabrieken en constructiewerkplaatsen. De
grenzen zijn weliswaar niet scherp te trekken, daar het
niet uitgesloten is, dat ook buiten deze bedrijven machines
en constructiewerken worden vervaardigd, doch met het
beschikbare materiaal is nadere begrenzing van het ge-
bied niet mogelijk. De bedrijven, die op deze wijze in de
beschouwing worden betrokken tellen ruim 71.000 werk-
nemers, hetgeen ruim 30 pCt is van het totaal aantal
tewerkgestelden in de metaalnijverheid.
490
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN’
24 Juni 1953
Bij dit gedeelte van de metaalnijverheid nu is met be-
trekking tot de exportactiviteit reeds geruime tijd een
merkwaardige ontwikkeling waar te nemen, welke, be-
staat in een toenemende geneigdheid tot, samenwerking
in combinaties. Hoewel dit verschijnsel ook in andere
bedrijfstakken optreedt, zijn er voor de kapitaalgoederen
vervaardigende metaalindustrie enkele belangwekkende
kanten aan, die wij zullen belichten.
Alvorens dit te doen willen wij eerst de omzetten en
het gedeelte daarvan, dat door export werd verworven,
nader onderzoeken:
1950
1
1951
1
1952
1. Omzet vande Nederlandse nijver-
15.575 18.962
19.143
3.395
4.632
4.942
3. Omzet machinefabrieken en con-
heid (in mln
gids)
………….
structiewerkpiaatsen
640
875
1.006
2.
W’arvan uitvoer
……………
73
187
229
4. Waarvan uitvoer
……………
22
24
26
2 in’pCtvan
1
……………..
4 in pCt
van
3
………………
11
19
23
Uit deze cijfers zijn de onderstaande gevolgtrekkingen
te maken:
de omzetten van de machinefabrieken en con-
structiewerkpiaatsen zijn in de laatste drie jaren aan-
zienlijk toegenomen, relatief sterker dan de omzetten
in de gehele nijverheid. Weliswaar heeft het prijspeil
een aanzienlijke stijging ondergaan, die niet voor alle
bedrijfstakken gelijk is geweest, doch wij betwijfelen
of de relatief grote stijging in de omzetten van de metaal-
industrie alleen het gevolg is geweest van een ten opzichte
van de andere industriële bedrijfstakken sterker gestegen
prijspeil;
in het bijzonder de uitvoer nam bij de constructie-
werkplaatsen en machinefabrieken sterk toe;
de uitvoer maakt van de gehele omzet bij, de ma-
chinefabrieken en constructiewerkplaatsen een geringer
deel uit dan in de gehele nijverheid, hoewel het verschil
snel kleiner wordt.
De ontwikkeling van de omzet – en van de export
baart dus blijkens deze cijfers geen zorgen en er zou niet
de minste aanleiding bestaan zich in experimenten te
begeven, wat de &xportcombinatie in wezen toch is.
Wellicht moet de verklaring van de neiging tot samen-
werking gezocht worden in het feit, dat de industrie van
kapitaalgoederen steeds moet rekenen met omstandig-
heden op lange termijn. Bij deze bedrijven is het vooral
de opdrachtenportefeuille, die van belang is voor de
beslissingen van de ondernemers, vooral door de vaste
kostenstructuur van de bedrijven. En de opdrachten
vertonén, blijkens opmerkingen in jaarverslagen van
machinefabrieken alsook de desbetreffende publicaties
van het Centraal Bureau voor de Statistiek, reeds enige
tijd een neiging tot dalen, terwijl de vooruitzichten, mede
door de afnemende geneigdheid tot investeren evenmin
gunstig zijn. Het jaarerslag over 1952 van de Herstel-
bank merkt in dit verband op:
,,De constructiewerkplaatsen kunnen op een goed jaar terugzien. Het staat
evenwel te bezien of een eventuele teruggang in de investeringen deze be-
drijven niet vrij ernstig zal trefi’en”
1).
Dat de Herstelbank een teruggang in de investeringen
waarschijnlijk acht, moge blijken uit de volgende passage
uit haar verslag over
1952:
,,Het is psychologisch verklaarbaar, dat bij hen (dc ondernemers) de weer-
stand om thans tol investering over te gaan, sterk
is……
1)
Jasrverslag 1-lerstelbank 1952, blz. 39.
‘) Jaarverslag Herslelbarik 1952, blz. 17.
In het licht van deze stellingen zou het begrijpelijk 7ijn
dat de machinefabrieken en constructiewerkplaatsen
een grotere belangstelling voor de uitvoer aan de dag gaan
leggen dan ooit tevoren. Het behoeft evenwel nauwelijks
betoog, dat uitbreiding van de uitvoer slechts kan
plaats hebben door het overwinnen vafi steeds grotere
verkoopweerstand. Dit temeer, nu de mededinging op
de buitenlandse markten sterker wordt, in vele ge-
vallen zelfs wordt gesteund in het kader van nationale
,,export-drives”.
Opvoering van de uitvoer, vooral de uitvoer van
kapitaalgoederen, eist bovendien, dat de bedrijven finan-
cieel en organisatorisch in staat zijn de consequenties
van de verandering in de afzet te dragen. En het komt ons
voor, dat dit voor vele bedrijven – vooral de kleine
en middelgrote bedrijven (waaronder er nog zijn van
een respectabele omvang) – niet het geval is.
In de eerste plaats mist in vele gevallen de leiding de
nodige aanleg en ervaring met betrekking tot doeltreffen-
de commerciële acquisitie. Men ziet in de bedoelde bedrij-
ven – hierop bestaan uiteraard goede uitzonderingen –
de bedrijfsleiding veelal als een ‘overwegend technische
aangelegenheid en stelt het commerciële element op het
tweede plan. Dit is in de hand gewerkt door de ontwik-
keling, die de meeste bedrijven hebben dodrgemaakt;
voor de oorlog was voor vele de export van veel geringere
betekenis dan thans, zodat men, wat de acquisitie betreft,
hoofdzakelijk het eigen land bewerkte. Exportopdrachten
hadden in vele gevallen betrekking op werken voor
Indische ondefneniingen of de B.P.M., waarbij men ten
opzichte van eventuele buitenlandse concurrenten veelal
enigszins in het voordeel was.
In de tweede plâats zijn de werkzaamheden van vele
constructiebedrijv’en steeds van uitvoerende aard ge-
weest. Vooral het maken van een bouw- en werktuig-
kundig ontwerp behoorde niet tot de taken, die de be-
drijven op zich plachten te nemen. Men liet dit over aan
de opdrachtgevers; onze bruggen zijn vrijwel alle ont-
worpen door Waterstaat of de Nederlandsche Spoor-
wegen.
Aldus op verschillende punten gehandicapt, richten
de betrokken bedrijven hun blik op de buitenlandse
markt, waaronder die van grote bouwkundige en werk-
tuigkundige installaties (krachtcentrales, haveninstal-
laties en dergelijke), waarvoor een breed productie-
programma nodig is of waarvoor men over goede toe-
leveringsbedrijven moet beschikken. Men vindt als
concurrenten ervaren buitenlandse bedrijven tegenover
zich, die de keuze hebben uit een keur van toe-
leveringsbedrijven; het Engelse contractorsysteem bij-
voorbeeld is hierop gebaseerd. Bovendien wordt – zoals
reeds werd opgemerkt – in sommige landen, hetzij
rechtstreeks, hetzij indirect, de ‘uitvoer van kapitaal-
goederen gésubsidieerd, hetgeen de concurrentiekracht
van de buitenlandse bedrijven aanzienlijk kan vergroten.
De laatste jaren heeft zich hierbij een nieuwe moei-
lijkheid gevoegd, namelijk dat het, onder druk van de
steeds toenemende concurrentie, gewoonte wordt lange
leverancierscredjeten te verstrekken. Dit maakt de
zware finncieringslast, die zonder meer reeds aan het
uitvoeren van grote projecten is verbonden, nog zwaar-
der. Daarbij vragen de afnemers in enkele gevallen wel
bankgaranties als zekerheid voor de goede en tijdige
nakoming van de verplichtingen van de uitvoerder uit
hoofde van het aannemingscontract. Bovendien zijn de
acquisitie- en inschrijvingskosten vrij hoog, terwijl in-
schrjving overigens slechts een kans ‘geeft op verwerven
‘t
24 Juni 153
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
491
san de opdracht. Een en ander gaat de financiële draag-
kracht van de meeste bedrijven verre te boven, terwijl
ons bankwezen, in afwijking van dat in enkele andere
landen, op financiering van dergelijke transacties niet is
ingesteld. Weliswaar is in 1951 de Export Financiering
Maatschappij in het leven geroepen, juist om in deze
leemte te voorzien, doch deze instellingkan onmogelijk
het financieren van alle haar voorgelegde projecten op
zich nemen.
Het is. onder de druk van deze moeilijkheden, dat de
ondernemers, die in het algemeen toch weinig tot samen-
werking geneigd werden geacht, thans, zij het nog zeer
bescheiden en aarzelend, tot coördinatie op exportgebied
gaan komen. Men kan hierbij twee types van combina-
ties onderscheiden, namelijk:
de combinatie van bedrijven, die hoofdzakelijk de-
zelfde producten vervaardigen;
de combinatie van bedrijven, die verschillende pro-
ducten vervaardigen.
Het eerste type is er op gericht de acquisitie te coör-
dineren, zodat met relatief minder kosten grotere resul-
taten kunnen worden bereikt. Deze vorm van samen-
werking kan voorzien in de commerciële tekortkomingen
van vele bedrijven. Indien het centrale bureau daarop is
ingesteld kan de combinatie tevens voorzien in de con-
structieve tekortkomingen van de leden door naast de
acquisitie ook de ontwerpen en calculaties voor de groep
uit te voeren. De activiteit blijft evenwel beperkt tot een
vrij bescheiden terrein, daar men slechts een beperkt
gezamenlijk p,rodictieprogramma heeft. Met name voor
de uitvoering van de bovenbedoelde samengestelde pro-
jecten biedt dit type geen oplossing. Weliswaar zou men
dergelijke projecten kunnen aannemen en daarvan ge-
deelten onderaanbesteden, doch dit is in zoverre onaan-
trekkelijk, dat de inschrijvingskosten, de risico’s en
de verantwoording, alleen op de hoofdaannemer drukken
en in het geheel niet op de onderaannemers. Dienten-
gevolge ontstaat voor de hoofdaannemer licht een wan-
verhouding tussen risico en rentabiliteit. De voordelen
van dit type lijken ons dan ook voornamelijk gelegen in
de doeltreffender acquisitie door een beter verkoop-
apparaat, dat aanzienlijke kosten kan rechtvaardigen
en het doorgeven van de’opdrachten aan de daarvoor in
aanmerking komende leden.
Het tweede type heeft dezelfde voordelen als het eerste
en bestrijkt daarbij een veel breder terrein, zodat men
op de grote projecten zou. kunnen inschrijven, zonder
rechtstreeks op onderaannemers aangewezen te zijn,
daar men een project in zijn geheel in de combinatie kan
inbrengen en voor gemeenschappelijke rekening uitvoeren.
Hiermede zij niet gezegd, dat er ten aanzien van deze
figuur geen moeilijkheden zouden bestaan. Eén daarvan
is zonder twijfel het mandaat dat men het centrale bu-
reau en zijn vertegenwoordigers geeft bij inschrijvingen
voor gemeenschappelijke rekening. Het cenale bureau
moet een volkomen inzicht hebben in de opbouw van
het inschrjvingsbedrag en de reserves, die daarin nog
kunnen schuilen; de vertegenwoordigers moeten een
zekere mate van vrijheid hebben bij de onderhandelingen
en met hun inzicht in de structuur van de berekening
van het inschrjvingsbedrag eventuele concessies kunnen
doen om niet onmiddellijk door onderbiedingente worden
uitgeschakeld. Een dergelijk mandaat zal moeilijk te
formuleren zijn en ver9nderstelt een groot vertrouwen
tussen de samenwerkende bedrijven onderling en tussen
de combinatie en haar leden. Dat zulk een vertrouwen
slechts moeizaam tot stand zal komen spreekt wel van-
zelf. In vele gevallen zal de activiteit van de combinatie
wel beperkt blijven tot dezelfde soort van acquisitie
als bij het eerste type, zij het op een breder terrein, waarbij
zij slechts opdrachten doorgeeft aah de afzonderlijke
bedrijven. Dé practische resultaten van combinaties,
die men onder dit type zou kunnen rangschikken, wijzen
dit ook uit.
Wat de financiering betreft is de vorming van een
exportcombinatie als zodanig geen oplossing. De com-
binatie heeft geen kapitaal en kan dus niet financieren,
terwijl zij als debifrice allerminst de voorkeur verdient
boven een willekeurig bedrijf. De samenwerking, die aan
de combinatie ten grondslag ligt, kan evenwel de finan-
cieringslast voor het gezamenlijk uitvoeren van grote
projecten voor de samenwerkende bedrijven wel drage-
lijker maken, in zoverre de investeringen in onderhanden
werk en debiteuren verdeeld worden over de bedrijven
die de opdracht uitvoeren, pro rato van hun aandeel in
de opdracht. . .
Zelfs zou men – dit punt lijkt ons overigens slechts van
academische betekenis – kunnen veronderstellen, dat
de leden met tijdelijk overtollige middelen, deze middelen
ter beschikking stellen van leden, die door het aannemen
van een opdracht tijdelijk in liquiditeitsmoeilijkheden
verkeren. Voor de groep ligt de diversiteitsfactor nu een-
maal gunstiger dan voôr elk van de leden.
Men steile zich hiervan evenwel niet veel voor; een
dergelijke mate van samenwerking is zeker nog niet be-
reikt en het is te betwijfelen of die bereikbaar is. Boven-
dien is de groep voor het bereiken van een voldoende
gelijkmatigheid in de kapitaalbehoefte in de regel te
klein, terwijl men nog moet aannemen dat, gezien het
feit, dat alle leden wel min of meer gelijk het conjunc-
tuurbeloop zullen ondergaan, de kapitaalbehoeften en
-overschotten zich voor de meeste leden op dezelfde
momenten zullen voordoen.
De gedachte is wel eens uitgesproken, de export-
combinatie te koppelen aan een financieringsinstituut,
waardoor men de exportfinanciering tevens in eigen hand
houdt. Een dérgelijke figuur lijkt ons ongewenst, terwijl
wij bovendien betwijfelen of daardoor het gesteWe doel
met
papier geïsoleerde
kabels
voor zwakstroom en sterkstroom
Ik
koperdraad en koperdraadkabel
kabelgarnituren. vuimassa en olie
ABELFABRIEK
DELFT
492
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
24 Juni 1953
– lagere financieringskosten – wordt bereikt. Onge-
wenst, omdat dit weer een specialisatie van de finân-
cieringsfunctie zou betekenen, waarvoor ook op ander
gebied, naar onze mening geheel ten onrechte, de laatste
tijd steeds meer stemmen opgaan. Juist een functie als
de financiering moet, met het oog op de daaraan ver-
bonden risico’s, een goede spreiding kunnen verwezen-
lijken, waarvoor in geval van specialisatie de mogelijk-
heden niet zijn gegeven. Wij betwijfelen, of de finan-
cieringskosten door een dergelijke figuur lager zullen
worden, omdat de hoogte van de kosten bij de tegenwoor-
dige Organisatie naar onze mening in genen dele het ge-
volg is van een niet doeltreffende werkwijze of excessieve
winsten van de bestaande financieringsinstituten. Ver-
wijzing naar lagere ,,kosten” in het buitenland is hier
geen afdoende tegenargument; zeer waarschijnlijk is
het köstenbeeld in’ enkele landen vertekend door recht-
streekse of indirecte subsidies, terwijl ook verschillen
in hetgeen verzekerd wordt (in Nederland worden vaak
veel meer risico’s gedekt dan in het buitenland) de ver-
gelijking bemoeilijken.
Hoe dan ook, het verschijnsel van de samenwerking
is verheugend. Is de exportcombinatie dan geendeus ex
machina voor alle moeilijkheden, die de metaalindustrie
bij de uitvoer ondervindt, zij voorziet toch in een grote
behefte en het zal zeker de moeite waard zijn de ont-
wikkeling te volgen. In deze ontwikkeling schuilt naar
onze mening één groot gevaar, namelijk dat een te groot
aantal combinaties zou kunnen worden gevormd. Het
komt ons voor, dat de zaak van de uitvoer van kapitaal-
goederen weinig gediend, zal zijn met vorming van een
groot aantal combinaties in de plaats van een groot
aan tal individuele ondernemingen.
‘s-Gcavnhsg ei
Drs A. G. TER }IENNEPE.
Vervoersvraagstukken in
Zuidelijk
Afrika
Een van de grootste problemen in het ontwikkelings-
proces van Afrika ten Zuiden van de Sahara was en is
nog steeds het vervoer. Vormde Noord-Afrika reeds van
oude tijden af een onderdeel van opeenvolgende Mid-
dellandse-Zee-culturen, een doordringen van deze be-
schavingen naar Zuidelijk Afrika werd steeds afdoende,
verhinderd door de onmetelijke Sahara.
An het einde van de Middeleeuwen slaagden koopman-
avonturiers er in om het Zuidelijke Afrikaanse continent
via de zeeweg te bereiken, maar ook zij kwamen voorals-
nog niet in contact met het innerlijk van Afrika. Het
duurde namelijk tot in de 19e eeuw voordat de ,,frontier”
van de kleine en verspreide kustnederzettingen zich land-
inwaarts ging bewegen. Tot die tijd vormden de rots-
barrières, de grotendeels onbevaarbare rivieren, de
woestijnen aan de Westkust en de malaria aan de Oost-
kust een natuurlijke hindernis op de wg naar het hart
van Afrika.
De Voortrekkers.
De penetratie en exploitatie van Zuidelijk Afrika is
daadwerkelijk eerst begonnen toen omstreeks 1840 een
aantal bewoners van de Kaapkolonie zich aan het aldaar
heersende gezag wenste te onttrekken. Met hun osse-
wagens trokken deze ,,Voortrekkers naar het Noorden
het binnenland in, alle mogelijke gevaren trotserend en
overwinnend in hun zucht naar vrijheid. Zij werden ge-
volgd door handelaren en, omstreeks 1870, door een
leger van delvers, toen diamanten bij Kimberley ontdekt
werden. Hiermede werd de grondslag gelegd voor de
stormachtige ontwikkeling van Zuidelijk Afrika, welker
verloop ten zeerste gestimuleerd werd door de volgorde
waarin de verschillende mineralen ontdekt werden.
Een tiental jaren na de diamantvondsten werden na-
melijk de goudafzettingen aan de Witwatersrand ontdekt.
Het goud lag hier echter niet zo maar voor het oprapen
en een behoorlijke goudwinning kon slechts door om-
vangrijke en kapitaalkrachtige bedrijven worden verricht.
Daarom was het zo belangrijk, dat enorme bedragen in
de diamantdelverij verdiend werden, want zij leverden
een groot deel van het beginkapitaal van de goudmijnen;’
En vervolgens vormden de grote winsten uit het diamant-
en goudmijribedrijf tezamen één van de belangrijkste
bronnen, waaruit John Cecil Rhodes putte om zijn
expansie naar het Noorden te financieren.
John Cccii Rhodes.
Thans, in het jaar waarin de lOOste geboortedag van
Rhodes in het naar hem genoemde Rhodesië op grootse
wijze wordt herdacht, moet worden erkend hoe juist zijn
visies waren. Transport kwam in zijn plannen op de
eerste plaats en een van zijn idealen was om een spoor.-
wegverbinding tussen Kaapstad en Cairo tot stand te.
brengen. Deze grootse conceptie berustte echter niet
uitsluitend op economische gronden en het is dan ook
onwaarschijnlijk, dat deze lijn, waaraan de bovenste
5.000 mijl nog ontbreken, ooit afgemaakt zal worden.
Temeer omdat de laatste 25 jaar de auto en het vliegtuig
een stadium hebben bereikt, dat zij een belangrijke plaats
in het verkeerssysteem
.
zijn gaan innemen en in veel
gevallen een meer economische vervoersmogelij kheid
bieden dan de-spoorweg.
In Rhodes’ tijd leverde de spoorweg vrijwel de enige
vervoersmogeljkheid in Afrika en was daarom bestemd
Öm de hoeksteen van de Afrikaanse economie te worden,
ondanks het feit dat aanvankelijk meestal niet voldoende
vracht beschikbaar was. Omstreeks 1900 was-de spoor
–
weg van Kaapstad naar het Noorden reeds via Kimberley
tot Bulawayo in het huidige Zuid-Rhodesië doorgedron-
gen. Zo werden tevens vanuit het beperkte aantal havens,
dat Zuidelijk Afrika rijk is, spoorweglijnen het binnen-
land ingestoten, aldus hun bezitters tevens een soort
bezitsrecht op het doorsneden gebied verschaffend.
1900 – heden.
De grootste toeneming van het Afrikaanse spoorweg-
net vond plaats tussen 1900 en 1930, in welke periode
de baanlengte toenam van 4.000 tot 40.000
mijl
en welke
ontwikkeling vooral gestimuleerd werd door de ontdek-
king van een groot aantal waardevolle mineralen in het
binnenland van Afrika. -Men schat dat in deze periode
ongeveer één derde van de totale buitenlandse investerin-
gen aan spoorwegontwikkeling werd besteed.
De belangrijkste mijnbouwproducten, die thans in Zui-
delijk Afrika gewonnen worden, zijn diamanten, koper en
kobalt in de Belgische Congo, koper, lood en zink in
Noord-Rhodesië, asbest, goud, chroom en steenkool in
Zuid-Rhodesië, goud, diamanten, chroom, mangaan,
asbest, ijzer en steenkool in de Unie van Zuid-Afrika en
ten slotte koper, lood, ziiik en diamanten in Zuid-West
Afrika.
24 Juni
1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
493
A074E5T\AFRH(A
S
.
FRANS..
SGERIA
EqUAT
1
10
(
K
.
:AFRIA
•..
.ETHIOPIE.
U4.:
KENJA
_t1
•J
BLU\CHE
,/r
%
CØNO
.
f.
–
N..t$F
…..
r
TA Nr4.
?.1t:wr
1,
io
1….
t’
oogD
op..
•.
ZC
t
£’
:
UNIE
AF
R.
:
Mrqe
•
x
,AFR
KA
0t
.
ELi5Qi,
V66r de tweede wereldoorlog was de vervoerscapaci-
teit van het Afrikaanse spoorwegapparaat belangrijk
groter dan de vraag naar vervoer. Gedurende en na de
oorlog is Zuidelijk Afrika echter in zulk een snelle mate
ontwikkeld, dat de vervoerscapaciteit onvoldoende werd
om in alle behoeften te voorzien, hetgeei leidde tot
ernstige stremmingen v’an spoorwegen en havens.
Het fundamentele belang van de uitbreiding van het
vervoersapparaat wordt dan ook beklemtoond in de
ontwikkelingsplannen, welke dooçde regeringen van de
verschillende gebieden in Zuidelijk Afrika zijn opgesteld.
In het geval van de Belgische Congo is meer dan 50 pCt
van de totale geplande uitgaven voor vervoersvoorzienin-
gen bestemd, terwijl in de plannen voor de Britse ge-
bieden ‘ongeveer
25
pCt voor dit doel is uitgetrokken.
Deze plannen, welker realisering in totaal meer dan
1 milliard dollar vergt, bestrjken in hoofdzaak propo-
sities ten algemenen behoeve, die door een regerings-
instantie uitgevoerd moeten worden. Aan de plannen
ligt ten grondslag de gedachte, dat het-particuliere
initiatief hierdoor aangemoedigd zal worden om kapitaal
te verschaffen voor mijnwezen, industrie en landbouw.
Ontwikkelingsprojecten.
Ten slotte zullen we de inhoud van de verschillende
plannen bezien. We beperken ons daarbij tot Afrika ten
Zuiden van de aequator, welk gebied als een samen-
hangende vervoerseenheid moet worden beschouwd. Be-
ziet men bijgaande kaart, dan valt direct op hoeveel
hieraan nog ontbreekt. Voornamelijk is dit een gevolg
van het feit, dat in Afrika de afstanden zo groot zijn en
de bevolkingsdichtheid zo gering is, terwijl politieke
barrières ook niet vreemd zijn aan deze toestand. En zelfs
in de gevallen waar er wèl samenhang tussen de spoor-
wegsystemen van twee verschillende gebieden bestaat,
wordt samenwerking dikwijls belemmerd door douane-
rechten en speciale spoorwegtarieven, die handel en
verkeer van beide gebieden moeten besôhermen.
Ondanks de oprichting in 1949 van de ,,International
Transport Organization for Africa South.of the Sahara”
is hieraan nog weinig verbeterd. Weliswaar werd er op
zuiver technisch gebied internationale overeenstemming
bereikt, maar de oplossing van de economische vraag-
stukken wil nog niet erg vlotten.
Het vervoer van de producten van het Centraal-
afrikaanse mij ngebied naar de kust moet langs de kortste
en voordeligste weg plaatsvinden en in de meeste ge-
vallen zal deze weg ,,vreemd” gebied moeten doorkruisen.
Samenwerking is daarom een eerste vereiste om de kosten
van het vervoer niet hoger te doen zijn dan noodzakelijk
is. Zuid-Rhodesië heeft echter slechts één regelrechte
verbinding met de Oostkust, namelijk naar de havenstad
Beira. De constructie is nu evenwel begonnen aan een
700 km lange spoorbaan, welke Rhodesië zal verbinden
met de havenstad Lorenzo Marquez.
Als dit project voltooid is, zal de Rhodesië Spoorweg
Mij de 250 km lange verbinding tussen Kafoe en Sinoia
tot stand brengen, waardoor de afstand tussen het mijn-
gebied van Noord-Rhodesië en Beira met 1.000 km
wordt bekort.
Zoals de kaart laat zien, bestaat er één transcontinen-
tale verbinding, namelijk van Benguela aan de Westkust
naar Beira aan de Oostkust. Men is thans begonnen met
de aanleg van een 444 km lange lijn tussen Kamina en
Kabalo in de Belgische Congo, waardoor een tweede
kist-tot-kustverbinding, van Lobito Baai aan de Atlan-
tische Oceaan naar Dar-es-Salam aan de Indische Oceaan,
tot stand zal komen. Behalve de economische betekenis
is ook de strategische waarde van deze verbindingen
zeer belangrijk.
De financiële problemen, verbonden aan de uitvoering
van deze werkeu, worden belangrijk verlicht door de
494
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
24 Juni
1953
steun, welke van E.C.A., M.S.A. en International Bank
for Reconstruction and Development wordt ontvangen.
Hierbij hebben de Amerikanen steeds de nadruk gelegd
op dewenseljkheid om bij de uitbouw van het Afrikaanse
transportapparaat steeds zoveel mogelijk op inter
–
regionale basis samen te werken.
Een tweede voorwaarde, waaraan moet worden vol-
daan, wil het vervoersapparaat van Zuidelijk Afrika tot
een efficiënt geheel uitgroeien, is, dat naast de spoorweg
ook de andere verkeersmiddelen gelegenheid krijgen om
hun specifieke functie uit te oefenen. Afgezien van het
watervervoer, dat alleen op gedeelten van de Congo en
de Zambesi, in veel gevallen alleen gedurende een ge-
deelte van het jaar, plaats kan vinden en eveneens afge-
zien van het luchtvervoer, dat voorlopig nog beperkt
zal blijven tot personen en hoogwaardige goederen, ligt
er vooral voor de auto een belangrijke taak in Afrika.
In een groot aantal gevallen zal de ontwikkeling van
nieuwe gebieden het best kunnen aanvangen met de
instelling van wegvervoer, totdat misschien in de toe-
komst spoorwegaanleg economisch verantwoord is.
In bovengenoemde plannen zijn dan ook aanzienlijke
bedragen uitgetrokken om het, met uitzondering van
Zuid-Afrika, nog weinig ontwikkelde wegenstelsel uit te
bouwen en te verbeteren.
Zo daagt er zeker licht in het vervoersprobleem, waar-
mee Zuidelijk Afrika te kampen heeft, en er mag worden
verwacht, dat in de nabije toekomst het vervoer niet meer
als rem zal werken, maar integendeel de ontwikkeling
van het land en zijn bevolking in grote mate zal stimu-
leren.
Pretoria.
Drs C. vERBURGI-{.
INTERNATIONALË NOTITIES
De levensomstandigheden in India
Over de toestand en de behoefte aan ontwikkeling van
de Aziatische landen dienen wij op het ogenblik veel na
te denken. Voor een der belangrijkste en belangwekkend-
ste dezer landen, India, is kort geleden een begin gemaakt
met het publiceren van een hoogst nuttige reeks gegevens.
Deze worden ontleend aan een der grootste statistische
enquêtes, die de laatste tijd zijn gehouden; tevens een
der best voorbereide en doordachte. India telt namelijk
onder zijn statistici zeer bekwame mannen, van wie in
dit verband in de eerste plaats genoemd moet worden
Prof. P. C. Mahalanobis, de leider van het ,,Indian Sta-
tistical Institute”. Prof. Mahalanobis was reeds lang in
vakkringen een bekende Jiguur, getuige zijn vice-presi-
dentschap van het ,,International. Statistical Institute”.
Op het gebied van de steekproeftheorie is hij een geleerde
met een wereldnaam. De Regering van India heeft hem,
kort na de vrjwording van dit land, de opdracht verstrekt
een zeer uitgebreid onderzoek in te stellen naar de
levensomstandigheden en de productie van het platte
–
land, hetgeen, zoals men weet, meer dan
3/4
van de grote
bevolking van India herbergt. Dit onderzoek, dat voor
een belangrijk gedeelte in
1950
en 1951 heeft plaats ge-
vonden, trok reeds sterk de aandacht van het Internatio-
nale Statistische Congres, dat December 1951 in India
plaatsvond. Alle deelnemers.aan dit congres hadden toen
de gelegenheid zich op de hoogte te stellen van de zorg-
vuldige wijze, waarop de steekproef was genomen, een
arbeidswijze die hun ook in details in een paar dorpen
van India werd vertoond. Thans is een rapport over de
resultaten van dit hoogst belangrijke. onderzoek ver-
schenen onder de titel ,,The National Sample Survey,
General Report No. 1 on the First Round: October
1950-March 1951″.
Zoals men begrijpen zal, verdient dit rapport om twee
redenen de aandacht. In de eerste plaats wel wegens de
inhoud, d.w.z. de gegevens omtrent het leven van het
Indische volk in de dorpen. In de tweede plaats zeker
ook om de statistische vraagstukken, die er in behandeld
worden, d.w.z. de kwestie van betrouwbaarheid e.d. In
dit artikel zal alleen op de eerste zijde van de zaak inge-
gaan worden. Als motto boven mijn beschouwing zou
ik het bekende woord van Prof. Gonggrjp kunnen kiezen,
dat hij niet moede wördt onder de aandacht te brengen
van de nieuwe studenten, die hij over het Oosten, zij het
dan wel in het bijzonder over Indonesië, heeft voor te
lichten. Dat woord toch geldt in versterkte mate voor
India en het luidt mutatis mutandis: India is zeer arm.
Op geen betere wijze laat zich dit illustreren dan door
de nuchtere cijfers van dit rapport. De totale uitgaven
voor consumptieve doeleinden zijn gemiddeld per persoon
in de dorpen Rs 220. Dit isnaar de wisselkoers ongeveer
f 180 en vermoedelijk naar de koopkracht niet zo verba-
zend veel meer. Hiermee bedoel ik dat het naar koop-
kracht vermoedelijk (niemand kan dat op dit moment
precies zeggen) toch niet boven de f300 zal uitgaan. De
gemiddelde gezinsgrootte is vijf personen, waaruit men
zich dan kan voorstellen vvat het gezinsbudget op zijn
allerhoogst uitmaakt. Een paar cijfers mogen dit nader
illustreren. De totale uitgaven voor voeding zijn Rs 146
per persoon. Dit is ongeveer 2/3 van de totale uitgaven.
Voor statistici is het een bekend feit, hoe hoger dit per-
centage is, des te armer de bevolking. Percentages van
65 â 70 pCt, zoals wij hier vinden, kwamen in ons land
slechts in de donkerste tijden van de 19e eeuw, voor. Na-
tuurlijk moet men met dit cijfer oppassen, omdat er om-
standigheden zijn die, vooral wat betreft het klimaat,
bepaalde uitgaven in India overbodig maken, die dat
zeker niet in onze streken zijn. Doch het houdt in elk geval
in, dat voor alle overige uitgaven niet meer dan 1/3 over
–
blijft. Voor kleding wordt per persoon per jaar Rs 22
uitgegeven, voor medische verzorging Rs 2,80. Voor huur
en belastingen tezamen Rs
1,25,
Dit laatste is nog minder
dan men op grond van de eigen aanschouwing van de
,,woningen” zou hebben verwacht. Dat de uitgaven voor
nieuwshladen en periodieken niet meer dan Rs 0,1 be-
dragen is minder tragisch, omdat het overgrote deel van
deze mensen nu eenmaal niet kan lezen, doch tekenend is
het natuurlijk wel. Wil men ook nog cijfers in natura,
dan is het interessant te vermelden dat een gezin van
5
personen twee liter melk verbruikt per. . . . maand.
Zoals gezegd, is door de leiding van het onderzoek met
grote zorgvuldigheid te werk gegaan, welke zich o.a.
hierin uit, dat voor een product, waarvan men het ver-
bruik ook op andere wijze kan vaststellen, deze contrôle
is gemaakt. Dit product is zout en het blijkt dat de resul-
taten van de ,,sample survey” nauwkeurig overeenstem-
men met hetgeen langs andere weg bekend is. Uit de
eerste leidt men af dat het totale verbruik van zout 2,43
mln ton bedraagt, terwijl langs de weg van productie, in-
en uitvoer het cijfer van 2,45 mln ton wordt bereikt.
De overeenstemming is veel geringer vöor de cijfers
betreffende het verbruik van voedingsgranen. Het onder-
zoek concludeert hier, dat uit de survey volgt, dat het
verbruik 25 â 30 pCt hoger ligt dan men tot nog toe heeft
gedacht.
Zoals gezegd wordt ook een aantal gegevens geleverd
omtrent het bedrijf van de onderzochte, ongeveer 5.000,
24 Juni 1953:
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
495
gezinnen. Men vindt er gegevens omtrent de waarde van
de voortgebrachte akkerbouwproducten en veeteeltpro-
ducten, bepaalde gegevens omtrent de kosten van onder-
houd van grond en werktuigen, verbruikte materialen,
kosten van landarbeid en nog ettelijke andere. Het is de
bedoeling dat op al deze gegevens nog nader wordt terug-
gekomen in verdere studies en de gegevens mogen daarom
slechts worden gesignaleerd. ‘Zij zullen ongetwijfeld van
grote betekenis blijken te zijn voor vergelijkende onder-
zoekingen omtrent de bedrijfsvoering van de landbouw
in de verschillende landen en vormen een, naar het mij
toeschijnt, zeer waardevolle aansluiting op de gegevens
van Prof. Buck voor China. Ik moet het aan meer be-
voegden overlaten, uit deze gegevens conclusies te trekken.
Het is echter wel zeker, dat met deze gegevens in de
hand, belangrijke berekeningen als die voor het nationale
inkomen en de nationale besparingen, welke voor de
ontwikkeling van India een bijzondere waarde hebben,
kunnen worden verbeterd en daardoor de grondslagen
van de economische politiek kunnen worden gepreciseerd.
‘s-Gravenhage.
J. T.
BOEKBESPREKING
Dr A. M. F. Smulders,
Inkomensverdeling en werkgele-
genheid. H. E. Stenfert Kroese N.V., Leiden 1952,
174 blz.,
f9,75.
De problematiek van de inkomensverdeling, op zich-
zelf reeds fascinerend, is meer dan Ooit actueel. Allerwegen
hoort men, naar aanleiding van de recente inkomens-
verschuivingen, klachten: de ondernemingen worden
uitgehold, de middengroepen verkeren in nood, voor de
arbeiders is de scholingsprikkel teloor gegaan, de huis-
en landeigenaren kunnen hun bezittingen niet meer
onderhouden, het sparen wordt belemmerd; kortom, de
economie des lands wordt door de verschuivingen, ge-
woonlijk als ,,de nivellering” aangeduid, ondermijnd.
Deze zienswijzen, die hier en daar kernen van juistheid
bevatten, worden in de politieke discussie gemakkelijk
buiten proportie opgeblazen. Men kan van een weinig
zeep een emmer schuim maken. Bovendien is bij geen
ander- onderwerp zozeer het gevaar aanwezig, dat het
eigenbelang het oordeel vertroebelt. Het is daarom steeds
toe te juichen, wanneer zwartgalligheid, geborneerd
eigenbelang en politieke oogmerken een tegenwicht
vinden in koele analyse. Wie er in dezen naar streeft,
substantie van schuim te onderscheiden, zal geboeid de
Tilburgse dissertatie van Dr Smulders aanvatten, die blij-
kens titel, ondertitel (,,een onderzoek naar de recente
verschuivingen in de inkomensverdeling en naar de be-
tekenis van deze verschuivingen
y
oor de realisering van
de belangrijkste doelstellingen der na-oorlogse economi-
sche politiek van ons land, alsmede enige conclusies met
betrekking tot de doelmatigheid van de loon- en prijspoli-
tiek”) en probleemstelling, de hier aangegeven vraag-
stukken zou moeten bestuderen.
Wie aldus het boek ter hand neemt, wordt teleurge-
steld. Niet omdat Smulders geen wetenschappelijk betoog
nastreeft – dat doet hij wel – doch omdat hij de econo-
mische functies der verschillende inkômens niet heeft
bekeken. De bovengenoemde eventuele schadelijke kanten
van de inkomensverschuiving voor het economisch leven
worden niet behandeld, zelfs nauwelijks aangeroerd. De
schrijver bepaalt zich tot een enkel facet van het probleem,
namelijk de invloed van wijzigingen in het loonniveau.
Voorwaar een belangrijk vraagstuk, maar veel beperkter
dan dat van de invloed van de inkomensverdeling.
De schrijver laat, na een korte beschrijving van de
economische-en sociale politiek na de oorlog, zien in hoe-
verre het reële loon en de loonquote in Nederland hoger
liggen dan voor de oorlog; dit blijkt in aanzienlijke mate
het geval te zijn. De descriptieve uiteenzetting van de
ontwikkeling dezer grootheden is duidelijk, overzichtelijk
en consciëntieus. Er wordt een statistisch verband aange-
toond tussen de relatief hoge na-oorlogse loonquote en
de relatief hoge waarde van de constante van Pareto.
De auteur geeft voorts indexcijfers omtrent het reële
inkomen van arbeiders van onderscheidene scholings-
graad, en met verschillende gezinsgrootten. /
Welke betekenis hecht Smulders nu aan deze cijfërs?
Hij wijst er in de eerste plaats op, dat na de oorlog een
loon- (en consumptie)niveau is opgetreden, dat, gegeven
de stand van de arbeidsproductiviteit, te hoog .was in
die zin, dat de nationale bestedingen de nationale middelen
overschreden en derhalve een betalingsbalanstekort ont-
stond. Dit is juist, al mag men niet alleen het loonniveau
hiervoor aansprakelijk stellen; de algemene infiatoire
situatie leidde eveneens tot ,,te hoge” bestedingen bij de
niet-loontrekkers. – De gedachten van Smulders gaan in
de richting van een toerekening van het toenmalige beta-
lingsbalanstekort aan de inkomensverschuiving. Deze toe-
rekening blijft een wat hachelijke zaak, ook al toont men
aan, dat reëel loon en loonquote hoger liggen dan vodr
‘de oorlog..
In de tweede plaats stelt de schrijver in een duidelijk
betoog, dat te hoge lonen nadelig werken op de werkge-
legenheid en – doordat het looninkomen vrijwel geheel
consumptief wordt besteed – op het consumptieniveau
en de betalingsbalans. Het loonniveau kan niet steeds
een vooropgezette grootheid voor de economische politiek
zijn; het is veelal een resultante. Het forceren van het
loonniveau is schadelijk. Deze constateringen zijn onbe-
twistbaar juist. Zij worden algemeen onderschfeven.
Tinbergens bekende artikel
1)
van 1950, door Smulders
aangehiiald, geeft de effecten van loonsverhogingen
quantitatief weer. Men mag wel stellen – en in ieder geval
geldt het sinds genoemde publicatie – dat een ieder die
met deze vraagstukken te maken heeft, en met name de
vakbeweging, van de betekenis dezer samenhangen is
doordrongen. Het doet daarom wat vreemd aan, wanneer
Smulders bij voortduring suggereert dat het andefs is;
tegenover de kortzichtige voörstanders van onverant-
woorde loonsverhoging werpt hij zich op als de eenling,
die lange-termijntendenties en diepere economische waar-
heden voor ogen houdt. Hij gaat daarbij zover, het ,,op-
heffen van een waarschuwende vinger” tegenwoordig
,,zelfs geen ongevaarlijke taak”
2)
te achten, en de lezer
vraagt zich dan af, welke merkwaardige vrees deze uit-
spraak in de pen heeft gegeven.
Kan men zich overigens grotendeels verenigen met de
strekking van het theoretische betoog, anders staat het
met schrijvers waarderingsoordelen. Smulders riieent, dat
de laatste stadia der loon- en prjspolitiek (waarmede de
verschillende loonronden zomede de consumptiebeper-
king van Maart 1951 zijn bedoeld) ,,te weinig doelmatig
waren ingesteld op de realisering van een sluitende be-
talingsbalans èn een blijvend hoge werkgelegenheid”
3).
Deze opvatting geeft de teneur van zijn boek weer. Zij is
aanvechtbaar. Overdreven optimisme zou misplaatst zijn;
‘)
,,De
betekenis van de loonpolitiek voor de werkgelegenheid”, De Economist,
Jaargang 98, no 3. ‘) Bis. 162.
‘) Blz. 160.
496
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
24Juni1953
maar men kan toch nau,welijks volhouden dat de Neder-
landse loon- en prjsstructuur in de afgelopen jaren op
onverantwoorde wijze. naar boven is doorgeschoten. Het
zij toegegeven, dat Smulders zijn beschouwingen meer
dan een jaar geleden schreef, en dat toen juist een defla-
toire ontwikkeling inzette, die de werkloosheid sterk deed
oplopen. Uw recensent heeft in zekere zin gemakkelijk
praten; de dissertatie werd hèm toegezonden in Mei
1953, toen de naweeën van Korea waren uitgewerkt. Maar
had men van een schrijver, die bij herhaling wijst op zijn
voorkeur voor het denken op lange termijn, en anderen
in gebreke stelt wegens hun kortzichtigheid, niet mogen
verwachten dat zijn visie op de structuur onzer volksj’iuis-
houding onvertroebeld bleef, door een kortstondige
stoornis in het economisch leven?
Al met al is dit boek niet zonder verdienste. Het geeft
goed documentatiemateriaal. Het wijst op fundamentele
sameningen tussen het loonniveau en andere groot-
heden en het doet dat op duidelijke wijze; terecht wordt
op voorzichtigheid ten aanzien van het loonniveau aan-
gedrongen. Het boek behandelt echter een veel beperkter
gebied dan de probleemstelling aangeeft, en het wordt
voorts ontsierd doordat het op enigszins pompeuze wijze
algemeen bekende waarheden als baanbrekende ideeën
voorstelt, en doordat het overdreven pessimistisch is met
betrekking tot de resultaten van onze loon- en prijs-
politiek.
‘s-Gravenhage.
J.
PEN. –
GELD- EN KAP AALMARKT
De geidmarkt.
Gedurende de verslagweek werden twee belangrijke
verdere stappen gezet op het terreiti van de door de mone-
taire autoriteiten gevoerde actieve geldmarktpolitiek. In
de eerste plaats werd de afgifte van schatkistbiljetten door
het Ministerie van Financiën met ingang van 15 Juni
‘stopgezet. Daar dit Ministerie per 27 April het afgifte-
systeem reeds voor promessen had verlaten, wordt alle
schatkistpapier thans alleen nog bij inschrijvingen (waar-
van de eerstvolgende tegen medio Juli is aangekondigd)
door het Rijk verkocht.
In de tweede plaats werd bekend, dat De Nederlandsche
Bank uit haar schatkistpapierportefeuille van f 300 mln
bereid was
5
jaarsbijetten te ,verkopen, echter niet,
zoals bij dergelijke gelegenheden tot dusverre steeds het
geval was, tegen dezelfde condities als tot nu toe bij door
het Rijk verkocht nieuw schatkistpapier golden, maar
tegen ,een lagere rente. Men meende te weten, dat, nadat
biedingen tot hogere rentepercentages waren afgewezen,
ten slotte
5
jaarsbijetten tegen prijzen, ove’teenkomend
met een rentepercentage van ‘l/ pCt (Agentsprjs tot
nu toe 2
1
/
8
pCt), door de circulatiebank werden verkocht.
Het kan verkeren, ook op de geldmarkt. Twee jaar
geleden, ten tijde van de indiening van het Wetsontwerp
Toezicht Credietwezen, hoorde men door de bestrijders
daarvan vaak spreken over de ,,ongezonde staatsfinan-
ciering” d.m.w. kort papier. Thans brengen de korte
geldgevers vrijwillig zoveel geld naar de Staat, dat deze
daaruit argumenten kon putten
%
om tot renteverlaging
en mondjesmaat beschikbaar stellen van dit papier te
besluiten en er in slaagde om de geldgevers tot een over-
gang ,van het kort- in het langlopende schatkistpapier
te nopen.
Tot deze ontwikkeling droegen niet alleen de omstan-
digheden, i.c. de betalingsbalansverbetering en het kas-
overschot van het Rijk, bij. De gehele actieve geldmarkt-
politiek berustte grotendeels op het benutten van dë
monopoliepositie van het Rijk op de geldmarkt. Dat
hierbij de ‘psychologische factor ziet werd verwaarloosd,
blijkt wel uit het feit, dat hfboekingen van de boekvorde-
ring van De Nederlandsche Bank op de Staat op het credit-
saldo van het Rijk bij deze instelling thans achterwege
bleven, waardoor laatstgenoemd creditsaldo hoog bleef
en de indruk werd versterkt, dat het Rijk geen geld
nodig had.
De kapitaalmarkt.
Het bericht, dat in het kader van’ de voorgestelde
belastingherzieningen de zgn. speculatiewinstbelastirig
reeds met ingang van 1953 zal vervallen, werd ter beurze
met voldoening ontvangen. Wellicht dat deze afschaffing
(indien aanvaard) om psychologische redenen zal leiden
tot enige vergroting van de omvang der transacties,
hetgeen door daarbij belanghebbenden uiteraard niet zal
worden betreurd. Voor het koesteren van de verwachting
van verdere belangrijke consequenties schijnt echter wei-
nig grond te zijn. Misschien kan het afschaffen van over-
heidsmaatregelen als speculatiewinstbelasting en dividend-
beperking meer ogen openen voor de in vele gevallen
ongunstige behandeling van de aandelenbeleggers van
de zijde der ondernemingen. Zo blijkt uit thans door de
S.-.R. gepubliceerde gegevens, dat in 116 uit 144 door
het Ministerie van Financiën nagegane gevallen, het in
1951 uitgekeerde dividend
beneden
het door de dividend-
stop toegestane maximum bleef. De aandeelhouders van
de betreffende naamloze vennootschappen, waarvan de
aandelen ter beurze worden genoteerd, zullen hiervan in
vele gevallen onkundig zijn, omdat de fiscale balansen
voor hen geheim worden gehouden.
12 Juni 1953 19 Juni 1953
Aand. indexoijfers.
Algemeen
……………………………
148,0
149,7
Industrie
…………………. …………..
206,4
208,1
Scheepvaart
…………………. . …….
160,1
160,7
Banken
…………………………………
135,9
137,2
Indon. aand .
…………………………
51,1
52,2
Aandelen.
A.K.0.
…………………………………
1634
165
Philips
…………………………………
157%
‘
162
1
/
z
Unilever
………………………………
192%
198
H
.A.L.
…………………………………
131’f 133%
Amsterd.
Rubber
…………………
96%
90%exdiv.
H
.V.A.
……….
………………………..
100%
103
3
/1
Kon,
Petroleum
……………………
310%
•
317
Staatsfondsen.
2%
pCt
N.W.S
……
……………….
79%
7914
33%
PCt
1947
…. . ………………….
96%
96
5
11
3
pCt
Invest.
cert.
………………
97
15
/16
98% 3%
PCt
1951
………………………..
.
101’5/
j
‘
1011511
3
pCt Dollarlening
…………………
95
9
/
s
e
Diverse obligaties.
3
1
y2
pCt Gem. R’dam 1937 VI
101
101
3
1
/2
pCt Bataafsche Petr. ‘
1014
101%
3½ pCt Philips 1948
………………
, 101
101
1
/
8
3
1
/1
pCt WesU. Hyp. Bank
971%
98
J. C. BREZET.
-..–
-..- ——-.
24 Juni 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
497
De Belgische geld- en kapitaalmarkt
in Mei 1953
De algemene toestand van de geidmarkt.
Fundamenteel bleef de geldmarkt over de maand Mei
liquide evenals gedurende de vorige maanden. Toch
traden tijdens de afgelopen maand enkele storingen op,
waarvan het cumulatief effect op enkele dagen een aan-
zienlijke contractie van het volume der caligelden met
zich bracht. Het uitgangspunt van de eerste storing, die
van 10 Mei af tot rond het einde van de maand optrad,
lag in een wijziging door de Bankcommissie van de
interpretatie van haar dekkingsvoorschriften betreffende
de door de banken in consignatie genomen fiscale zegels.
Sinds het begin van het jaar moesten, tegenover de totale
waarde der in consignatie genomen zegels, dezelfde dek-
kingsvoorschriften in acht genomen worden als voor de
gewone deposito’s. Van 10 Mei ji. af
speelt de dekking
nog alleen voor de verkochte zegels. Het gevolg hiervan
was, dat op dat ogenblik de door de banken gevormde
dekking het opgelegde percentage overschreed. Met het
oog op de regularisatie van deze toestand lieten zij
daarom het surplus aan schatkistcertificaten gewöon
vervallen, en teerden in het vooruitzicht van deze liquidi-
teiten op hun kas- en cailgelden. Dit ging, zoals vanzelf
spreekt, met terugtrekkingen op de callgeldmarkt ge-
paard; vandaar de waargenomen verkrapping.
•
Deze
laatste uitte zich op haar beurt in een verhoging van de
rente op de markt van het private disconto: papier op
één maand werd medio Mei â 2’/
J6
pCt opgenomen,
hetzij
/16
pCt meer dan bij het begin van de maand.
Anderzijds veroorzaakte de ruimte op de geidmarkt een
nieuwe verlaging van circa
1
pCt op het niet geviseerde
commerciële papier
(31
pCt).
Een bijkomende druk op de kasmiddelen van de banken
greep plaats toen medio Mei de trimestriële stortingen
aan de R.M.Z. moesten gebeuren. Enkele dagen later,
op 20 Mei, viel de betaling aan de Schatkist van de
fiscale zegels. Beide samen beletten in grote mate de
gebruikelijke vorming van liquiditeiten met het oog op
de eerste storting op 2 Juni voor de opengestelde staats-
lening. Daarenboven bleek de vervaldag van einde Mei
betrekkelijk zwaar, hetgeen gecombineerd met de storting
op de staatslening, een sterk verhoogd beroep op de her-
discontomogelij kheden vereiste
Hoofdzakelijk de drie bovengemelde factoren: R.M.Z.
fiscale zegels en de staatslening, veroorzaakten een
lichte terugloop van de bankdeposito’s over de maand
Mei. De kredietverlening van haar kant onderging geen
grote wijzigingen in de afgelopen maand.
Anderzijds moesten de banken opnieuw met een ver-
laging van de discontovoet van de Nationale Bank op
promessen genoegen nemen. Het is de tweede verlaging
in drie maanden tijd: de eerste had plaats op
5
Maart
toen deze discontovoet van
5,5
tot 5 pCt werd terugge-
bracht; op 21 Mei werd deze verder tot
43/4
pCt verlaagd.
Een overeenstemmende verlaging van de debetrente werd
gedeeltelijk doorgevoerd.
Thans is ook de overheidskredietverlening in verband
met de waterschade (2
+
pCt rente) en de kredieten, hoofd-
zakelijk van de N.M.K.N., aan bedrijven in regressie
(3f
pCt rente) in voege getreden. Voor de banken biedt
dit sporadisch mogelijkheid tot het verlenen van avals.
Kredietverlening door de banken aan de private economie
(in millioenen franken)
Herdisconto van de
Portefeuille
Totale krediotver-
banken bij de Na-
handelspapier
lening der private
tionale Bank en de van de Nationale
banken (acceptert
parastatale
Bank
inbegrepen) instellingen
Dec. 1950
8.543
10.110
27.739
Dec. 1951
7.526
6.703
33.364
Dec. 1952
7.902
6.710
36.546
Jan. 1953
6.421
6.425
36.489
Febr. 1953
7.718
5.695
35.340
Mrt1953
7.355
6.052 ‘)
36.708
Apr. 1953
–
5.159
–
Mei 1953
–
5.744
–
‘)Cijfer van 1 April.
Volgens de laatste cijfers, waarover we beschikken,
nam de kredietverlening door de banken nog een lichte
expansie. De markt van het bankkrediet is voor het ogen-
blik trouwens zeer ruim en de concurrentie tussen de
bankén, ook inzake debetrente, is vrij scherp. In het
kader van de algemene tendentie naar lagere rentevoeten,
verlaagde trouwens ook de Nationale Maatschappij voor
Krediet aan de Nijverheid begin Mei haar rentevoet voor
kredieten op lange termijn van 6 pCt tot 5,75 pCt.
Anderzijds liet ook de grote ruimte van de kapitaalmarkt
op half lange termijn toe wissels met handelskarakter,
die echter niet herdisconteerbaar zijn bij de Nationale
Bank, gemakkelijk te plaatsen.
De toestand van de banken
Sedert onze jongste kroniek werd de globale staat van
de banken einde Maart jI. gepubliceerd, en kunnen wij
hieronder enkele vergelijkende ggevens aanvoeren.
Cijfers uit de globale staat der banken
–
(in millioenen franken)
Dec.
1951
Dec.
1952
1
Febr.
1953
Maart
1953
3.448 4.201
2.276
3.933
Callgelden
……………………….
6.860
5.448
5.274
5.281
Kredieten aan de private econ.
……….
33.364
36.546 35.342
36.708
9.498
11.483
10.290 11.900
Kasmiddelert
………………………
773
…
1.180
1.197
1.321
Handelswissels
…………………..
14.958
..
14.749
15.465
15.481
voorschotten op effecten
……………
Debiteuren
……………………
8.153
9.134
8.390 8.006
Accepten
………………………
Kredieten aan de Overheid
………….
38.951
42.408
42.67
43.388
Deposito’s
………………………
58.804
64.251
63.17!
65.266
op zicht
……………………..
53.143
57.510
55.468
57.263
op termijn
…………………….
5.661
6.741
7.703
8.003
Kasbons
……………………………
557
955
1.054
1.096
Eigen middelen
…………………..
5.629
5.770
5.794
5.861
Langs de zijde van de deposito’s blijkt de tendentie
tot toename der tegoedçn op termijnrekening verder door
te lopen. Zulks is bngetwijfeld zeer karakteristiek voor
de huidige conjunctuurstand, evenals het succes dat som-
mige banken behalen bij het uitgeven van kasbons op
drie of op vijf jaar.
De banken maken van deze vergroting van hun wer-
kingsmiddelen blijkbaar gebruik om zelf meer handels-
papier in portefeuille te houden. Waarschijnlijk bestaat
de post Handelspapier op de balans der banken echter
gedeeltelijk uit papier dat niet herdisconteerbaar is bij
de Nationale Bank. Zulks is trouwens een normaal ver-
schijnsel op een ogenblik dat de betalingen, zowel van
het binnen- als uit het buitenland, met een belangrijke
vertraging gebeuren.
De obligatiemarkt.
De belangrijke arbitrageverrichtingen, die aan de in-
tekening op de nieuwe staatslening voorafgingen hebben
een stabilisatie van de noteringen der overheidsfondsen
.498
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
24 Juni 1953
voor gevolg gehad. Normaliter immers had de daling
van de rentevoeten hier een koersverbetering moeten ver-
oorzaken. Alhoewel men verkopen waarnam in alle sec-
toren van de staatsfondsenmarkt, werd het aanbod van
effecten met korte en halfiange termijn gemakkelijk op-
geslorpt in tegenstelling met enkel langlopende staats-
fondsen waarvan de koersen dienden gesteund door
aankopen van het Rentenfonds.
Het koersverloop tijdens de maand Mei wijst op een
geringe stijging van de 4 pCt Geünificeerde Schuld en
een onveranderde koers van 88,10 der 4 pCt Bevrijdings-
lening. Anderdeels noteerde men doorgaans lagere koer-
sen bij de Schatkistcertificaten, de kasbons van parasta-
tale instellingen en de effecten op halfiange termijn uit-
gegeven door private ondernemingen. Hier kan worden
aangestipt dat juist deze rubrieken tijdens de jongste
maanden de belangrijkste koerswinst boekten zodat hier-
uit mag worden afgeleid, dat de betrokken obligaties
werden gearbitreerd op grond van de koerswinst die er
uit voortvloeide.
De leningen met lange looptijd van het Gemeente-
krediet en van de Steden met hoge rente-opbrengst, ken-
den een nieuwe vooruitgang.
Aangaande de nieuwe 41 pCt lening 1953/73 werden
vanwege de beleggers bezwaren geuit tegen de verlenging
van de looptijd, die in vergelijking met de vorige staats-
lening van einde
1952,
van 12 op 20 jaar werd gebracht.
Daarom genieten de 41 pCt Staatsleningen 1951,
1952/62 en 1952/64 tijdens de voorbije weken van .een
goede belangstelling zodat zij een verdere koerswinst
boekten. Overigens schijnt de intekening op de jongste
staatslening niet zéer vlot van de hand te gaan. Ook de
vrij scherp berekende uitgiftevoorwaarden hadden hier
schuld aan.
Rentestand op de obligatiemarkt
1)
(in pCt per einde maand)
Gemiddelde
Aug.
Juni Juni
April
Mei looptij
d
1948
1950
1951
1953 1953
Staatsobligaties
..
langlopende
4,77
4,38
4,68 4,47 4,47
Schatkistcertificaten
.
7 â 8 jaar
4,83
4,63 5,24 4,72 4,73
Kasbona steden
..
5 â 6 jaar
5,07
4,49
5,37 5,17 5,17
Kasbons parastatale
instellingen
..
ca 9 jaar
–
–
5,41
4,79
4,81
Private instellingen
.
10 â 12 j.
6,06
5,43
,
6,08 5,30
.
5,30
‘) Reële rendementen; rekening gehouden met agio en disagio
tegenover
terug
betalingsprijs.
De aandelenmarkt.
Beschouwd over de gehele maand Mei vertoonde het
koersverloop op de beurs te Brussel slechts een geringe
wijziging, zodat practisch mag gezegd worden, dat de
afgelopen maand gekenmerkt werd door een stabilisatie
van het koersverloop in zijn geheel. De factoren die de
stemming op de beurs gedrukt houden zoals deze in onze
vorige kronieken werden aangehaald, blijven ook’thans
nog van kracht – behalve de gebeurtenissen op inter-
nationaal plan, die in de afgelopen maand de specu-
lanten minder vrees inboezemden.
Per einde Mei lag de algemene beursindex 0,7 pCt be-
neden het peil van het begin van de maand. De beweging
deed zich omzeggens uitsluitend voor in de loop van de
derde week. Voordien en ook in de laatste week bleven
de koersen op hun bereikt niveau. Zoals uit onderstaande
tabel blijkt, konden ook in de rubrieken geen omvangrijke
schommelingen worden waargenomen.
De gedurende de maand April waargenomen daling
zette zich voort bij de koersen van metaalbedrijven, steen-
kolen, textiel en brouwerijen. Bij de banken bleven zij
omzeggens gestabiliseerd. Anderzijds kon in enkele ru-
Indicea 1936138
=
100
Beweging
in pCt
29/5/53.
3014153
212,5
212,7
-0,1
Portefeuille
………………….
170,9
167,2
+2,2
Trusts
……………………..
130,3 127,3
+2,4
Gas,
Electriciteit
…………….
219,4
216,8
+1,2
Melaalnijverheid
………………
214,3
217,7
-1,6
Sclseikundige producten
…………
155,9
156,4
-0,3
178,6
..
181,6
-1,7
..
72,0
..
..
71,4
+0,8
Steenkolenmijnen
………………..
Spiegeiglas
……………………
67,8
65,6
+3,4
Banken
………………………
Bouwnijverheid
………………
177,0
..
181,2
-23
172,7
176,7
-2,3
467,1
463,8
+0,7
Glasblazerijen
………………….
103,7
..
100,8
+2,9
213,2 215,7
-1,2
Textiel
……………………….
Koloniale
…………………….
62,9
-2,1
Voeding
……………………….
Verscheidene
…………………..
251,8
261,8
-3,8
Brouwerijen
……………………61,6
Papiernijverheid
……………….
329,2
320,8
+2,6
warenhuizen
…………………
Algemeen
……………
214,6 216,0
-0,7
brieken een reactie tegen de blijkbaar abnormale daling
van April worden waargenomen; deze reactie trad
vooral op bij de portefeuille maatschappijen en de gas-
en electriciteitswaarden. Het koersverloop van de kolo-
niale aandelen was â la hausse georiënteerd in de eerste
dagen van de maand
e
maar de winst kon niet integraal
behouden blijven, en per slot lag het indexcijfer van deze
rubriek slechts 0,7 pCt boven dat van het begin van de
maand. De warenhuizen zagen hun koersen stijgen tegen
het einde van de maand, in die mate dat het in April op-
gelopen verlies bijna geheel werd gerecupereerd
In de sectoren van spiegelglas en glasbiazerijen werd
een verdere koersstijging opgemerkt, blijkbaar in ver-
band met de verbeterde afzet en de daaruit voortvloeiende
gunstiger exploitatievoorwaarden van deze maatschap-
pijen.
Anderzijds werd de in April waargenomen hausse op
bouw- en papierwaarden in de maand Mei afgebroken.
In deze laatste sector heeft de publicatie. van enkele be-
drijfsresultaten ongetwijfeld een drukkende invloed uit-
geoefend. Ook de activiteit op de aandelenmarkt ver-
toonde gedurende de maand Mei een aanzienlijke in-
zinking.
Onder invloed van de lagere dividenden, vertoonde het
algemeen beursrendement in de afgelopen maand, on-
danks de lichte daling van de koersen, nog een verdere
lichte daling.
Algemeen beursrendement
29 December
5,39
30 Januari
5,44
27 Februari
5,55
31 Maart
…………………….
5,50
30 April
5,34
29 Mei
………………………
5,24
Fundamenteel kunnen voor het koersverloop in de
nabije toekomst geen nieuwe factoren opgemerkt worden.
Grote bewegingen kunnen waarschijnlijk nog enkel voort-
komen uit internationaal politieke evoluties.
Kortrjk.
–
Dr L.
DELMOTFE.
STATISTIEKEN
IN- EN UITVOER VAN NEDERLAND’)
(waarde in millioenen guldens)
Dekkingsper-
Jaar
t
Invoer
Uitvoer
1
centage
110
116
83
84
75
72
1948
…………..
390
384 223
188
57
49
1938
…………..
427
441
272
275
64 62
662 604
377
371
57
61
1949
………….
935
837
578
561
62 67
1950
………….
1951
………….
1952
………….
715
740
635
696
89
94
1953
………….
698 693
–
580
639
83
92
‘) Bron:
C.B.S.
2)
Maandgemiddelden.
24 Juni
1953
EC&NOMISCH-STATIST1SCHE BERICHTEN
499
RECENTE ECONOMISCHE.
PUBLICATIES
Advies inzake de verlenging van de dividendbeprking.
Publicaties van de Sociaal-Economische Raad, 1953,
19 blz., f0,60.
Uiteenzettiqg over de toestand van de Gemeenschap.
Alge-
meen overzicht van de Europese’Gemeenschap voor
Kolen en Staal, Hoge Autoriteit, 1953, 148 blz.,
f1,50.
Algemeen verslag over de werkzaamheden van de Gemeen-
schap. Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal,
Publicatiedienst,
1953,
126 blz., f
1,50.
Organisatie-methoden en efficiëntie-contrôle in Ameri
–
kaanse bedrijven. Studierapport van de Nederlandse
delegatie O.E.E.C. Contactgroep Opvoering Pro-
ductiviteit, 1953, 70 blz., f 1,75.
De goodwill in het privaatrecht en het belastingrecht.
Prae-adviezen ter behandeling in de algemene ver-
gadering van de broederschap der candidaatnotaris-
sen, door Prof. Mr J. C. van Oven en Prof. Dr
P. J. A. Adriani. S., Gouda Quint, D. Brouwer &
Zoon, 1953, 145 blz., f3,50.
Verspreide geschriften van Prof Dr N. J. Polak,
verzameld
door Drs H. F. Go en Drs J. P. Kikkert, deel 1:
bedrjfshuishoudkunde, omvang 334 blz.; deel II:
algemene economische vraagstukken, economische
politiek, monetaire politiek, belastingen, accoun-
tancy, verschillende onderwerpen, omvang 517 blz.
Purmerend 1953. Compleet
f27,50.
Studie-uitgave
deel 1 f 10,—.
Liquidatie-winst.
De claim aan inkomstenbelasting bij
overlijden van een ondernemer en bij overdracht of
liquidatie van bedrijven, door M. A. Wisselink.
Tweede druk, Deventer 1953 (Fiscale monografieën,
no 1), 153 blz., f7,65.
Beginselen voor het economisch handelen van de onder-
nemer in de landbouw,.
door Dr W. Rip. Rede uit-
gesproken bij de aanvaarding van het ambt van
bijzonder hoogleraar aan de Landbouwhogeschool
te Wageningen op 9 Juni 1953. Wageningen 1953,
21 blz., f0,90.
Volledige uitwerkingen van bedr(/fshuishoudkunde en boek-
houden, deel 1, door A. F. A. Cheizoo en Ph. C.
Stubenrouch. Çroningen, Djakarta
1953,
67 blz.,
f3,50.
Scientfic social surveys and research,
door Pauline V.
Young, Ph. D. An introduction to the background,
content, methods and analysis of social studies.
2nd ed. N.Y. Prentice Hall, Inc., 621 blz., f32,35.
Mat hematics of fina’mice,
door Llo’d L. Sniail. N.Y.
McGraw-Hill, 1953, 282 blz., f20,25
Income stabilization for a developing democracy door
Max F. Millikan. Yale University Press,
1953,
730
blz., f22,50.
/
The cold chain in the U.S.A.
Report of a group of Euro-
pean experts. Part II: technical survey, uitgave van
de O.E.E.C., Paris
1952,
452 blz.
A short histo.ry of the international economy 1850-1950
door Wiffiam Ashworth. Longmans, Green & Co,
London 1951, 256 blz., f11,70.
A survey of con temporary economics,
volume II, door
B. F. Haley. Richard D. Irwin, Illinois 1952, 474
blz., f22,50.
Input- Output Relations.
Proceedings of a conference on
inter-industrial relations held at Driebergen, Hol-
land. Edited by The Netherlands Economie Institute.
H. E. Stenfert K.roese N.V., Leiden 1953, 232 blz.,
f 13,00.
–
Economics in one lesson,
door Henry Hazlistt, Special
edition for The Foundation for Economie Education,
-Inc., New York 1952, 193 blz.
Practical answers to inflation, unemployment, taxation,
and political leadership,
door, C. William Hazelett.
Incentivist Publications, Greenwich, Connecticut
1952, 244 blz., $0,50..
Europe the way ahead, towards economic expansion and
dollar balance, uitgave van de O.E.E.C., Paris .1952,
358 blz., f9,60.
A standardised system of national accounts,
uitgave van
de O.E.E.C:, Paus 1952, 101 blz.
International trade and economic development.
Lectures
delivered at the National University of Brazil, door
J. Vines. Lectures advocating some modernization
of the classical theory of international trade, but
criticizing some neo-Keynesian modification of the
classical theory. Glencoe Iii. Free Press, 1952, 154
blz., f12,40.
–
Goals of economie 4fe,
door A. D. Ward. N.Y. Harper,
1953, 480 blz., f 18,00.
A study of moneyflows in the Uji.ited States,
door M. A.
Copeland.-N.Y. Nat. Bur. of Econ. Research, 1953,
611 blz., f33,00.
Maturity and stagnation in American capitalism,
door J.
Steindl, 1953, f 18,90.
L’Intégration économique de l’Europe,
door Dotation
Carnegie. Presses Universitaires de France, 1953,
332 blz., fl1,70.
[
Bij J.
Miujsses,
Purmerend,
verscheen
in een zeer verzorgde uisgave:
De Wester
Boekhandel
VERSPREIDE GESCHRIFTEN
Nieuwe
(
~D .
Binnenweg 331
Rotterdam
C.
vaii
Prof.
Dr N. J. POLAK
verzameld door Drs H. T. Go en Drs
J.
P. Kikkert
Tel. 2076
–
Giro 18961
Prijs compleet 2 n
5
27,50
[
1 Van
deel
1
(Bedrijfshuishoudkunde) verschijnt afzonderlijke
Gespecialiseerd op
economisoh
gebied
t
–
studie-uitgave.
–
Prijs
5
10,00.
•
MEDEDELING VOOR HANDEL EN INDUSTRIE
42,5 pCt van de abonné’s van
het
Algemeen
Handelsblad
zijn
directeuren,
firmanten
of
•
bekleden
topfuncties
in
Handel, Industrie,
Scheepvaart,
Bankwezen, Assurantiewezen, enz.
Deze 42,5 pCt omvatten een aantal van meer dan 25000.
Voor Industriële advertenties is het Handelsblad daarom het aangewezen blad. Men bereikt al
deze heren thuis, op een moment, dat ze in hun eigen comfortabele
omgeving
rustig
hun
dagblad lezen
en dus ontvankelijk zijn voor indrukken. Het Handelsblad, dat is opgericht in
1828, wordt in de meeste gevallen
reeds van generatie op generatie
in
deze
kingen
ge-
lezen.
Er bestaat dus een hechte band tussen het blad en zijn lezers en dat komt ook de
advertenties ten goede.
Op geen andere wijze is het mogelijk deze grote groep van belangrijke personen op een zo
rustig en
zo gunstig
moment te bereiken.
Nadere
inlichtingen
alsmede documentatiemateriaal worden gaarre verstrekt door
1floun,a
Linster&
arnc
oixrmt
ALGEMEEN HANDELSBUW
ADVERTENTIE-EXPLOITATIE
–
N.Z. VOÖRBURGWAL 234-240
AMSTERDAM
–
TEL. 39811
111111111111111
Dr Ir M. G. Ydo
ADVIESBUREAU
VOOR DEDRIJFSORGANISA TIE
WERELDFIRMA
op het gebied van efficiency
vraagt voor haar Nederlandse afdeling
ADMINISTRATIEVE ORGANISATIE
MEDEWERKERS
leeftijd tot 35 jaar
–
VEREIST WORDT:
Uitgesproken brgonïsatorische aanleg;
bij voorkeur academische opleiding
(bv. doctoraal economie) of vergevorderd
met studie voor het Niva;
bekendheid met moderne bedrijfs-
administratie; initiatief en tact in om-
gang met personeel
Voor energieke werkers interessante en veel-
zijdige werkkring met goede pers pectieven
*
Sollicitaties in handschrift met volledige inlich-
tingen omtrent opleiding en ervaring, vergezeld
van recente pasfoto, worden in gewacht onder
No. ESB 26-1, Bur. van dit blad, Postbus 42,
Schiedam.
zoekt
econoom
om als medewerker aan het bureau te
worden verbonden.
Vereisten:
enige jaren practische ervaring, bij
voorkeur in industriële bedrijven;
belangstelling voor bedrijfseconomi-
sche vraagstukken, zoals kostprijsbe-
rekening en variabele budgettering.
Candidaten moeten bereid zijn tot een
psychologisch onderzoek, waarvan de resul-
taten met de. desbetrelfendert zullen wor-
den besproken.
Eigenhandig geschreven brieven onder Letter E te
richten aan het bureau N.Z. Voorburgwal 326128,
Amsterdam-C.