• Ecònomisch — Statistische
Berichte’ n
Een tweede progressie
*
A. G.
Samoy
Benelux-expansie
*
IrH. Vos
Werk en welvaart
*
DrF.j.vanHoek
\TÔrming en effect der Amerikaanse tarieven
S
M. B. Schollaart –
S.I.S.O.
Een voorbeeld ter navolging?
-.
UITGAVE YAN’HET NE.DERLANDSCÎ-I ECONOMISCH INSTITUUT
38e JAARGANG
No 1877
WOENSDAG 20 MEI 1953
III
KAS-ASSOCIATI E N.V.
SPUISTRAAT 172. AMSTERDAM-C
Betaalkantoor voor coupons,
dividenden en uitgelote stukken
EERSTE NEDERLANDSCHE
Verzekering-Mij, op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.
Aanpassing van ondernemingspensioen-
en spaarfondsen aan de
NIEUWE WETTELIJKE BEPALINGEN
Kantoor: Bellevuestraat 2, Dordrecht, Telefoon 0I8F0-5345
Bij het Drents £conomisch Technologisch Instituut,
Stationsstraat
ii
te Assen, kan in tijdelijke dienst (1 t
1
1
/2
jaar) geplaatst worden een jong
Sedrijfs-Econoom (econ. drs.)
Enige practische ervaring is gewenst.
Sollicitaties vdôr 1 Juni a.s. in te zenden bij de Di-
recteur van het Instituut.
R. MEES & ZOONEN
A°1720
BANKIERS
&
ASSURANTIE-MAKELAARS
ROTTERDAM
AMSTERDAM – ‘s-GRAVENHAGE
DELFT – SCHIEDAM – VLAARDINGEN
Bij het Ministerie van Marine kun-
S
nen worden geplaatst:
ACCOUNTANT
(lid N.I.V.A. of V.A.G.A.) met practische ervaring op
contrôle-gebied.
ASSISTENT- OF ADJ. ACCOUNTANT
met practische ervaring; leeftijd niet boven 35 jaar.
Bij de Centrale
Dienst voor In- en
Uitvoer kan
geplaatst worden:
ACCOUNTANT
(lid N.LV.A. of V.A.G.A.) als chef van de interne
contrôledienst.
Uitvoerige schr. sollicitaties resp. onder motto
VD/Marine en VD/C.D.I.0 51 aan de Centrale Per-
soneelsdienst, Bezuidenhout 15, Den Haag.
Oudshoff en Besançon.
Accountants
Op onze kantoren kan geplaatst worden een
MEDEWERKER
Lid N.I.V.A. of V.A.G.A.
Verlangd wordt o.si. bereidheid om afwisselend
werkzaam te zijn op onze kantoren in Nederland
en in het buitenland.
Brieven met volledige inlichtingen aan het
kantooradres te ‘s-Gravenhage, Parkstraat 107.
De 1&erei
,
HO1PE et Co.
AMSTERDA1II
zoeken voor hun Afdeling Secretariaat een
JURIST
ongeveer 30 jaar oud, met ervaring op het
gebied van het bank-
s
en effectenbedrijf.
Reflectanten voor deze functie wordt
verzocht hun sollicitatie schriftelijk in te
dienen.
ECONOMISCh-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor
Nederland:
Pieter de Hoochweg 122, Rotterdam- W.
Telefoon 38040. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België:
Seminarie voor Gespecialiseerde
Ekonomie, 14, Universiteitstraat, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Ffoochweg 122, Rotterdam- W.
Abonnesnentsprjs,
franco
per post, voor Nederland en de
Uniegebieden en Overzeese Rjjksdelen (per zeepost) f26,—,
overige landen f28,— per jaar. Abonnementen kunnen
ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd per
ultimo van het kalenderjaar. Losse nummers 75 cts.
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor West
–
zeedjjk, Rotterdam- W.
Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerj H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1
of
3).
Advertentie-tarief
f0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf. van
redenen te weigeren.
382
20 Mei
1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
383
Een tweede progressie
Hoe hoger inkomen, hoehoger het percentage daarvan, –
dat een Nederlands belastingplichtige in de vorm van
inkomstenbelasting aan de fiscus moet afdragen. Van
een jaarinkomen van resp. f6.250, f25.000 en fl00.000
betaalt een gehuwde zonder kinderen achtereenvolgens
15; 36 en 69 pCt aan inkomstenbelasting.
Heeft de belastingplichtige aldus ,,naar draagkracht”
zijn bijdrage in de kosten van onze staatshuishouding
geleverd, dan is hij er daarmede nog niet. Bij het besteden
van het hem resterende inkomen wordt nogmaals cijns
van hem gevraagd, vnl. in de vorm van omzetbelasting,
die eveneens in de regel procentueel hoger is naarmate
zijn inkomen groter is. Hoeveel deze belasting van geval
tot geval bedraagt, is voor de consument niet direct te
constateren; waarschijnlijk om zijn gemoedsrust niet te
schokken verbiedt het Besluit O.B. aan de ondernemers,
om de omzetbelasting
afronderij/k
in rekening te brengen.
Trouwens, daar wij het cascadestelsel hebben, zou men
voor een juiste berekening van het totale
ilT
de verkoop
prijs verdisconteerde belastingbedrag rekening moeten
houden met de O.B., die in alle opeenvolgende trappen.
van het productie- en distributieproces wordt geheven.
Vast staat echter wel, dat bij de O.B. een grote differen-
tiatie naar aard van de artikelen geldt: artikelen van
noodzakelijk levensonderhoud zijn vrijgesteld, waarnaast
men – in een reeks van stijgende percentages – heeft:
een gewoon tarief, een tussentarief, een weeldetarief en
– tot voor kort – een superweeldetarief. Daar degeen,
die een relatief hoog inkomen heeft, dit niet geheel zal
besteden voor aankoop van water en brood of andere
vrijgestelde artikelen, zal hij bij zijn aankopen automa-
tisch in de groep artikelen met normaal of extra hoog
omzetbelastingtarief vallen. Hierdoor nu wordt ten tweede
male . een relatief hoog percentage van zijn inkomen
(i.c. bestede inkomen) naar de fiscus overgeheveld. Wij
zouden hier kunnen spreken van een tweede, meer in het
verborgen werkende, progressie.
Het ligt voor de hand, dat deze tweede progressie de
instemming geniet van de voorstanders van nivellering;
tegenstanders van dit streven zullen er hun hart niet aan
hebben verpand. Men verlieze echter niet uit het oog,
dat afgezien hiervan, de ,,nood der tijden”, in het bij-
zonder de ,,chronisch moeilijke positie van ‘s Rijks Schat-
kist”, ministers van financiën van diverse pluimage, er
gemakkelijk toe verlokt, het geld te halen waar het te
vinden is, d.i. dus vooral bij de hogere inkomens. Zo
werd reeds bij de introductie van de omzetbelasting hier
te lande in 1933 in de Wet O.B. een (overigens reeds
eerder aanhangig gemaakte) weeldeverteringsbelasting
verwerkt.
Regering en volksvertegenwoordiging achtten het in
1951 oirbaar, in het kader van de consumptiebeperking
en de financiering van de militaire uitgaven, het weelde-
tarief voor een aantal daarvoor uitverkoren artikelen
te verdubbelen tot 30 pCt over fabrikanten- of invoerprjs
(d.w.z. 43 pCt over deze prijs excl. de O.B. zelf).
Thans is aan dit superweeldetarief doör een wijzigings-
wet, ingediend 22 April 1953 en in de Tweede en Eerste
Kamer met bekwame spoed behandeld, een einde ge-
komen. De betreffende weeldebelasting is thans geredu-
ceerd tot.,,slechts” 15 pCt.
Was het motief voor deze belastingreductie mede1en
met de consument? Werd de progressie in het kwadraat
te sterk geacht? Geenszins: hoe zou men ook medeleven
kunnen verwachten met degenen die zich de super-weelde
van het kopen van een zilveren cigarettenkoker, een
parfum of een gramofoonplaat permitteren? Hier was
de werkgelegenheid in het geding. Verschillende on-
dernemingen hebben, aldus de Regering, in zeer em
–
stige mate de weerslag van de heffing ondervonden.
Bovendien gaf het hoger percentage aanleiding tot toe-
neming van fraude.
Voor hen, die inkomensnivellering en volledige werk-
gelegenheid toejuichen, bracht dit wetsontwerp een dilem-
ma mede. De waarschijnlijke vergroting, of beter gezegd
het herstel, van de werkgelegenheid in de betreffende
branches vormde voor deze, categorie een argument pro,
maar een veflaging van de tweëde progressie een argu-
ment contra. Hoe sterk het werkgelegenheidsargument is,
blijkt wel uit de overwinning die dit ook bij de laatste
groep öp de nivelleringsidee behaalde. Het wetsontwerp
werd ten slotte door beide Kamers met algemene stemmen
aanvaard. Met het van kracht worden er van op 14 Mei
ji. is thans een stukje topprogressie malgré soi komen te
vervallen.
J. C. BREZET.
INHOUD
Blz.
Blz.
383 Bedrijfseconomische notities:
385
Philips’ jaarverslag 1952,
door Drs Th. M.
386
Scholten. ………………………….
397
Een tweede progressie,
door Drs J. C. Brezet
Benelux-expansie,
door A. G. Samoy ……….
Werk en welvaart,
door Ir H. Vos ………..
Vorming en
,
effect der Amerikaanse tarieven,
door Dr F. J. van Hoek ………………..
S.I.S.O., een voorbeeld ter navolging?,
door M.
B. Schollaart
……………………….
Aantekeningen:
De Nota inzake de deviezenpositie van Neder
–
land………………………………393
Ontwerp van Wet op de Watersnoodschade
1953
…………………………….
395
,Rampschade en financiering …………..396
Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs J. C. Brezet ..
398
Grafieken:
Aantal ‘verloren arbeidsdagen door. werksta-
kingen en uitsluitingen in Nederland … . . 388
Statistieken:
Emissies’ in 1953
.
…………………….399
In- en uitvoer van Nederland ………….399
Bankstaten
…………………………399
389
391
COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. ‘Tinbergen; F. de Vries;
C. van den Berg (secretaris). Redacteur-Secretaris: A. de •Wit. Assistent-redacteur: J. H. Zoon.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens;
J. van Tichelen; R. Vandeputtë; A. Vlerick.
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
384
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
20 Mei 1953
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK
A. Ç. SAMO Y, Benelux-expansie.
• Schrijver vraagt zich af, of het niet mogelijk is een
andere oplossing te vinden voor de Benelux-moeilijk-
heden dan het beperken van de Nederlandse export naar
België. Schrijver stelt voor om de oplossing te zoeken
in de expansie van het ruilverkeer tussen België en Neder-
land en meent dat deze wederzijdse ruilhandel kan
worden opgevoerd tot 20 of 30 pCt van de wederzijdse
totale in- en uitvoer. De vraag rijst, of de Nederlandse
invoerhandel op verantwoorde commerciële basis de
helpendé hand aan de Belgische sensibele sectoren of
bedrijven kan reiken. Schrijver acht het de moeite waard
een dergelijke procedure uit te werken en ze in de practijk
om te zetten.
Ir H. VOS, Werk en welvaart.
• Schrijver stelt als uitgangspunt voor elk onderzoek
bij de werkloosheidsbestrijding dat werkvermeerdering
ook welvaartsvermeerdering dient te zijn, en dat omge-
keeîd welvaartsvermeerdering tot meer werkgelegenheid
aanleiding dient te geven. Voor een maatschappij, die
aan de werklozen steun uitkeert, kan deze algemene
grondstelling nog worden aangevuld met een tweede:
vermindering der werkloosheid door normale productieve
inschakeling der werklozen betekent vermeerderde wel-
vaart voor henzelf in vermeerdering van welvaart voor
de rest van de gemeenschap. De positieve correlatie die
werk en welvaart kunnenvertonen, geldt voor een zgn.
,,gesloten” volkshuishouding en dan nog slechts voor
zover kapitaalgebrek of grondstoffengebrek niet een
economische inschakeling van de werklozen, die tot
een directe verhoging van levenspeil leidt, verhinderen.
Een open volkshuishouding zal haar productie slechts
kunnen doen toenemen, wanneer ook de invoer toe-
neemt. In een open volkshuishouding geldt ook dat werk-
vermeerdering
p
4
roductievermeerdering betekent. In een
open volkshuishouding behoeft productievermeerdering
echter nog geen welvaartsverneerdering te betekenen.
Wil een open volkshuishouding zich in het internationale
verkeer handhaven, dan moet de invoervermeerdering
worlen betaald met een vergroting van de uitvoer. Het
is mogelijk, dat de meerdere welvaart die productiever-
meerdering geeft, door het ongunstiger worden van de
ruilvoet aan het buitenland cadeau wordt gedaan. Schrj-
verkomt op grond van de gegevens van het Centraal
Planbureau, verwerkt in het Centraal Economisch Plan
1952, tôt de conclusie dat voor Nederlandde stelling
dat werkvermeerdering ook welvaartsvermeerdering be-
tekent, niet meer opgaat.
Dr F. J. VAN HOEK, Vorming en effect der Amerikaanse
tarieven.
De vaststelling van de invoerrechten in de Verenigde
Staten hangt voor een groot deel af van de besluiten en
adviezen der ,,U.S. Tariff Commission”. Schrijver geeft
allereerst een kort overzicht van het ontstaan en de
werkzaamheden dezer commissie. Schrijver komt tot de
conclusie, dat een nieuwe verlaging der Amerikaanse in-
voerrechten er ongetwijfeld toe zou bijdragen het algemeen
percentage van invoer vergeleken met het Amerikaanse
bruto nationaal product op zijn huidige niveau te hand
haven. Indien deze tariefverlaging tevens vergezeld zou
gaan van een verlaging van de invoerprjzen, welke reeds
merkbaar was in 1952, dan zou dit zeer waarschijnlijk
een gunstige invloed uitoefenen op de verhouding in-
voer- bruto nationaal product in het voordeel der
.
naar
Amerika exporterende landen. Deze landen zullen er
voor moeten zorgen die goederen te leveren, waarnaar
•
in de Verenigde Staten een reële vraag bestaat, en deze
goederen te leveren tegen werkelijk concurrerende
prijzen,
M. B. SCI-JOLLAART, S.I.S.O., een voorbeeld Ier iia
volging? –
S.I.S.O. is een Deense exportorganisatie, waarin on-
geveer 150 middelgrote en kleine fabrieken samengaan
ten einde tot een collectiëve bewerking van de buiten-
landse markten te geraken. Na een intensieve voorbe-
reiding van niet minder dan twee jaar ving S.I.S.O. haar
werkzaamheden op 17 Januari jl. aan. De organisatoren
van S.I.S.O. hebben plannen uitgewerkt om zich in alle
belangrijke handelscentra over de gehele wereld te laten
vertegenwoordigen door ongeveer 135 agenten, die belast
zullen worden met het pousseren van de producten. Deze
agenten zullen de beschikking krijgen over een perma-
nente exportbeurs, waar de importeurs in de betrokken
landen met de Deense industrie kurnen kennismaken.
Men heeft ook plannen uitgewerkt om de potentiële
markten met ambulante beurzen af te reizen. S.I.S.O.
zal ook deelnemen aan de grote buitenlandsejaarbeurzen.
Zijn de producten eenmaal verkocht aan het buitenland,
dan worden ze verzonden naar het verzamelcentrum in
Kopenhagen. Van dit centrum uit belast S.I.S.O. zich
dan met het transport naar het buitenland. De leden van
de S.I.S.O. behoeven hun eigen exportactiviteiten niet te
staken.
SOMMAIRE –
A. G. SAMOY, Expansion cie Benelux.
L’auteur préconise le troc -des marchandises entre Ja
Belgique et les Pays-Bas pour solutionner les difficultés
de Benelui. 11 estime l’échange possible de 20 â 30 p.c. du
montant des importations et exportations totales.
Ir H. VOS, Le travail et le bien-être.
L’auteur tire des conclusions que d’après les données
fournies par les éléments du Centraal Planbureau remis
par le plan central économique 1952, l’augmentation
de travail aux Pays-Bas n’a pas augmenté le bien-être.
Dr F. J. VAN HOEK, Création et effet des tarfs
américains.
L’imposition totale vers les Etats-Unis peut être aug-
mentée si les tarifs américains seraient diminués, et si
les pays exportateurs diminueraient leurs prix de façon
â pouvoir entrer en concurrence pour les marchandises
réellement demandées aux Etats-Unis.
M. B. SCHOLLAART, S.I.S.O., un exemple â suivre?
S.I.S.O. est une organisation danoise pour l’expor-
tation, qui réunit environ 150 moyens et petits fabricants
qui se sont groupés afin de pouvoir travailler collecti
vement les marchés étrangers. L’auteur donne un aperçu
de l’organisatidn et du mode de travail de cet organisme.
20 Mei 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
385
Benelux-expansie
Bij het hoofdartikel van ,,E.-S.B.” van vorige week zijn
enkele bescheiden kanttekeningen wellicht niet mis-
plaatst. De redactie wijst er terecht op dat het protectio-
nisme ons niet uit een eventuele conjunctuurcrisis zal
helpen. Laten wij echter allen een mea culpa slaan.
Brown Bovery, de Zwitserse producent van electrotech-
nisch materieel, heeft een order in de Verenigde Staten
geplaatst, groot 3,5 mln dollar, en was heel wat goedkoper
dan de Westinghouse en de General Electric. De Buy
American Act voörziet nochtans een protectie ten voor-
dele van de Amerikaanse producenten van 25 pCt, voeg
daarbij de invoerrechten. Maar dergelijke zegebulletins
zijn witte- raven. De Amerikanen repliceren dat zij hun
hoge levensstandaard verdedigen tegen de low wages
producten uit het verachterde Europa. En wij weten dat
hier moeilijk van een contradictio in terminis sprake
kan zijn, daar het Amexikaanse product bijkans altijd
concurrentieel is in Europa, het Europese product in de
Verenigde Staten alleen bij uitzondering. –
Men verwondert zich er soms over dat het goedkope
Nederlandse product geen reacties uitlokt in andere
Europese landen dan België. Een blik op de douane-
tarieven van de Europese industriële landen met een
lange industriële ervaring maakt ons al direct wijzer.
De Fransen en Duitsers maken uitstekende auto’s, heffen
niettemin prohibitieve rechten op vreemde wagens. Een
typisch voorbeeld van protectie is het Nederlandse in-
voerverbod van Belgische peni
ç
illine met het oog op de
bescherming van de nieuwe Nederlandse penicillihe-
industrie. Wat ons echter in het kader van het streven
naar een economische unie bezig houdt reikt natuurlijk
verder dan het gewone protectionisme, via de douane
tarieven. De perspolemieken hebben dit streven in chauvi-
nistische rcokgordijnen gehuld. Men schijnt inderdaad
te vergeten dat het gaat om de vorming van een absoluut
gegarandeerde eenheidsmarkt tegenover derden, o.i. be-
schermd door een te laag douanetarief. Niemand zal
betwisten dat die eenheidsmarkt tussen België en Luxem-
burg bestaat. De Belgische goederen worden aan de grens
nochtans met 2 pCt belast, zijnde het verschil tussen de
Belgische overdrachtstaxe en de Luxemburgse taxe Sur
le chiffre d’affaires. In de dertiger jaren, toen de unie
reeds tien jaren van kracht was, werd een protocol
ondertekend ter beperking van de Belgische agrarische
export naar het Groothertogdom. –
De vraag rijst, of het de moeite waard is tijdelijk een
rem te plaatsen op bepaalde Nederlandse exporten naar
België, dat momenteel slechts 15 pCt van Nederlands
export afneemt, maar hierbij bewees een ernstige cliënt
en een goed betaler te zijn. Echter rijst o.i. die vraag
slechts in de hypothese dat men bij gebrek aan fantasie
en om spoedig uit het slop te geraken een tijdelijke be-
perking van de Nederlandse export naar België als enig
mogelijke oplossing accepteert. De derde hypothese, met
name dat men het niet eens wordt over die tijdelijke be-
perking en een definitieve breuk tot stand komt, willen
wij hier niet eens in beschouwing nemen; daar het be-
drijfsleven
ji’
de beide landen te goed weet dat die breuk
wederzijds nadelig zou zijn,wat ook de ,,preciese”bereke-
ningen van sommige geleerden hierover mogen zeggen.
Is er dan geen andere oplossing dan het kleinzielige
beperken van de Nederlandse export naar België? Laten
wij een ogenblik de zaken nuchter bezien. In België zijn
er ,,bedrijven” of ,,sensibele” sectoren al naar gelang
van het uitgangspunt. Let wel, sommige bedrijven welke
tot die sensibele takken van bedrijf behoren, zijn hele-
maal niet sensibel, en vrezen de Nederlandse concur-
rentie niet. Een. Belgish sigarenfabrikant te Turnhout
köcht onlangs een nieuwe fabriek om er kleine sigaren
te fabriceren, nog wel een Hollandse specialiteit! Of-
schoon gelieerd met een Nederlands sigarenfabrikant
breidt hij geregeld zijn productie van Belgische sigaren
uit en is slechts accessoir en om wille van het assortimént
invoerder van Nederlandse sigaren. In de andere ,,sen-
sibele” sectoren vindt men eveneens zeer efficiënte pro-
ducenten. Wanneer men, aldus het -probleem tot zijn
werkelijke verhouding herleidt, zal men wellicht tot de
conclusie komen dat het in feite gaat om het opnieuw
,;ankurbeln” van een beperkt aantal bedrijven.
– Hoe kan men die bedrijven helpen? Met orders na-
tuurlijk. Wanneer deze bedrijven een nieuw of bijkomend
afzetgebied in Nederland zouden vinden, bijv. in overleg
met de Nederlandse invoerhandel, dan behoeft men de
Nederlandse export naar België niet te beperken. Inder
–
daad, de wederzijdse Benelux-ruilhandel kan worden
opgevoerd tot 20 of 30 pCt van de wederzijdse tötale
in- en uitvoer. Waarom niet? Waarom zouden wij, Belgen
en Nederlanders, de oplossing van de aptuele moeilijk-
heden niet zoeken in de expansie
–
van ons ruilverkeer in
plaats van het te zoeken in het gepeutèr van de zgui.
speciale commissies die heftige ruzie hebben gemaakt,
de ambtenaren nog meer dan de fabrikanten, over enkele
tonnen meer of minder. Wanneer de Nederlandse in-
voerder een ,,sentimentele” preferentie zou geven aan
het Belgische kwaliteitsproduct, zou veel kunnen worden
opgelost wat thans
–
hopeloos schijnt. Dat de Belgische
fabrikant de zelfde Nederlandse markt beter zou dienen
te bewerken en hierdoor de eigen moeilijkheden zelf zou
oplossen? Dergelijke discussies zullen de sfeer alleen nog
wat slechter maken en niets oplossen. Het is een grove
vergissing te denken dat men een voordeel duurzaam
kan consolideren, wanneer de tegenpartij er niet even-
eens zijn voordeel mee doet. –
De vraag zal rijzen, of de Nederlandse invoerhandel
op verantwoorde commerciële basis een helpende hand
aan de Belgische sensibele sectoren of bedrijven kan
reiken. Het loont in ieder geval de moeite om een derge-
ljke procedure uit te werken en ze in de practijk om te
zetten. Heeft men niet 6 maanden verloren om tot een
mislukt experiment van speciale commissies te komen …. ?
Een voorbeeld uit de geschiedenis van de B.L.E.U. Toen
de huidige Minister Joseph Bech reeds een kwart eeuw
Ministre des Affaires Etrangères et de la. . . Viticulture
met de standaardisatie, het nationaal merk en de coöpera-
tieve organisatie van de Luxemburgse wijnen begon, zocht
hij tegelijkertijd contacten in België. En de Belgische im-
porteurs die de Elzasser wijnen gewend waren, nemen
thans 80 â 90 pCt van het Luxemburgse exportcontingent
voor hun rekeping. Wat wil men? Wij leven niet meer
in de eeuw van het integrale laissez faire. Gaan wij de
Benelux verminken omdat – enkele sectoren niet mee
kunnen? Is het niet veel doelmatiger die sectoren wederom
op dreef te- helpen om daarna ongestoord en met ver-
dubbelde kracht een zich naar de buitenwereld richtende
Benelux te creëren? –
Wij vermeden met opzet het debat over de lonen dat
in het ,,E.-S.B.”-artikel wordt aangeraakt. Onze ervaring
in het vooroorlogse België der lage lonen stemt ons uiter-
mate sceptisch tegenover de bewering dat een laag loon
een hoge koopkracht kan hebben. Het loondebat lost
echter ookniets op.
Brussel.
A. G. SAMOY.
386
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
20 Mei
1953
Werk en welvaart
Inleiding.
Het vraagstuk van de werkloosheid laat ons niet los.
Het is meer dan ooit te voren een vraagstuk van prak-
tische politiek, waarop dagelijks het denken van velen
zich richt. De Sociaal-Economische Raad heeft op ver-
zoek van de Regering advies uit te brengen over de vraag,
welke maatregelen genomen moeten worden om de om-
vang van de werkloosheid terug te dringen tot een ,,nor-
maler” niveau, en heeft, een commissie ,,Werkgelegen-
heid” ingesteld onder voorzitterschap van Prof. Dr J.
Tinbergen. Deze commissie heeft met spoed gewerkt
en een eerste advies uitgebracht. Dit advies is onlangs
gepubliceerd. Het vorige. Kabinet heeft nog de beslis-
sing genomen om een regeringscommissaris te benoemén,
Prof. Dr F. L. Polak, belast met het coördineren van de
maatregelen, door verschillende departementen genomen
en te nemen ten aanzien van de bestrijding van de werk-
loosheid. Eveneens is onder het vorige Kabinet een ern-
stig begin gemaakt met de bestudering en het uitwerken
van een programma voor de zgn. ,,achtergebleven” ge-
bieden in ons land, de ,,probleem”-gebieden, waar ge-
regeld het gehele jaar door een grote werkloosheid heeist,
door gebrek aan werkgelegenheid uit structurele oor-
zaken. De ,,vierde nota inzake de industrialisatie van
Nederland”, onlangs verschenen, behandelt uitvoerig
de vraag van de inschakeling der toekomstige beroeps-
bevolking….
Men kan zich afvragen, of er, gezien deze activiteiten,
nog ruimte is voor een aparte beschouwing. Doordat ik
lid ben van de Commissie voor de Werkgelegenheid uit
de S.-E.R., heb ik de gelegenheid concrete voorstellen
aldaar te doen. En het lijkt mij juister, ook discussie-
technisch juister, t.z.t. aan het rapport van die Commissie
een beschouwing te wijden wanneer ook de Regering
haar programma meer gedetailleerd dan tot nu toe is
geschied, bekend maakt.
Er is echter wat .anders. Het gaat nl. niet alleen om.
de in een concrete situatie, die elke maand verandert,
te nemen maatregelen, het gaat ook om de
theoretische
grondslag
er van. En bij het verder doordenken over de
mogelijkheden, welke ons land heeft bij het bestrijden
van de werkloosheid, stuit ik telkens op
een tweetal
principiële punten,
waarvoor ik graag in dit artikel de
aandacht wil vragen.
Giondste/ling.
Uitgangspunt voor elk onderzoek bij de werkloos-
heidsbestrijding is voor mij de stelling, dat werkloos-
heid verarming
betekent, en dat
werk
en welvaart
in posi-
tieve zin samenhangen, d.w.z. dat werkvermeerdering
ook welvaartsvermeerdering dient te zijn, en dat omge-
keerd welvaartsvermeerdering tot meer werkgelegenheid
aanleiding dient te geven. Deze grondstelling worde
consequent beschouwd als toetsstelling. Dit betekent,
dat, wanneer bij de volgende beschouwingen blijkt,
dat de huidige nationdle structuur, of de structuur mo-
menteel van ons bedrijfsleven maakt, dat aan deze
grondstelling niet wordt voldaan, het niet die grond-
stelling is, die onjuist is, maar de maatschappijstructuur.
Deze grondstelling berust op de waarneming, dat in
de maatschappij nog lang niet aan alle welvaartsbehoeften
is voldaan -. zelfs, internationaal gezien, niet aan de.
meest elementaire menselijke noden – en dat ,,dus”
menselijke ,,leegloop” van onvrijwillige aard, mits op
de juiste wijze in verband gebracht met deze noden, ver-
meden kan worden.
Voor een maatschappij, die de werklozen niet ten
gronde laat gaan, maar steun uitkeert, zoals vrijwel
overal in de moderne staten geschiedt, kan deze alge-
mene grondstelling nog worden aangevuld met een twee-
de. Zolang de maatschappelijke waarde van de door het
inschakelen van werklozen verkregen productie groter
is dan het verschil tussen ,,loon” en ,,steun”, ontstaat
niet slechts voor d& vroeger werklozen een verhoogd
levenspeil, maar ook voor de werkenden. Concreter
gezegd: wanneer bij de werkloosheid, zoals wij die in
ons land nu kennen, door bepaalde maatregelen (of
door een ,,normaal” herstel van de conjunctuur) bijv.
10.000 werklozen worden ingeschakeld, mag men ver-
onderstellen,. dat het inkomen door deze inschakeling
aan het nationale inkomen toegevoegd, per arbeider
ongeveer gelijk zal zijn aan het gemiddelde inkomen
per arbeider. Maar dat betekent, dat de gemeenschap
de steun bespaart (en dan, om deflatie te vermijden,
bijv. door belastingverlaging moet zorgen dat de koop
kracht der overige werkenden en niet-werkenden toe-
neemt), terwijl bovendien een ,,meerwaarde” ontstaat,
om die oude term nog eens te gebruiken, welke zijn uit-
drukking vindt in de door de grotere bedrijvigheid ge-
stegen winsten voor de kapitaalfactor in het productie-
proces.
Korter gezegd: vermindering der werkloosheid door
normale productieve insçhakeling der werklozen be-
tekent vermeerderde welvaart voor henzelf èn vermeer-
dering van welvaart voor de rest van de .gemeénschap.
Dit laatste vindt zijn uitdrukking – kân dat althans
vinden – in een stijging van het levenspeil, welke hetzij
door loonsverhoging, hetzij door prijs- of lastenvermin-
dering kan worden geëffectueerd.
Vraagt men, waarom, bij deze principiële mogelijk-
heid om werk en welvaart te verbinden, toch in de maat-
schappij telkens grote werkloosheid optreedt, welke niet
,,automatisch” wordt opgeslorpt, dan luidt het ,,theore-
tische” antwoord, dat een maatschappelijk evenwicht
evenzeer kan bestaan bij een hoge werkloosheid en eén
gemiddeld laag levenspeil als bij een lage werkloosheid
en hoger levenspeil, en dat de economische motieven
voor inschakeling niet steeds voorhanden zijn.
**
*
Wanneer in het hierbovenstaande is betoogd, dat
werk en welvaart’ een positieve correlatie kunnen ver-
tonen, dan moet daaraan worden toegevoegd, dat dit
geldt voor een zgn. ,,gesloten” volkshuishouding, d.w.z.
voor een volkshuishouding, welke niet in relatie staat
met enige andere, en dan nog slechts voor zover kapitaal-
gebrek of grondstoffengebrek niet een ‘economische
insdhakeling van de werklozen, die tot een directe ver-
hoging van levenspeil leidt, verhinderen. Om van dit
laatste een hypothetisch voorbeeld te geven: %tel dat ons
land een ,,gesloten” volkshuishouding was. Het zou
dan ongetwijfeld blijken, dat verdere opvoering van het
productievermogen zou afstuiten op een onvoldoende
energievoorziening. Exploitatie van de Peelmij nvelden
zou dan een dirëcte onafwijsbare noodzaak blijken.
Maar de voorbereiding van zulk een exploitatie eist jaren
let eens op
hoeveel U er
op de weg
ziet
140 dealers
en subdealers,
overal (n Wederi
20 Mei 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
387
– en grote hoeveelheden arbeid en kapitaalgoederen.
Wij. zouden ongetwijfeld de werklozen kuiinen inscha-
kelen. Doch het inschakelen voor zulke projecten – hce
noodzakelijk ook voor een straks vèrdere vooruitgang –
zou in eerste aanleg het algemene levenspeil drukken,
voor zover het de normale consumptie betreft. Indien
tenminste niet, waarvan ik afzie, andere investeringen
gedurende deze voorbereidingstijd zonder bezwaar zou-
den kunnen worden ingekrompen.
Afgezien echter van deze natuurlijke grenzen, geldt
de stelling, dat werk welvaart kan betekenen voor een
gesloten volkshuishouding ten volle. Voor een niet-
gesloten volkshuishouding treden echter complicaties
op, die naarmate deze volkshuishouding ,,opener” of
,,afhankeljker” is, een ernstiger karakter aannemen.
En, gezien de gegroeide en nog steeds groeiende afhan-
kelijkheid ten opzichte van het buitenland, eist deze
complicatie voor een land als het onze een speciale aan-
dacht.
-.De grondstelling in de open volkshuishouding.
Een ,,open” volkshuishouding zal haar productie
slechts kunnen doen toenemen, wanneer ook de invoer
toeneemt. Volgens de gegevens, verzameld door het
Centraal Planbureau en andere instanties, bestaat er
een bepaalde relatie tussen de toeneming van de nationale
productie en de invoer. Wij leiden uit de gegevens af,
dat – nu de productie eenmaal een bepaalde hoogte
heeft bereikt – verdere productievergroting slechts
mogelijk is door de invoer te verhogen met een bepaald
percentage van die productievergroting. Ook zonder
de lezer aan het schrikken te brengen wil ik dit percen-
tage x noemen. Dat wil zeer eenvoudig zeggen, dat om
de product.ié met 100 millioengulden te doen toenemen
een invoer van x millioen gulden nodig is.
Wij zullen nu, voor we verder gaan, de grondstelling
in tweeën splitsen. Gesteld werd, dat werkvermeerdering
welvaartsvermeerdering diende te brengen. De splitsing
is nu, eerste deel: werkvermeerdering betekent
pro-
ductievermeerdering. En het tweede deel: productiever-
meerdering betekent welvaartsvermeerdering. Ik geloof,
dat tegen het eerste deel geen bezwaar is in te brengen,
ook niet in een open volkshuishouding. Bij het tweede
gedeelte begint echter de complicatie.
Wij zagen, dat productievermeerdering invoerver-
meerdering betekent in een open volkshuishouding.
En – wil een open volkshuishouding zich in het inter-
nationale verkeer handhaven, dan moet de invoerver
–
meerdering worden betaald met een vergroting van de
uitvoer. Op zichzelf gezien biedt dit geen moeilijkheid.
De productie immers werd met 100 millioen gulden ver
–
groot. Daarvoor was x millioen gulden nieuwe invoer
nodig. Wij moeten dus ook x millioen gulden
uitvoeren.
Dat kan uit de verhoogde pröductie. En wij houden
nog (100 – x) millioen gulden over voor welvaartsver
–
nieerdering. .
Deze redenering is voor een open volkshuishouding
helaas te eenvoudig. Wel moeten wij, terwille van het
deviezenevenwicht, tegenover de invoer een even grote
uitvoer stellen,, maar… om bij de reeds grote uitvoer
van ons land, die bovendien grotendeels uit ,,veredelde”
producten bestaat, nog méér te kunnen uitvoeren, moe-
ten wij de prjsvan de uit te voeren goederen
verlagen.
Ook hier kan een eenvoudige formule het proces omschrj-
ven. Om de uitvoer in waarde te vergroten van 100
millioen gulden op (100 + 1) millioen gulden moeten
wij niet in plaats van 100 goedereneenheden nu (100 + 1)
goedereneenheden uitvoeren, maar 100 + y,
waarbij
y
groter is dan 1. De grotere uitvoer in aantal goedereneen-
heden komt tot stand door een
prijsverlaging,
die gevon-
den wordt door op te merken, dat nu (100 + y) goederen-
eenheden in totaal (100 + 1) geldeenheden opbrengen.
Wij kunnen het ook zô stellen: om de uitvoer met 1
millioen geldeenheden te vergroten, moeten wij een uit-
voer doen plaatsvinden van extra y goedereneenheden,
die
in het binnenland
dus ook (afgezien van een kleine
correctiefactor) y geldeenheden vertegenwoordigen.
Keren we nu terug tot het uitgangspunt. Een productie-
vergroting van 100 millioen .gulden eist x millioen gulden
import. Een extra import van x millioen gulden eist een
extra export tot een even groot bedrag. Om echter de
export met x millioen gulden te vergroten moet naar
binnenlandse prijsverhoudingen xy millioen gulden wor-
den geëxporteerd. De vraag, of de productievergroting
van 100 millioen gulden een ivelvaartsverhoging brengt
voor het
binnenland,
hangt nu geheel af van die andere
vraag of xy kleiner is dan 100. Nu is x steeds kleiner dan
100, maar y steeds groter dan 1. Echter: hoe
afhankeljker
een land (vooral bij grordstoffengebrek in het land zelf),
hoe groter x zal zijn. En eveneens: hoe
afhankel(/ker
een
land in zijn exportmogelijkheden, hoe
groter
y zal worden.
Het is dan ook principieel mogelijk,dat xy groter dan 100
is, of gelijk aan 100. Maar zulk een situatie betekent,
dat prod uctievergroting geen welvaartsvermeerdering
meer brengt, en .dat dan door de inschakeling der werk-
lozen we1meer
werk
wordt verricht, doch de totale na-
tionale welvaart
niet
stijgt. De meerdere welvaart – die
in wezen tôch ontstaat! – wordt, door het ongunstiger
worden van de ,,ruilvoet” – de uitdrukking van het tot
prijsverlaging moeten overgaan om de grotere import
met export te kunnen betalen -, in feite
aan het buiten-
land cadeau gedaan.
**
*
Voor wij de consequenties bepalen van het boven-
staande is het goed zich af te vragen, hoe momenteel
de verhoudingen zijn voor de open volkshuishouding,
die Nederland heet. Laat ik het meteen zeggen -. de
bovenstaande beschouwingen zouden waarschijnlijk in
de pen gebleven zijn, wanneer niet inderdaad – volgens
de gegevens van het Centraal Planbureau verwerkt in het
Centraal Economisch Plan 1952 – de situatie voor ons
land zich bevond it1 de hierboven vermelde kritieke phase,
waarbij xy ongeveer 100 is.
Op blz. 40 van het Centraal Economisch Plan 1952
komt ni. de volgende alinea voor, die wij in tweeën
splitsen.
,,Een daling van de uitvoerprjs met 1 % veroorzaakt
ceterisaribus een stijging van het
uitvoervolu,ne
met
2%. De
waarde
van de uitvoer neemt dus met 1 % toe”.
Dit is de eerste helft. Vertaald in de termen, welke in
388
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
20 Mei 1953
dit artikel werden gebruikt, betekent het: om de uitvoer
in
waarde
met 1 pCt te doen stijgen moet het
volume
met
2 pCt toenemen, dus y = 2.
En nu de tweede helft van dezelfde alinea:
, ,,De volumetoeneming (van de uitvoer) met 2 % evenwel
vereist een hoeveelheid invoer, welke 50
Y.
daarvan be-
draagt”.
Wat hier gesteld wordt voor het doen toenemen van
de invoer om een volumetoeneming van de uitvoer te
bereiken, geldt algemeen voor een
productietoeneming.
Immers, de uitvoervergroting komt tot stand langs de
weg van een productievergroting, en er is – behalve
t.a.v. straks te bespreken onderdelen – weinig reden om
te veronderstellen, dat voor de
expol’t
het gemiddelde in-
voerkwantum hoger zal liggefi dan voor de rest van de
Nederlandse productie. Ook op andere plaatsen in de-
zelfde publicatie neemt het Centraal Planbureau aan, dat
het invoerkwantum 50 pCt bedraagt van de productie-
vergroting (zie tabellen IV 6 en IV
7
op blz. 46).
Maar.., dat betekent in de termen, welke hierböven
werden gebruikt, dat voor ons land geldt: x = 50. En
verder dus, dat met x = 50 en y = 2, het product xy
gelijk is aan 100, juist het fatale getal waarbij de stelling
dat werkvermeerdering ook welvaartsvermeerdering be-
tekent, nationaal-economisch
niet
meer opgaat!
Conclusies voor Nederland.
De conclusies uit de bovenstaande situatie zijn, wan-
neer men de zaken theoretisch scherp stelt, vele – en zij
zijn van grote importantie.
De eerste conclusie is wel, dat met nationale middelen
,,autonoom” nagestreefde vermeerdering van de produc-
tie wel tot stand kan komen, doch
niet
gpaard gaat met
nationale verhoging van het gemiddelde levenspeif, doch
slechts met ,,export van welvaart”.
Nu behoeven wij, uit internationale overwegingen, ons
niet te schamen voor zulk een ,,ekport van welvaart” –
zoals wij ons ook niet behoeven te schamen voor die an-
dere consequentie, dat inschakeling van werklozen met
nationale middelen door de relatieve verhoging van hiin
leven speil bij gelijkblijvende totale welvaart een
daling
van
het levenspêil der reeds werkenden moet veroorzaken. Maar
toch dient te worden gesteld, dat in deze situatie de no-
dige politieke en menselijke activiteit, om tot de nood-
zakelijke inschakeling der werklozen te komen, gaat ont-
breken, doordat aan het, uitgangspunt van het gehele
betoog ,,werk
dient
welvaart te betekenen”, niet meer
– nationaal – wordt voldaan.
De tweede, direct met de eerste samenhangende con-
clusie is, dat bij de
bestrijding
van de werkloosheid, natio-
naal gezien, de nadruk even effectief kan worden gelegd
op
werkspreiding
als op werk
vermeerdering.
Waarbij ech-
ter ook weer gesteld moet worden, dat door deze werk-
spreiding geen grotere
totale
welvaart ontstaat, doch wel
een andere verdeling, waarbij de werkenden in levenspeil
teruggaan.
Aantal verloren arbeidsdagen door werkstakingen en uitsluiiingen in Nederland
(per kwartaal)
x4.000
500
400
300
200
400
0 1946
4947
1948
4949
1950,
1951 ‘ 1952
Bron:
C.B.S.
20Mei1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
389
De derde, alweer samenhangende conclusie, eveneens
van bijzondere betekenis is, dat onze na de oorlog – naar
nijn mening volkomen terecht – over het gehele front
gevoerde actie tot vergroting van de productie, nu het
evenwicht in de betalingsbalans is bereikt, geen zin meer
heeft; althans theoretisch niet. En dat rationalisatie,
opvoering van de productiviteit, enz. ,,autonoom natio-
naal” hun zin gaan verliezen, wat betreft het effect voor
de totalo volkshuishouding, voor zover zij althans niet
leiden hetzij tot een vermindering van de invoerquote
(x = 50), hetzij tot een verbetering van de ruilvoet. Dat
wil dus zeggen, dat niet een algemene, maar een geselec-
teerde politiek op deze terreinen moet worden, gevolgd.
Volgende, vierde, eveneens diep ingrijpende gevolg-
trekking. Bij de geschetste situatie zal een
toenemende
hevolkingsdruk
(d.w.z. een bevolkingsaccres
groter
dan
in de landen waarheen wij exporteren)
automatisch leiden
tot een welvaartsvermindering, omdat de totale welvaart
nationaal autonoom niet meer kan toenemen… Dit
zou politiek – behalve een bijzondere aandacht voor het
Nederlandse probleem van de te snelle groei – betekenen
dat emigratie ware te verkiezen boven industrialisatie.
Vijfde,, voor de interne verhoudingen in ons land,
belangrijke, concltisie: als autonome welvaartsvermeer
–
dering niet mogelijk is, als dus de koek niet groter
kan
worden door nationale maatregelen, dan komt het pro-
bleem van de
verdeling
van die koek veel ‘sterker naar
voren. Dan gaan wij toe naar een toespitsen van de strijd
om die verdeling, met alle gevolgen van dien.
Men ziet uit het bovenstaande, dat de uit de cijfers van
het Centraal Economisch Plan 1952 afgeleide Nederland-
se situatie, door de bijzondere verhouding tussen toege-
voegde productie en import, en de bijzondere verhouding
tussen exportprijs en exportvolurne,
een vrijwel volkomen
ommekeer
in ons nationaal-economisch denken.zou eisen:
emigratie v66r industrialisatie;
werkspreiding vdér werkvermeerdering;
verdelingsstrijd in plaats van gezamenlijke inspanning
ter productievergroting.
Nu zal ik in een volgend artikel aangeven, dit, naar
mijn mening, op de grondgegevens uit
het: Centraal
Economisch Plan 1952 nog wel het een en ander is af te
dingn, waardoor – misschien – de zaak minder scherp
ligt dan theoretisch uit het bovenstaande volgt. Doch
ook wanneer men correcties aanvaardt, blijft de hoofd-
zaak onaangetast. Die hoofdzaak is,
dat in de huidige
verhoudingen –
tenzij een deviezentekort wordt aanvaard
– binnen het nationale raam geen welvaartsvermeerde-.
rende werkloosheidspolitiek meer is te voeren
of, anders
gezegd: slechts door het doen springen van het nationaal-
economische raam, slechts door het op
internationaal
niveau doen voeren van werkgelegenheidspolitiek, kan
men de grondstelling \veer benaderen, dat werk en wel-
vaart één dienen te zijn Een regeringspolitiek die de
werkloosheidsbestrijding als punt één op haar’ program-
ma heeft staan, kan principieel theoretisch slechts slagen
6f bij aantasting van de deviezenreserve, 6f door veel
sterker en hardnekkiger juist deze ‘bestrijding voorwerp
van internationaal overleg te doen zijn.
Het nationale
raam is te klein voor de nationale welvaa,t.
wassenaar.
Ir H.
Vos.
Vôrming en effect der Amerikaanse tarieven
Gezien het feit, dat de’vaststelling der invoerrechten
in de Verenigde Staten voor een groot deel afhangt van
de besluiten en adviezen der ,,U.S. Tariff Commission”,
is getracht een kort overzicht te geven van,het ontstaan
en de werkzaamheden dezer commissie alvorens de effi-
ciency der Amerikaanse invoerrechten en het effect van
veranderingen in deze tarieven sinds 1929 nader te
bestuderen.
Historische omitwikkeling der U.S. Tarff Commission.
De
.
U.S. Tariff Commission dankt haar ontstaan aan
de ,,Revenue Act” van 1916, waarin voor het eerst een
wetenschappelijk onderzoek werd verplicht gesteld voor
de vaststelling der Amerikaanse invoerrechten. Haar taak
was toen echter nog beperkt tot het verrichten van
research en het opstellen van rapporten. Zij was niet ge-
rechtigd tarieven te verhogen of te verlagen, veranderin-
gen aan te brengen in de classificatie of omschrijving
van goederen, of goederen onderhevig aan invoerrechten
over te brengen op de lijst van vrij in te voeren goederen
en omgekeerd.
De mogelijkheid om invoerrechten te veranderen of
om, op andere wijze de internationale handel van Amerika
te beïnvloeden, verkreeg de commissie bij het aannemen
der ,,Tariff Act” van 1922. In 1930 werd deze Act her-
nieuwd en uitgebreid. Een belangrijke beperking werd
echter itt 1930 nog gehafldhaafd: de commissie was nog
steeds niet gemachtigd goederen onderhevig aan invoer-
rechten over te brengen op de lijst.van vrij in te voeren
goederen of omgekeerd:
Een belangrijke verandering in de tarievenwetgeving
deed zich voor bij het aannemen der ,,Reciprocal Trade
Agreements Act” in 1934. Onder deze Act werd een ver-
laging of verhoging van een bepaald invoerrecht tot een
maximum van 50 pCi toegestaan. Aan de andere ,kant
werd in 1934 afgezien van elk wetenschappelijk voor
onderzoek door de U.S. Tariff Commission. Hierdoor
werd de President der Verenigde Statèn geheel afhankelijk
van informaties en adviezen van de verschillende depar-
tementale afdelingen, belast met de uitvoering van het
,,Trade Agreements ‘Programme”. Wat in feite dus eigeh
lijk gebeurde bij het aannemen der ,,Reciprocal Trâde
Agreements Act” in 1934 was de overdracht van het
recht’ tot vaststellen van invoerrehteh van het Congres
op de President der Verenigde Staten. Sinds het ontstaaft
an de ,,General Agreement on Trade and Tariffs
(G.A.T.T.)”,, hebben de Verenigde ‘Staten hun tarieven
verlaagd of minstens niet verhoogd voor ongeveer 5.000
verschillende groepen van producten, welke in totaal
ongeveer $ 2,5 mrd vertegenwoordigen van Amerika’s
totale invoer. ‘
De huidige wetgeving is gebaseerd op de ,,Tariff Agree-
ments Act” van 1951, welke in Juni van dit jaar afloopt.
Het aannemen van deze wet betekende de herleving der
wetenschappelijke procedure van onderzoek. De President
der Verenigde Staten is onder deze wet verplicht”de U.S
Tariff Commission een periode van vier maanden’ voor
onderzoek toe te staan, alvorens over te kunneti gaan tot
een verandering in een bepaald invoerrecht. Hij is echter
niet verplicht zich te houden aan het advies der, com-
missie; doet hij dit niet, dan moet hij echter daarvan
mededeling dben aan het Congres.’
390 .
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
20 Mei 1953
Ten gevolge van vrij hevige druk van de zijde van het
Congres bevatten tegenwoordig alle nieuwe handels-
accoorden, welke door de Verenigde Staten worden afge-
sloten, een zgn. ,,escape clause”. Deze clausule kan
alleen dan worden toegepast, indien bewezen kan worden,
dat de invoer van een bepaald product dermate in hoe-
veelheid toeneemt, dat uit deze toeneming een werkelijk
economisch gevaarlijke toestand ontstaat voor de binnen-
landse industrie van hetzelfde of daarmee nauw verband
houdend product.
Sinds deze clausule in de G.A.T.T. werd aangenomen,
zijn er in de Verenigde Staten ongeveer 40 verzoeken
tot toepasing daarvan ingediend, waarvan er meer dan
20 ditect werden afgewezen door de U.S. Tariff Corn-
mission. In slechts 5 gevallen werd door de Commissie
een verhoging aanbevolen, maar in twee daarvan weigerde
de President het advies der commissie op te volgen. In
dit ‘erband dient vermelding, dat President Eisenhower
voor een dergelijke beslissing geplaatst is. De Tariff Corn-
mission heeft nI. geadviseerd invoerrechten te verhogen
voor briar pijpen. Hoewel dit een zeer onbelangrijke
post isin de totale Amerikaanse invoer, beschouwt men
dit zowel in alsbuiten de Verenigde Staten als een soort
,,test case” voor de toekomstige handelspolitiek der
nieuwe Regering. President Eisenhower heeft op 19 Fe-
bruari bekend gemaakt, dat hij nog geen besluit wilde
nemen in afwachting van door hem gevraagde meer
uitvoerige inlichtingen.
Druk der Amerikaanse invoerrechten en het effect der
veranderingen daarin.
In het algemeen kan men zeggen, dat, tot op het mo-
ment van het aannemen der ,,Reciprocal Trade Agree-
ments Act” in 1934, een algemene tendentie in Amerika
heerste om invoerrechten steeds weer te verhogen. En al
is de toestand dan ook ten zeerste verbeterd sinds 1934,
het blijft waar, dat het tegenwoordige niveau der Ameri-
kaanse invoerrechten nog steeds vrij hoog ligt. Het is
ongetwijfeldzeer moeilijk om in het geval van de Ver-
enigde Staten te spreken over een gemiddeld invoerrecht,
gezien de wel zeer uiteenlopende invoerrechten, zelfs voor
•producten van dezelfde soort. Niettemin verdient een
speciale studie van Prest en Roy hier vermelding
1).
Zij
schatten, dat het gemiddelde tarief op alle aan invoerrech-
ten onderhevige goederen 44,7 pCt bedroeg in 1930,
48,2 pCt in 1939 en 28,3 pCt in 1947. Winthrop Brown
schat, dat het samengestelde effect van de werkelijke
verlaging der invoerrechten en van de stijging der inter-
nationale prijzen geleid heeft tot een verlaging van het
gemiddelde invoerrecht van ongeveer 45 pCt in 1934 tot
ongeveer 12,5 pCt op het eind van 1952
2).
Men dient
hierbij echter .terdege rekening te houden met het feit,
dat deze yerlaging van het effectieve niveau der Ameri-
kaanse invoerrechten – welke voornamelijk specifiek en
niet ad valorem zijn – .grotendeels toe te schrijven is
aan de voortdurende stijging der internationale prijzen.
Bovendien moet men bedenken, dat. deze schattingen
gebaseerd zijn op de aan invoerrechten onderhevige in-
voer, terwijl ongeveer 60 pCt der totale invoer in Amerika
vrijgesteld is van invoerrechten, zodat het effectieve
gemiddelde invoerrecht over alle invoer dus lager ligt
dan in bovengenoemde ramingen. Aan de andere kant
echter geeft een gemiddeld invoerrecht berekend naar
werke1jk plaats gehad hebbende invoeren een onjuist
‘) A. R. Prest en A. D. Roy: ,,The United States Tariff” in Bulletin of London
and Cambridge Economic Services, Februari 1950.
‘) winthrop G. Brown: Recent developments in U.S. tarilT policy”; F.B.I.
Review, London, Januari 1953.
beeld van het werkelijk restrictieve effect van een bepaald
tarief. Een juister beeld zou verkregen worden, indien
het mogelijk was een gemiddeld niveau van invoerrechten
te berekenen op basis van potentiële invoer, welke zou
plaatsvinden in geval van Vrije handel.
In 1945 gaf zelfs de U.S. Tariff Commission het zeer
beperkende effect van de zeer sterke druk van verschillen-
de Amerikaanse tarieven toe. Zij schatte op dat moment,
dat de totale Amerikaanse invoer, indien men de Ameri-
kaanse tarieven van 1939 voor de helft zou reduceren, in
waarde zou toenemen met ongeveer $ 800 mln of 28 pCt
der totale invoer in 1939
3).
Deze berekening was echter
gebaseerd op de veronderstelling, dat de prijzen in 1950
slechts 15 pCt hoger zouden zijn dan in 1939, dat er
vermeerdering in inkomen per hoofd van 75 pCt zou
plaatsvinden tussen 1939 en 1950, en dat de gemiddelde
vraagelasticiteit 2,5 â 3 zoü zijn. Op basis van prijzen,
inkomen per hoofd en vraagelasticiteit in 1949, heeft
daarna de E.C.A. Commerce Mission deze schatting
herberekend en kwam toen tot een totale toename van
de Amerikaanse invoer met ongeveer $ 1.500 mln of 23
pCt der totale invoer in 1949 en ongeveer 28 pCt van het
Amerikaanse overschot op de handelsbalans in 1949.
In het algemeen kan men zeggen, dat, over het geheel
genomen, het gemiddelde Amerikaanse invoerrecht ge-
halveerd is in de loop der jaren sinds 1939. Men dient
echter daarbij ten zeerste de nadruk te leggen op de zeer
grote invloed der prijsstijging en de betrekkelijk geringe
effectieve vermindering van de invoerrechten als. zodanig.
Welk effect heeft nu deze verlaging der invoerrechten
in de loop der jaren gehad? Op zichzelf is een verandering
van een invoerrecht niets anders dan een bepaalde vorm
van prjsverandering der aan dit invoerrecht’ onderworpen
producteti. Wanneer de elasticiteit der vraag groot is
voor een bepaald invoerproduct dan zal, als regel, een
zelfs relatief geringe verandering in dat invoerrecht een
vrij groot effect hebben op de in te voeren kwantiteit
van de aan dit tarief onderhevige producten. Is daaren-
tegen de elasticiteit gering, dan zal een dergelijke veran-
dering ook een veel geringer effect hebben op de in te
voeren kwantiteit. Bovendien hangt het effect van een
verandering van een bepaald tarief ook af van de omvang
dezer verandering. Een geringe verandering zal, als regel,
een relatief onbelangrijke verandering van de import-
hoeveelheid teweegbrengen, daar. de invloed .van een
dergelijke geringe verandering op de verkoopprijs prac-
tisch nihil zal zijn en de vraag slechts weinig of zelfs in
het geheel niet er door zal worden beïnvloed
4).
Indien
echter de verandering van een bepaald tarief een grotere
omvang aanneemt, dan kan men, vergeleken met het
uitblijven van enig effect bij geringe verandering, een
gedisproportionneerd groot effect op de invoerhoeveel-
heid verwachten.
Wat de Verenigde Staten betreft dient hierbij echter
opgemerkt te worden, dat, gezien de spectaculaire ontwik-
keling der productiecapaciteit in dat land gedurende de
laatste twintig jaren, een prjsverandering ten gunste van
buitenlandse producenten thans minder vruchten zal
afwerpen dan in de tijd v66r het opleggen.der tarieven.
Met andere woorden, het kan best zijn, dat het effect van
een vrôeger plaats gehad hebbende verhoging van een
bepaald tarief ten dele blijvend is: de toegestane protectie
vap de zgn. ,,infant industries” in de jaren 1920-1930
‘) U.S. Tariff Commission: ,,Pst-war imports and domestic production of
major commodities”; washington 1945. ) Een uitzondering hierop is een geringe verandering van het invoerrecht, dat
betrekking heeft op een bepaald goed, dat een grote vervangingsmogelijkheid ‘biedt
en een grote aanbodelasticiteit vertoont, zoals dit bijv. het geval is -voor horloges
en optische artikelen.
20 Mei
1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
391
zou wel eens tot resultaat gehad kunnen hebben, dat de
positie van deze industrieën thans zo is, dat, zelfs indien
men zou overgaan tot een verlaging van deze tarieven,
er geen concurrentiegevaar van het buitenland meer be-
staat.
In onderstaande tabel is getracht een idee te geven van de
ontwikkeling der Amerikaanse invoerrechten in verhouding
tot de totale Amerikaanse invoer en tot de invoer van Vrije en
aan invoerrechten onderhevige verbruiksgoederen. Tevens
is daarin de ontwikkeling der relatieve invoerprjzen ge-
toond alsmede de ontwikkeling van de verhouding van in-
voer tot het bruto nationaal product. Reeds tevoren dient
echter opgemerkt te worden, dat iedere mogelijke conclu-
sie, welke getrokken kan worden uit deze tabel, beperkt
is door het gebrek aan enige maatstaf voor de verande-
ringen
ç
welke in de loop der jaren hebben plaats gevonden
in administratieve invoercontrôle, in strategische rege-
ringsimporten, in ,,consumers’ preference”, alsmede in
de ontwikkeling der zelfgenoegzaamheid van de Ameri-
kaanse economie.
Percentage van
Ontvangen in-
Totale
1
Invoer
1
invoer
Jaar invoer ‘)
1
van vrije
1
van ,dutia-
voerrechters als
percentage van
Relatieve
invoerprjs
‘)
t
goederen)
Is)
de totale
(1939=100)
tot
invoer
bruto nationaal product
)
2
3
j
4
5
6
1929
3,21
2,13
1,08 13,48
1933
2,94
1,85 1,09
19,80
92
1935
3,61
1,81
1.24
17,52
87
1937
3,29
1,83 1,29
15,63
98
1939
2,63
1,53
0,96
14,41
.
100
1941
2,58
1,54
0,90
13,59
100 1946
2,05
1,20
0,77 9,90
112
1947
1,98
1,15
0,74
.
.
110
1948
2,10
1,22
0,86
.
.
III
1949
2,06
1,19
0,83
.
112
1950
2,36
1,26 1,05
..
117
1951
2,09
1
1,15
0,94
..
133
‘) In dollars van 1939. De totale invoer Omvat tevens goederen, welke buiten
de douanecontrôle vallen. Dit verklaart het feit, dat de som der cijfers in ko-
lom 3 en 4 niet gelijk is aan het corresponderende cijfer in kolom 2.
invoerprijzen
index van groothandelsprijzen in de Ver. Staten
Wat het eerst opvalt in deze tabel is de practisch voort-
durende afneming van het percentage der totale Amerikaan-
se invoer vergeleken met het bruto nationaalproduct, terwijl
uit de kolommen 3 en4 blijkt, dat deze achteruitgang voor
een zeer groot gedeelte op rekening der invoer van vrije goe-
deren kan worden geschreven. Op het eerste gezicht zou
men wellicht uit kolomS het tegenovergestelde kunnen con-
cluderen; daaruit blijkt ni., dat, afgezien van onmeetbare
invloeden zoals veranderingen in smaak etc., een vermin-
dering van de druk der invoerrechten op de Amerikaanse
invoer heeft plaats gevonden. Het schijnt echter; dat de
stijging der relâtieve importprijzen (kolom 6) deze druk-
vermindering meer dan gecompenseerd heeft. Indien men
evenwel bedenkt, dat enerzijds de relatieve invoerprijzen
gestegen zijn en het percentage der totale invoer en dat
der invoer van vrije goederen is afgenomen, terwijl ander-
zijds het percentage der invoer van ,,dutiable goods”, ver-
geleken met het bruto nationaal product, vrijwel gelijk
is gebleven, dan kan men daaruit concluderen, dat de
verlaging, van de tarievendruk ongetwijfeld een positief
effect heeft gehad.
Een eventuele nieuwe verlaging der Amerikaanse in-
voerrechten, waarvan de noodzaak en ook de mogelijk-
heid heden ten dage zo zeer onderlijnd wordt zowel in de
Verenigde Staten als daarbuiten, zou er ongetwijfeld toe
bijdragen het algemeen percentage van invoer vergeleken
met het Amerikaanse bruto nationaal product op zijn
huidige niveau te handhaven, vooral wanneer men
denkt, dat de tot op heden toegestane tariefverminderin-
gen vermoedelijk alleen de graad van onnodige protectie
verminderd hebben en dus een verdere tariefverlaging
een meer positieve stimulans tot opvoering der totale
invoer zou betekenen. Indien deze tariefverlagin’g tevens
vergezeld zou gaan van een verlaging van de invoerprijzen,
welke reeds merkbaar was in 1952, dan zou dit zeer waar-
schijnlijk een gunstige invloed uitoefenen op de verhou-
ding invoer-bruto nationaal product in het voordeel der
naar Amerika exporterende landen. Men dient echter te
bedenken, dat voor het bereiken van een meer evenwich-
tige verhouding tussen de Verenigde Staten en de rest
van de wereld een verlaging der Amerikaanse invoer-
rechten alleen niet voldoende is. De rest van dewereld
zal ook toe.dienen te zien die goederen te leveren, waar-
naar mde Verenigde Staten een reële vraag bestaat en
deze goederen te leveren tegen werkelijk concurrerende
prijzen.
Parijs.
Dr F. J. VAN
HOEK.
S.I.S.O. een voorbeeld ter navolging?
Inleiding.
Samarbejdende Industriers Salgs Organisation, S.I.S.O.,
is een Deense exportorganisatie, waarin ongeveer 150
middelgrote en kleine fabrieken samengaan ten einde
tot een collectieve bewerking van de buitenlandse markten
te geraken. Na een intensieve voorbereiding van niet
minder dan twee jaar ving S.I.S.O. haar werkzaamheden
op 17 Januari ji. aan. Gezien het belang, dat een derge-
lijke samenwerking ook voor de Nederlandse industrie
kan hebben, zal in het navolgende artikel getracht worden
een schets te geven van de opzet en de werking van boven-
genoemde organisatie.
Waarom samenwerking noodzakelijk is.
Wil men bij de huidige stand der techniek tot eèn ratio-
nele productie komen, dan is een minimum-productie-
grootte een vereiste en het ligt voor de hand, dat bij een
krappe markt het voor vele kleine en middelgrote onder-
nemingen onmogelijk is, om de gewenste meest-econo-
mische bedrjfsgrootte te bereiken. Bovendien kunnen
vele bedrijven zich alleen ten koste van grote opoffe-
ringen een toegang verschaffen tot de buitenlandse mark-
ten, opofferingen welke vaak in een wanverhouding staan
tot de bereikte resultaten. De geringe omvang dezer
zaken laat slechts een zeer beperkte exportactiviteit toe
en voor velen is dit zelfs ondoenlijk op grond van kosten-
overwegingen. –
Door collectivisme wordt het mogelijk tot een markt-
verbreding te geraken en de hieruit voortspruitende
voordelen zijn voor de hand liggend. Enerzijds zal de
afzet van elke onderneming gelijkmatiger worden, waar-
door een grotere stabiliteit binnen de bedrijven kan
worden verkregen. Anderzijds zal een grotere afzet nood-
zakelijkerwijs moeten leiden tot een rationeel gebruik
maken van de moderne techniek.
Samenwerking op exportgebied zal betekenen, dat ook
-,
.v
•
392
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
20 Mei 1953
de kleine onderneming een goede uitkijkpost verkrjgt
op alle belangrijke markten der wereld.
De Organisatie van S.I.S.O.
De hoogste autoriteit van S.I.S.O. berust bij de alge-
mene vergadering,, waarin elk lid ongeacht de grootte
van zijn bedrijf een stem kan uitbrengen. De algemene
vergadering kiest uit haar midden een hoofdbestuur van
25 leden. Uit het hoofdbestuur wordt een dagelijks be-
stuur van
5
leden gevormd, dat zich met de dagelijkse
leiding van de Organisatie zal belasten.
Behalve afdelingen voor marktanalyse, reclame, cre-
dietinformatie etc., zullen voorlopig 5 verkoopafdelingen
worden gevormd en wel voor de volgende warengroepen:
levensmiddelen, ijzer- en metaalwaren, textielproducten,
hout- ên plasticwaren en een afdeling voor de overige
producten.
In het buitenland zullen 9 bureaux worden gesticht,
nl. in Noord- en Zuid-Amerika, in West-, Zuid-, Oost- en
Midden-Europa, in het Verre Oosten en Scandinavië,
terwijl in Londen een bureau zal worden gevestigd voor
Engeland en de Dominions. Deze bureaux zullen het
werk coördineren van de hoofdagenten, van wie er onge-‘
*er 135 zullen worden aangesteld..
Ten aanzien van de uittreding der leden is het volgende
bepaald: elk lid kan de overeenkomst opzeggen met eenS
termijn van 6 maanden, maar bij een hernieuwde toe-
treding zal dan een wachttermijn van dtie jaar gelden.
De finaiwiering van S.I.S.O.
De kosten van het instandhouden van S.I.S.O. zullen
worden gedekt uit een provisie over de door genoemde
Organisatie verrichte verkopen. Deze provisie zal variëren
naar ordergrootte en aard van het product. Bovendien
betaalt elk lid bij toetreding tot S.T.S.O. een bedrag van
650 D.kr., alsmede een jaarlijkse contributie van 350
D.kr.
Ten einde de nodige investeringen te kunnen verrichten
zal bij de Kopenhaagse Handelsbank een crediet worden
opgenomen van maximaal 600.000 D.kr. Voor dit crediet
zal elk lid een garantie verstrekken ten bedrage van 3.000
D.kr., terwijl bovendien deze lening gedurende vier jaar
door de Deense Regering in tweede instantie zal worden
gegarandeerd.
Hoe S.I.S.O. werkt.
De organisatoren van S.I.S.O. hebben plannen. uit-
gewerkt
om
zich in alle belangrijke handelscentra over
de gehele wereld te laten vertegenwoordigen door onge-
veer 135 agenten, die belast zullen worden met het pous-
seren van de producten. Deze agenten zullen de beschik-
king krijgen over een permanente exportbeurs, waar- de
importeurs in de betrokken landen met de Deense in-
dustrie kunnen kennismaken. De leden van S.I.S.O.
voorzien hiertoe de agenten van de nodige monsters, of
ze stellen uitvoerige beschrijvingen van hun pr6ducten
ter beschikking, indien monstertrekking onmogelijk is.
Alle monsters, welke een waarde van 25 D.kr. te boven
gaan, blijven eigendom van de leden.
Het ligt voor de hand, dat alleen reeds hierdoor een
grote besparing kan worden verkregen. Hoe vaak komt
het immers voor, dat importeurs monsters opvragen,
zonder dat het tot een transactie komt. Door middel
van de permanente exportbeurzen heeft-men nu de ge-
legenheid de werkelijk geïnteresseerde importeur de
Deense industrieproducten te tonen. Maar niet alleen
uit het oogpunt van besparingen is het instellen van deze
beurzen een stap in de goede richting. Ontegenzeggelijk
vormen detentoonstellingen een machtig wapen in de
handen der agenten bij het pousseren der Deense waren.
In de toekomst wil men het niet alleen bij deze perma-
nente tentoonstellingen laten. Men heeft namelijk ook
plannen uitgewerkt om de potentiële markten met am-
blante beurzen af te reizen. Voorlopig denkt men zich
echter te beperken tot het instellen van de permanente
beurzen onder toezicht van de agenten. –
In Kopenhagen heeft men reeds een dergelijke perma-
nente beurs geopend. De buitenlandse koopman, die
een bezoek brengt aan Denemarken, zal hierdoor in
contact worden gebracht met de Deense industrie. De
voordelen hiervan springen duidelijk in het oog. De
waren zullen op deze tentoonstelling worden gepresen-
teerd door een gekwalificeerde verkoopstaf, zodat een
transactie niet op commerciële of taalkundige redenen
behoeft af te stuiten, hetgeen zo vaak bij de heel kleine
bedrijven het geval is. Ook de provincie krijgt hierdoor
haar kans op export, want doorgaans is het zo, dat de
buitenlander zijn bezoek tot enkele grote steden beperkt.
S.I.S.O. zal ook deelnemen aan de grote buitenlandse
jaarbeurzen, hetgeen tot dusverre voor de kleine industrie
dikwijls tot de onmogelijkheden behoorde, en zo men
hiertoe in staat was, zal ook hier een collectief optreden
tot besparingen moeten leiden.
Hoe verloopt nu de export? Het ligt in de bedoeling,
dat de exportorders hetzij via de agenten of rechtstreeks
bij het hoofdkantcior van S.I.S.O. terechtkomen, ‘aarna
de orders zullen worden doorgegeven aan de onderne-
mingen, voor welke ze bestemd zijn. Men dient namelijk
in het oog te houden, dat S.I.S.O. de producten expor-
teert op naam der leden. Zijn de producten eenmaal ver-
kocht, dan worden ze verzonden naar het verzamel-
centrum in Kopenhagen. Daar wordt nagegaan, of ze
in overeenstemming zijn met de monsters. Is dit niet
het geval, dan worden de goederen niet verzonden.
S.T.S.O. voorziet namelijk, na goedkeuring de waren
van een garantiemerk en haar naam mag nI. niet op het
spel gezet worden door het verzenden van niet met de
monsters in overeenstemming zijnde producten.
– De samenwerkende ondernemingen dragen zelf alle
kosten om de goederen in het verzamelcentrum te doen
aankomen. Vanuit dit centrum belast S.I.S.O. zich dan
met het transport naar het buitenland. Dat door het
combineren van ladingen een verlaging van vracht-
kosten wordt bereikt, is duidelijk. Verzendt S.I.S.O. de
goederen, dan stelt ze zich tevens garant voor de betaling
er van.
Ten aanzien van de prijzen is het volgende bepaald.
De fabrikant stelt een basisprjs vast af Kopenhagen.
Deze prijs wordt door S.I.S.O. verhoogd met vracht-
kosten etc., om het goed op d&plaats van bestemming
te doen belanden. Het kan nu voorkomen; dat de door
de fabrikant vastgestelde prijs, te laag is en in dat geval,
als dus op de exportmarkt een betere prijs kan worden
gemaakt, is S.I.S.O. gerechtigd tot een prijsverhoging
over te gaan. Is de prijs naar de mening van S.I.S.O.
te hoog om een export mogelijk te maken, dan treedt
ze in overleg met de betrokken onderneming om tot een
juistere prjsvaststelling te geraken.
Heeft een onderneming gedurende langere tijd geen
producten via S.I.S.O. kunnen verkopen, dan kan een
rapport verlangd worden, waarin de mogelijke oorzaken
worden onderzocht. S.I.S.O. zal in dit rapport adviezen
geven ten aanzien van prijsverlaging, omlegging der
productie, verandering der verpakking etc.
Een belangrijk vraagstuk is het volgende: mag een
Lopende rekening in alle valuta’s –
_..
/
1950
1951
•.•–.-.
Invoer
Uitvoer
S
2
d/enslen ‘kcip opbrengst
– S
2
lopende rekening
min
gids
2400
2200
2000
1800
1600
1400
1200
1000
800
600
400
200
-200
-400
-600
1
1952
= Tekort
Goederen balcyns
flhTIlIflITlIfi
Tekort
wama
Lopende rek
_
20Mei1953
ËCÖNOMISCH-STATISTISCHË BERICHTEN
393
onderneming buiten S.i.S.O. om exporteren en mogen
bestaande relaties gehandhaafd blijven? Dit is inderdaad
toegestaan. S.I.S.O. streeft niet naar een verkoopmono-
polie en de leden behoeven hun eigen exportactiviteiten
niet te staken. Hebben de deelnemers dus ih bepaalde
gebieden een goed ontwikkeld exportapparaat, dan be-
hoeft dit niet te worden opgeheven. Zo kan het zijn,
dat een fabrikant voor bepaalde gebieden afspraken
heeft lopen, zoals alleenvérkopen etc. Hij kan dan van
S.I.S.O. verlangen, dat deze zich voor die landen niet
met de verkoop yan zijn product zal inlaten. Geeft
echter een importeur rechtstreeks een order aan een
S.I.S.O.-lid en is deze relatie via S.I.S.O. tot stand geko-
men, dan dient de levering ook via S.I.S.O. te geschieden.
In sommige gevallen kan het voorkomen, dat een order
te groot is voor een onderneming of dat de leverings-
termijn moeilijkheden oplevert. In dat geval zal, in onder-
ling overleg, getracht worden een deel der order bij soort-
gelijke bedrijven onder te brengen.
Slot
opmerkingen.
In het voorgaande werd reeds gewezen op de belang-
rijke voordelen, welke door samenwerking van de kleine
industrie kunnen worden verkregen. Het behoeft geen
nadere uitleg, dat het laten uitvoeren van meerdere func-
ties door een centraal orgaan tot grote kostenbesparingen
moet leiden. Orders, welke de capaciteit van de indivi-
duele onderneming te boven gaan, behoeven niet langer
te worden afgestoten en door middel van S.I.S.O. wordt
als
het ware de actie-radius van elk bedrijf tot in het
meervoudige vergroot.
S.I.S.O. is een jonge organisafie en het is nog te vroeg
om haar op haar merites te beoordelen. Niet te ontkennen
valt echter, dat men hier te doen heeft met een project
dat van grote durf getuigt. De Nederlandse industrie
heeft in S.I.S.O. een voorbeeld, waarvan navolging in
principe dient te worden overwogen.
Rotterdam.
M. B. SCHOLLAART.
Lopende rekening in E.B.U. valuta’s
min
gids
1800,
AANTEKENING EN
De Nota inzake de deviezenpositie van Nederland
1600
In vloed van min of meer tijdelijke flictoren.
De betalingsbalans heeft. -op de lopende rekening in
1400
1952, voor het eerst sinds de oorlog een
–
zelfs zeer
1200
omvangrijk
–
voordelig saldo vertoond en wel van in
totaal fl.884 mln. Eveneens voor het eerst sinds de oor-
1000
log werden de betalingen voor invoer van goederen door
die van uitvoer overtroffen. Een sprekend bewijs van de
800
verbetering van de Nederlandse betalingsbalanspositie
600 vormt verder de aanzienlijke toeneming van de deviezen-
reserves van De Nederlandsche Bank, nI. met ongveer
400
f2.000 mln tot f3.660 mln.
in de Nota wordt echter vastgesteld, dat factoren van
200
min of meer tijdelijke aard in belangrijke mate tot dit
0
gunstige resultaat hebben bijgedragen.. Uit het opval-
lende verschijnsel, dat de eerste helft van het jaar met een
-200
saldo van f 1.006 mln enigszins gunstiger is geweest dan.
de tweede helft met een saldo van f 878 mln vloeit reeds
-400
een eerste aanwijzing in die richting voort. Daarin ligt
-600
immers een tegenstelling met hetgeen men voor een land
als Nederlandmet zijn belangrijke export van landbouw-
producten in het
–
najaar mocht verwachten.
De hier bedoelde tijdelijke factoren kunnen in het kort
als volgt worden samengevat. In de eerste plaats was een
intering.op de voorradenbij het.bedrjfsleven waarneem-
.L..t.L
_______:’•…J
-‘
t
–
/
/
—
–
—
………….
.
–
— —
.’– .-
1950
1.
1951
1
1952
Invoer –
–
Tekort
• -. Uitvoer
Goederenbo’/ans
S!diensten t/wip. opbrengst
Tekort
– S/opende rekening
Lopende rek
394
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
20Mei1953
mln
lds
400
200
0
-200
-400
Lopende rekening in U.S.A.
1
—–.–
1950
1
1951
1
1952
In voer
lekori
11/1 voer
Goeo’erenlx,/ans
S
2
d,enstèn ‘kcip opbi’ngst
llhJ1ll1ij
Tekort
–
S
9
/opende rekening
Lopende rek
Lopende rekening in overige valuta
,mmm
1950
1
1951
1952
Invoer
Tekort
Uh voer
= Goederenba/an.s
S
2
o’,ensten .kop opbrengst.
Tekort
– S/
o
p
eno’e
rekenini
ll”11
Lopende rek
Goud- en deviezen reserves van De Nederlandsche Bank
Per uit j mo 1949
Toiele
goud-em
do,,ezen reserves
Goud en 019
convertibele veIut
9
E.8.0
crediet en vâFtaS
Per uitimo 1950
Niet convertibele val&te3
Per uitimo 1951
Per ultimo 1952
500
flfl0
iSÔO
2000
2590
3000
3500
40
‘n mln gid
baar, waaraan uiteraard te zijner tijd een einde moet
komen. Ten tweede deed zich in de gezinshuishoudingen,
althans aanvankelijk, nog de invloed gelden van de terug-
gang in het verbruik van duurzame consumptiegoederen,
waarvoor hetzelfde geldt. Voorts zijn de militaire be-
stedingen tot dusverre vrij aanzienlijk beneden het ge-
prôjecteerde niveau gebleven (in het afgelopen jaar be-
liepen de totale militaire kasuitgaven ca f 1.250 mln en
in 1951 ca f 1.100 mln) en was het niveau van de belas-
tingontvangsten in het afgelopen jaar bijzonder hoog
(inhaal van belastingachterstand en versnelde inning
van belastingen).
De genoemde factoren hebben de invoer in 1952 neer-
gedrukt tot een in vergelijking tot voorgaande jaren uit-
zonderlijk laag peil. De daling is te stellen op rond 12
pCt. Daarentegen kwam de export opnieuw op een hoger
niveau; de stijging beliep rond 6 pCt. Wel is de relatieve
toeneming ook in het afgelopen jaar geringer geworden.
Dit wijst er op, dat de weerstanden, die moeten worden
overwonnen bij het verder opvoeren van• de export, ge-
leidelijk groter worden.
Het streven naar convertibiliteit.
Het internationale streven naar convertibiliteit zal
uiteindelijk gericht moeten zijn op het verwezenlijken
van een toestand, waarbij elk land – binnen het kader
van een vrij internationaal handelsverkeer – in staat
zal zijn eventuele overschotten in andere valuta’s onbe-
perkt in te wisselen in dollars. Dit zou betekenen, dat
alsdan voor geen enkel land de moeilijkheid kan rijzen,
dat, ondanks evenwicht in de totale betalingsbalans,
enerzijds zich een tekort aan dollars voordoet, anderzijds
een op den duur ongewenste accumulatie optreedt van
overschotten in andere valuta’s.
Wat de betekenis van het voorgaande voor Nederland
betreft, stemt het op zichzelf tot voldoening, dat bij het
gunstige resultaat in 1952 ten aanzien van de totale be-
talingsbalans het convertibiliteitsvraagstuk in bovenbe-
doelde zin door bijzondere omstandigheden in het al-
gemeen geen moeilijkheden heeft opgeleverd. Ruim de
helft van de toeneming der deviezenreserves bestond uit
goud en algemeen convertibele valuta’s. De aanwas van
niet algemeen convertibele deviezen nam verder uit een
oogpunt van verantwoorde reservevorming nog geen
ongewenste omvang aan, al deed zich een begin van moei-
lijkheden voor in de Zuidamerikaanse sector. De Nota
vermeldt voorts, dat van de totale stijging der Neder-
landse reserves aan goud en algemeen convertibele- de-
viezen ad f 1.068 mln een bedrag van f419 mln kan wor-
den toegeschreven aan het overschot van ons land in de
Europese Betalings Unie en een bedrag van f 500 mln
aan een surplus in het betalingsverkeer met Indonesië, dat
in dollars en goud werd verrekend. Dit surplus had mede
betrekking op het betalingsverkeer van Indonesië met
de E.B.U.-landen, voor zover dit via Nederland werd
geleid.
Zolang inmiddels de inwisselbaarheid
–
van andere va-
luta’s in dollars niet in aanmerkelijk ruimere mate moge-
lijk is dan in het tegenwoordige internationale bestel
het geval is, zal een herhaling van het gunstige resultaat
van 1952 voor ons land onwaarschijnlijk zijn. De moge-
hij kheid dollarinkomsten te ontlenen aan het huidige
verrekeningssysteem in de Europese Betahings Unie is
beperkt, o.a. omdat, al worden overschotten ten dele
in dollars verrekend, geleidelijk de fase zou worden be-
reikt,- waarin de credietverleningaande E.B.U. tot een
ongewenst peil zou worden opgevoerd. De dollar- en
mln –
lds
600
400
200
0
-200
-400
-600
20 Mei 1953
.ECONOMISCH-STATISTLSCHE BERICHTEN
395
goudontvangsten van Indonesië in bovenvermelde ‘om-
vang moeten verder als incidenteel worden beschouwd,
gezien de moeilijkheden, waarmede dit land nog heeft
te kampen.
In dit verband wijst de Nota er op, hoezeer aan het
convertibiliteitsvraagstuk het algemene •probleem van
het werelddollartekort ten grondslag ligt. Men kan de
vooruitzichten met betrekking tot herstel van de conver-
tibiliteit van valuta’s in belangrijke mate toetsen aan de
perspectieven ten aanzien van een oplossing van het dol-
larvraagstuk.
Het dollarvraagstuk.
Het jaar 1952 kenmerkte zich vöor Nederland niet
alleen door een gunstig verloop van de totalë betalings-
balans, maar ook door een belangrijke verbetering van
de dollarbalans. Het dollartekort op lopende rekening
daalde van f
653
mln in 1951 tot f 171 mln in 1952,
waarmede het laagste niveau werd bereikt van na de
oorlog. Deze aanzienlijke verbetering werd veroorzaakt
door:
afneming van de invoer … . ………….. f 82 mln
toeneming van de uitvoer ……………..
150
verbetering van het saldo diensten ………
237
verbetering in de overheidssector …………
16
achteruitgang (-) van het saldo kapitaalop-
brengsten …………………………
Totale verbetering……………………f 482 mln
Stelt’men hiernaast de ontwikkeling van het wereld-
dollartekort, voor zover dit tot uiting komt in het over-
schot van de betalingsbalans op lopende rekening der
Verenigde Staten, dan blijkt ook voor de wereld als ge-
heel in 1952 een verbetering te zijn ingetreden.
De vraag kan worden gesteld, of men in de ontwikke-
ling in 1952 een aanduiding kan zien van een tendentie,
dat het dollartekort geleidelijk vermindert. Redelijke
zekerheid omtrent een zodanige toekomstige ontwikke-
ling bestaat naar het oordeel van de Regering echter nog
allerminst.
Ontwerp van Wet op de Watersnoodschade 1953
Grondslag van de wet.
De normen van het ingediende wetsontwerp leiden in
grote lijnen tot een gelijke uitkomst als de Wet op de
Materiële Oorlogsschaden.Evenals bij deze laatste wet is
er van uitgegaan, dat de bevordering van soberheid bij
het herstel er toe kan bijdragen, dat dit herstel binnen
een zo kort mogelijke termijn zijn beslag krijgt. Het
wetsontwerp heeft uitsluitend betrekking op vergoeding
van de
materiële
schade. Voorzieningen met betrekking
tot de immateriële schade passen niet binnen het raam
van het wetsontwerp. Voor deze schade zijn bij andere
regelingen voorzieningen getroffen.
De Regering meent, dat een gelijkstelling met de oor-
logsslachtoffers ook een bevredigende oplossing geeft,
omdat de regeling voor de oorlogsslachtoffers in vele
gevallen tot integrale of nagenoeg integrale vergoeding
tendeert, in het bijzonder in de sectoren, waarvoor wat
dat betreft belangrijke economische of sociale overwe-
gingen gelden.
De Regering heeft verder om praktische redenen er
van afgezien in het wetsontwerp normen neer te leggen,
volgens welke op de bijdrage een korting zou worden
toegepast in verband, met de draagkracht van de ge-
troffenen.
Grond en gewassen.
De schade aan land-, tuin- en bosbouwgronden en
woeste gronden wordt zoveel mogelijk van overheidswege
in natura hersteld. Wanneer herstel in natura technisch
niet mogelijk is f financieel niet verantwoord is te ach-
ten, kan voor beschadigde grond een bijdrage worden
verleend ten bedrage van het verschil in verkoopwaarde
v66r en nâ de beschadiging. Voor beschadigde of ver-
loren gegane gewassen wordt de kostprijs vergoed,
waaronder het arbeidsloon.
Gebouwen.
Voor een
herstelbaar
beschadigd pand, waarvan de
herstelkosten naar schatting niet meer dan f 1.000 be-
dragen, wordt de bijdrage gesteld op het bedrag van de
geschatte herstelkosten. Indien deze kosten meer dan
fl.000, doch niet meer dan f3.000 bedragen, wordt de
bijdrage gesteld op’ f 1.000, vermeerderd met 75 pCt
van het resterende deel der kosten. Bedragen de herstel-
kosten meer dan f3.000, dan wordt de bijdrage gesteld
op f2.500, vermeerderd met 60 pCt van de kosten boven
f3.000.
Voor een
onherstelbaar
beschadigd pand wordt de bij-
drage gesteld op de goedgekeurde kosten van de bouw
van een nieuw pand van dezelfde aard en grootte als het
ocrspronkelijke, onder aftrek van 1 pCt voor ieder jaar,
dat het oorspronkelijke pand oud was en onder aftrek
van de waarde van de restanten. Een belangrijke bepaling
is hierbij, dat op verzoek van de rechthebbende voor één
woning
en
één bedrijfspand de aftrek in verband met de
ouderdom van het oorspronkelijke pand wordt gehal-
veerd.
Voor een bedrijfspand, waarvan de bouwkosten op
31 Januari 1953 meer dan f30.000, doch niet meer dan
f60.000 zouden hebben bedragen, wordt de bijdrage
verminderd met 10 pCt van de goedgekeurde bouwkosten.
Bij bouwkosten boven de f60.000 bedraagt deze vermin-
dering 15 pCt. Een soortgelijke regeling kent de Wet op
de Materiële Oorlogsschaden.
Voor de schade aan een boerderij kan de bijdrage
worden gesteld op de goedgekeurde kosten van herstel
of vervanging, verminderd met een aftrek naar gelang
van de ouderdom en de staat van onderhoud van de be-
schadigde boerderij en van de aard en de grootte van het
bedrijf, waartoe de boerderij behoorde. Op verzoek van
de rechthebbende wordt de bijdrage berekend als voor
een niet-agrarisch bedrijfspand.
Schepen.
Voor schepen, met inbegrip van woonschepen, die in
bedrijf of beroep worden gebruikt, gelden dezelfde be-
palingen als voor herstel en herbouw van beschadigde
gebouwen.
Uitrusting en voorraden.
Voor het
verlies
van en
onherstelbare
schade aan roe-
rende goederen, behorende tot de uitrusting van een be-
drijf of dienende voor de uitoefening van een beroep,
wordt de bijdrage gesteld op de kosten van heraanschaf-
fing, verminderd met eeii redelijk bedrag voor afschrjving.
Voor handels- en bedrjfsvoorraden wordt de op 1 Januari
1953 geldende inkoopprjs of kostprijs vergoed. Voor
gebruiksvee krijgt men een vergoeding van de heraan-
schaffingskosten; voor handelsvee komt de vergoeding
neer op de gemiddelde marktprjs in Januari
1953.
Voor
herstelbare
schade aan bovengenoemde goederen wordt
de bijdrage gesteld op het bedrag van de wërkelijke
kosten; bij eventuele verbetering van oud tot nieuw
396
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
20 Mei 1953
wordt een aftrek van ten hoogste 25 pCt toegepast.
Uitgaven, gedaan om schade te voorkomen of te beper-
ken, worden voor zover redelijk en verantwoord, volledig
vergoed.
G(flen.
Een bijzondere regeling is getroffen i.v.m. de giften,
in geld of natura, van derden. De Regering stelt hierbij
voorop, dat deze bepaling geen betrekking heeft op de
giften uit het Rampenfonds. In het ontwerp is bepaald,
dat met de giften slechts rekening wordt gehouden, voor
zover het totaal van bijdragen en giften tezamen meer
bedraagt dan de werkelijke kosten. Met de
verzekerings-
uitkeringen
wordt op dezelfde wijze rekening gehouden
als met de giften.
Aftrek van f50.
In het ontwerp is bepaald, dat schade t/m een bedrag
van f 50 niet voor vergoeding in aanmerking komt. Uit
een oogpunt van billijkheid wordt op elke bijdrage een
bedrag van f50 in mindering gebracht.
Huur- en pachivergoeding.
Over de bijdrage wordt in tegenstelling met die voor
de oorlogsschade
geen
rente vergoed. Wanneer herbouw
niet binnen één jaar na het inwerkingtreden van de wet
mogelijk is, kan op verzoek van de getroffene een ver-
goeding worden toegekend ten bedrage van de helft van
de huurwaarde dan wel ten bedrage van de volle pacht-
waarde.
Bestedingsplicht.
De bijdrage voor schade aan gebouwen en schepen
moet worden besteed voor herbouw of herstel. Het is
echter bij
onherstelbare
schade mogelijk van deze bepaling
ontheffing te vragen, bijv. bij emigratie. Wanneer men op
1 Januari 1957 de bijdrage voor de genoemde schade
nog niet heeft besteed, krijgt men bij onherstelbare schade
de verkoopwaarde uitgekeerd, terwijl bij
herstelbare
schade het recht op de uitkering vervalt.
Overdracht.
Overdracht van bijdragen is niet toegelaten; alleen bij
herstel gaat in geval van verkoop de bijdrage met het
goed over. Voorts is de vererving van het recht op de
bijdrage in bepaalde opzichten beperkt.
Credieten.
Als sluitstuk op de bijdragenregeling is voorzien in de
mogelijkheid tot verlening van credieten in gevallen,
waarin voor een gedeelte van de kosten geen bijdrage
wordt verleend en de financiering daarvan door de getrof-
fenen zelf op onoverkomelijke moeilijkheden stuit. Een
bijzondere kant van de credietverlening is, dat van de
verplichting tot betaling van rente en aflossing, wanneer
daartoe aanleiding bestaat, ontheffing kan worden ver-
leend, terwijl de schuld ook geheel of gedeeltelijk kan
worden kwijt gescholden.
Bijzondere gevallen.
Ten slotte kan nog worden vermeld, dat volgens het
ontwerp van Wet de Minister van Financiën de bevoegd-
heid verkrjgt in bijzondere gevallen, waarin de bepalin-
gen, in strijd met de strekking van de wet, tot onbillijkheid
leiden, een bijdrage of een hogere bijdrage, in afwijking
van die bepalingen te verlenen. Dit is in het bijzonder
van belang voor hen, die reeds oorlogsschade hebben
geleden en nu door de watersnood opnieuw zijn getroffen.
De watersnoodschade zal dus zo kunnen worden afge-
wikkeld, dat deze dubbel getroffenen niet ten achter
komen bij hen, die slechts éénmaal getroffen zijn.
Overzicht van de kosten, welke voor het Rijk uit het herstel
voortvloeien.
Woningen, boerderijen, bedrijfspanden f 138 mln
Schepen
………………………
,,
0
5
5
Landbouwsector
……………….,,
261
Bedrjfsuitrusting
……………….,,
100
Totaal
……………………
f 499,5 mln
Af wegens verzekeringen
………….
,,
9,5
,, –
f 490 mln
Rampschade en financiering
In de Memorie van Toelichting, behorend bij het zo-
juist ingediende ontwerp van wet tot wijziging van een
aantal hoofdstukken der rijksbegroting voor het dienst-
jaar 1953, zijn nadere gegevens gepubliceerd over de
omvang van de totale rampschade. Op basis van de her-
stelko sten wordt de totale schade als volgt geraamd:
Landbouw (schade aan voorradeti, meststoffen. zaaigoed, gewassen te
velde, verlies aan vee, boomgaarden en bedrijfsinventarissen)
..
f 140 mln
Woningen, boerderijen en andere gebouwen
………………….
160
Cultuurgrond, dijken, wegen, verkeersmiddelen enz.
…………
..
400
Overige secloren, (schade aan de industrie, scheepvaart, handel en
overig
bedrijfsleven)
……………………………………
120
Hulpverlening en onderhoudskosten van evacué’s
………………
40
f 860 mln
Daarbij is geen rekening gehouden met de verminderde
productie als gevolg van de watersnood. tEvenmin is
rekening gehouden met de schade aan huisraad, kleding
enz., waarvan wordt aangenomen, dat deze zal kunnen
worden vergoed uit de middelen van het Rampenfonds.
Aangenomen, dat overigens het herstel van de schade
voor het overgrote deel ten laste van ‘s Rijks Kas zal
komen, kan worden gesteld, dat de rechtstreekse gevol-
gen van de watersnood voor de rij ksfinanciën naar schat-
ting zullen resulteren in een stijging van de rijksuitgaven
me.t ruim f 800 mln.
De Regering stelt zich voor, te trachten, het herstel
van de door de watersnood aangerichte schade in een
periode van ongeveer twee jaren tot stand te brengen,
althans voor zover de physieke omstandigheden zulks
toelaten. Voor zover dat momenteel valt te overzien,
moet er van worden uitgegaan, dat wegens de waters-
nood de rijksuitgaven in 1953 met f400 mln zullen moeten
worden verhoogd.
De uitgaven, tot het doen waarvan bovengenoemd ont-
werp van wet machtiging vraagt, zullen op zichzelf be-
schouwd uiteraard een infiatoire werking uitoefenen. Naar
de mening van de Regering moet de financiering van de
gevolgen van de watersnood worden bezien tegen de
achtergrond van de algehele economische en financiële
toestand. –
De Regering heeft gemeend het infiatoire effect van
de uitkeringen,, voortvloeiende uit het herstel van de
door de watersnood aangerichte schade, in de eerste
plaats te moeten compenseren door het terugnemen van
het aanvankelijk voor de versnelling van oorlogsschade-
uitkeringen uitgetrokken bedrag ad f 50 mln. Voorts
zal het extra bedrag voor openbare werken met f 20 mln
worden verminderd (met het resterende bedrag ad f 30
mln zal de bestrijding van de werkloosheid in de zgn.
zwarte gebieden kunnen worden voortgezet). Verder
heeft zij besloten, het aantal in 1953 te bouwen woningen
te handhaven op 65.000 (hetgeen een zekere verschui-
20 Mei 1953
ECÔNOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
397
ving.naar de rampgebieden.inhoudt) en door tussenkomst
van Gedeputeet’de Staten een beroep te doen op de lagere
publiekrechtelij ke lichamen, niet essentiële investeringen
(alsmede’ het uit djen hoofde noodzakelijke beroep op
de kapitaalmarkt) voorshands zoveel mogelijk te beper-
ken. Voorts wordt nagegaan in hoeverre het mogelijk is
te bezuinigen op de overige rijksuitgaven. Hierbij valt,
wat 1953 betreft, in eerste instantie te denken aan uit-
gaven voor werken op het gebied van de waterstaat e.d.,
waarbij door de weinig elastische capaciteit een verschui-
ving zal plaats moeten vinden naar de noodgebieden.
Verder zal ook bij de in September a.s. in te dienen be-
groting voor het dienstjaar 1954 zoveel mogelijk naar
beperking van, nieuwe uitgaven moeten worden gestreefd.
Hoewel men uit hoofde van deze ‘maatregelen een ge-
deeltelijké compensatie mag verwachten van het infia-
toire effect van de overheidsuitgaven ten gevolge van de
watersnood, zal daarnaast het uitgeven van staatsle-
ningen niet kunnen worden ontbeerd. De Regering heeft
voorshands gemeend, van het invoeren van een tijdelijke
belastingverzwaring te moeten afzien, althans, zolang de
overheidslasten niet hoger worden dan thans is geraamd.
Ten slotte verdient hier ook de mogelijkheid van finan-
ciering der watersnooduitgaven door middel van tegen-
waardegelden vermelding. Hoewel de Regering voor het
aanbod van de Amerikaanse Regering, local-currency
voor dit doej vrij te geven, erkentelijk is, is het duidelijk,
dat deze financieringswijze de infiatoire werking van de
uitkeringen niet kan neutraliseren. Afgezien van de ver-
sterking van de kaspositie van het Rijk, waartoe de over-
making van local-currency leidt, kan hier, aldus de
M. v. T., niet van een uit monetair oogpunt doeltreffend
dekkingsmiddel worden gesproken.’
BEDRIJFSECONOMISCHE
NoTITIES
Philips’ jaarverslag 1952
Dit jaarverslag geeft duidelijk de indruk dat’ het niet
slecht gaat met Philips. Al worden er zeker opmerkingen
in mineur gelanceerd, het verloop van omzet en winst
en de perspectieven die bijv. de voorziene ontwikkeling
in de sector ,,televisie” biedt, geven toch wel aanleiding
tot een niet ongepast optimisme. Enkele cijfers kunnen
dit illustreren:
1952
1951
1950
1949
1948 1947
in millioenen guldens
wereldomzet aan derden
…………
1.384
1.242
982
830
651
497
winst vôér aftrek
van
belastingen
….
143
144
102
52
42
,
42
in verhouding lot de omzet
……….
10,4% 11,6% 10,4% 6,3% 6,5%
8,3%
winst na aftrek van belastingen
……
64
63
48
16
12 21
in verhouding lot de omzet
……. ….
4,6% 5,1% 4,9%
1,9% ‘1,8%
4,2%
vaste activa (vervangingswaarde)
….
525
465
374
348
308
270
vlcittende activa (vervangingswaarde)
.1.294
1.213
833
746
621
532
vlottende
passiva
………………
570
506
358
308
256
.196
De resultaten over 1952, die bij benadering gelijk zijn
aan die over 1951, hebben geleid tot eendividend van
7,2 pCt op de 6 pCt cum. preferente aandelen en van
12 pCt op de gewone aandelen.
Omzet, expqrt, voorraden, en productie.
De omzet is, vergeleken met 1951, met 11 pCt toege-
nomen. Hoewel deze toename op zichzelf niet onbelang-
rijk mag worden genoemd, valt het toch op dat het tempo
waarin de omzet stijgt bezig is te verminderen. De stij-
ging van de omzet ten opzichte van’ het daaraan voor-
afgaande jaar toont
nI.
het volgende beeld:
1948 36pCt
1949 17pCt
1950 18pCt
1951 26pCt en
952
11
pCt
waarbij voor 1951 rekening moe(worden gehouden met
de invloed van het gestegen prijspeil.
Ook de spreiding van de omzet werd vergroot, in die
zin dat de procentuele toename van de omzet in de
categorie ,,overige producten” groter is dan in de groep
,,standaardproducten”.
Minder plezierig, zeer waarschijnlijk voor Philips,
maar zeer
zeker
voor de Nederlandse volkshuishouding,
is dat de export uit Nederland en de productie in Neder-
land ten opzichte van 1951 met 6 pCt resp. 1 pCt zijn
gedaald. Zowel met het oog op de deviezenpositie als
met betrekking tot de werkgelegenheid moet deze ont-
wikkeling worden betreurd. Als oorzaken voor de daling
van de export worden in het verslag opgegeven het voor-
raadbeleid bij de eigen buitenlandse organisaties en wat ge-
noemd wordt ,,deinternationalehandelspolitiéke situatie”.
Indien men echter de toename van de wereldomzet ener-
zijds (ca 140 millioen) vergelijkt met de voorraden perult.
1951 en per uit. 1952 (resp. 674en 667millioen) anderzijds,
waarbij dan nog rekening moet worden ‘gehouden met
de afboeking op voorraden (ten laste van de Reserve
herwaardering)
in
verband met enkele prijsdalingen groot
ca 11,5 millioen, wekt de opmerking in, het verslag dat de
productie in
binnen- en buitenland in 1952 nagenoeg
gelijk
was aan die in 1951 enige bevreemding. Het totaal
van de in het geconsolideerde resultatenoverzicht ver-
melde ,,kosten”-posten: ,,goederen en diensten vân der-
den” (w.o. materiaalverbruik, vrachten, invoerrechten,
verbruiksbelastingen en alle overige pôsten die niet af-
zonderlijk zijn genoemd), ,,salarissen’en lonen”, ,,sociale
kosten”, ,,afschrjvingen” en ,,betaalde interest” is
bovendien ten opzichte van 1951 met ruim 142 millioen
gestegen. Dat de wereldproductie ,,nagenoe’g gelijk” ge-
bleven is aan die in 1951 is dus niet zonder meer duidelijk.
Een stijging van de kosten en/of vanhet winstpercentage
per geproduceerde resp. verkochte eenheid lijkt immers
voor 1952 allerminst aannemelijk. Is het volkomen toe-
vallig dat wèl van de wereldomzet, van de export uit
Nederland en van de productie in Nederland, maar net
alleen
niet
van de wereldproductie een cijferreeks of een
grafiek wordt verschaft? (Dit gebeurde ook niet in
voorgaande jaren). Kan het zijn dat Philips bezig is zijn productie te
verplaatsen
naar andere landen, in die zin
dat de relatieve bijdrage van Nederland aan de Philips-
wereldproductie kleiner wordt? Indien en voor zover
dit vermoeden juist zou blijken te zijn – van een stellige
conclusie kan zeker nog geen sprake zijn – zal het van
bijzonder belang zijn na te gaan in hoeverre met name
het fiscale klimaat aan een en ander debet kan zijn. Dan
zou tevens kunnen blijken in hoeverre de bedenkingen
in dit jaarverslag tegen .de fiscale politiek geuit gegrond
zijn.
Met betrekking tot de voorraden kan nog worden op-
gemerkt dat men uit de vergelijking van’de cijfers per’
uit. 1951 en per uit.
1952
niet zonder meer mag afleiden
dat de in het vorige jaarverslag’ voorzegde ,,aanpassings-
politiek” niet zou zijn gerealiseerd. Men dient immers
rekening te houden met de omzetstijging: Overigens
wordt
in
het jaarverslag, nog opgemerkt dat de bestel-
lingen bij leveranciers per ult. 1952 geringer waren dan
per ult. 1951 zodat per saldo de voorraadpositie geacht
wordt verbeterd te zijn.
Rentabiliteit en financiering.
De winst y66r aftrek. van belastingen is, zoals uit
bovenvermelde cijfers blijkt, zowel absoluut als in ver-
houding tot de omzet gedaald. Men vergete evenwel niet
t
398
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
20Mei1953
dat dit geldt ten opzichte van 1951. Vergelijkt men bijv.
met 1950 dan wordt het beeld heel wat minder on-
gunstig (zie de cijfers). Daar er naar onze mening aan-
leiding is om 1951 als een ,,bijzonder” jaar te beschouwen,
behoeft de gesignaleerde daling – gevolg van enkele
prijsdalingen en van het ,,doelbewuste afremmen van de
fabricage-activiteit” – naar het ons voorkomt vooralsnog
geen zorgen te baren. En als men dan ziet naar het dividend-
percentage van 12 (gewone aandelen) en bovendien ver-
neemt dat van de 64 millioen winst er nog 33 millioen in
het bedrijf is gehouden, dan lijkt of schijnt dit toch wel
bijzonder rooskleurig. Men kan het echter ook anders
zien. Als men bereid is te aanvaarden dat de balanstelling
weergeeft het totale in de onderneming geïnvesteerde
kapitaal (vermogen) – 1.800 millioen is de telling van
het geconsolideerde overzicht – en daarnaast stelt de
totale winst na aftrek van belastingen ad 64 millioen plus
de betaalde interest ad ca 20 millioen, tezamen zijnde
84 millioen, dan komt men tot een rentabiliteit van slechts
4
4
pCt. Natuurlijk kon de gepubliceerde winst lager zijn
dan de werkelijk gemaakte, doch anderzijds werd in
deze berekening geen rekening gehouden met stille
reserves. Het wil ons voorkomen dat men aan het tegen-
over elkaar stellen van deze cijfers wel eens te weinig
aandacht besteedt.
In het verslag wordt vermeld dat de vermogenspositie
verder is verbeterd. De vlottende activa zijn méér toe-
genomen dan de vlottende passiva; uit de cijfers kan
men bovendien afleiden dat ook de
verhouding
tussen
lopende activa en lopende passiva is verbeterd. Over ver-
houdingen sprekende: het interesseerde ons na te gaan
hoe de verhouding is tussen eigen en vreemd kapitaal
(vermogen). De creditzijde van het ,,geconsolideerd over
–
zicht” nu kon als volgt worden weergegeven (in millioenen
guldens).:
totaal
belang aandeelhouders
………………….
902
minderheidsbelang van derden in deelnemingen
……..
8
bestemmingsreserves
…………………………
110
schulden
op
lange
termijn
……………………..
263
schulden op korte termijn
(mcl.
winstuitkering)
537
1.820
De bestemmingsreserves dragen, naar verluidt, groten-
deels het karakter van schulden op lange termijn. Uit
bovenvermelde cijfers kan dus blijken dat Philips voor
50 pCt met vreemd kapitaal (vermogen) is gefinancierd.
O.i. ligt dit percentage wel wat aan de hoge kant. Daarbij
kan worden opgemerkt dat aan de debetzijde vlottende
activa zijn vermeld ter waarde van ca 1.295 miljoen en
yaste activa ter waarde van
525
millioen en dat in de
post ,,totaal belang aandeelhouders” is begrepen de
,,reserve herwaardering” (waarop de waardestijgingen
van de vaste activa en van de voorraden worden bij-
geboekt resp. • de waardedalingen worden afgeboekt) ter
grootte van 262 millioen. De schulden op korte termijn
blijken ten opzichte van 1951 nog met 60 millioen te zijn
gestegen.
Investeringen.
De investeringen waren in 1952 belangrijk hoger dan
in de voorgaande jaren. De volgende cijferreeks zal dit
verduidelijken:
aanschaffingen vaste activa (in miJlioenen guldens):
1952 113
1951 97
1950 61
1949 72
1948 76
1947 55.
De voorspelling hieromtrent in het vorige jaarverslag
gedaan is dus niet geheel, of beter: geheel niet bewaar
–
heid geworden. Dit is stellig een verheugend verschijnsel,
al zou het wel bijzonder interessant zijn te weten – juist
in verband met het hierboven geuite vermoeden – in
hoeverre deze investeringen in Nederland plaatsvonden.
De investeringen zijn geheel uit eigen middelen gefinan-
cierd, waarbij de suggestie wordt geuit dat zulks ge-
schiedde omdat een beroep op de kapitaalmarkt uiterst
moeilijk zou zijn geweest. Dit zou bovendien van invloed
zijn op het tempo van de ontwikkeling van de onderne-
ming. Wij vragen ons intussen wel af, of de onderneming
inderdaad een externe boven een interne financiering
zou hebben verkozen. In ieder geval is voor de
aandeel-
houder
een interne financiering wel de gunstigste van
beide alternatieven. In zoverre behoeft een en ander dus
naar onze mening niet zozeer te worden betreurd.
Een geruststellende mededeling voor de aandeelhouders
bevai het jaarverslag met betrekking tot het van de
General Electric Company overgenomen aandelenpakket
N.V. Gemeenschappelijk Bezit van Aandelen Philips’
Gloeilampen fabrieken ad nominaal f 11.065.500. Het is
nl. de bedoeling deze aandelen – die a pari in de balans
werden opgenomen – niet op de Nederlandse markt
los te laten. De ongewenste repercussies die een dergelijke
manipulatie voor de koersontwikkeling hier te lande zou
kunnen hebben worden dus vermeden.
Op nog één passage in het beoordeelde jaarverslag
zouden wij de aandacht willen vestigen, of eigenlijk op
twee. In de kringen van het bedrijfsleven worden nl. de
laatste tijd meer en meer klachten gehoord omtrent de
bezetting van bepaalde functies op bepaalde departe-
menten. Opmerkelijk is nu dat in een publicatie als de
onderhavige tot tweemaal toe die zelfde klacht wordt
geuit. De voorgestelde oplossing – een hogere remune-
ratie van bepaalde overheidsfuncties – is stellig vlugger
geponeerd dan gerealiseerd; anderzijds is het echter
evenzeer de vraag, of men deze en.dergeljke opmerkingen,
die kennelijk niet zonder grond zijn, blijvend kan igno-
reren.
De inhoud van het besproken jaarverslag is stellig de
moeite van het kennisnemen waard; er worden vele en
duidelijke cijferopstellingen gegeven, er wordt een lees-
bare indruk gegeven van de ontwikkeling in de ver-
schillende hoofdindustriegroepen en het geheel wordt
fraai ,,verlucht” met foto’s en grafieken. Er zijn nog heel
wat Nederlandse ondernemingen die aan deze verslag-
legging èn naar inhoud èn naar vorm een voorbeeld
kunnen nemen.
Voorburg.
Th. M. SCHOLTEN, econ. drs.
GELD- EN KAPITAALMARKT
De geldmarkt.
Op 18 Mei a.s. zullen de banken voor het eerst sinds
het staken van de onbeperkte promessenafgifte weer
nieuwe schatkistpromessen bij de Agent kunnen kopen.
Bij de inschrijving, die hiervoor de afgelopen week plaats-
vond, werd door het Ministerie van Financiën 40 pCt
toegewezen. In hoeverre dit lage percentage is toe te
schrijven aan majorering door de inschrijvers dan wel
aan een beperking van het beschikbaar gestelde bedrag
door het Rijk is i.v.m. de late publicatie van de stand van
‘s Rijks Kas thans nog moeilijk te zeggen. De onmoge-
lijkheid voor de banken om in de tussentijd hun voor korte
belegging beschikbare middelen zoals voorheen dag voor
dag in jaarspromessen te beleggen is oorzaak, dat hun
saldo’s bij de centrale bank de laatste weken inderdaad
de rol van buffer voor gelduitzettingen en verkrappingen
in grote mate hebben overgenomen van de Schatkist.
20Mei1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
399
Zo waren deze saldo’s volgens de veekstaten van De
Nederlandsche Bank per 27/4, 4/5 en 11/5 achtereen-
volgens f78 mln, f33 mln. en f88. mln groot. De grote
onderlinge gelijkgerichtheid van de geldonttrekkingen
en toestromingen bij de verschillende banken leidt er voorts
toe, dat de narkttransacties in het korte papier geen
grote omvang hebben. Aan de marktdisconto’s, welke
gedurende de verslagweek voor looptijden van enkele
maanden
5
1
8
pCt en voor langer, tot een jaar lopend
papier
/8 – /16
‘pCt
.
bedroegen, moet dan ook geen al
te grote betekenis worden.gehecht. Ook de mogelijkheid
om korte middelen op cali uit te zetten blijft beperkt;,
de afgelopen week bleef de notering voor dit crediet op
het minimum van
4.
pCt gehandhaafd.
De kapitaalmarkt.
Gedurende de verslagweek werd het dividend bekend
gemaakt, dat A.K.U. en Koninklijke over 1952 zullen
uitkeren. Bleef eerstgenoemd dividend t.o.v verleden
jaar onveranderd, de Koninklijke verhoogde het hare
met 1 pCt tot 16 pCt. Het dividend van de Koninklijke
maakte vooral daarom een gunstige indruk, omdat het
ditmaal geheel in contanten wordt uitgekeerd; verleden
jaar was het dividend nI. 13 pCt in contanten + 2 pCt
in aandelen. Het kenschetst het gebrek aan risicodragend
kapitaal dat tegen stockdividenden nog altijd zo’n
aversie bestaat, overigens terecht omdat zij in vele ge-
vallen de koers der betreffende aandelen meer doen
dalen dan de aandeelhouders na aftrek van belasting
aan dividend ontvangen. Sterk komt dit gebrek ook
tot uiting in de reactie die de aandelenmarkt gedurende
de verslagweek vertoonde toen bekend werd, dat de
Koninklijke f30 mln van haar converteerbare obligatie-
lening aflo,sbaar zal stellen (wat waarschijnlijk aanbod
van aandelen ten gevolge zal hebben) en dat de Holland-
Amerika Lijn f20. mln aandelen a pari zal emitteren.
Neemt men in aanmerking, hoe gering de aandelen-
emissies de laatste maanden zijn geweest, dan krijgt
men de indruk dat de gunstige houding van het aandelen-
koersniveau hier te lande gedurende bijv. het laatste jaar
in hoofdzaak te danken is aan de afwezigheid van grote
aandelenemissies en dat, indien dergelijke emissies
wederom mochten plaatsvinden, de dalende trend van
de aandelenkoersen, die in 1948-1951 heerste, wederom
zou worden hervat.
STATISTIEKEN
SPECIFICATIE DER EMISSJES IN MAART 1953 (Bedragen in duizenden guldens; koersen en rentevoeten in pCt)
Naam
i
i
Koers
Rente-
Loop.
Maart.
Obligaties.
Overheid:
IS
100
15
3
16 ‘)
Beleggingscertificaten
2
1001
12
2
3
1
1
46 ‘)
200.000
99
198.000
3
1
1,
40
‘)
Tnvesteringscertiflcalen
……………..
Particulieren:
Koninkrijk der Nederlanden
……
Nederlandsche
Scheeps-Hypo-
theekbank N.V., Rotterdam
5.000
100
5.000
4
1
1
25
‘)
Vereeniging
voor Diaconessenar
–
beid in Dordrecht en Omstreken,
Dordrecht
………………
100
100
100
4’/,
25
‘)
‘) versterkte en/of vervroegde gehele of gedeeltelijke aflossing te allen tijde
toegestaan.
‘) Versterkte en/of vervroegde gehele of gedeeltelijke aflossing van zekere datum af toegestaan.
EMISSIES IN 1953
(Reële bedragen in duizenden guldens)
Uit omzet-
ting van Maand
Obli-
.Aande-
Totaal
waar-
van
1
andere be
leggingen
Nieuw
gaties
len
conver-
eis geblok- geld
5CS
1
keerd te-
–
goed
12.005
1
1.275
3.280
–
1
21
13.259
lanuari
…………..
931
1
2.735
3.666
L3.117
–
37
3.629
1203.100
Februari
……………
Maart
………….
203.117
1
–
–
1
17
IN- EN UITVOER VAN
NEDERLAND’)
(waarde in millioenen guldens)
Jaar
–
Invoer Uitvoer
Dekkingsper-
ntage
1
Jan.
1
Febr.
1
Mrt
Jan.
1
Febr.
1
Mrt
Jan.
1
Febr.IMrt
938
…………
119
118
120 82
82
90
69 69 75
383
361
140 186
186
37
49 52
464
401
476
318
245
283
69
61
59
1948 …………..378
581
…
520
612
396
313
400
68
60
65
1949…………..
950………….
791
.769 869′
524
568 555
66
74
64
1951
………….
952………….
800 724
773 746
643
748
93 89
97
953
…………
747 584 752 708
544
688
–
95 93
92
DE .IAVASCHE BANK.
(Voornaamste posten in duizenden rupiab’s)
Staatsfondsen.
2% pCt N.W.S . …………………… .
3-3% pCt 1947
………………………
3 pCt Invest. cert . ………………
3% pCt 1951
…………………………
3 pCt Dollarlening
…………………
Diverse obligaties.
3
1
/2
pCt Gem. R’dam 1937 VI
3% pCt Bataafsche Petr. . ……..
3½ pÇt Phiijps 1948
………………
3% pCt Westl. Hyp.
Bank
……
Coen
is
n
,
5
2
C
ais
u
0
Data
…o
,
O.0
nO
CQ’O.Du
.0
iSC
iic
,
.
C.
5
, ,
.
>-
.
>
11April1953
891.957 574.223
346.001
518.525 5.730.041
8 April
1953
891.957
610.332
385.634 506.353
5.827.306
15 April
1953
–
891.957 643.478 342.114
489.055 5.964.013
22 April
1953
891.957
657.081
327.127
598.405
5.447.387
29 April
1953
891.957
649.904
383.361
604.254 5.263.840
6 Mei
1953
891.957
644.401
358.930
533.997
5.414272
c
–
Rekening courant saldi
v7i
____
g. v/d Rep. Indon_
.
Data
a,
un
cuo
2
5.E
OiiuC
1
•’,’
il
iS
79
3
/4
79%
–
1
t
1
9613/16
9613116
1
April
1953
4471 928
767.416 261 400 496.307
1.579.491
9715/
g
97/8
8 April
1953
4:558:339
795.660
1
261.401
496.307
1573407
15 April
1953
4.586.591
726.533
1
261.401
496.307
1.711.198
101
101%
22 April
1953
4.578.105
14.567.460
711.771
261.401′
496.307
1.490.333
957/j
6
29 April
1953
4.505.905
721.744
1
261.401
496.307
1.317.40
6 Mei
1953
648.150
261.401
496.307 1.329.768
100
100
Muntbiljettencjrcujatje per
1
April
Rp.
324.243.876,50
.
Munthiliettencirculatie per
8 April
Rp. 324.746.096,50
100
9
11g
100
3
/4
Muntbiljettencirculatje per 15 April
Rp. 326.068.487,-
100/ig
100
111g
Muntbiljettencirculatie per 22 April
Rp.
325.488.151,-
9635
96318
Mur,thitjettencirculatje per 29 April
Rp. 324.789.858,50
Muntbiljettencirculatie per
6 Mei
Rp. 323.150.316,50
3,
C.
BREZET.
8 Mei 1953 15 Mei 1953
Aand. indxoijfers.
Algemeen
.
…… . ……………………..
146,6
–
146,6
Industrie
……………………………….
206,7 205,9
Scheepvaart
…………………………
163,7 161,1
Banken
…………………………………
131,4
133,5
Indon.
aand.
………………………….
48,7
49,4
Aandelen. A.K.IJ.
………. . ……………………….
161
.
162
1
/
2
Philips
…………………………………
159%
l57/s
Unilever
. ……………………………..
188%
186
HAL.
…….. . ….. …. ……….. . ………
146
138
3
/4
Amsterd
Rubber
…… . … … ……..
92½
.
93%
H.V.A .
…………… . ……………………
99
9 8 %
Kon
Petroleum
……………………
308’/4
307
1
/L
Voor tienduizenden werkers
uit honderden bedrijven
§
4
:
werden de pensioenen
rrr
9
1
bij Amst/even ondergebracht.
$ Li
11
Adviezen worden
gaarne verstrekt door
,j;(
1
1g
1
ijj
‘4’
4
N.V. AMSTERDAMSCHE MAATSCHAPPIJ VAN LEVENSVERZEKERING – N. Spiegelstraatl7 te Amsterdam Tel. 63272
Nationale Handelsbank, N.V.
Amsterdam
–
Rotterdam
–
‘s-Gravenhage
BEDRIJ FSECONOO M
BELASTINCONSULENT
COST-ACCOUNTANT
(CIRCA 40 JAAR)
behoorlijk economisch geschoold, met pushing-power en
organisatietalent, door jarenlange ervaring gewend functies
op hoger niveau te bekleden, stelt zich beschikbaar voor
verantwoordelijke werkzaamheden in binnen- of buiten-
land, event. bereid zich t.z.t. te interesseren in zaak of be-
drijf met behoorlijke perspectieven. Brieven onder no.
E.S.B. 21-5, Bur. v. d. Blad, Postbus 42, Schiedam.
Te koop van partic. VILLA
(N.-Veluwe) m. tuin
bij
stat.
Binnenk. vrij te aanvaarden.
f18.500. Br. onder no. E.S.B.
21-1, Bur.
V.
d. blad, Postbus
42, Schiedam.
GROOT BEDRIJFSPAND
TE KOOP
aan drukke rerkeersstraat in centrum
DEN IIAA&, geheel
of ged. spoedig leeg. Modern gebouw 10 X 35 m plus tet-
rein aan achterstraat. C.V., veel parket. Voor vele doel-
einden geschikt.
DE HAAS
&
CO.,
Makelaars – Parkstraat 95 – Den Haag.
Alle Bank- en Effectenzaken
pu-lRml]
RJL/1
DE ALGEMENE
LEVENSHERVERZEKERING MIJ N.V.
Amsterdam-C., Herengracht 388,
tel. 46583-39592
PfflST.RDPffl
nodigt
PENSI OEN FON DSEN
uit zich met haar in verbinding te stellen voor
het regelen van hun herverzekeringen.
De Maatschappij biedt speciale arrangementen,
welke het o.a. mogelijk maken het Pensioenfonds
geheel in eigen beheer te houden, ook als het
draagvlak gering is.
HERVERZEKERING OP RISICOBASIS TEGEN
ZEER VOORDELIG TARIEF –
Adverteer in de E.-S.B.