1
Eco
no
m
–
is ch — Sta t
*
i*s t [s che
Berichten__
Economische rekenvormen
*
De belastingvoorstellen
*
Drs J. C. Brezet
Belastingverlaging
*
Dr H. P. W. van Ravestijn
De ontwikkeling van de kapitaalmarkt
Drs A. van der Gaarden
Economisch integreren, maar hoe?
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
38e JAARGANG
No 1869
WOENSDAG 25 MAARt 1953
EERSTE NEDERLANDSCHE
Verzekering-Mij.
op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.
Aanpassing van ondernemingspensioen-
en spaarfondsen aan de
NIEUWE WETTELIJKE BEPALINGEN
Kantoor: Bellevuestraat 2, Dordrecht, Telefoon 01850-5345
R. MEES & ZOONEN
Ao 1720
BANKIERS &
ASSURANTIE-MAKELAARS
Abonneert U op
DE ECONOMIST
Maandblad onder redactie van Prof. P. Hen-
nipman, Prof. P. B. Kreukniet, Prof. H. W.
Lambers, Th Ligthart, Prof. J. Tinbergen,
Prof. G. M. Verrjn Stuart, Prof. F. de Vries,
Prof. J. Zijlstra.
Abonnementsprijs f22.50; fr. p. post f2360;
voor studenten
f
19.—; franco per post
f
20.10.
Abonnementen worden aangenomen door de
boekhandel en door uitgevers
DE ERVEN F. BOHN TE HAARLEM
ROTTERDAM
AMSTERDAM – ‘s-GRAVENHAGE
DELFT. SCHIEDAM – VLAARDINGEN
øêê
III
11
V
01,8
ó
1
KAS -ASSOCIATI E N.V.
SPUISTRAAT 172, AMSTERDAM-C
Incasso van kwitanties en
handeiswissels
Nationale Handelsbank, N.V.
Amsterdam
–
Rotterdam
–
‘s-Gravenhage
Alle Bank- en Effectenzaken
Econ. Drs
midden dertig, met veelzijdige binnen- en buiten-
landse ervaring op commercieel, organisatorisch
en financieel gebied, verzoekt industriële- of han-
delsondernemingen met internationale werkings-
sfeer, die behoefte gevoelen aan versterking of
aanvulling van hun hogere leiding, zich te wen-
den onder letters THT tot Nijgh & Van Ditmar,
Advertentiebureau, Rotterdam.
ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN
.jJitgave
vanihet
Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor
Nederland: Pieter deHoochweg 122, Rotterdam-W.
Telefoon 38040. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactié-adres voor België:
Seminarie voor Gespecialiseerde
Ekonomie, 14, Universiteitstraat, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 122, Rotterdam- W.
Abonnementsprjs,
franco
per post,. voor Nederland en de
Uniegebieden en Overzeese Rjjksdelen (per zeepost) f26,—,
overige landen f28,— per jaar. Abonnementen kunnen
ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd per
ultimo van het kalenderjaar.
Losse nummers
75 cts.
Aangetekende stukken
in Nederland aan liet Bijkantoor West-zeedjik, Rotterda,n- W.
Advertenties.
Alle correspondentie
betreffende
advertenties
te richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerjj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141. Schieda,n. (Telefoon
69300, toestel 1
of
3).
Advertentie-tarief
f0,30 pçr mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,, Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
222
25 Maart 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
223
Economische rekenvormen
De meer beschouwelijke economist heeft de laatste
weken een merkwaardig probleem voor ogen gekregen.
Door de watersnood had Nederland een belangrijk eco-
nomisch potentieel verloren; niemand betwijfelt, dat dit
een vergroting van het relatieve welvaartstekort – be-
tekent. Daarop is gereageerd met een reeks geschenken
in geld en goederenvorm.
Wij hebben altijd horen doceren dat toevoeging van
nuttigheden betekent vermeerdering van welvaart. Voor
zover dus de goederengeschenken toevoegingen waren
aan de Nederlandse tot verbruik komende goederen-
voorziening zou men er algemene vreugde over ver
–
wachten. Dit bleek verre van juist; velen maakten zich
ongerust over de invloed van deze goedereninjectie op
het peil van onze bedrijvigheid, door hen gezien als
welvaartsindicator bij uitstek.
Deze tegenstelling belicht een inhaerent probleem van
de economische orde die op arbeidsdeling berust. In een
ruilverkeersmaatschappij hebben wij als consumenten
belang bij een zo groot mogelijke hoeveelheid potentiële
nuttigheden, voortvloeiend üit de aanwezigheid van
goederen en diensten; als produôent heeft ieder belang
bij een zo groot mogelijk geldinkomen, verkregen uit de
vermenigvuldiging van de prijs van het voortgebrachte
met de geproduceerde hoeveelheid. Het inschrompelen
van de prijssom, door vermindering van één van beide
factoren of van bei1e tegelijk, brengt de producent
nadeel.
Doch niet de producent alleen: het meest kenmerkende
van een ruilverkeersmaatschappij is het kringlooppoces,
de inkomens in de productie verworven zijn dezelfde
inkomens, die voor consumptie ter beschikking komen.
Een onverwachte goedereninjectie van buiten schept
inderdaad een welvaartsprobleem, het interdependente
spel kan worden doorbroken, of om in de medische beeld-
spraak te blijven, waaraan ook de kringloop is ontleend,
er bestaat gevaar voor trombose.
Wie over dit probleem, en het is de kern van deecono-
mische problematiek in een ontwikkelde maatschappij,
tot klaarheid wil komen, kan grijpen naar een Nederlandse
publicatie
1).
De Nederlandse economist Vleeschhouwer
heeft het vraagstuk van de uitwerking van de rekenvorm
lang en grondig bestudeerd, zowel uit de vele uitspraken
der literatuur als in zelfstandige overdenking. Hij heeft
zijn slotsom neergelegd in een werk, da het tonen van
vakgeleerdheid achter zich laat. In een uiterst gespannen,
beeldende stijl toont hij aan, dat een ontplooide economie
slechts kan zijn een monetai’re economie.
Dat monetaire element, de in geldprijzen uitgedrukte
schaarstenoteringen, kan men niet straffeloos wegdenken,
om vervolgens over de ,,wezenljke” economische stan-
daarden te gaan spreken. Het bestaan van de prijsno-
teringen en van hun continuïteit is juist het wezens-
kenmerk van elke maatschappij, waar het economisch
proces in ver doorgevoerde arbeidsdeling plaatsvindt,
onverschillig welke de organisatievorm van het econo-
misch leven is. Het gecoördineerde prijzenstelsel is als
het ware de reddingsljn, waaraan de economisch hande-
lende zich vastklampt, wanneer hij disposities moet
treffen. Verbreking van de prijsrelaties, bijv. door een
niet-monetaire inworp, kan onder zekere veronderstel-
lingen inderdaad ook negatieve invloeden op de wel-
vaart hebben.
Vele ouderen, economisch geschoolden en geïnteres-
seerden, zuchten dikwijls tegen de academisch gebleven
vriend, dat zij zich ,,weggezakt” voelen tegenover de
theorie. Het werk van Vleeschhouwer kan hen helpen
de kernvragen weer te zien, waarvoor zij economie
gingen studeren. Vele jongeren gaan, wat de basisvragen
betreft, rond, bepareld met de dauw der argeloosheid.
Zij zullen door lezing hun wetenschap vermeerderen.
Geen van beide categorieën zal het, dunkt mij, smarten
op deze wijze wetenschap tot zich te nemen.
H.W. L.
1)
Dr J. E. vleeschhouwer, Economische rekenvormen. Onderzoek naar de
grondslagen van economische ordeningeri. Martinus NijhofZ ‘s-Gravenhage, 1949.
INHOUD
Blz.
Economische rekenvormen,
door Prof. H. W.
Lambers ……………………………
223
De belastingvoorstellen ………………. …225
Belastingverlaging,
door Drs J. C. Brezet …..
P226
De ontwikkeling van de kapitaalmarkt,
door Dr
H. P. W. van Ravest(jn …………………
228
Blz.
Nationale notities:
,,Het voorspellen”,
door Drs J. A. Hartog ….
235
Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs J. C. Brezet …
236
De Belgische geld- en kapitaalmarkt in Februari
1953, door Dr L. Delmotte ………………
236
Recente economische publicaties …………..239
Economis ch integreren, maar hoe? (II),
door
Statistieken:
Drs A. van der Gaarden ………………..
230
Wisselkoersen………………………… 240
London L Setter,
door Henry Hake …………..
233
Bankstaten …………………………… 240
Voor de niet-gesigneerde artikelen is de commissie van redactie verantwoordelijk.
COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen; F. de Vries;
C. van den Berg (secretaris). Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Assistent-redacteur: J. H. Zöon.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens; J. van Tichelen; R. Vandeputte.
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
2:24
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
25Maart1953
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK
De belastingvoorstelien.
De belastingvoorstellen bestaan uit twee delen. Het
ene heeft betrekking op de compensaties voor de huur-
verhoging. Het andere, thans belangrijkste deel van de
belastingvoorstellen, heeft tot doel om het investeren
aantrekkelijker te maken. Het investeringspeil was de
afgelopen vier jaar hoog; niettemin niet groter dan nodig
was, blijkens de berekeningçn in verschillende industri-
alisatienota’s, om de productiec.apaciteit gelijke tred te
doen houden met de beroepsbevolking. Het laatste jaar
begon de investeringslust bovendien aanmerkelijk te ver-
flauwen. Het is moeilijk te zeggen in welke mate de con-
juncturele en in welke mate de meer blijvende factoren
verantwoordelijk moeten worden gesteld voor de daling
van de investeringen. Indien het de conjunctuur is die
verântwoordélijk gesteld moet worden, zijn conjunctuur-
stabiliserende maatregelen, met behulp van overheids-
uitgaven, het meest doeltreffend. Daardoor zullen de
omzetten stijgen en hôopt men dat de noodzaak om de
capaciteit te vernieuwen wordt gevoeld. Indien er daaren-
tegen sprake zou zijn van een meer blijvende verslapping
van de belangstelling voor investeringen, zouden stimu-
lerende en blijvende belastingverlagingen meer voor de
hand liggen. De Regering heeft haar aandacht verdeeld.
Zij heeft enerzijds, reeds in December, conjunctuur-
stimulerende uitgaven gevoteerd. De Regering heeft
thans aan de andere kant ongeveer een even groot be-
drag aan belastingderving geriskeerd voor de ‘aangekon-
digde maatregelen. Men kan ongetwijfeld stellen, dat
de nieuwe voorstellen van grote betekenis zijn voor het
scheppen van een beter klimaat voor de investeringen.
Drs J. C. BREZET, Belastingverlaging.
De Regering heeft een aantal beiastingmaatregelen
voorgesteld, welke kunnen worden onderscheiden in
maatregelen ter bevordering -van investeringen en maat-
•
regelen ten behoeve van consumenten. Beide groepen
belastingvoorstellen worden door schrijver critisch be-
sproken. De belastingvoorstellen ter bevordering der
investeringen kunnen z.i. worden beschouwd als een
poging van zeer bescheiden omvang om het investerings-
klimaat hier te lande te verbeteren. Vergelijkt men bijv.
de belastingheffing op de winst van n.v.’s v66r de oor-
log, toen zij ca 10 pCt van de uitgedeelde winst bedroeg,
met het thans voorgestelde percentage van 42+ tot 46
van de behaalde winst, dan kan men zeker niet zeggen
dat de barometer voor genoemd klimaat van storm op
mooi weer is gekomen. Dat van deze betrekkelijk kleine
maatregelen grote gevolgen mogen worden verwacht,
lijkt schrijver dan ook onwaarschijnlijk. Zolang men op
de grote posten van de overheidsuitgaven niet wil be-
zuinigen, zullen monetaire overwegingen zowel als
,sociaal-psychologische” factoren een belangrijke ver-
betering van het fiscale klimaat verhinderen. Zelfs zonder
watersnood was daarom de kans op een bevredigende
belastingverlaging momenteel gering geweest.
Dr H. P. W. VAN RA VESTIJN, De ontwikkeling van
de kapitaalmarkt.
Het jaar
,
1952 geeft op de kapitaalmarkt een weinig
minder merkwaardig beeld te zien dan liet voorafgaande
jaar. Talrijke factoren deden daarbij hun invloed gelden.
Een analyse van deze stromen en tegenstromen, wel-
ke alleen zijn gebaseerd op geldruimte ener-zijds en
liquiditeitsvoorkeur anderzijds, zou ons inzicht in de
motieven en de drijvende krachten op de kapitaalmarkt
niet alleen ondiep, maar in sommige gevallen ook on-
juist maken. In het kort gaat schrijver nog in op de ont-
wikkeling van de kapitaalmarkt sinds de nationale ramp.
Drs A. VAN DER GAARDEN, Economisch integreren;
maar hoe? (II).
Een meçr efficiënte arbeidsveideling, één van de doel-
stellingen van de economische integratie, brengt onher-
roepelijk met zich, het uitschakelen van sommige be-
drijven. Bezien vanuit het gezichtspunt van de tariefge-
meenschap mogen dit dan ook geen ,,verstoringen” worden
genoemd, maar ,,aanpassingen”. Wil men een zgn. ,,ver-
storing” genezen, dan zal men eerst naar andere midde-
len. moeten zoeken en pas als laatste redmiddel een op-
schor’ting van de tariefgemeenschap mogen aangrjpen.
Met het treffen of toestaan van deze bijzondere maat-
regelen komt men in de sfeer van de functionele integratie.
In feite komt het er dus op neer; dat er een wisselwerking
moet zijn tussen de horizontale en de verticale integratie.
SOMMAIRE
Les projets de réforme fiscale.
Le gouvernement néerlandais a présenté la semaine
dernière diverses propositions de réforme fiscale, dont le
but est d’une part de compenser la hausse des loyers et
d’autre part d’encourager les investissements. Dans cet
article, la rédaction de la présente revue examine les pro-
jets gouvernementaux notamment au point de vue de
leurs répercussions éventuelles.
Drs J. C. BREZET, La diminution des impôts.
J. C. Brezet donne également
5011
commentaire sur les
réformes fiscales projetées par le gouvernement.
Dr H. P. W. VAN RAVESTIJN, Le développement du
marché du capital.
L’auteur examine le développement du marché du
capital aux Pays-Bas en 1952 etles premiers mois de 1953.
Drs A. VAN DER GAARDEN, Comment doit-on réa-
liser l’intégration économique? (II).
L’auteur discute dans ce second article les conditions
qui doivent être remplies pour permettre la réalisation
d’une intégration écoriomique.
spaart
kilometer na
kilometer geld
25Maart.
1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
225
De belastingvöorsteilen
De langverwachte belastingvoorstellen zijn nu officieel
aangekondigd. De overstromingen hebben ze enigermate
vertraagd. Zulks kan men als excuus aanvaarden;
er was inderdaad wel aanleiding, de positie van land en
Schatkist opnieuw te bezien.
De voorstellen bestaan uit twee delen. Het ene heeft
betrekking op de compensaties voor de huurverhoging.
Deze laatste was langzamerhand een oude schuld. Het
was niet langer mogelijk, deze verder uit te stellen. Zoals
twee weken geleden reeds werd verwacht, is zij betrek-
kelijk beperkt gebleven en blijft zij bij de voorstellen die
dienaangaande door de Sociaal-Economische Raad zijn
gedaan niet onaanzienlijk ten achtér. ‘Op deze wijze zal
de weg naar het evenwicht op dè woningmarkt nog een
lange zijn. Wij zullen op deze kwestie thans echter niet
ingaan. Als kanttekening in een economisch vakblad
moge nog slechts de opmerking worden geplaatst, dat
men zich verbazen moet over de geringe weerklank die
één argument voor huurverhoging steeds weer vindt in de
kringen die de Regering nastaan: het economische argu-
ment dat de huurder voor de hein geboden dienst een
prijs betaalt die ver ligt onder de werkelijke reproductie-
kosten. Dit schijnt voor margarine of melk veel beter
te begrijpen te zijn dan voor ,,woondiensten”!
Het tweede, thans belangrijkste deel van de belasting-
voorstellen heeft tot doel om het investeren aantrekkelijker
te maken. Men zal het besluit van de Regering om ook
hiermede thans ernst te maken, ondanks de financiële
toestand, moeten zien in het licht van de ontwikkeling
op lang zicht. De uitbreiding onzer bevolking en de be-
perktheid onzer landbouwgronden maken ‘het investeren
van belangrijke kapitalen noodzakelijk; dit is langzamer-
hand iedereen duidelijk. Het investeringspeil was de
afgelopen vier jaar hoog; niettemin niet groter dan nodig
was, blijkens de berekeningen in verschillende indus-
trialisatienota’s, om de productiecapaciteit gelijke tred te
doen houden met de beroepsbevolking. Het laatste jaar
begon bovendien de investeringsiust aanmerkelijk te ver-
flauwen. De bedrijven die de kapitaalgoederen produ-
ceren hebben dat aan hun orderportefeuille gemerkt.
De oorzaken van deze verflauwing in de investerings-
bereidheid zijn niet volkomen duidelijk. Er is aan de
ene kant de mogelijkheid dat er hier vaneen conjunctuur-
verschijnsel sprake is. De binnenlandse conjunctuur was
in 1952, door de rigoureuze beperkingen van 1951,
zwak te noemen. De internationale conjunctuur was
weifelend, mede ten gevolge van de verminderde consump-
tiedrang van de Amerikaanse bevolking sinds Korea. De
prjsbeweging op de grondstoffenmarkten was voort-
durend afbrokkelend, afgezien van metalen. De voor
–
raadsinvesteringen en die in vaste activa hebben blijkbaar
van een en ander de terugslag ondervonden:
Daarnaast waren er echter factoren van meer blijvende
aard werkzaam. De vervanging van de oorlogsschade
begint haar eind te naderen. De extra liquide middelen
uit de oorlogs- en na-oorlogstijd zijn besteed. De con-
currentie van met name Duitsland en Japan doet de
toekomstverwachtingen matigen.
Nu is het duidelijk, dat van de genoemde fâctoren vele
niet door de Regering worden beïnvloed of dat hun’ be-
invioeding om andere reden ongewenst zou zijn. In-
middels is de Regering wel in staat door haar, belasting-
politiek en haar uitgavenpolitiek de voorwaarden voor de
private investeringsbedrijvigheid in het algemeen te ver-
beteren. Welke wegen men hier wil bewandelen is in-
middels zeer van de beoordeling van de huidige situatie
afhankelijk.
Zijn het nude conjuncturele of de meer blijvende fac-
toren die verantwoordelijk moeten worden gesteld voor
de daling van de investeringen? Niemand die er voor het
bedrijfsleven als geheel een overzicht van heeft. In welke
mate de ene en in welke mate de anderë verklaring toe-
passelijk is, is daarom moeilijk te zeggen. Indien het de
conjunctuur is die verantwoordelijk gesteld moet worden,
zijn conjunctuurstabiliserende. maatregelen, met behulp
van overheidsuitgaven, het meest doeltreffend. Daar-
door zullen de omzetten stijgen tn hoopt men dat de
noodzaak om de capaciteit te vernieuwen wordt gevoeld.
Indien er daarentegen sprake zou zijn van een meer blij-
vende verslapping van de belangstelling voor investe-
ringen, zouden stimulerende en blijvende belastingver-
lagingen meer voor de hand liggen.
De Regerin heeft haar aândacht blijkbaar verdeeld.
Zij heeft enerzijds, reeds in December, conjunctuursti-
mulerende uitgaven gevoteerd. De overstromingen heb-
ben dit deel van het programma geaccentueerd; zelfs
wordt een deel van het oorspronkelijke programma er
overbodig of onmogelijk door. De Regering heeft thans
aan de andere kant ongeveer een even groot bedrag aan
kelastingderving geriskeerd voor de aangekondigde
maatregelen. Zij heeft daarbij de wijsheid gevonden om
dze maatregelen zo te kiezen, dat een zo groot mogelijk
effect mag worden verwacht. ,,Zo groot mogelijk” be-
tçkent weliswaar niet dat men kan garanderen dat elke
belastingverlaging ook geïnvesteerd zal worden. Het
effect van verlagingen van bedrjfsbelastingen kan men
nooit nauwkeurig berekenen. Niettemin zijn deze ver-
lagingen met zorg gekozen: de nadruk valt op maat-
regelen die met de investeringen een direct verband hou-
den. Zij komen daarbij ook aan menige lang gekoesterde
wens tegemoet. De verlenging van de verliescoi7ipensatie,
de uitgebreidere mogelijkheid tot vervroegde afschrjving,
de aftrek bij investering zowel als de verlaging van, het
tarief der vennootschapsbelasting waren bekende desi-
derata. Weliswaar is de vrijstelling van het primaire
dividend hiermede nog niet verkregen, al is er tussen dit
desideratum en de investeringsaftrek enige verwantschap.
Deze wens blijft dus nog bestaan; het is duidelijk dat
de inkomstenderving voor de Schatkist hier zwaar heeft
gewogen.
Men kan dus ongetwijfeld stellen dat de nieuwe voor-
stellen van grote betekenis zijn voor het scheppen van
een beter klimaat voor de investeringen. En men moet
hopen, dat de reacties er op niet zullen tegenvallen.
Behalve de repercussies bij de betrokkenen zelf zijn
er nog twee andere die onze aandacht verdienen. In de
eerste plaats is er de vraag welke de financiële gevolgen
voor de Overheid zullen zijn. Ten aanzien hiervan is het
niet mogelijk een bevredigende voorstelling te maken.
Wij hebben er in het nummer van 25 Februari reeds op
gewezen, dat vergeljkingen van uitkomsten en ramingen
in de laatste jaren verrassingen, van een dergelijke omvang
hebben opgeleverd dat men op zijn best kan zeggen, dat
door de watersnooduitgaven en door de gevolgen van
de thans aangekondigde belastingmaatregelen de toe-
komstige’ situatie der staatsfinanciën nog ondoorzich-
tiger is geworden. De redelijkheid van het verlangen naar
meer licht door een zorgvuldige toekomstanalyse, waar-
in de te verwachten consequenties van de ramp en de
belastingvoorstellen mede zijn verwerkt kan bezwaarlijk
ontkend worden!
Inmiddels behoeft deze ondoorzichtigheid ons nog niet
tot pessimisme te nopen. Men moet beginnen de tijd-
rekenkunde nipt uit het oog te verliezen. In het jaar 1953
226
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
25
Maart
1953
zal het nieuwe
–
belastingprogramma vrijwel ‘in het geheel
geen invloed’ hebben. Zelfs in het jâar 1954 zal, voor zo-
s)ef zich dit laat voorspellen, de invloed
–
er’ van ide
overheidsfinanciëd nog slechts gering zijn. De financie-
ringsmogelijkheden van de watersnobduitgaven door
langlopende leningen bieden voorshands redelijke per-
spectieven-, mede nu’ de eerste’ stap’ op hetterreinder
leningsfinanciering door de bewindsman – onlangs op
gelukkige wijze isgezet. Eris waarschijnlijk dus voorlo-
pig geen gevaar voor infiatoire overheidsfinanciering;
wij zouden evenwel gaarne omtrent een wat – verdere
toekomst een prognose willen zien.
In de tweede plaats is -er de te verwachten repercussie
bij de vakbeweging. Deze heeft, zich steeds op het stand-
punt geplaatst dater, een verband, bestond tussen de ,,con-
sumptiebeperkiug” (de verlaging der reële lonen), – van
1951
en de toenmaals ingevoerde belastingverhogingen.
Worden nu deze laatste ongedaan gemaakt, dan zal men
bij de eerstkomendë – loononderhandelingen – zich onge-
twijfeld dit verband herinneren. Men kan-de philosophie
daaromtrent enigszins aanvechtbaar achten, ‘dit zal deze
gang van zaken niet, kunnen verhinderçn.. – Onze zuider-
buren zullen het zelfs toejuichen. Het zal enigermate
een experiment worden t.a.v. onze productiekosten en
daardoor t.a.v. onze internationale -positie. Deze nu is
onze.Achilleshiel, dok aI’staan. wij zoveel sterker in
–
het
veld waar het -onze deviezenpositie betreft-. Men moet en
mag. hopen op een wijs beleid van de. vakbewegingslei-
ding.
Zo resulteren uit dezé ,,tour d’horizon” drie wensen.
Mogen de bedrijven op de aankondiging dezer toekom-
stige belastingfaciliteiten krachtig reageren; moge de
Regering aan parlement en publiek een duidelijk inziçht
schenken wat betreft de financiële situatie in .1953,’ 1954
en daarna; en moge bijde vakbeweging de werkgelegen-
heid – mede richtsnoer blijven voor haar
–
loonbeleid.
– – –
–
Belastingverlaging –
Het is -reeds- weer enige weken geleden,
–
dat in Finland
een groep werknemers om een ongebruikelijke reden
staakte. Het motief voor deze staking bestond nI. in de
te hoog -geachte belastingen. Zoiets – komt tegenwoordig
niet vaak meer voor. Wat- ons land
–
betreft moet men
–
ver
De hier geschetste situatiè, waarbij dus op fiscale
gronden bij onderheminen een aversie tegen investe-
ringen ontstaat, is mömenteel hier te lande werkelijkheid
geworden. Bijna eenstemmig klinkt uit het bedrijfsleven
de – kreet: ,,belastingverlaging”. –
– Hier ligt éën van de redenen die de Reeï’ing aanlei-
ding hebben gegeven om in een tot de – Staten Generaal
gerichte Nota haar voornemen – tot belastingverlaging
aan ,te kondigen.
– Een’ tweede motief hiervoor is gelegen in, de huurver-
hogin. Woonruimte was, mede ten ge’olge van de prijs-
beheersing, het rëlatief goedkodpste eh meest schaarse
göed in ons – land g&worden. Jn
–
het belang van
de völkshuisvesting acht de R’egering nu enige koers-
wijziging op dit punt noodzakelijk.
–
Om niet in- strijd te
‘kömen met andere hoofdpunten vân he na-oorlogs
economisch bëleid, t.v. het zoveel mogelijk landhaven
van de koopkracht def 1agee iiiko’mens, :en’het zo laag
mogelijk
–
hbuden van”het ‘nominale loon, dus van het
prijspeil – hier te lande, wérderi belasfingverminderingen
ten bate van de huurders, of van de consumenten in het
algemeen, wenselijk geacht.
duid als belasting ‘naar draagkracht, e1gen.1Jk de, conse-
–
,
‘quentie van een politiek
.
systeem, waarin de meérderheid – De voôr’naamste in de’ Nota voorgesteldé belasting-
er kiezers de principes der te volgen politiek, ook op maatregelen kunnen als volgt worden samengevat
fInancieel-economisch gebied, âangeeft.’. –
Nu is een belangrijke omstandigheid echter, dat tenzij
– mei te doet ,heeft met. e’ën economisch – gehe.ni ceitraa1
geleide staat, de minder’héid, die in het hoekje zit waar
defiscale slagen vallen, tevens degenen omvât, diê over
een belangrijk-deel der invësteringen te beslissen hebben.
Öi:itstaat bij hen -.– terecht df ten onrecJte bijy. door
de hoogte der belastingen, een aversie tegen investeren,
dan loopt de werkgelegenheid, die met de investeringen
steeds’ nauw verband houdt, gevaar. In dit geval kan het
dus ook in het belang zijnvandeandereinkomensklassen,
t.a.v. de belastingen op hoge inkomens niet het onderste
uit de kan te eisen. Uit het bovenstaande volgt, dat dit
belang echter alleen concessies vereist op die punten, die
werkelijk voor de investeringen van betekenis zijn en dus
niet de noodzaak tot algemene concessies t.a.v. alle hoge
inkomens meebrengen. Daar investeringen vaak een sterke
correlatie met winstverwachtingen vertonen, kan deze
gedachte leiden tot speciale fiscale faciliteiten voor be-
drijfswinsten. –
.in de vaderlandse geschiedenis teruggaan – men denke
aan de tiende penning en het in brand steken van douane-
huisjes
om- fiscale (neven)motieven voor roerigheden
te vinden:
–
Tegenwdordig zijn de
–
Nederlandse belastingbetalers
lammeren. Dit betekent’inmiddels geenszins, dat er hier
te lande nu bij iedereen tevredenheid met de hoogte van
het belastingniveau bestaat. Bij sommigen bestaat zelfs
d’indruk, dat de huidige belastingdruk
–
ondragelijk hoog
is. Ahdereri ontkennen dit. Mèn moet ‘wel aannemen,
dat laatstgenoemde groep de meerderheid des volks
uitmaakt; – belastingen kunnen immers – alleen — volgens
wetten -worden geheven, aan welke- wetten dus de meer-
derheid der volksvertegenwoordiging haar goedkeuring
-moet hebben -gehecht. – – — –
,. Dat er. t.a.v. de boordeling derbelastinghoogte ver-
hii. van opinie – bestaat is oyerigens niet. verwonderlijk,
.venmin, als de bovengenoemde getalsverhouding van
– -Voor- en tegenstanders. De .hogerç inkomensklassen, be-
talen tegenwoordig eçn
relatief
hoog, de -lgere inkomens- –
klassen een relatief laag deel – der- – belastingen. Daar
de groep- der-lagere inkomens nu eçnmaal meer leden telt
aatidie der hogere,
Is
een ,dergelijk stelsel, vaaj aage-
Matregelèn ter bevol’de?ing vaij investeringen:
1
T.ai’. ‘de winstbepaling, zo’el vin iv.’s – ene. (vennootschapsbelasting) als
‘eenmanszake en firma’s- (inkomstenbelasting):
verlenging van de mogelijkheid van vervroegde afschrijving, op de voor
–
1952 geldende-voet voor ilsvesteringeii in 1953 t/sri 1957;
verlenging van de verliescompensatietermijn van, 4 tot 6 jaar;
invoering van een onbeperkte verliescompensatie voor nieuwe onder-
nerpingn voor verliezen, geleden gedurende de eerste zes jaar van hun
–
beitaan;
–
–
–
,
–
invoering van een extra aftrek op de Winst van – 4
–
pCt per jaar van de
–
— ‘ aanschffingskosten’van bedrijfsmiddelen (voor zover f15.000 te boven
– gaand) in het jaar van aanschaffing en in de vier daarop volgende jaren.
H. Tariefsverlaging vennootschapsbelasting.
Het tarief, thans 45-52 pCt, wordt 42+ pCt-46 pCt.
III. Tariefsverlaging inkomstenbelasting.
De extra inkomstenbelasting op bedrijfswinsten van 5-74 pCt komt te ver-
vallen.
Iv. Opheffing van de ego. ,,speculatiewinstbelasting”.
–
V. Verlenging van de fiscale tegemoetkomingen bij herkapitalisatie.
Echter zullen de belastingfaciliteiten in het kader van de exportbevordering Wor-
den ingetrokken.
25
Maart1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
227
Maatrege1en ten behoeve van consuinenten.
1. Verlaging-personele belasting.
a. verlaging/afschaffing schoolgeldes. enz.;
–
IT. b. verhoging kinderaftrek voör studerende kinderen.
fl1. Afschaffing omzet,elasting op huisbrand en schoeisel; verlaging suikeraccijns.
1V. Verhoging bélastingvrdi minima loon- en inkomstenbelasting.
Hoe -iiu over deze maatregelen te oordelen?
–
Wat de laâtstgenoemde groep- belastiugverlagingen’
betreft, moet in de eerste plaats rekening worden gehou-
den met nog: een ander voornemen, van de Regering;
het ligt nl. in de bedoeling, dat na overleg met de Stich-
ting van de Arbeid, nog een loonronde van, enkele- pro-
centen zal -worden voorgeschreven, ter ‘verdere ‘compen-
satie van de huurverhoging. Deze loonsverhoging zal
voor de werkgevers -niet door verdergaande belasting-
verlaging worden goedgemaakt.
Voor zover Zieze loonsverhoging niet in de prijzen kan
worden doorberekend, zal zij de- winsten waarschijnlijk
nadelig beïnvloeden, en komt zij in strijd met het met de
eerste groep maatregelen beoogde doel. Voor zover
doorberekening wel plaatsvindt, komt er weer een nieuwe
reële last te rusten op de midden- en hoge inkomens, voor
wie de goederen duurder worden, doch wier nominale
loonsverhoging voor een relatief groot deel wordt weg-
belast. A fortiori geldt dit voor de zgn. ,,vergeten groe-
pen”, wier inkomens in het geheel niet omhoog gaan.
Wel heeft de Regering in de Nota toegezegd, dat zal
worden nagegaan in hoeverre aanvullende naatregelen
moeten worden genomen voor degenen, die- uitkeringen
ontvangen op grond van de Noodwet Ouderdomsvoor-
ziening en voor de van overheidswege gepensionneerden.
De middengroepen wil de Regering vooral tègemoet-
komen d.m.v, de onder Ila en b vermelde maatregelen.
Tot een radicale – afschaffing van .alle schoolgelden en
collegegelden wordt nog niet ôvergegâan, hoewel zich
hiervoor juist thans een goede gelegenheid v9rdeéd.
Ook t.a.v. de personele belasting wordt een radiçale stap
nagelaten. De opbrengst van deze belasting,. die werd
ingesteld in een tijd toen men. hier te-lande nog van geen
omzetbelasting, wist, bedroeg. in 1952 nog. geen 8pCt
van die der omzetbelastipg..Het afschaffen,vneen be-
lasting schijnt echter altijd “op enorne .weerstanden te
stuiten. Men herinnert zicft hoeveel er nodig is geweest
om het gehate rijwielplâatjè,weg.te kiijgen. – – –
De maafregelen t.a.v., de – onder Jij, genoepide ver-
bruiksbelastingen kunnen éen. fiscale vërlichting, brengen
voor degenen, die ten gevolge van lage inkomsten- of
hoog kinciertal niet ‘van de andere; ‘maatregelen van deze
groep kunnen profiteren.
Vervolgens komen wij tot het complex van maatregelen
ter bevordering der investeringen. Mag hiervan een belang-
rijk effect .vorden verwacht?-
..
S
–
De vervroegde afschrijvingen — door dé Minister in
1952 overigens reeds getemporiseerd, welke beperking
van kracht blijft – komen neër op een verschuiving
van belastingbetaling naar de -toekomst; -in totaal
mag immérs nooit meer ‘dan de aanschaffingswaar-
de worden afgeschreven. Dit geeft dus eigenlijk alleen
uit financieringsoogpunt verlichting. In enkele gevallen
kan deze maatregel ook enig voordeel t.a.v. de verlies-
compensatiemogelijkheid bieden. Deze laatste mogelijk-
heid wordt voorts nog op twee wijzen vergroot. Voor
de bestaande ondernemingen schijnen deze tegemoet-
komingen inmiddels niet van zeer grote betekenis; gro;
ter is waarschijnlijk het belang er van voor nieuwop te
richten ondernemingen. .
Een werkelijke fiscale concessie voor winstgevende
ondernemingen, is de voorgestelde winstaftrek voor
nieuwe-investeringen. In totaal kan hierdoor’S jaar lang
2 pCt – van de aanschaffingswaarde der- nieuwe inves-
teringen aan- belasting worden’ uitgespaard, indien het
marginale belastingpercentage 50 bedraagt. – -,
De tariefsverlagingen bij inkomsten- en vennootschaps-
belasting bedragen tussen 2f
–
en 71. pCt van de fiscale
winst; zij zijn derhalve van Vrij beperkte omvang. Van
veel belang is hiervoor bovendien dat de-e’xtra-inkomsten
belasti’ng van 5:71 pCt van de bedrjfswinst alsniede de
verhoging ‘van de’ – vennootschapsbelasting van 40 tot
45-52
pCt tijdelijke maatregelen waren
;
in 1951 -getroffen
met een werkingsduur tot 1 Januari 1955.
De opheffing van de inkomstenbelasting op specula-
– tiewinsten en het verlengen van de herkapitalisatiefacili-
teiten zouden wellicht het aantrekken van risicodragend
kapitaal enigermate kunnen stimuleren. Gezien het groot
misbaar, dat hier te lande jarenlang in het bijzonder om
de speculatiewinstbelasting is ‘gemaakt, schijnen somnii-
gen zich van de opheffing hiervan heel wat voor te stellen.
Onduidelijk lijkt voorshands, waar nu- -plotseling grote
bedragen aafi particuliere
–
besparingen vandaan zouden
moeten komen, – zelfs indien er, wat geenszins zeker is,
door deze belastingverlaging een versterkte neiging tot
aandelenbelegging bij particuliere beleggers zou ontstaan.
– Het valt op dat niets worIt vermeld over-de vrijstelling
-van een primair dividend en over een huurbelasting.
-De besproken belastingvoorstellen. kunnen op grond
van
–
.het bovenstaande worden beschouwd als een pogiflg
van zeer bescheiden omvang, om het investeringskilmaat
hier te- lande -te verbeteren. – Indien de watersnoodranip
niet over–ons – land was gekomen,
–
waren wellicht verder
–
gaande
–
voorstellen gedaan, naar de. Regering zelf in de
Nota. opmerkt.
– – ‘
—
1
– -411
Vergelijkt men, om een voorbeeld te noenien,’ de be-
iastinghffing ‘op de winst van n-.v.’s v66r de oorlog,
tôen- zij ca — 10′ pCt van – de uitgedeelde winst- .bedrdg,
mët -het –tMhs vrgeselde percèntage van 42f tot
4
‘vai ‘de – behaalde Winst, dan kan men
–
– o-.i. zeker niet
zeggen dât-de -barometer voör genoemd klimaat van stor.m
‘op mooi’weer
–
is ‘gekômen. – .– – -‘
• – Dat yan deze, betrekkelijk kleine maatregelen – grôte
gevolgen i
–
nogen worden verwacht, lijkt ons dan oo’kbi-
waarschijnlijk
– – Aanmerkelijke – belastingverlaging
iS
alleen
–
môgelijk
bij ‘aanmerkelijke vet laging van de overheidsuitgaven.
Op de grote uitgaveposten, zoals bewapening, sociale
uitgaven, oôrlogsschade-uitkeringen wil – men echter niet
bezuinigèn. Zolang dit het geval is, zullen monetaife
overwegingen zowel als ,,sociaal-psychologische” factoren
een belangrijkë verbetering van het fiscale klimaat ver-
hinderen. Zelfs zonder wâtersnood was daarom- de katis
op een bevredigende belastingverlaging momenteel- gering
– geweest. – – –
– ROrFERDAM
—
–
–
i., C. BREZET
ft
r.
228
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
25 Maart 1953
De ontwikkeling van de kapitaalmarkt
Ter aanvulling van het artikel van Drs A. Batenburg
over de kapitaalmarkt in 1952
1)
is het wellicht niet on-
belangwekkend om de analyse nog iets verder door te
voeren, en zich in het bijzonder af te vragen, of de gang
van zaken op de markt niet hier en daar het kader van
de Keynesiaanse theorie te buiten gaat. Met name zou
ik gaarne de aandacht willen vragen voor de volgende
factoren:
De samenhang van de ontwikkeling op de aandelen-
markt en de obligatiemarkt, en wel in die zin, dat met de
verbetering van de positie van de gulden, de vrees voor
inflatie en devaluatie afnam, waardoor belemmeringen
van psychologische aard om in obligaties te beleggen,
welke jarenlang bestaan hadden, werden weggenomen.
Voorts werkte van de zijde van de aandelenmarkt boven-
dien de factor van een zekere vrees voor een teruggang
van de conjunctuur mede om belegging in obligaties aan-
trekkelijker te maken, met name in de eerste helft van
1952.
Ten slotte moge ook worden opgemerkt, dat de
meeste particuliere portefeuilles in de oorlogsjaren en
daarna vrijwel van obligatiebezit waren ontdaan, ten
dele uit de reeds vermelde infiatievrees, ten dele vanwege
het lag& rendement, dat obligaties boden onder het ré-
gjme van de geidruimte. Toen dan ook de rente ging
stijgen, welke men met obligatiebelegging kon maken,
bleken vele particulieren bereid hun aandelenbezit ge-
leidelijk voor een deel af te stoten, en om te zetten in
obligaties.
Het wijken van de infiatievrees als gevolg van de ont-
wikkeling van de betalingsbalans, het optredert c.q.
aanhouden van de vrees voor een economische recessie
in de nabije toekomst, en het hogere rendement, dat op
obligaties kon worden gemaakt, alle drie factoren, welke
eigenlijk buiten de kwestie van de ,,liquidity-preference”
ômgaan, en meer samenhangen met de betalingsbalans
en de internationale economische ontwikkeling, hebben
er toe geleid, dat de aandelenkoersen een dalende rich-
ting insloegen en vroeger in aandelen belegde middelen
nar de obligatiemarkt stroomden. Deze middelen waren
ten dele afkomstig van particulieren, ten dele ook van
institutionele beleggers, welke bij voorbeeld bankaan
delen hadden gekocht als ,,surrogaat-obligaties”
2).
Eveneens van ,,buitenaf”, en mede onder de invloed
van gestegen vertrouwen in de gulden, maar ook en voor-
al aangelokt door de grote mogelijkheden van de petro-
leumindustrie en de ,,goedkoopte” van Nederlandse
aandelen, ontstond in de maanden Juni/Juli 1952
kooplust van Amerikaanse zijde voor aandelen Kon.
Olie, en ook voor de converteerbare obligaties. Er
ôntstond hier een in zekere mate speculatieve haus-
se, waarbij geruchten over introductie der aandelen
Kon. Olie in New York circuleerden en koersen van
385 pCt e.d. werden genoemd. Velen werden er toe
gebracht aan deze speculatieve beweging mede te doen,
gedeeltelijk via verkoop van andere fondsen, maar ver-
moedeljk toch in belangrijke mate op grond van vroeger
niet belegde middelen. Soortgelijke geruchtën deden de
ronde over de A.K.U. Het koersverloop van de ver-
‘) Drs A. Batenburg, ,,De publieke kapitaalmarkt in 1952″ in ,,E.-S.B.” van
28Januari 1953, no 1861.
‘) Men kan opmerken, dat de meest gelezen financiële organen zich in deze
jteriode hoe langer hoe meer wederom tot de obligatie als beleggingsinstrunsent
gaan wenden, terwijl daarnaast meer en meer twijfel wordt uitgesproken ten aanzien
van de ,waardevsstheid” van aandelenbelegging, o.a. door de heer Jac. Fahrenfort
,
in het Algemeen Handelsblad en in de Financiële Koerier. Deze tendenties werken ook door in de door deze organen gegeven beleggingsadviezen.
schillende effectenguldens speelde bij deze ontwikkeling
eveneens een rol. De hausse bleef vrijwel beperkt tot de
aandelen Kon. Olie en nam niet de verwachte omvang
aan. Deze hausse, welke eneizijds nieuw geld naar de
aandelenmarkt trok, bracht anderzijds velen, zowel par-
ticulieren als anderen (met name institutionele beleggers),
er toe hun belangen bij Koninklijke te beperken, zowel
door verkoop van aandelen als door verkoop van con-
verteerbare obligaties. In zoverre aandelen Kon. Olie
direct of indirect (via conversie van obligaties) naar het
buitenland werden verkocht, stroomde uiteraard ,,bui-
tenlands geld” naar De Nederlandsche
Bank,
werd onze
dollarbalans verbeterd, en nam de geldruimte
(niet de
algemene, maar die bij de beleggers)
toe. Het verloop
van de aandeleniiidexcijfers geeft niet de indruk, dat dit
geld zijn weg overwegend vond naar de aandelenmarkt,
maar dat het in zeer belangrijke mate waarschijnljl
afvloeide naar de obligatiemarkt. Met betrekking tot
het bezit van institutionele beleggers aan converteerbare
obligaties Kon. Olie was dit zeer zeker het geval, zoals
Drs Batenburg z&r terecht opmerkt, maar hetzelfde
geldt waarschijnlijk in hoge mate van het bezit dezer
beleggers aan aandelen Kon. Olie, en ook van het bezit
van particulieren, voor zover dit althans niet in Moeara
Enim-waarden werd omgezet.
Ten aanzien van de geldruimte als gevolg van de
verbetering van de betalingsbalans stuit men op de moei-
lijkheid, dat een zeer belangrijk deel van deze tegoeden
toevloeide aan het (grote) bedrijfsleven, en zich waar-
schijnlijk vooral, via de banken en haar deposito’s,
richtte naar de geldmarkt, d.w.z. naar ‘s Rijks saldo
bij De tNederlandsche Bank via de omweg van schat-
kistpapier. De, overigens maar zeer partiële, grote liqui-
diteit van het bedrijfsleven mag derhalve niet zonder
meer als factor in een analyse van de ontwikkeling van
de rentestand worden opgenomen. Hetgeen wel geschied-
de, is dat, hangende de wetgeving op het stuk der Spaar-
en Pensioenfondsen, door een aantal ondernemingen,
dat waarschijnlijk groot was, al of niet uit de winst (de
fiscale invloeden gaan wij hier verder even voorbij),
bedragen werden afgezonderd voor afkoop van back-
service, dan wel voor de stichting van eigen pensioenfond-
sen of de uitbreiding daarvan. Gedeeltelijk via de levens-
verzekerinmaatschappijen, welke zich zeer intensief op
dit terrein wierpen, gedeeltelijk via andere kanalen,
kwamen op deze wijze aanmerkelijke bedragen beschik-
baar voor belegging op de obligatieniarkt. Naar alle
waarschijnlijkheid zal een niet onbelangrijk deel van de
overvloed van middelen, welke zich tegen het einde van
1952 en begin 1953 bij de institutionele beleggers mani-
festeerde in verband moeten worden gebracht met de
voorbereiding en de uitvoering van deze wettelijke maat-
regelen.
–
Bij talrijke gemeenten als geldvragers stond vooral
de wens voorop niet meer in het nauw te worden gebracht
en zoveel en zo snel mogelijk te consolideren niet alleen,
maar zelfs vooruiçte lenen voor de. behoeften van het
(de) komende ja(a)r(en).
Deze tendentie tot vooruit-financieren weerspiegelt
zich duidelijk in de ontwikkeling van de schuld- en kas-
positie van de gemeenten als geheel. De moeilijkheden
van 1951 waren voor vele gemeenten een harde les ge-
weest, en zij wensten die tot elke prijs in de toekomst te
25Maart1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
229
vermijden. Opmerkelijk kan worden genoemd, dat de
,,economische horizon” ook hier, evenals bij de conjunc-
tuurverwachtingen van houders van aandelen, een rol
speelde. In de tijd van de stroom van de
42/4
pCt emissies
was men niet zelden van inzicht, dat de rentestand nog
wel verder zou stijgen, geïmponeerd als men was door
de aanhoudende stroom van’ leningen. Men zou kunnen
zeggen, dat de liquiditeitsvoorkeur van de
geldnemers
in die periode zeer groot was, en niet zelden van meer
invloed was dan de afnemende liquiditeitsvoorkeur van
de institutionele beleggers.
5. Elders
3)
heb ik er op gewezen, dat in het meren-
deel van de gevallen de institutionele beleggers worden
gekenmerkt door een liquiditeitsafkeer in plaats van door
een liquiditeitsvoorkeur. Noch de spaarbanken, noch de
levensverzekeringmaatschappijen, noch de pensioen-
fondsen, gebonden als zij zijn door bepaalde rentever-
goedingen, welke zij in hun tarieven en voorwaarden
hebben ingecalculeerd, kunnen zich de luxe veroorloven
enigszins belangrijke kapitalen lange tijd onbelegd te
laten, dan wel op korte termijn te beleggen. De verkla-
ring van hun gedrag in de jaren na de oorlog en voor einde
1951 begin
1952,
kan m.ï. moeilijk in de termen, van de
liquiditeitspreferentie-analyse geschieden zonder deze
analyse te overspannen. Uitgaande van de eisen, die het
bedrijf stelde aan de te maken rente-opbrengst, hebben
zij getracht deze op een hoger, maar stabiel, niveau te
brengen. Wil men dit in termen van de iiquiditeitspre-
ferentie-analyse formuleren, dan zou men moeten zeggen,
dat deze zeer beperkt zou zijn beneden een bepaalde
drempejwaarde (zeg
4
pCt) en dat zij daarboven de waar-
de nul jou benaderen. In het bijzonder de verzekering-
maatschappijen hadden te kampen met een inflatie der
obligo’s, waardoor de eigên middeleii al van nature de
nniging hadden onvoldoende te worden voor de ,,garan-
tiefunctie”, welke zij vervullen. Deze inflatie van ver-
plichtingen vloeide ten dele voort uit de geldwaardedaling
tijdens en na de oorlog, ten dele uit de sociaal (en fiscaal)
bepaalde tendentie om in toenemende mate verzeke-
ringen te sluiten, zowel collectieve als individuele. De
lage rentestand in de jaren na de oorlog, gecombineerd
met de conversie-operaties, leidde er toe, dat de basis
van de berekening van de premie- c.q. wiskundige reser
–
ves lager moest worden gesteld en belangrijke bedragen
aan de eigen middelen moesten worden onttrokken om
de premiereserves op peil te houden. Waar geen eigen
middelen aanwezig waren, zoals bij de pensioenfondsen,
ontstonden uit dezen hoofde uiteraard grôte problemen.
Daarnaast speelden obk nog andere factoren een rol,
zoals bijv. de ontwikkeling van de sterftecijfers en het toe-
nemen van de lijfrente- en pensioenverzekeringen. Het
jongste verslag van de Verzekeringskamer geeft een in-
druk van de invloed van dit samënstel van faötoren,
dat de ,,strjd om de rentestand” heeft beheerst, en nog
beheerst. Hoe dit ook precies-zij,. het wil mij voorkomen,
dat deze problematiek niet voldbend&tot zijn recht’komt,
als men zich uitsluitend bedient van de Keynesiaanse
apparatuur.
.6. In aansluiting bij het voorgaande, valt ‘bij de ana-
lyse van de vraag naar beleggingen van de zijde van de
institutionele beleggers rekening te houden met zeer
bijzondere factoren. In vele gevallen bijv. worden 3 pCt
en hoger rentende staatsobligaties, ongeacht d’e koers,
tegen pari gewaardeerd op de balansen. Hierdoor, en
door fiscale overwegingen (het, maken van belastbare
‘)
Zin mijn- artikel over ,,Hct nerlcwaardige jaar 1951 op cle bbligatiemarkt’
iii cle NamIooze Vennootschap van Maart 1952.,
winst op’ beleggingen),
t
wordt uiteraard de bewegings-
vrijheid ten aanzien van de beleggingspolitiek aanmer-
kelijk belemmerd, vooral in perioden, waarin de eigen
middelen zoveel mogelijk moeten worden vergroot om
de verhouding tussen obligo en eigèn middelen zoveel
mogelijk te handhaven. Deze argumentatie geldt in het
bijzonder voor de verzekeringmaatschappijen. De voor-
liefde van de institutionele beleggers voor beneden pan
noterende emissies is een andere trek, welke het markt-
verloop beïnvloedt, en vaak op niet volkomen rationele
wijze, getuige het grote écart,tussen de rendementen yan
boven en beneden pari noterende leningen. Zonder, twij-
fel heeft dit laatste verschijnsel grote jnvloed gehad bij
de voorfinanciering van de
41/4
pCt guichetleningen,
welke door de heer Batenburg in zij.n artikel zeer terecht
wordt vermeld.
7. Een ander, belangwekkend aspect van deze voor-
financiering was gelegen in het feit, dat de ontwikkeling
van de betalingsbalans en de toename van de liquide
middelen bij de banken, bij gelijktijdige inkrimping van
de vraag naar crediet, voor een aantal banken de moge-
lijkheid bood tot een soort rente-arbitrage. Zowel de
behoefte van de institutionele beleggers aan beleggingen
tegen een koers beneden pan, als de wens van de banken
om haar liquide middelen tijdelijk ‘tegen een zeer aantrçk-
kelijke rente te beleggen, konden op deze wijz worden
bevredigd.
Men zou hier kunnen spreken van een verband tussen
geld- en obligatiemarkt, zoals wij al eerder stilstonden
bij het verband tussen aandelenmarkt en obligatiemarkt,
al gebruikt men dan het begrip ,,geldmarkt” wel in zeer
oneigenlijke zin.
*
Overziet men dit gehèel van overwegingen, dat overi-
gens geenszins pretendeert volledig te zijn, dan kan worden
gesteld, dat het jaar 1952 op de kapitaalmarkt een weinig
minder merkwaardig beeld te zien geeft dan het vooraf-
gaande jaar.
Talrijke factoren deden daarbij hun invloed gèlden;
niet het minst de vérsterking van de positie’van de gulden’,
de toenemende invloed van internationale factoren. (ar-
bitrage), verwachtingen ten aanzien van het conjunctuur-
verloop,, geïnspireerd door de tôename van de werkloos-
heid en de kentering in de na-oorlogse conjunctuur, het
beleid van hogere en lagere overheidsinstanties met be-
trekking tot de leningpolitiek, wensen en verwachtingen
van institutionele beleggers, .e.t.q. Van zeer grote invloed
op de obligatiemarkt was enerzijds de
uitgestelde vraag
vande lagere overheidslichamen, anderzijds de
antici-
patievraag van dezelfde zijde. Het zou ons te ver voeren
in dit artikel ook maar een bij benadering volledige
analyse te geven van deze stromen en tegenstromen, maar
wel willen wij opmerkeri, dat een analyse, gebaseerd op
geldruimte enerzijds en liquiditeitsvoorkeur anderzijds,
slechts een relatief klein’ deel van de verschijnselen zou
verklaren. .
Anders geformuleerd: een dergelijke analyse zou inder-
daad mogelijk zijn, maar zij zou aan de oppervlakte blij-
ven, en ons inzicht in de motieven en de drijvende krach-
ten op de kapitaalmarkt niet alleen ondiep, maar in som-
migé gevallen ook onjuist maken. Dit geldt met name
van de’ geldruimte, geschapen door de gunstige ontwik-
keling van de betalingsbalans, en min of meer, van alle
repercussies van de ontwikkeling van dë betalingsbalans
op de aandelenmarkt en de obligatiemarkt. Degeldruimte
als gevolg van de gunstige betalingsbalans concentreerde
230
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
25 Maart 1953
zich bij een deel van het bedrijfsleven (in andere delen
bleef de liquiditeit grote zorg baren) en beïnvloedde voor-
al de omvang van de verplichtingen der banken. Via deze
vloeiden deze middelen vooral naar de Schatkist. Dat
een deel er van terecht kwam op de obligatiemarkt of
diende ter voorfinanciering van transacties op de obli-
gatiemarkt, moet worden toegeschreven, niet aan de
geldruimte zelve, noch aan afgenomen liquiditeitsvoor-
keur, maar aan bepaalde, in de maak zijnde, wettelijke
maatregelen in zake pensioen- en – spaarfondsen, de
op-
richting en uitbreiding van bedrjfspensioenfondsen, de
oorkètr van institutionele beleggers voor emisies be-
neden pari en de bijzondere overwegingen van de banken
(niet alle banken deden het en vele konden het- oiik niet
doen) ten aanzien’ van liquiditeit en rendement. De lë-
ningpolitiek van de Overheid en de tendentie van de la-
gere overheidslichamen’ tot onafhankelijkheid, vôoral
voor de toekomst, speeldën een rol; balans- en winst-
technische overwegingen van bepaalde grote beleggers,
fiscale overwegingen, en de belangstelling in de kringen
van Wall Street voor de bijzonder goedkoop geachte
Nederlandse aandelen, maar ook Çonjunctuur- en rente-
standsverwachtingen.
Begin Februari werd ons land getroffen door een grote
ramp, welke naar alle waarschijnlijkheid ook haar in-
vloed zal doen gelden ‘op de ontwikkeling van de kapitaal-
markt. Reeds lang overwoog de Regering een zo zeer
gewenste verdere consolidatie van de staatsschuld, welke
ook uit monetaire overwegingën uitermate wenselijk was.
De gunstige betalingsbalans schiep namelijk een zo grote
mate van liquiditeit, dat het gevaar voor een nieuwe
infiatoire uitbarsting, indien de omstandigheden daartoe
aanleiding zouden geven, waarbij men kan denken aan
buitenlandse politieke en economische ontwikkelipgen,
maar ook aan een meer binnenlands georiënteerde
,;Ankurbelung der Wirtschaft”, en met name aan een
toetiemen van de consumptieve vraag, niet licht te tellen
was. De Regering beraamde derhalve terecht plannen tot
het uitg&ven van een staatslening op lange termijn om
deze nationale totale liquiditeit min of meer te bezweren.
De nationale ramp deed niet alleen de kapitaalbehoefte
aanmerkelijk stijgen, maar bracht tevens mede een aèti-
vering van slapende koopkracht in de richting van •de
consumptieve vraag. De plannen van de Regering werden
daardoor verhaast, en, als daad van wijs beleid, kwam
zijzeer spoedig na de ramp met een lening, welker omvang
en emissievoorwaarden, bezien in het kader van de heer-
sende verhoudingen op de kapitaalmarkt, ongetwijfeld
gunstig mogen worden genoemd: Inmiddels bleek de
beleggingsvraag zo groot, dat de aangekondigde emissie,
hoewel toch zeker niet van onbetekende omvang, nauwe-
lijks enige invloed had op de koersen en rendementen van
de oudere staatsleningen en gemeenteleningen, zodat zich
het merkwaardige verschijnsel blijft voordoen, dat de
rendementen dezer leningen, zelfs vqor de langlopende
en niet afiossende, zich blijven bewegen beneden het ef-
fectieve rendement van de nieuwe lening. Een uitzondering
daarbij wordt gevormd door de
41/4
pCt dertig en veertig-
jarige leningen
1952,
welke, doordat zij thans ver boven
pari noteren, ondanks hoog effectief rendement, door de
grote beleggers min of meer worden vermeden. Bij ver
–
vroegde aflossing nI. zou men op deze leningen een niet
onaanzienlijk koersverlies lijden. De dalende tendentie
van de rentestand werd door de nieuwe lening nauwelijks tot
staan gebracht. Of deze tendentie zal aanhouden, is een
ander probleem, gezien de grote behoefte aan kapitaal
ter financiering van de gevolgen van de ramp (dijkher-
stel, publieke werken e.d.). Vast staat in ieder geval, dat
de ramp deze behoefte aanzienlijk heeft doen stijgen, en
dat te eniger tijd in de niet verre toekomst door Rijk,
waterschappen en gemeenten een waarschijnlijk niet onbe-
langrijk beroep op de kapitaalmarkt zal moeten worden
gedaan.
Voor de verdere ontwikkeling op de obligatiemarkt
zal zeer veel afhangen van de marktstrategie en de markt-
tactiek van de Overheid en haar organen. In de vooraf-
gaande jaren is dit onderwerp, naar het ons wil voor-
komen, wel eens stiefmoederlijk behandeld, hoewel het
de volle aandachfmeer dan waard is. De ruwe schokken
in de ,,rentestand” en in de emissie-activiteit bewijzen dat.
Zij hadden, althans gedeeltelijk, kunnen worden verme-
den, door een meer realistische politiek, waarbij vooral
de stabilisatie van de rente op een redelijk d.w.z. ook voor
institutionele beleggers aanvaardbaar niveau, centraal
had moeten worden gesteld. Het debuut van Minister
Van de Kieft wekt de hoop, dat inderdaad in deze rich-
ting wordt gedacht en gehandeld.
Haarlem.
Dr H. P. W. VAN RAVESTTJN.
Ecd6misch integreiei, maat hoe?
t,
t.
2′
•
II’)’
–
Welk niehode
2
De economische integratie kan1angs
:
twee wegén ver-
lopen.
;
Ten eerste ,de.functionele tof yerticale methode,’
de integratie per bedrijfstak;, ten tweçde de horizontale
methodé,
het schep.peiu van bepaalde gelijke voorwaar-
den voor alle bedrijfstakken. De eerste stap op delaatst-
genoemde weg is de tariefgemeenschap. We kunnen
functionele integratie en tariefgemeenschap ook, aldus
onderscheiden: de
functionele
integratie betekent een
zeer diepingrijpen in,een beperktç sector van het econo-
misch leven, de tariefgemeenschap is een betrekkelijk
gerirtg ingrijpen in de gehele economie.
We zagen in het vorige artikel als nadeel van de func-
tionele piethode, dat de verhouding tussen gein te-
) Het eerste gedeelte is gepubliceerd in ,,E.-S.B.” van 18 Maart jI
greerde en
‘
,,vzije” bedrijfstakken wordt scheefgetrokken.
We noemden reeds’ als voorbeeld, dat de kans op be-
perkingen in het internationale verkeer van ,,vrije”
goederen toeneemt, naarmate de geïntegreerde sector
groter. wordt. Een ander voorbeeld ligt bij’ de K.S.G.
De Hoge Autoriteit.is
van plan de komende vijf jaar
50.000 â 60.000 woningen te laten bouwen voor mijn-
werkers. Dit kan leiden tot verstoringen in de nationale
woningbouwprogramma’s. Ten slotte zij vermeld, dat
minimum-prijsregelingen in een depressieperiode voor
geïntegreerde producten een Qngunstige invloed kunnen
hebben op de ,,vrje” goedeeri. ,
•Een ander nadeel van de functionele methode, met het
voorgaande verwant, is, dat de meeste bedrijfstakken zo
nauw met andere samenhangen, dat de integratie van de
25Maart1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
231
ene, zonder integratie van de andere bijna ondoenlijk
is. Van de Kolen- en Staal-Gemeenschap komt men tot
problemen op het gebied van vervoer enerzijds en de
electriciteits- en gasvoorziening anderzijds. Van de ver-
voersintegratie komt men weer op problemen t.a.v. de
fabricage en import van aardolieproducten en de ver-
vaardiging van vervoermiddelen, enz., enz.
Deze moeilijkheden lijken voldoende reden, om in
eerste aanleg niet de functionele, maar de horizontale
integratie na te streven, en wel met name de tariefge-
meenschap. In ons vorige artikel zetten We reeds uiteen,
hoe we ons de vorming van de tariefgemeenschap dach-
ten; jaarlijkse verlaging met 10 pCt van alle tarieven.
Bij deze methode blijven de landen met de hoogste ta-
rieven het langste een voordeel van die tarieven behouden;
immers, de landen met de lagere rechten beginnen reeds
hun tarieven nog verder te verlagen v66r het verschil
opgeheven is.
De schrijver verwacht van deze methode, dat het aan-
tal ernstige verstoringen sterk beperkt zal worden; de
betreffende industrieën hebben 10 jaar de tijd om zich
aan de veranderde omstandigheden aan te passen.
Het is evenwel, zoals we reeds concludeerden, onmoge-
lijk om alle verstoringen te vermijden. Immers, een meer
efficiënte arbeidsverdeling, één van de doelstellingen van
de economische integratie, brengt onherroepelijk met
zich, het uitschakelen van sommige bedrijven. Bezien van-
uit het gezichtspunt van de tariefgemeenschap mogçn we
dit dan ook geen ,,verstoringen” noemen, maar ,,aan-
passingen”. Uit deze overwegingen vloeit voort, dat men
van het automatisme van het totstandkomen van de
tariefgemeenschap slechts bij hoge uitzondering zal mo-
gen afwijken. Wil men een zgn. ,,verstoring” genezen,
dan zal men eerst naar andere middelen moeten zoeken
en pas als laatste redmiddel een opschorten van de tarief-
gemeenschap mogen aangrijpen. Eén en ander is te be-
reiken door een afwijking van het automatisme aan de
unanieme goedkeuring van de Raad van Ministers te
onderwerpen. Deze unanimiteit zal men niet moeten
eisen ten aanzien van de andere maatregelen.
Deze ,,andere maatregelen” kunnen evenwel in sommi-
ge gevallen hetzelfde effect hebben als een invoerrecht.
Daarom dient vermeden te worden, dat zij een per-
manent karakter kunnen krijgen.
Intussen zij wij met het treffen of toestaan van deze bij-
zondere maatregelen terechtgekomen in de sfeer van de
functionele integratie. Infeite komt het er dus op neer,
dat we niet een keuze moeten maken tussen horizontale
en- verticale integratie, maar dat er een wisselwerking
tussen deze beide wegen moet zijn. In eerste instantie
volgt men de eerste fase van de horizontale methode,
de tariefgemeenschap; hierop worden gebouwd dé func-
tionele integraties, althans voor zover bijzondere voor-
zieningen voor bepaalde bedrijven of bedrijfstakken no-
dig geacht worden:
De vraag rijst hier weer, op welke wijze deze func-
tionele integratiès tot stand komen;m.a.w. wie over
–
het
ontstaan van deze integraties beslist. Dit is weer het
vraagstuk van de ,,auto-extension”, waarvoor we in ons
vorige artikel de volgende oplossingen meenden te kun-
nen geven:
geen ,,auto-extension” wanneer men slechts enkele
bedrjfsgroepen integreeyt
-,
wel een zekere mate vaii,,auto-extension”, wanneer
men vooraf de bedrijfstakken omschrijft, en niet min-
der dan deze ,,pakketten”: in de Gemeenschap op-
neemt.
De maatregelen tot verzachting van het aanpassingsproces.
Tot deze groep maatregelen behoort dus niet het op-
schorten van tariefsverlagingen.
De aanpassing kan op twee manieren geschieden:
tijdelijke bescherming van bedrijven in één of meer
der deelnemende landen; deze methode verdient de
voorkeur, indien men verwacht, dat door opvoering
der efficiëntie deze bedrijven over enige tijd binnen de
tariefgemeenschap levensvatbaar zijn;
tijdelijke maatregelen om de uitschakeling van be-
drijven, welke niet rendabel te maken zijn, geleidelijk
te laten verlopen.
Van beide soorten maatregelen vinden we voorbeel-
den in de K.S.G. Italië wordt geh9lpen (met steun uit
het speciale egalisatiefonds) om zijn kolenmijnen te mo-
derniseren. België ontvangt eveneens uitkeringen uit het
fonds, opdat de uitschakeling van de kolenproductie
geleidelijk kan verlopen.
Als eerste maatregel is te noemen het heffen op de
export uit één of meer goedkope landen naar één of meer
duurdere landen. Het verschil met de importheffing is,
dat de opbrengst in de Schatkist van het goedkope land
vloeit in plaats van in die van het dure. Overigens is het
resultaat precies hetzelfde. Derhalve lijkt het aanbevelens-
waardig ook voor het instellen van uitvoerheffingen de
unanieme goedkeuring van de Raad van Ministers te
eisen.
De meest geschikte methode tot het geleidelijk doen
verlôpen van de aanpassingen is de instelling van een
fonds, waaruit uitkeringen plaats kunnen vinden. – Deze
uitkeringen kunnen aangewend worden voor technische
en economische research tot opvoering van de producti-
viteit, wachtgeld voor werklozen, omscholing van ar
–
beidskrachten, enz. Ten aanzien van beslissingen omtrent
de uitkeringen is unanimiteit van de Raad van Ministers
niet vereist, mits als voorwaarde gesteld wôrdt, dat de
betreffende regeringen eveneens minstens een even groot
bedrag als subsidie
–
voor de betreffende industrieën bij-
dragen. –
Het budget van de Gemeenschap.
De uitgaven van de Gemeenschap zijn als volgt in te
delen:
uitkeringen uit het wederaanpassingsfonds;
militaire uitgaven;
kosten van het apparaat.
In verband-met de inkomstenzijde van de verschillende
onderdelen zij het volgende opgemeikt:
ad a.
De dotaties aan het fonds kunnen zijn bijdragen
van de staten-leden of eigen belastingheffing van de Ge-
meenschap. Wil men een waarlijk supranationaal ge-
zagsorgaan creëren, dan moet men deze autoriteit in
principe eigen – -inkomsten toekennen. Naast dit tuin of
meer ideologische motief voor-eigen-belastingheffing kan
men aanvoeren, dat deze methode tot een billijker ver-
deling van de lasten zal leiden dan staatsbijdragen. Im-
mers, bij de vaststelling van deze bijdragen spelen tal
van factoren een rol, zoals de macht en handigheid van
de onderhandelaars (i. c. de nationale ministers), de aard
en plaats van de aanstaande uitkeringen, enz. Een ob-
jectieve verdelingssleutel lijkt vooraf onmogelijk’ vast te
stellen.
L. I.
Aangaande de eigen belastingheffing kun nërwe – o-tfder-
scheiden in: – –
1. een algemeen recht tot heffing, dus bijv. inkomsten-
belasting;
–
– – –‘
–
r’-
?••
232
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
25Maart1953
2. heffing op de producten van de betreffende bedrijfstak.
Zolang de algemene zorg voor de nationale economie,
de ,,welvaartstaak”, nog aan de nationale regeringen toe-
vertrouwd is, lijkt het niet aanbevelenswaardig de Ge-
meenschap een algemeen recht op belastingheffing toe
te kennen. Men zou zich dus moeten beperken tot heffing
op de producten van geïntegreerde bedrijfstakken. Het
gevolg hiervan is, dat men niet kan spreken van één
aanpassingsfonds, maar van evenveel fondsen als er
geïntegreerde bedrijfstakken zijn. Immers, het zou be-
slist weerstanden opwekken, indien heffingen op de groep
kolen en staal besteed zouden worden voor hijv. de groep
landbOuw.
Rest ons ten slotte de vraag, hoe en waar de heffingen
ten behoeve van de aanpassingsfondsen plaatsvinden.
Zou men alleen heffen bij die producenten, welke goed-
koop produceren, dan zou dit de drang tot aanpassing
verminderen. Immers, de kostprijs van de goedkope
producenten wordt dan hoger. Het verdient daarom de
voorkeur om alle geïntegreerde bedrijven een gelijke hef-
fing op te leggen; dus ook die bedrijven, die moeten ver
–
dwijnen of steun behoeven. Het lijkt misschien op het
eerste gezicht wat vreemd om bedrijven, die een uitkering
uit het fonds krijgen, eerst tot dit fonds te laten bijdragen.
Er worde evenwel verwezen naar de Kolen- en Staal-
Gemeenschap, waar dit systeem ook gevolgd wordt.
Het voordeel is, dat deze methode van heffing geen wij-
ziging brengt
,
in de concurrentieverhouding. Men zou
dit kunnen vergelijken met een onderlinge risicoverze-
kering. Ten slotte biedt dit systeem automatisch een zekere
waarborg voor de individuele staten-leden. Immers,
zou men slechts heffen bij de producenten in het goed-
koopste land, dan zou omtrent de hoogte van de heffing
unanimiteit in de Raad van Ministers vereist zijn om te
voorkomen, dat het goedkope land te zwaar belast zou
worden. Bij de heffing op alle producenten echter is deze
unanimiteit niet vereist, omdat te grote hoogte in alle
landen even ongunstig zou werken.
Concluderend kunnen we dus vaststellen, dat de in-
komsten van de 1eservefondsen verkregen moeten worden
iit heffingen, welke gelijkelijk gelden voor de gehele
bedrijfstak, of groep van bedrijven, welke geïntegreerd
is.
ad b.
Ook ten aanzien van de inkomsten voor het mili-
taire apparaat kan men onderscheiden in staatsbijdragen
en belastingheffing. Zou men hier evenwel belastingheffing
nemen, dan zou dit een algemene heffing moeten zijn,
omdat er niets is waaraan men de belasting bij voorkeur
moet binden (dus algemene omzetbelasting, inkomsten-
belasting, e.d.). Hierboven werd reeds gesteld, dat een
algemeen recht tot belastingheffing voor de Gemeenschap
niet aanbevelenswaardig is, zolang de ,,welvaartstaak”
nog bij de nationale regeringen berust. In dit verband
weegt dit argument nog zoveel zwaarder dan onder a,
omdat de omvang van de hiermee gemoeide bedragen
zoveel groter is. Een ander punt is, dat een verdelings-
sleutel voor eventuele staatsbijdragen voor de defensie
wel beschikbaar is, nl. de verhouding van de bijdragen
aan de Noord-Atlantische Verdrags-Organisatie. Aldus
lijkt de conclusie gewettigd, dat de inkomsten voor de
militaire bemoeiingen van de Europese Gemeenschap
gegoten worden in de vorm van staatsbijdragen.
ad c.
Het gaat hier om een relatief gering bedrag,
waarover diepgaande theoretische bespiegelingen vrij
overbodig voorkomen. Wellicht is hier de inkomens-
vorming uit staatsbijdragen de meest practische methode.
Resurnerend kunnen we dus stellen, dat het budget
van de Gemeenschap uit hoofdstukken moet bestaan,
nl. één hoofdstuk voor elke geïntegreerde bedrijfstak, één
hoofdstuk voor de defensie en één hoofdstuk voor de
kosten van het apparaat. De inkomsten van de eerste
groep hoofdstukken bestaan uit heffingen op de betref-
fende bedrjfstakkeii. Voor de inkomsten van deze hoofd-
stukken is geen unanieme goedkeuring door de Raad
van Ministers vereist. De beide laatstgenoemde hoofd-
stukken vinden hun inkomen in staatsbijdragen. Ten
aanzien van deze inkomenszijde zal wel de eenstemmig-
heid
van:de
Raad van Ministers vereist zijn, t.a.v. de
uitgaven evenwel niet.
Ten slotte zij opgemerkt, dat het bovengeschetste beeld
slechts geldt voor de eerste periode. Wanneer de integratie
der nationale economieën zover is voortgeschreden, dat
ook de ,,welvaartszorg” aan de supranationale regering
wordt overgedragen, vervallen de genoemde bezwaren
tegen het algemene recht van belastingheffing. Het sys-
teem van staatsbijdragen zal dan vervallen, terwijl de
keuze tussen algemene belasting of heffing per bedrijfstak
een kwestie van economische politiek van de Gemeen-
schap wordt.
Monetaire aspecten van de Gemeenschap
In ons vorige artikel noemden we reeds de deviezen-
bepalingen in verband met de tariefgemeenschap. Niet
alleen, dat het verlagen en uiteindelijk afschaffen der
tarieven gepaard moeten gaan met een afschaffing van
de kwantitatieve invoerbeperkingen, maar evenmin mo-
gen deviezentechnische bepalingen belemmeringen voor
het vrije goederenverkeer vormen. Dit geldt het interne
gcederenverkeer. Evenwel ook t.a.v. het externe verkeer
is een ten minste gecoördineerd deviezenbeleid noodza-
kelijk. Immers, door het wegvallen van de interne bar-
rières kan iedere deviezentechnische maatregel van één
van de partners vrij doorwerken op de economie der an-
•
dere partners. Een gemeenschappelijk deviezenregime
zal dus noodzakelijk zijn; niet alleen wat betreft de koers-
verhoudingen t.a.v. derde landen, maar ook ten aanzien
van de maatstaven, welke aangelegd worden bij het af-
geven van deviezenvergunningen.
In ons vorige artikel noemden we als fase C een ta-
riefgemeenschap en gecoördineerde productie- en prijs-
politiek. Eén aspect hiervan is de monetaire en conjunc-
tuurpolitiek.
Het meest radicale zou zijn, één Centrale Bank te
stellen in plaats van de thans bestaande centrale mone-
taire ilistituten en één geldsoort in te voeren. Het is dui-
delijk, dat we zo ver nog lang niet zijn. Vermoedelijk
zal men het niet verder kunnen brengen dan coördinatie
door overleg. Toch is het dringend noodzakelijk een gelijk-
gerichte monetaire politiek te voeren. Zolang dit niet zo
is, wordt de tariefgemeenschap ernstig bedreigd en kan
men zeer vele beroepen op ontsnappingsclausules en
uitkeringen uit het aanpassingsfonds verwachten. We
behoeven slechts te wijzen op de moeilijkheden in Bene-
lux-verband, welke al of niet terecht aan de verschil-
len in monetaire politiek geweten worden. Het is ook
duidelijk, dat een tariefgémeenschap met Frankrijk
slechts een zeer geringe kans op enig succes zal hebben,
zolang de inflatie in Frankrijk niet kan worden beteugeld.
Zolang de monetaire politiek tot de bevoegdheid van
de nationale regeringen behoort, zal het nodig zijn enkele
bijzondere regelingen te treffen. Allereerst met betrek-
king tot leningen. Voorgesteld is nI., dat de Gemeenschap
leningen kan opnemen, en verstrekken of leningen kan
garanderen, ten behoeve van tot geïntegreerde bedrijfs-
-«e-
25 Maart1953
–
ECONOMISCH-STATISTISCHE -BERICHTEN
233
takken behorende ondernemingen of ondernemingen, die
werkgelegenheid kunnen verschaffen aan door de tarief-
gemeenschap werkloos geworden arbeiders. Zowel het
opnemen als het besteden van deze leningen zal echter
niet kunnen plaatsvinden zonder goedkeuring van de
betreffende regeringen. Zowel om ‘deviezentechnische
redenen als om redenen van rentepolitiek kan men niet
toestaan om het supranationale gezagsorgaan de vrije
hand te laten.
Hetzelfde geldt voor de transfer van de heffingen en
de staatsbijdragen. Uit deviezentechnisch oogpunt is
het noodzakelijk om hier de regeling, zoals die voor de
Europese Defensie Gemeenschap geldt, te handhaven.
Deze regeling houdt in, dat slechts 15 pCt van de bijdrage
van een Staat getransfereerd mag worden, zowel inko-
mend als uitgaand. Wellicht kan men voor de heffingen
een iets ruimere marge toestaan, maar onbelemmerde
transfer lijkt onaanvaardbaar; voôr een deel zal de trans-
fer in goederen of diensten moeten plaatsvinden.
Swnenvatiing en vergelijking met de werkelijkheid.
J. Politieke integratie moet gepaard gaan met econo-
mische integratie.
Het uiteindelijke doel is de economische uiie.
In eerste instantie moet een tariefgemeenschap worden
gevormd.
De tariefgemeenschap moet niet ongedaan gemaakt
kunnen worden door kwantitatieve invoerbeperkingen
of deviezentechnische belemmeringen.
Moeilijkheden, welke ontstaan, mogen zo min mogelijk
leiden tot afwijkingen van het automatisme, waar-
door de tariefgemeenschap tot stand komt. Eerder
zal getracht moeten worden door functionele inte:
gratie van de getroffen bedrijfstak een gelideljke aan-
passing te verkrijgen.
In het kader van deze functionele integratie kan steun
verleend worden in verschillende vormen, o.a. leningen
of faciliteiten voor leningen, uitkeringen uit een bij
iedere Çunctionele integratie te creëren aanpassings-
fonds.
Deze fondsen worden gedoteerd door heffingen welke
gelijk gelden voor de gehele bedrijfstak.
Het budget is verdeeld in hoofdstukken, waarvan het
hoofdstuk ,,defensie” voorlopig zijn inkomsten ge-
niet uit staatsbijdragen.
Zôlang iedere Staat nog zijn eigen geldstelsel heeft,
kan men de Gemeenschap niet volkomen vrijheid in
monetaire zaken geven.
Een vèrgaande
.
coördinatie van de monetaire poli-
tiek der verschillende regeringen zal noodzakelijk
zijn.
–
Ten slotte zij vergund om enkele vergelijkingen te ma-
ken tussen bovengegeven schets en de stand van zaken,
zoals die momenteel volgens de persberichten is.
Tijdens ‘onderhandelingen tussen de Ministers van
Verkeer van de zes Schuman-landen en nog enkele
andere leden van de O.E.E.S. (Zwitserland en Oosten-
rijk) is beslôten t.a.v. het verkeer niet tot integratie,
maar slechts tot een meer of minder vérgaande coör
–
dinatie over te gaan. D.w.z. er komt geen supra-
nationaal gezagsorgaan voor het verkeer, hetgeèn
tot gevolg heeft, dat wanneer t.z.t. de E.P.G. tot stand
komt dezë voorlopig geen bevoegdheden op verkeers-
gebied krijgt.
Bij nadere uitwerking van de Nederlandse voor-
‘stellen blijkt men de mogelijkheid tot ontsnapping
aan of afwijking van het automatisme te willen onder-
werpen aan het meerderheidsbesluit van de Raad
van Ministers; dus geen unanimiteit vereist. Dit ver-
zwakt natuurlijk in sterke mate de kansen op een daad-
werkelijke vorming van de tariefgemeenschap. Laten
we hopen, dat het meevalt.
Voorgesteld is ter dotatie aan het aanpassingsfonds
(één fonds voor alle’ bedrijfstakken gezamenlijk)
een heffing van maximaal 5 pCt op alle leveranties
inhet kader van de Europese Defensie Gemeenschap.
Bezwaren:
er is geen enkel causaal verband tussen deze le-
veranties en de geïntegreerde bedrijfstakken;’
de heffing zou er op neerkomen, dat 5 pCt van de
staatsbijdragen voor defensie zonder meer werd
overgeheveld naar het aanpassingsfonds voor eco-
nomische aangelegenheden.
–
In dit en het vorige artikel is getracht een theoretische
schets te geven van de economische integratie van Europa.
Thans moet worden afgewacht, wat in werkelijkheid te
verwezenlijken is. Nederland is het enige land, dat deze
gelachte steeds gepousseerd heeft, en het is dus te ver-
wachten, dat concessies gedaan zullen moeten worden.
In ieder geval hoopt’ schrijver dezes door deze artikelen
bijgedragen te hebben tot de economische éénwording
en daardoor tot grotere welvaart voor Europa.
Rotterdam.
, Drs A. VAN DER GAARDEN.
LONDOJÎ LETTER
Nothing that has happened in recent weeks causes
me to change my earlier opinion that however tragic
individual consequences of the gale in Britain might
have been, the national repercussions are ‘not very great.
Indeed, the way in which compensation is becoming a
political shuttiecock confirms me in my theory. Before
these words are published there willhave been a deluge
of words in a House of Commons debate, but I’lI 1e
surprised if it adds up to more than a storm in a teacup.
As time goes on more detailed knowledge of the da-
magedoneisaccumulaling, but it will still be a long time
before the full tally is complete. During the week the
Home Secretary issued an estimate of the help which
was being given to the flood victims, either by the Central
Government, by local authorities or by the Lord Mayor’s
fund. The estimates, compoundedt of accurate knowledge
and guesses, are as follows:
£
Loss on Government stocks
.
3,500,000
First-aid repairs
……. . ……
2,500,000
Personal payments ………….
250,000
5,000,000
Sea defences……………….
8,000,000
10,000,000
Rehabilitation ‘of land ……….
5,000,000
7,000,000.
Cost to local authorities
…….
4,500,000
5,000,000
Lord Mayor’s fund………….
6,000,000
This makes the relief come to between £ 28,750,000
and £ 33,500,000, and’ there were accusations that this
sum was a far cry from the original estimate •of the
damage done, which ranged between £ 40 and £ 50
millions. But three important provisos have to be made
in comparing these later estimates with the earlier ones.
First, there is the loss covered by insurance. How large
that item is must be guesswork at the moment, but the
Home Secretary has dismissed £ 20 millions as being too
large. The second proviso concerns large public companies;
the Home Secretary said – and mark you, he
is
one
234
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
25Maart1953
of the chief personages in the Tory Government; the
administration which is supposed to be the friend of big
business – that public limited liability companies should
not be compensated out of public money for losses which
were capable of being covered by insurance. 1f – so the
Home Secretary said – they did not insure they were
taking.acalculated commercial risk and they must bear
the responsibility for their decision. Apparently, the
welfare state has not spread to the public limited liability
companies. Not that 1 am criticising the limitation. 1
am a trifie arnazed that the principle was not made to
operate over a larger area. According to an authoritative
statement not one farmer in a hundred in Lincolnshire
was .insured against flood; insured for fire – yes; his
house and furniture for all sorts of risks – yes; his soil,
his land, his living – no. Already the Lord Mayor’s
fund is raising its limit of help from £ 2,500 for a small
business – agricultural, industrial or commercial –
to £ 5,000, with the promise of more if it is really needed.
The Government has undertaken the job of moving from
the land the salt deposit – reckoned to be between 34
tons to 7 tons per acre over 22,000 acres comprising
Lincolnshire’s 673 flooded farms. The sturdy, independent
farmers are waiting for State and individual charity in-
stead of having bought the right to compensation.
The third proviso to be made to the estimates in the
table above is the financial loss whiçh the gale caused in
the forests and woodiands of Scotland. When adjustments
have been made to the reliefs afforded, the sum of
£ 40-50 millions would be reached, according to the
Home Secretary. Now, if he is able to add to the official
payments, he also needs to do a bit of subtraction – and
I’rn a Hottentot if Labour members do not help him –
for when he made the original estimate, he excluded
the permanent repair: and any improvement to the.sea
defences. Yet he.calmly slips in £ 8 – 10 millions for this
.very item.. No’t that T am blaming anyone for making
a large error, in making the earlyestimates; T am only
worried about the evident care for political rçputation
and the attacks to destroy party standing. The flood
damage bas moved into party politics. After all what
is £ 30, £ 40 or. £ 50 millions when compared with
t
.discrepancy of £ 300 millions, maybe more, between the
Budget estimates and,realisation. – –
A, few hours ago, the Chancellor announced that he
would present his Budget on April 14, the day after the
Easter recess. What sort of Easter egg will it be?,
Income tax?So many people pay no income tax at all
andso maty millions more pay small amounts of income
tax, that any worthwhile adjustment in the rate would,
in my opinion, be confined to a small section of the popu-
lation. It would, also relieve companies of tax liability,
•but of that more later. 1f – and 1 am not at all sure —
there is to be any lifting of this particular burden, it will
be done by extending allowances to certain groups.
But, because so large a proportion of the populati6n
is not liable to direct taxation – and the remainder is,
so 1 am.told, filthily rich, any reliefs which Mr. Butler is
giving ayay in Coronation year, is likely to concern in-
direct taxation.
Purchase tax? Certainly a good many household articles
bear this impost. In these enlightened days, we laugh at
thstupidity, which once put a tax on windows in houses;
theb1ocked-up windows stand as witness to the folly.
But, if you now wash with toilet, soap, you pay purchase
tax. Do you clean your teeth to save going to the National
Health dentist, purchase tax on toothpaste. A bucket
to clean up the house, purchase tax. The official list
contains thousands of items. The non-tax paying classes
could get some relief from the cuts in food subsidies by
spring-cleaning purchase tax. But 1 am one of the die-
hards who believe that purchase tax on cars will remain
unchanged, unless we see the improbable substitution of
a general sales tax instead of the alleged disôriminatory
purchase tax.
Petrol tax? This is. a dark horse which bas impröved
enormously in the last few days. The Chancellor has
asked for the results expected if the petrol tax were cut.
It ought to reduce the price of a tremendous rane of
articles and services, ranging from bus fares to food
carried in lorries. Should the petrol tax be reduced, it
will be for all users. 1 cannot subscribe to the view that
we can have petrol with an industrial price and a pleasure
price. We had two types of petrol during rationing, and
it was admitted in the end to be a racket. But it had been
that for a long time. No, either the tax is unchanged or
we all benefit, and buy more petrol, thus wearing out our
motors quicker, using tyres more speedily and generally
giving the motor industry and its ancillaries more work
to do. Besides the accent is now on smaller horse-power
cars. And that is not so good for the export trade. 1 think
l’ll put a stake on this gee-gee.
Tobacco tax? No sir. There’s still too much trouble
with dollars.
Beer tax? 1 think the Chancellor will call for ,,The
same again”.
Company taxation? Adjustments there will be. Of that 1
am certain. Only recently 1 came across a parent company
paying £ 96,000 in Excess Profits Levy because it owned
a subsidiary with assets of £ 110,000. Without the sub-
sidiary, no EPL. Why, over a couple of years it would
be cheaper to give the subsidiary to the Chancellor to-
gether with a cash bonus Make no mistake, however,
Mr. Butler, for all that he dislikes statutory dividend
limitation bas set his face against big increases in divi-
dends. Listen to this: ,,it remains the policy of the Go-
vernment that there should be continued and voluntary
restraint on dividends” and he hoped as recently as last
week ,,this would be apprehended in certain quarters”.
That does not add up to a diminution in company
taxation in order that bigger dividends can be paid. But
industry is often short of capital; new issues are being
made because too little has been ploughed back in an
infiationary age. So what about .a compromise, reduce
taxation on retained profits and, maybe, a little more tax
on distributed profits. It will have to• be only a little
more, or otherwise it will .be confiscation.
Post-war credits? The Government credit bas taken a
•sad b!ow. Savings depreciate because of the fali in the
value of moiey and a forced ban is not repaid. Perhaps
those who are approaching their old age pension will
be able to get the credit instead of waiting tilt they reach
the ,,old age” limit. This is an outsider.
To summarise. 1 cannot see how the Chancellor can
give much away, so 1 plump for a revision of petrol tax,
a clean up of purchase tax, perhaps some post-war credit
reliefs, and some amelioration in the lot of companies
ploughing back their profits. Against this, cuts in food
subsidies were announced rnonths ago, and increased
profits distribution will probably be more heaily pena-
lised. ‘ q ”
And what about the dictators? Stalin’s death caused,
sorrow at the passing of the pipe-smoking statesman
whose politics and actions are abhorred but who tried
25 Maart
1953
ECONOMISCH-STAT’ISTISCHE BERICHTEN
235
to put his country first. Gottwa!d was little known;
the names of Beies and Masaryk are still remembered
and respected. Tito; has been welcomed in an un-B,ritish
sort of way. Our policemen look out of place trying to
imitate a police state., Why, only tonight
]
saw a great
police guard outside’the house he was visiting, and some
of them were laughing! His visit has probably been very
important, but a lot of folk will feel easier when he has
left our shores and reached his. own.
T have nothing to say on the visit of Mr. Butler and
Mr. Eden to Washington. In the House of Commons Mr.
Eden made a long statement; he said nothing. So why
should 1 not follow his lead, except by making it snappier?
London, March 19, 1953.
HENRY HAKE.
NATIONALE NOTITIES
,Het voorspellen”
De Vereniging voor Statistiek heeft het wel zeer ge-
lukkige idee gehad haar ,,Statistische Dag
1953″
te
wijden aan ,,het voorspellen”. Over dit onderwerp werd
door een zevental sprekers, elk een specialist in het voor-
spellen op zijn terrein van onderzoek, een lezing ge-
houden.
De schrijver van deze regelen was uitermate enthou-
siast over deze keuze. De man van wetenschap zowel
als de man van de praktijk immers begint zich steeds
meer het probleem van het voorspellen te realiseren,
terwijl het inzicht in deze problematiek de laatste tijd,
zeker in de economie èn de statistiek, aanmerkelijk ig
verdiept, hetgeen mag blijken uit verschillende recente
publicaties.
De tijd is dan ook zeker gekomen, waarop een aantal
onderzoekefs met vrucht tegenover een schaar belang-
stellenden de problemen uiteen kan zetten, die zij. ont-
moeten bij hun dagelijks werk op het gebied van het
voorspellen, en dat onderlinge vergelijking en bespreking
van deze problemen uitermate verhelderend kan werken.
Zoals gezegd immers,’ een ieders handelen berust in
belangrijke mate op voorspellen. Al is voor de opbouw
van Rotterdam dan weinig gebruik gemaakt van sta-
tistieken – indien ik althans de woorden van de heer
K. P. van der Mandele, die de vergadering officieel
opende, goed heb begrepen -, het zal ieder’ Rotter-
dammer duidelijk zijn, dat niet alle verwachtingen, op
basis waarvan de diverse besluiten betreffende de op-
bouw werden ‘genomen, exact gerealiseerd zijn. Dat
men dan ook nooit zinvolle voorspellingen kan doen
met absolute zekerheid kwam, mi. het sprekendst naar
voren in het betoog van Prof. Dr Ir J. P. Mazure, toen
hij de wenselijke hoogten van onze dijken besprak.
Ook in de wetenschap speelt de voorspelling een be-
langrijke, zo niet overheersende rol. Men kan immers
met kracht verdedigen, dat de taak van de wetenschap
is te voorspellen; of dit nu de uitkomst van labora-
toriumproeven of het weer van morgen. betreft, doet er
niet toe, zodat wetenschap eerst practische waarde
krijgt zodra zij in staat is met goed resultaat voorpel-
lingen te doen. De ‘economie is een goed voorbeeld van
een wetenschap die in de:laatste tijd’ grondig op ‘deze
wijze op de proef is gesteld. Ten gevolge van enkele
‘technische onvolkomenheden, vooral met betrekking
tot de verzameling van de gegevens, kan de uitspraak
van deze proef jammer genoeg niet als definitief worden
beschouwd, maar in ieder geval is de ontwikkelde toet-
singsapparatuur uitermate interessant
1).
Ook de techniek van het cofistrueren van voorspel-
lingen heeft zich de laatste tijd zeer sterk ontwikkeld,
waarbij mij wel een van de meest belangrijke facetten
schijnt, het verdiepte inzicht in de aard van tijdreeksen’,
hetwelk als gevolg van de critische analyse van vage
begrippen, naieve technieken en niet-vermelde ver-
onderstellingen ontstond. .
Ik had mij dan ook van deze Statistische Dag’ veel
voorgesteld, maar, ik moet het eerlijk bekennen, enigs-
zins teleurgesteld voel ik mij wel, want in plaats van de
meest fundamentele problemen van de voorspelkunst
besprak het merendeel der sprekers, zonder’ veel me-
thodologische fundering, de door hun toegepaste tech-
nieken, zodat deze bijeenkomst gaf wat de voorzitter,
Dr Ph. J. Idenburg, in zijn uiterst geacheveerde samen-
vatting zo treffend karakteriseerde als een kaleidoscoo’p
van het voorspellen.
De voornaamste uitzonderingen op deze regel waren
de lezingen van Prof. Dr D. van Dantzig en Dr H. Bau-
det. De eerste gaf op zijn bekende geestige en daardoor
juist zo dôôrdringende wijze, een opsomming van enige
vereisten, waaraan een goede voorspelling moet voldoen.
Het speet mij, dat hij niet de gelegenheid vond er op te
wijzen, dat er ook vereisten zijn waaraan een voorspelling
niet behoeft te voldoen. Het is nI. een misverstand om
te menen, dat voorspellingen altijd uit moeten komen,
wil de toegepaste voorspellingstech niek bevredigend
zijn, een misverstand dat mij reeds in vele gevallen in de
praktijk moeilijkheden heeft veroorzaakt.
Prof. Dt S. W. Visser heeft dit probleem aangeraakt
toen hij als maatstaf ter beoordeling van de resultaten
van de weersvoorspellingen van het K.N.M.I. een ver-
gelijking ‘trof met de zgn. ,,blinde voorspellingen”,
in de economie wel ,,naieve voorspellingen” genoemd.
Men zegt. dan, dat de voorspelde grootheid morgen
d,ezelfde waarde zal aannemen als vandaag. Een voor
–
spellingsmethode is nl. dan te verkiezen, wanneer zij
een grotere trefzekerheid biedt dan elke ândere bekende
methode. Prof. Visser liet zien hoe groot’ de trefkans van
deze blinde voorspellingen in de meteorologie is en hoe
moeilijk het dus is voor andere methoden deze blinde
methoden te slaan. Ook in deeconomie geen onbekend
verschijnsel. Prof. Visser was echter t.a.v.’ de door het
K.N.M.I. verkregen resultaten met ‘recht zeer tevreden.
Dr Baudet’s lezing had een geheel ander ‘karakter..
Hij liet zeer overtuigend zien, dat de bereidheid tot het
doen van voorspellingen afhankelijk
–
is van de bestaande
maatschappelijke opvattingen en dat er belangrijke
perioden in onze beschavingsgeschiedenis zijn geweest,
welke ongunstig waren voor die geestsgesteldheid, die
interesse in voorspellingen inhoudt.
Bijna alle sprekers maakten bij” ‘de
S
coiistructie van
hun voörspellingen gebruik van tijdreksen, wëlke laatste
verwerkt werden’ met behulp van een theorie, Welke tot
taak heeft, het te voorspellen verschijnsel te verklaren.
Geen van’ de sprekers ging op het waafom hiervan in.
Bij het quantificeren van deze theorieën wer’cF vooial
gebruik gemaakt van klassieke schattingsmèthoden’ als
de correlatierekening. Slechts de heer ‘Kuiken en Prof.
van Dantzig roerden het bestaan aan van scha’ttings-
methoden, afgesteld op het gebruik dat vaI’e tlèHe
voor voorspelling zal worden gemaakt,zoclât’ s’chat{iiVg
en voorspelling simultaan plaatsvinden.
1)
Cari Christ, ,,A telt of an econometric modçl for the United 5tate, 1924,—.
1947″. Cowles Commission Papers, new series, no 49.
236
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
25Maart1953
Deze losse gedachten mogen echter zeer zeker niet
de indruk wekken, dat deze Statistische Dag niet een
zeer geslaagde was. In de eerste plaats zijn zij natuurlijk
sterk persoonlijk en bovendien was het ook mij, als
altijd weer, een genoegen een aantal specialisten over
hun werk te horen spreken. Dat ik zeker in deze ge-
voelens niet alleen stond, bleek uit de aandacht, waar-
mee men de voordrachten beluisterde.
Rotterdam.
J. A. I4ARTOG.
GELD- EN KAPITAALMARKT
De geldmarkt.
De geldmarkt was gedurende de verslagweek nog vrij
ruim, ofschoon toch wel enigszins viel te constateren, dat
er met het oog op de komende storting op de staatslening
geld werd gemaakt. Tegen het einde van de week was
4-11 maandspapier in de markt verkrijgbaar tegen 1 pCt,
hetzelfde disconto dus waartegen de. Agent nieuwe jaars-
promessen afgeeft, hetgeen er meestal op wijst dat er
marktpartijen zijn, die papier afstoten om zich liquide
te maken. Uiteraard bracht deze situatie mede, dat aan
aafibod van caligeld geea gebrek was; de notering kon
dan ook gemakkelijk op het minimum van pCt worden
gehandhaafd.
De kapitaalmarkt.
De door de Regering de afgelopen week aangekondigde
belastingherzieningen omvatten o.a. afschaffing van de
speculatiebelasting, met ingang van
1954.
Wanneer dit
voorstel tot wet zal zijn geworden, zal daarmede een steen
des aanstoots voor de beurs zijn weggenomen. Is deze
mâatregel uit psychologisch oogpunt wellicht niet onbe-
langrijk, men kan betwijfelen of er realiter hiermede veel
zal veranderen. Particulieren, die de laatste jaren meer
dan f500 koerswinst per jaar realiseerden op Nederlandse
aandelen die zij binnen het jaar hadden gekocht en ver-
kocht, moeten waarschijnlijk met een lantaarntje worden
gezocht. Zulks kan althans worden afgeleid uit de bijna
voortdurende koersdaling, die de meeste aandelenkoersen
hier te lande van 1948-1952 ondergingen. Het is echter
môgelijk, dat in de toekomst een gunstiger verloop van
de aandelenkoersen op dit punt verandering zal brengen.
De Belegging Maatschappij voor Sociale. Fondsen wijst
er in haar verslag over 1952 op, dat verschillende van de
krachten, die het dalend verloop van de Nederlandse
aandelenkoersen gedurende de afgelopen jaren hebben
veroorzaakt en gestimuleerd, thans zijn verdwenen of op
zijn minst verzwakt. Inderdaad bleven de aandelenkoersen
de laatste maanden goed op peil, al stegen ze practisch
niet verder. Opmerking verdient echter, dat in 1953 ge-
realiseerde specilatiewinsten belast blijven, en dat dus
de koersbeweging van 1954 af pas van betekenis zal wor-
den voor het effectieve belang van de onderhavige be-
lastingfaciliteit.
De Regering kondigde voorts aan dat zal worden
voorgesteld, de fiscale tegemoetkomingen bij herkapita-
lisatie uit te strekken tot vergrotingen van het aandelen-
kapitaal, welke voor 1Juli1954 plaats hebben. De met her-
kapitalisatie gepaard gaande stockdividenden hebben voor-
alin 1952 een koersdrukkend effect.gehad. Afgewacht moet
echter worden, of uitkeringen met het karakter van (stock)-
dividenden in dit kader ook verder zullen worden toegestaan.
Het verdient opmerking, dat bovengenoemde beleg-
gingmaatschappij in haar jaarverslag de kans op een
aanzienlijk koersdrukkend effect van aandelenemissies
en stockdividenden voor de toekomst niet al te groot
acht, in verband met het feit, dat zeer veel ondernemingen
inmiddels een min of meer belangrijk deel van hun.
kapitaalbehoefte hebben kunnen dekken.
De toekomst zal moeten leren in hoeverre dit juist .is;
voor zover juist betekent het overigens, dat deze maat-
fegel niet veel effect zal hebben voor het doel dat de
Regering er mee voorheeft, nI. bevordering van de in-
vesteringen. In dit opzicht gaan belang van beleggers en
belang van werkgelegenheid inderdaad niet parallel. —
13 Maart 1953 20 Maart 1953
Aand. indexci.jfers.
Algemeen . …………….. . …………….
146,0
146,6
Industrie
………………………………
205,9
>
206,2
Scheepvaart
…………………………
164,1
164,2
Banken
…………………………………
133,3
132,8
Indon. aand .
…………………………
47,9
48,5
Aandelen.
A.K.0.
…………………………………
160′,l
163
Philips
…………………………………
158
158
1
,’4
Unilever
………….. . …………………
184%
185%
HAL.
…………………………………
143
146
Amsterd. Rubber
…………………
90%
91%
H.V.A
…………………………………..
101
102%
Kon. Petroleum
……………………
307%
314%
Staatsfondsen.
2%
pCt
N.W.S .
……………………
.
78%
78
7
Iie
3-3%
pCt
1947
………………………
94
1
“/je
95%
3
pCt
Invest.
cert.
………………
95%
95
1
/1e
3
1
/2
pCt
1951
…………………………
99
‘
,
Jie
99
7
11u
3
pCt
Dollarlening
…………………
95l
9
411
11r.
Diverse obligaties.
3
1
/2
pCt Gem. R’dam 1937 VI
98% 98%
3
1
/
2
pCt Bataaf8che
Petr.
………
99
3
1ic,
99%
3%
pCt
Philips
1948
………………
98
15
/ 98%
3
1
/
1
pCt Westl.
Hyp.
Bank
94
.
93
J.
C. BREZET.
De Belgische geld- en kapitaalmarkt
in Februari
1953
De algemene toestand van de geidmarkt.
De geldmarkt blijft gekarakteriseerd door een be-
trekkelijk grote ruimte. Zoals in vorige kronieken reeds
uiteengezet speelt hierin niet alleen het hoge peil der
bankdeposito’s een rol, doch eveneens de toename van
de besparingen op rekening bij spaarkasseri en onder
vorm van liquide middelen. Dit Jaatste blijkt zeer goed
uit het succes van de jongste overheidsleningen. Ander-
deels volgde de kredietvraag deze expansie van de mid-
delen niet, zodat ook hierdoor een indruk van ,,ruimte”
op de geldmarkt verwekt werd.
In de loop van de maand Februari werd deze relatief
grote ruimte op de geldmarkt evenwel doorkruist door
enkele storende invloeden. Een eerste dezer invloeden
bestond uit een tijdelijke afname van de bankdeposito’s
gedurende de tweede helft van Februari. Zonder enigszins
belangrijke proporties aan te nemen, had dit nochtans
onmiddellijk een beperking van de ,,on cali” uitgeleende
gelden voor gevolg. Deze lichte afname van de bank-
deposito’s hield o.a. verband met de driemaandeljkse
betalingen van de bijdragen aan de R.M.Z. (Rijksdienst
voor Maatschappelijke Zekerheid) evenals met de stor-
tingen ingevolge de inschrijvingen op de lening, uit-
gegeven door de Nationale Maatschappij der Belgische
Spoorwegen. Er bleek zich daarenboven een zekere vraag
voor te doen naar bijkomende chartale betaalmiddelen,
die wellicht in verband staat met sommige louter fan-
tastische geruchten rond een mogelijke devaluatie van
de frank.
De dor de banken uitgeleende daggelden ondergingen
na de 20e van de maand eveneens de gewone incidentie
van de betaling aan de Schatkist van de door de banken.
verkochte fiscale zegels. Anderdeels was er tijdens de
verslagperiode een belangrijk aanbod van callgelden van-
wege enkele parastatale organismen, waaronder de
25 Maart1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
237
Spaarkas, en na de vervaldag der bijdragen ook de
R.M.Z., zodat de geidmarkt van deze zijde goed be-
voorraad werd.
Kredietverlening van de banken aan de private economie
(iiiIlioenen franken)
1 1
1
1
van de banken
bij de Nat.
1
Bank en de
1
parastatale
1
instellingen
1
Portefeuille
handelspapier
van d
Nationale
e
Bank
Totale krediet-
verlening
der
private banken
(accepten inbegrepen)
1945 December
4.168
5.171
23.117
1949 December
3.339
4.006
24.506
1950 Juni
3.696
4.082
/
26.582
December
8.543
10.110
27.739
1951 Maart
8.781
10.567
29.592
Juni
7.707
9.511
29.921
1952 Januari
7.435
7.581
33.550
Maart
7.467
7.620
33.470
–
Juni
6.875
5.220 32.913
Augustus
6.421
5.409
33.507
September
5.341
3.981
34.878
October
4.910
3.831
36.952
November
5.306
3.897
37.534
Dçcember
7.901
7.095
36.546
1953 Februari
–
6.069
–
Aan de officiële kredietpolitiek werd in de loop van
de jongste weken enkele wijzigingen gebracht, die niet
onopgemerkt mogen’ voorbijgegaan worden. Zo heeft
de Nationale ‘Bank met ingang van 1 Maart 11. beslist
nog slechts papier in herdisconto te nemen, dat niet meer
dan 3 maanden na de datum van de betrokken factuur
werd opgemaakt. Zulks heeft blijkbaar voor doel een
einde te maken aan het verdisconteren van hernieuwd
papier. Op elke wissel moet inderdaad het nummer en
de datum van de factuur vermeld, die tot het trasseren
er van aanleiding gaf. Blijkbaar was de Nationale Bank
zinnens de maximum tijdspanne tussen datum van de
factuur en het trekken van de wissel op 60, dagen te
stellen, doch uit steekprde’ven door de private banken
gedaan blijkt dat deze termijn voor de normale afwikke-
ling der zaken kort was. De looptijd zelf van de wissels
door de Nationale Bank in herdisconto aanvaard, mag
naar gelang de bedrijfstak gaan van 30 tot 120 dagen.
Voor de texti1producten beloopt deze termijn bijv. 120
dagen. Noteren wij ten slotte dat vanaf 1 Januari 1954
het gestandaardiseerde formulier van de wissel verplich-
tend wordt, om vbor herdisconto in aanmerking te kun-
nen komen. –
Anderdeels heeft de Nationale Bank met ingang van
5 Maart 11. de discontovoet voor promessen, beleningen
en voorschotten op schatkistpapier met een looptijd van
meer dan 12 maanden evenals op ander overheidspâpier,
verlaagd van
54
tot
5
pCt. De overige discontotarieven,
die reeds op 18 December 1952 werden verla(gd, bleven
ongewijzigd. Misschien komt deze maatregel enigszins
verrassend voor en moet een verband gezocht worden
met de wens de markt van de. overheidsfondsen gunstig
te stemmen voor de lotenlening die op 23 Maart ter
onderschrjving wordt opengesteld. Anderdeels moet ge-
noteerd dat deze discontovoet van zeer grote betekenis
is voor de gewone kas of rekening-courant kredieten.
Het is immers gebruikelijk de rentelast hiervan te be-
palen in functie van genoemde discontovoet, die met een
.veranderljke marge wordt verhoogd. Voor de banken
betekent deze wijziging van de discontovoét een ernstige
vermindering van hunne inkomsten.
De toestand van de banken.
Zoals elk jaar werd de algemene bankstaat van einde
December slechts met veel vertraging gepubliceerd: De
toestand einde December vergeleken met deze van een
maand te voren wijst op een sterke verhoging van de
onmiddellijke liquiditeiten. Hierbij dient bedacht dat
enkele banken einde December hun balans sloten, zodat
een zekere ,,window dressing” niet te loochenen valÏ.
Een zekere weerslag hiervan vindt men eveneens in de
vermindering van de eigen portefeuille handelswissels
der banken op 31 December 1952, en in de. toename van
de verdisconteringen bij het jaareinde.
Toestand van. de Belgische banken
(in millioenen franken)
Dec.
1952
Actief
Kas, Nationale Bank, P.0
………..
Daggeld, banken, holdings
Kredieten aan priv. econ .
……….
Handelswissets
………………..
Prolong. en voorschotten -tegen effecten
Diverse debiteuren
…………….
Acceplen
Kredieten aan de Overheid
Speciaal papier
Genoteerde 5taatsfondsen
……….
vastgelegde middelen
Totaal actief
……………………
Portef. van de N.B. en de parast. instell.
aan papier door banken geherdiscon-
teerd
Passief
Deposito’s en crediteuren
…………
Zicht
Op meer- dan 30 dagen
…………
Oblig. en kasbons
………………
Eigen middelen
De deposito’s op zicht en op termijn samen namen
tijdens de jaren 1951 en 1952 toe met respectievelijk fr.
5,3
en 5,4 mrd, terwijl de chartale omloop tijdens de be
schouwde periodes met respectievelijk fr. 6,6 en 4,1 rnrd’
toenam. Doch terwijl in 1951 de termijndeposito’s met
ca fr. 200 mln afnamen, stegen zij verleden jaar met fr. 1,1
mrd. Deze beweging was karakteristiek voor de verzwak-
king van de conjunctuur en de, onzekerheid op de be-
leggingsmarkt. Het percentage van dè aangroei der globa-,
le bank deposito’s beliep aldus in 1951 ‘en 1952 respectie-
velijk 9 en
8,5,
hetzij aanzienlijk meer dan voor de chartale
omloop. Voor de geldmarkt is dit een bemoedigend teken.
Aangaande de meer recente evolutie van ‘ de bank-
deposito’s wezen wij hoger reeds op, een. lichte daling
tijdens de tweede helft van Februari, nadat in Januari 1953
waarschijnlijk een nieuw toppunt werdo bereikt. De eerste
dagen van de maand Maart brachten opnieuw een stij-
gende tendentie van de tegoeden op bankrekening.
Ondertussen lijkt ook de kredietopname bij de banken
geen verdere toename doorte maken, afgezien van tijde-
lijke verschijnselen tijdens de vervaldagen. Typisch voor
de groeiende moeilijkheden waarmede handel en in-
dustrie te kampen hebben, vormen ongetwijfeld de vele
beslommeringen die de jongste maand-einde ‘vervaldag
met zich bracht. Ook de vertraging in de betalingen van’
het buitenland hadden hierop een weerslag, daar niet
zelden de gelden van export nog niet binnen
zijn
op het
ogenbl,jk dat de ban kaccepten, ter financiering van de
uitvoer opgemaakt, vervallen. Zelfs met . Nederland en
Engeland war de betalingen te voren zeer -vlot afge-
handeld werden, loopt men thans dikwijls een’ sterk on-
aangename vertraging op.
De goud- eiz deviezenmarkt.
In de ‘loop van de maand Februari zfjn de koersen op
de vrije markt van het goud op weinig na ofiveranderd
gebleven. (Zie staatje op pag. 238, le kolom bovenaan).
Bij de deviezen viel vooral de verbetering van het pond
sterling te noteren, terwijl ook de Franse frank langzaam
terug aan vertrouwen wint. Ook de Zwitserse frank en
de dollar stegen in koers, doch zulks lijkt eerder aan een
technische oorzaak toe te schrijven. Tijdens de tweede
2.853
3.448
2:313
4.201
6.524
6.860
6.791
5.448
27.739
33.34 37.5,34
36.546
6.845
9.498
13.473
11.483
764
.773
1.070
1.180
13.996
14.958
14.489
14.749
6.134
8.135
8.502
9.134
34.856
38.951
43.177 42.409
28.340
31.957
34.821
33.651
6.516
6.994
8.356
8.758
-1.215
1.266
1.382
1.383
78.085 90.363 101.555 99.420
8.543
7.526
5:306
7.901
53.571
58.804 64.097 64.252
47.693
53.143
57.453. 57.510
5.878
5.661
6.644′
6.742
272
557
920 .
955
5.064
5.629 t 5.720,
5.770
238
ECONOMISCH
–
STATISTISCHE BERICHTEN
25 Maart 1953
helft van vorig jaar werd een belangrijke baisse van deze
munten uitgelokt door de verruimde repatriëringsmoge-
lijkheden van sommige tegoeden in het buitenland onder
de vorm van biljetten. Thans lijkt het aanbod van biljetten
aanzienlijk verminderd.
Noteringen op de vrije goud- en deviezenmarkt
Oct.
1
Dec.
1
Jan.
Febr….
1952
1952
1953
1953
Niet officiele markt
63,75 63.625
63,50
Goud per gram
…………………63,875
598,75 586,25
581,25
580,-
Officiële biljettenmarkt
130,-
131,25
133,50
137,-
Gouden
pond
…………………..
12,725 12,325 12,375
12,70’/
11,95
11,90
12,025
Papieren
pond
…………………..
Franse
frank (100)
……………..
Papieren
dollar
… . …………….
51,325
51,-
50,90 51,40
Zwitserse frank
…………………..12,-
13,175
.
13,15
13,11
13,12
Gulden
………………………..
Duitse
mark
……………………
10,875
10,85
10,575
11,325
De ôbligatiemarkt.
De obligatiemarkt was opnieuw flauwer, doch het
koersverloop was geenszins eenvormig. Zo steeg bij de
langlopende Staatsfondsen de 4 pCt Geünificeerde Schuld
met
0,15,
terwijl de 4 pCt Bevrijdingsiening met evenveel
terugliep. In de sector der Schatkistcertificaten daalden
de koersen van de 34 pCt Schatkistcertificaten 1944,
Jo
en 110 reeks – resp. terugbetaalbaar op 15/4/54 en
15/8/54
met 0,35 en
0,15,
terwijl andere soortgelijke
fondsen met langere looptijd aanzienlijk stegen –
(34 pCt Schatkistcertificaten 1942,
10
en 11
0
reeks (+ 1,10)
en 4 pCt Schatkistcertificaten (+ 0,70).
Algemeen beschouwd blijft de belangstelling voor
overheidsfondsen met minder dan
5
jaar looptijd nog
steeds levendig evenals die voor de kasbons uitgegeven door
parastatale instellingen. Ook de kasbons der steden
bleven stabiel en de noteringen der obligaties van private
ondernemingen boekten een nieuwe stijging.
Dé aankondiging van een lotenlening heeft de koersen
der voorgaande emissies met premieloten sterk doen
teruglopen, en zulks vooral voor de lotenleningen Weder-
ôpbouw 20 en
30
reeks. De nieuwe lotenlening, die op
23 Maart voor publieke inschrijving wordt opengesteld,
zou van hetzelfde type zijn als de uitgiften Wederopbouw,
doch met een maximum looptijd van 20 jaar en een toe-
kenning van loten gedurende 14 jaar.
Volgens een verklaring van de Minister van Finan-
ciën, ziet het voorlopig schema van de emissies van
overheidsfondsen, na de vermelde lotenlening, in 1953
er als volgt uit:
April
:N.M.K.N .
…………………………….
500 mln fr.
Mei
:R.T.T
.
………………………………..
1.000
Juni
Staat
………………………………….
3.700
Juli
:Gemeentekrediet
……………………….
1.500
:Nat.
Mij
der Waterleidingen
………………
500
:Antwerpse
Waterw.
……………………
250
Augustus
:N.M.B.S .
………………………………
1.000
Stad
Luik
…………………………….
500
:Stad
Antwerpen
…………………………
5
00
October Staat
………………………………….
3.
525
November
:R.T.T.
………………………………..
p600
Stad
Brussel
…………………………..
500
December
:Provincie Luik
…………………………..
250
:N.M.K.N.
…………………………….
1.000
Totaal
…………….
15.325 mln fr.
Deze
opsomming is blijkbaar voor wijzigingen vatbaar.
Rentestandop de obligatiemarkt
)
(in pCt per einde maand)
Gemiddelde
looptijd
Aug.
1948
Juni
1950
Juni
1951
Jan.
1953
Feb,.
1953
Staatsobligaties
….
langlopende
4,77 4,38
4,68
4,49
4,48
Schatkistccrtificaten.
7 i. 8 jaar
4,83
4,63 5,24
4,74 4,76
Kaabons Steden
..
5 is 6 jaar
5,07
4,49
5,37 5,17
5,19
Kasbons
parastatale
instellingen
.
..
.
ca 9 jaar
– –
5,41
4,92
4,90
Private instellingen
.
10
is
12 j.
6,06
5,43 6,08 5,53
5,45
1) Reële rendementen – rekening gehouden met agio en disagio tegenover terug-
betalingsprijs.
De aandelenmarkt.
Alhoewel over de maand Februari het gemiddelde
koerspeil op de aandelenmarkt gestabiliseerd bleef, blijkt
toch dat, fundamenteel gezien, het koersverloop niet
werd gewijzigd. De daling die
inide
vorige maanden in
de belangrijkste industriële rubrieken werd waargenomen,
werd in Februari doorgezet of ten. hoogste geremd. Het
aantal rubrieken met koersdaling overtreft ook nog dat
van de rubrieken in hausse.
Gerangschikt per rubriek werden volgende kders-
schommelingen waargenomen:
Indices 1936138= 100
Beweging
in pCt
301175
214,1
210,3
+
1,8
171,6
169,5
+
1,2
126,2
127,0
–
0,6
216,8 216,2
+
0,3
226,6
228,3
–
0,8
175,1
176,0
–
0,5
Banken
……………………….
196,1
194,5
+
0,8
Portefeuille
…………………….
Trusts
………………………..
72,7 73,3
–
0,8
Gas,
Electriciteit
………………
68,9
70,2
–
1,9
182,5
.
178,7
+
2,1
Steenkolenmijnen
………………..
192,2
199,1
–
3,5
Metaalnijverheid
………………
…
Spiegelgias
…………………….
Glasblazerijen
…………………..
478,6
474,2
+
0,9
Scheikundige producten
……………
Bouwnijverheid
…………………
100,9
101,0
– 0,1
221,2
218,3
+
1,3
Textiel
………………………..
65,8
–
2,9
Koloniale
……………………..
voeding
………………………..
261,
63,3
8
2
–
0,6
Verscheidene
……………………
Brouwerijen
……………………63,9
327,4 324,2
+ 1,0
Papiernijverheid
……………….
Grootwarenhuizen
………………
Algemeen
…………………
224,1
223,8 + 0,1
Bij de rubrieken met koersstijging treedt vooral de
bouwnijverheid op het voorplan, ondanks de seizoen-
daling in de activiteit van die bedrijven. De hausse schijnt
enigszins onder invloed te staan van perspectieven van
export naar Groot-Brittannië en van de door de over
–
stromingen aangerichte schade.
De stijging van de rubriek ,,Banken” wordt hoofd-
zakelijk geleid door de Banque de la Société Générale,
die een nieuw bonusaandeel âankondigde. De stijging
van de Gas- en Elektriciteitswaarden was geringer dan
in de maand Januari; de verklaring voor het vaste ver-
loop moet blijkbaar worden gezocht in de tot hiertoe
reeds bekendgemaakte dividenden, die beter zijn dan in
vele kringen aanvankelijk werd verwacht. De koloniale
waarden en de Grootwarenhuizen boekten in globo
dezelfde koerswinst als verleden maand.
De daling van de sector ,,Steenkolën” werd, althans in
Februari, geremd. Nochtans houdt dit geen verband met
een wijziging van de algemene toestand van die industrie,
maa’r blijkt meer geleid door een paar individuele waarden.
Op dezelfde grond werd de baisse in de metaalrubriek in
de afgelopen maand ook geremd. De verzwakking is het
sterkst in de textielsector en houdt blijkbaar verband
met de publicatie van de exportcijfers van Januari, die op
een nieuwe terugloop wijzen. Ook bij de Brouwerijen
deden zich dalingen voor.
Voor de maand Februari, die hetzelfde aantal beurs-
dagen telde als de vorige maand, liep het gemiddelde
dagelijkse omzetcijfer verder op tot circa fr. 67 mln. De
toename houdt hoofdzakelijk verband met de stijging
van het aantal verhandelde effecten. Deze laatste had
uitsluitend plaats bij de contantverhandelingen, terwijl
op de termijnmarkt gedurende de eerste drie weken een
daling kon worden waargenomen. In kapitalen is de toe-
name eveneens het belangrjkst bij de contantverhan-
delingen.
Brussel.
Dr L. DELMOTTE.
25Maart 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
239
RECENTE ECONOMISCHE
PUBLICATIES
Statistiek der genieenrefinanciën 1950 en 1951,
uitgegeven
door het Centraal Bureau voor de Statistiek. W.
de Haan N.V., 1953, 189 blz., fl2,90.
Moderne maatschappijproblemen,
door Prof. Dr W.
Banning. Een beschrjvende analyse van krachten
en processen in de hedendaagse maatschappij ten
dienste van predikanten, maatschappelijke werkers
en werksters, wika’s en anderen. Erven F. Bohn
•
N.V., 1953, 183 blz., f7,90.
Arbeidsrecht en gerechtigheid,
door Mr N. E. H. van
Esveld. N. Samson N.V., 1953, 31 blz., f 1,90.
Ontwikkelingsrichting van het moderne be/astingrecht,
prae-adviezen uitgebracht door Prof. Dr P. J. A.
Adriani en door Prof. Dr B. Schendstok. N. Sam-
son N.V., 1952, 24 blz., f1,60.
Verslagboek
der economische en sociale studiedagen ge-
wijd aan ,,Het Bevolkingsvraagstuk”, gehouden te
Tilburg, onder auspiciën van de Senaat der Katho-
lieke Economische Hogeschool op 10 en 11 Januari
1952, 113 blz., f2,25.
Bedri/Jsorganisatie en rechter,
door Mr P. Borst. Rede
uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van
buitengewoon hoogleraar aan de Vrije Universiteit
te Amsterdam op 6 Februari 1953. H. D. Tjeenk
Willink & Zn. N.V., 1953, 32 blz., f1,50.
De belastingwetgeving.
Inleiding tot het Nederlands be-
lastingrecht, door W. P. van Sikkelerus. J. Noorduyn
& Zn N.V., 1953, 142 blz., f6,90.
De staatsinrichting van Nederland,
door W. F. Wijthoff.
7e geheel gew. druk, 1953, 460 blz., f20,00.
De ontwikkeling van het pond sterling als internationale
valuta,
door Dr J. W. G. Offergeld. W. Bergmans
NV.,
1953,
260 blz., f7,90.
Verspreide geschriften,
door Mohammed Hatta: C. P.
J. v. d. Peet, 1952, 583 blz., f23,50.
Deviezenbekendmaking.
betalingsverkeer met het buiten-
land. Overdruk uit de Nederlandse Staatscourant
van 9 Januari 1953, no 6. Staatsdrukkerij- en Uit-
geverijbedrijf, 1953, 71 blz., f1,60.
Der Schuman Plan.
Eine Untersuchung im besonderen
Hinblick auf die deutsch-französische Stahlindustrie
door Dr Cari Horst Hata.
1953,
158 blz., f13,35.
Vom unvoilkommenen Markt zur heterogenen Konkurrenz,
door Dr K. Steinbrück. Eine Dogmengeschichte
der preistheoretischen Umwalzungen der Gegen-
wart. Ein zeitnahes Buch für die Wirtschaftspraxis.
Fritz Knapp, 1953, 128 blz., f6,35.
Internationale Handels- und Devisenpolitik,
door Prof.
Dr Rittershausen. Fritz Knapp,
1953,
450 hlz., f 26,30.
Die Wirtschaftsünionen in ihrer Stellung zu den National-
is’irtschaften und zu, Weltwirtschaft,
mit einem. Bei-
trag der Marshallplan als Weg zur wirtschaftlichen
Zusammenarbeit Westeuropas, nebst einem Anhang:
Das grundlegende Gesetzesmaterial zum Marshall-
plan, mit einem Einführung von Vizekanzler und
Bundesminister für den Marshallplan Franz Bliicher.
Edwin Runge Verlag, 1950, 256 blz., Heft II, f9,05.
Theoretische Grundlagen der Wirtschaftspolitik.
Band II:
Die Konjunkturschwankungen, door Dr W. A.
Jöhr. J. C. B. Mohr,
1952,
674 blz., f41,60.
Production et économie industrie/les,
door M. Brodsky.
1952,
254 blz., fl5,85.
Théorie• économique et imnpulsion keynésienne,
door A.
Barrère. Jean Marchal, 1952, 762, blz., f23,75.
Le controle des ban ques et la direction du crédnit e Frce,
door P. Dupont. P. Dunod,
1952,
402 Hz., f29,85.
La politique sociale de l’Angleterre con temporain,
door
Jean Lhomme. Presses Universitaire de France,
1953,
517blz., f23,40.
Europe- the Way Ahead, towards economic expansion and
dollar balance. O.E.E.C.,
1952,
358 blz., f9,60.
International shipping cartels. A
study of industrial self-
regulation by Shipping Conferences, door D. Marz
Jr, 1953, 323 blz., f26,40.
The cost of industrial movenient,
door W. F. Luttrell.
A first report on the Economics of Establishing
Branch Factories. Cambridge Univ. Press, 1952,
114 bLz., f11,70.
Modern Staff Training,
door F. J. Tickner.
A
survey of
training needs and methods of to-day. Univ. of
London Press, 1952, 159 blz., f8,35.
Multiple exchange rates and economic development,
door
E. R. Schiesinger. N. J. Princeton,
1952,
76 blz.,
f4,75.
Survey of United States International Finance 1950,
door
G.. Patterson en J. Behrman Princeton Univ. Press,
1953, 310 blz., f 10,05.
A dictionary for accountants,
door E. L. Kohler. Defini-
tions of over 2.000 accounting and related terms,
ranging from the simple to the very technical. W.Y.
Prentice-Hall,
1952,
463 blz., f33,00.
The prosperity dilemma.
A study of the profit motive,
door J. H. Sutton. A brief formulation of a theory
of economics. Kansas City, 1953, 139 blz., f26,40.
DE WESTER BOEKIff
Algemene Binnen- en Buitenlandse Boekhandel
Nieuwe Binnenweg 331
ROTTEIU)AM
•
Telefoon
32076
Q
•
Postgiro 16961
GESPECIALISÈERD OP ÊCONOMISCH GEBIED
Begin April verschijnt:
Prof. Dr H. J.
van der Schroeff:
De leer van de kostprijs
Derde nieuw bewerkte druk – Prijs
f
23.50.
Deze 3e druk is geheel- oprlieüw bewerkt. Tal van
wijzigingen werden aangebracht, eensdeels uit-
breidingen, anderdeels herzieningen va.n de oor-
spronkelijke tekst. Op sommige plaatsen zijn deze
wij.igingen betrekkelijk ingrijpend.
Nieuwe onderwerpen werden opgenomen, andere
uitvoeriger behandeld.
De literatuurbespreking werd bijgewerkt met de
in de laatste jaren verschenen geschriften; bij-
zondere •aandacht werd besteed aan de inzichten
uit de Arnerikaaiise literatuur.
Voor de interpretatie daarvan heeft de schrijver
veel profijt gehad van de ervaringen, welke hij
opdeed tijdens een studiereis naar de U.S.A.
Voor Uw gewaardeerde bestelling kunt U ge-
bruik maken van bijgevoegde bestelkaart.
STATISTIEKEN
OFFICiËLE
WISSELKOERSEN VAN DE NEDERLANDSCHE BANK
Van 21 Maart 1953 af
‘
.
Plaats
–
Per
Schriftelijk en t.t.
____________
Aankoop
Verkoop
Brussel
…………………….
100 B.fr.
7,54
7.66
Frankfort a/Main
………….
100DM.
90,39
90,57
Kopenhagen
………………..
100 D.Kr.
54,86
55,16
Lissabon
.. ……… . ……..
100 Escud.
13,15
13,28
£
10,56
10,72
$
3,85
1
1,
3,87’f
Montreal (luchtpost)
Can.
$
.
.
00 N.Kr.
3,85
Montreal (zeepost)
Can.
$
3,84’1
3,87’1,
Londen
.
…… . ……….. …..
New York (t.t.)
U.S.
$
3,77
3,83
Montreal ,(t.t.)
………………an.
Oslo
……………………
53,05
53,33
100 Fr.fr.
1,077
1,095
100 Kcs
7.58
7,62
100 Z.-Kr.
.
72,86
74,05
Parijs
……………………..
Praag
…………………….
Zürich (,,accoord”
–
frs)
100 Z.fr
86.24 87,56
Stockholm
………………..
Zürich (vrije
frs)
…………..
.
IOOZ.frs
86,71
87,09
NATIONALE BANK VAN BELGIË.
(Voornaamste posten in millioenen francs)
‘0
00
eo.50
“ó.02
nou
o
0
.5oo
0
0
o
o
t0j2
i
>
45
:
12 Febr.
1953
35.385
879
16.897
13.454
19 Febr. 1953
35.085
655
16.639 12.410
26 Febr. 1953
35.069 700
16.823 13.373
5 Mrt
.1953
34.948
774
16.764 13.830
12 Mrt
1953
35.093
517
16.719
13.940
19 Mrt
1953
‘
35.094
497
15.974 13.005
1
Rekening-courant saldi:
1
Verointenlssen
•
0
1
1
_________________________
t.o. het buiten-
Schatkist
1
o
0
landi.v.m.beta-
1v
I
o
1
,
ss
1
1
lingsaccoorden
1
.Oia
O,
Id
<0
.1
‘.Cn’
‘0
2
I
2
n
01
n’j3
12 Febr.
1953
347
96.739!
5
1
1.3061
379
1
1.971
1.073
936
19 Febr.
1953
357 196.0931
4
1
2101
374
1
2.242
t
618
934
26
Febr 1953
359 196.6021
4
1
2091
352
t
3.264 925
850
5 Mrt
1953
348
97.910!
5
1
209
347
1.568 1.154
861
12 Mrt
1953
365 197.1561
6
1
209J
345
1
2.338
1.353
851
19 Mrt
1953 379
96.357
4
220′
346
1
2.117
599
860
Abonneert
U op de
E.-S.B.
GE1!1EUNTE NIJ1!IEGEN
Bij de Sociaal-economische en Statistische af de-
ling van de dienst Publieke Werken en Volks-
huisvestings» te Nijmegen kan worden geplaatst
een jong
Sociaal-Econoom
met statistische belangstelling.
Doctoraal-examen Economie vereist. Aanstelling
zal geschieden in de rang van commies le klasse
(salarisgrenzen
f
4.831,— tot
f
6.021,—, inclusief
toelagen, 6-jaarlijkse verhogingen).
Sollicitaties worden binnen 10 dagen na het
verschijnen van dit blad ingewacht bij de chef
van de afdeling Personeelszaken, Stadhuis.
iIllIIIIIIIIIIllIIIIlIIIllhIIlI
I 1_t E J_ 111111
,
11i1
RAADGEVEND EFFICIENCY BUREAU
Ir P. H. Bo8boorn & F.’C.M. Hegener
Als medewerkers kunnen worden,geplaatst een
jong
INGENIEUR c.i.ofw.i.
met belangstelling voor de wetenschappelijke
bedrijfsorganisatie,
en een jong
ECONOOM
met technisch organisatonsche belangstelling.
Sollicitanten met enkele jaren ervaring in een
bedrijf genieten de voorkeur. Na gebleken’ ge-
schiktReid kans op een zelfstandige interessante
werkkring.
Eigenhandig geschreven brieven met uitvoerige
inlichtingen omtrent opleiding en ervaring, te
richten aan:
RAADGEVEND EFFICIENCY BUREAU
Joh. Vermeerstr. 20, Anasterdam-Z.
Ook voor Beschikbare Krachten is een annonce in
:
,,Economis’ch-Statlstlsche Berichten” de aangewezen
weg. Annonces, waarvan de tekst ‘s Maandags In ons’
bezit Is, kunnen, plaatsruimte voorbehouden, In het
nummer van dezelfde week worden opgenorren.
N.V. POLAK & SCHWARZ’S ESSENCEFABRIEKEN
zoekt medewerker,
00
liefst academisch gevormd,
energieke persoonlijkheid, met ervaring op het
gebied van de export’ en het huidige internatio-
nale betalingsverkeer (transito- en compensatie-
transacties). Bekendheid met marktonderzoek
strekt tot aanbeveling.
Eigenhandig geschreven brieven met opgave van leef
–
tijd,
opleiding en
referenties
te richten aan
de
Directie
van het bedrijf te Zaandam.
op
ZENDT Uw opdrachten
T.!] D 10 iii
–
0
0,
0’O
>
308
265 374
326
291
296