Ga direct naar de content

Jrg. 35, editie 1720

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 26 1950

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

Economischow S t a t1

4 –
S’t
1
`0
– S C
h e

/ Berichten

ALGEMËEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECÔNOMISCH INSTITUUT

35E
JAARGANG

WOENSDAG 26 APRIL 1950

No. 1720

COMMiSSIE VAN REDACTIE:

h. Clasz; Ii. W. Lambers; J. Tinberen;

F. de Vries, C. van den Berg (secretaris)

Redacjcur-Secretaris: A. de JVit.

Assistent-Redacteur: J. H. Zoon.

COMMJSS’JE VA.N ADVIES VOOR BELGiË:

J. E. Mettens; R. Miry; J. van Ticheln; R. Vandeputte;

F. Vet’s ichelen.

Gegevens over adressen, abonnementen enz. op’ de laatste
bladzijde van dit nummer.

INHOU1):
Blz.

De artikelen van deze week

………………….
323

Sommaire, summaties

………………………
323

Gehoortecijfer en schoolhevolking
door i’. Th. van der

Maden

.

……………………………….
324

Algemeen overzich t van de wereidkatoensituatie
door

H. J. Kuhimeijer

……………………….
328

Hedendaagse luchtvaartpolitiek (1)
door Mr L. II.

Sloteinaker

…………………………….
330

Ingezonden

stuk
…………………………
itwaliteitscontrôte

op

ziilveiprodnctoii

door

Dr

Ir

P.

N.
Boeket,
niet naschrift van

Mr
II. J. con
Balen

…….
33

Aantekeningen:
/
liet zesde verslag van de Nederlandse Regering betrfîende de
werkiim

vnu

liet

E.It.i’.

……………………..
833
De

Scauidlnavischue toiuuuio

op

dood

spoor

…………..
334

Internationale

notities:
Dc werkiooshueid

in

iie Verenigde Staten

…………….
335 :0e

iuuduustrlële

ontwilekellng

In

Oost-Europa

cii

de

Oost-
Vest-ivandei

………………………………..
335

Geld- en kapitaalmarkt

……………………..
336

De i3elgische geld- en kapitaalmarkt in Maart 1950
door V.

Van Roinpuy

……………………
336

Statistieken:
Bauukstaten

………………………………….
337
Werkloosiueid en werkvcrruinsing in

Nederland

……….
338
i)e

i-oienpoaitie

runt

Nederland

……………………
388
Verkoer

en

vervoer

In

Nederland

………………….
338
Dc

kolenposltle

van

België

……………………..
339

DEZER DAGEN

kwam men te weten, dat door de devaluatie de begroting
voor 1950, wat Nederland betreft, met f 251 millioen
was gewijzigd: het verwachte begrotingstekort voor
1950 beloopt 1 231 millioen. Tot zover de cijfers.

De President van De Nederlandsché Bank leverde,
naast cijfers, ook beschouwingen Over cle positie, op

monetair en economisch gebied, van Nederland. De in-

vloed van de devaluatie op de buitenlandse handel is uit
cijfers over 1949 nog niet na te gaan. \Vat wel vaststaat
is, dat de overheidsuitgaven voor zullen moeten gaan,

als er iets moet dalen: de inkomsten zullen het na U”
moeten uitsprekem

Andere opvattingen over voorrang bleek de II3rilse
kanselier van de Schatkist, wiëns begroting thans in het Lagerhuis onderwerp van debat is, te hebben. Zoals een
goed penningmeester betaamt, ziet hij ook gaarne even-

wicht tussen inkomsten en uitgaven. Zoveel noodzakelijke
uitgaven ziet hij echtei, dat voor hem de hoogte der uit-
s

gaven eerste prioriteit krijgt niet om naar beneden, doch

om naar boven te gaan. The Economist” van 22 April
is heel somber: ,,he is quite prepared to let expenditure
press up to the very limit of income and to promise, in
advance, that any iricrease in what the nation earns can be
tised for social services”. – –

,,To the very limit”, zal liet in het Engelse Lagerhuis
ook zover worden gedreven? Zal de oppositie het begrote-
lijk vinden een dergelijke kans op een decisie te laten

passeren? Zal zij zich sterk durven te maken, dat cle meer-
derheid van het Engelse volk lu:t verwerpen van een der-
gelijke begroting als een grote (laad zou zien?

Kille onderwerpen, maaF niet killer dan de naar buiten
zoveel hewëeglijker behandeling van de l3elgische konings-
questie. Het gestage druppelen van steeds doorgaande

berichten over oplossing en opschorting, schept de sfeer
van wat verdrietige onbehaaglijkheid, die cle reiziger op een eenzaam perron kan overvallen.

Een eenzaam peIron, het is maar een beeld. Toch krijgt
men de indruk, dat België door zijn koningsquestie wat
geïsoleerd raakt in de grote stroom van politieke en’econo-
mische gebeurtenissen, ‘die in Europa dooi- blijft gaan.
Zoals dë reiziger, die toeft om één ornament te heturen
endan ontdekt, dat zijn groep reeds om de hoek verdwijnt.
Zover is het nog niet, want de groep gaat niet snel.
Het concept ener vernauwde economische samenwerking
tussen Frankrijk, Italië en de Benelux zal, in deze vorm
althans, niet verder komen. Het behoort niet meer hij de
lopende zaken, en kan in de documentatiemappen.

Zo blijkt het ook te liggen met de voorzichtige poging
tot een Scandinavische Unie; slechts was dit reeds veel
eerder door velen erkend.

BJijft het w’erkelijk hij een papieren parade?
rrocl
niet:
men wil wel iets en dan-meer dan niet willen wat de ander
wil. Dit pratén en schrijven is geen bezighouderij maar een
worsteling met feiten. Van de aard, zoals die hierboven
uit de begrotingen werden geciteerd. Twee ijzers, clie niet
op elkaar passen kan men even afvijlen; hij economische structuren gaat dat zo vlot niet. De hoofdzaak is, dat men
l)ereid blijft de vijl te hanteren, ook op eigen starheid.

Nederlandsch lndisöhe Handelsbank, N.V.

Amsterdam

Rotterdam

‘s-Gravenhage

Alle Bank- enEffectenzaken

EERSTE NEDERLANDSCHE

Verzekering Mij. op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.

/

Gevestigd to’s-Oravenhage

ADMINISTRATIEKANTOOR DORDRECHT

DELLEVUESTRAAT 2, TELEFOON 5346

Personeels-Pensioenverzekeri ng
vershaf t directe fiscale beparing – afschrijving van
toekomstige lasten – blijvende sociale voldoening
Vraagt U eens welgedocumenteerd advies aan ons
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN

Maakt gebruik van de rubriek ,,Vacatures” voor het
oproepen van sollicitanten voor leidende functies. Het
aantal reacties, dat deze annonces tengevolge hebben
is doorgaans uitermate bevredigend; begrijpelijk: omdat
er bijna geen grote instelling is, die dit blad niet
regelmatig ontvangt en vaar het niet circuleert!

met papier geisoleerde kabels

voor zwakstroom en sterkstroom

koperdraad en koperdraadkabel

kabelgarnituren, vulmassa en olie

ÖHE KABELFABRIEK

DELFT

19 April 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

323

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK

F. Th. van der
Maden,
Gebooriccij fer en schoolbeolking.

Ons onderwijs wordt zeer ghandicapt door tekorten

aan onderwijzers; leraren en schoolgebouwen. J.e daaruit

voortvloeiende bezwaren dreigen zelfs min of meer cata-

strofaal te vden, indien niet door bijzondere maatregelen

voorzien wordt in de behoefte aan extia scholen en leer-

krachten, die nodig zijn om omstreeks 1952/53 de grotere

leerlinggolven, gevormd door de grotere geboorte-aantallen

in 1946 en volgende jaren, hij het onder\vijs te kunnen op-

vangen. De nogtl ees geuit mening, dat hier sprake,

zou zijn van een tijdelijke behoefte aan scholen, en leer-

‘krachten en dat de daartoe gebouwde scholen en aan-
getrokken leerkrachten na afloöp van de hausse geen

onderwijsbestemrning meer zouden hebben, acht schr.

niet juist. Na een uitvoerige analyse komt schr. nl
. tot

de conclusie, dat, zelfs al zou het onderwijs het bouw-
volume en de leerkrachten krijgen, die het nodig heeft

om een aantal jaren de gevolgen der geboortevermeerde-

ring geheel op te v’angen, geenszins behoeft te worden

gevreesd voor het leegstaan . van gebouwen en iverkloos-

heid oider onderwijzers en leraren in de daaropvolgende

jaren.

H. J. Kuhitneijer,
Algemeen on’erzicht oan de wereldkatoen-

situatie.

De wereldkatoenproductie is na de oorlog gestadig toe-

genomen: nl. van ca 21 mln balen in het oogstjaar :1945

tot ca 31 mln balen in het lopende seizoen 1949/50 (gern.

1934/38 ca 301 mln balen). Deze productievermeerdering

komt voor ca 70 pCt voor rekening der Verenigde Staten.
Katoen is verhoudirgsgewijs méér dan voor de oorlog het

geval was een dollargroncistof gewordeh. Het w’ereld-

katoenerbruik is, vooral sedert 1947/48, nagdnoeg stabiel

gebleven, variërend omstreeks W
2
â 29 mln balen per jaar.
Het huidige gemiddelde verbruik per hoofd ligt ca 12 pCt

lager dan gedurende 1934/38 (het gemiddelde wol- en

rayonverbruik resp. ca
9,3 en 65,5 pCt boven dat gedurende

genoemde periode). Door de divergentie tussen katoen-

productie en -verbruik nemen de
c.’oorraden,
en wel hoofd-

zakelijk in de Verenigde Staten, toe. De totale carry-over”

zal per 1 Augustus a.s. naar schatting ca 17 mln balen

bedragn. De
prijs
der Amerikaanse katoen is hij benade-

ring driemaal zo hoog als gedurende 1934/38. Voorts heeft

zich de prijsrelatie tussen katoen er/ rayon fundamenteel

gewijzigd. Sedert ca 1945 is de katoen niet meer de goed-

koopste , ,kleding”- textielvezel van weleer.

Mr L. H.
Slotcniakr, Hedendaagse luchwaartpolitieJ (1).

Er bestaat geen ,,right to fly”, er is wel een ,,fight to

fly”, want de luchtoceaan om de w’ereld heen is onder-

worpen aan de souvereiniteitsrechten der onderliggende

Staten. Deze eisen voor dc opening en exploitati6 van

internationale luchtdiensten een – voorafgaande toestem-

ming, die slechts na lang en moeilijk onderhandelen en

clan nog dikwijls onder bezarende voorwaarden karc

worden verkregen. Een algemeen internationaal verdrag

kon nog niet tot stand worden gebracht en protectionisme

beheerst de bilaterale verdragen; het belang van het

publiek wordt hierbij verdrongen. Toch kan de interatio-

nale burgerluchtvaart lleen bij een voldoende bewegings-

vrijheid de grote diensten, waartoe zij technisch reeds in

staat is, aan de mènsheid, die hierop ook recht heeft,

beijzen. Dit eerste artikel behandelt de algemene zijde

van het vraagstuk. –

SOMMAIRE.

F. Th. van der Maden,
La
natalité et les écoliers.

Le bsoin ‘d’écoles supplémentaires et de personnel enseignant est très grand aux Pays-Bas. Far suite du

relèvement de la natalité en 1946 et les annéessuivantes,

l’on peut s’attendre â un important affiux d’élèves pour

l’année scolaire 1952/53. Après une analyse détaillée,
l’auteur, conclut que si l’enseignement pouvait disposer

du personnel et des locaux nécessaires pour les besoins de
sa tâche, ii n’y a pas lieu de crhindre, pour les années tt

vehir, du chômage parmi les instituteurs ni l’ahandon des
bâtiments.

H.
J. Kuhlmeijer,
Un
aperçu général
de
in situation mondiale

du coton.

La
production mondiale de co,ton a passé de 21 millions

de balies, récoltées en 1945, ii 31 millions de bal’es pour
l’année 1949/50. La
consommation
mondiale de coton est

,restée â peu près stable, surtout depuis 1947/48, et oscille

entre 28 et 29 millions de balies. La conso,mation
moyenne par tête se situe actuellement l 12 p.c. en dessous
de celle de 1934/38. Le
prix
du coton américain est environ

8 fois plus élevé que pendant la période 1934/ 38. Le rapport
entre le prix di coton et de la rayonne s’est modifié fonda-
mentalement.

Mr L. H. Slotemaker,
La politique
actuelle en matière dc
J’aeiation cioile. (1).

L’autorisation, nécessaire â la création d’une ligne
aénienne internationale, ne peut être obtenue qu’après de
longues et laborieusés négociatiöns. Far surcroît, les condi-
tions posées sont souvent accablantes. 1.Jne convention
internationale et générale n’a pas pu être réalisée. Les
arrangements bilatéraux portent l’em’prein te du protec-

tionnisme. C’est pourquoi l’aviation internationale n’est
pas encore l& même de rendre. fi l’humanité les services
qu’elle peut justifier pai son outillage technique per-
fectionné.

SUMMARIES.

F. TIj, van der Maden,
Birth
rate and schooi population.

Around 1952/53 the Netherlands will be in urgent need
of additional sciools and teachers in view of the large
numbér of pupils résulting from the high birth rate of 1946
and subsequent years. After a detailed analysis the writer
arrives at the conclusion that even if sufficient space and
teachers should be available to meet the increased require-
ments, there need be no fear of unoccupied choo1s and
unemployed teachers in the following years.

II.
J. Kuhlmeijer,
General reniew of
?he
world
cotton position.

The world cotton
production
hâs increased from appro-
ximately 21 million hales in the 1945 crop year to some 31 million hales during the current 1949/50 season. The
world cotton
consumption
has, particularly since 1947/48,
remained more or less stable, varying between about 28
and 29 million bales per annum. The present average
conumption per head is approximately 12 per cent below
the 1934/38 level. The
price
of American cotton is about
3 times as high as during 1934/38. The price relation
between cotton and rayon has shov,’n a fundamental
change.

Dr L. H.
Slotemaker,
Present
ayiation policy (1).

The permission required for operating internationil air
services can be secured only after long drawn out and
difficult negotiations and very often under onerous con-
ditions. It has not yet been possible to come to a general
international treaty, since bilateral agreeinents are
governed by protectionism. International aviation cann ot,
.therefore, render mankind the great services to which it
is entitled and which would be psible from a technical
point of view. -.

4

324

ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN

26
April
1950

GEBOORTECIJFER EN SCHOOLBEVOLKING.

Is er
in de toekomst een overschot van leerkrachten en

schoolgebouwen te verwachten?

Inleiding.

De alarmerende berichten betreffende tekorten aan
onderwijzers, leraren en schoolgebouwen, welke hij voort-

during de ronde doen, zullen het de lezers van dit blad

wel duidelijk hebbengemaakt, dat hier een ernstige handi-

cap voor ons onder\ijs-ligt. De daaruit voortvloeiende
bezwaren dreigen zelfs min of meer catastrofaal te worden,

indien niet door bijzondere maatregelen voorzien wordt

in de behoefte aan extra-scholen en leerkrachten, die
nodig zijn om omstreeks
1952/53
de grotere leerlinggolven,
gevormd door de grotere gehoore-aanta1len in
1946
en
volgende jaren, bij het onderwijs te kunnen opvangen.
Deze grotere leerlinggblven zullen zich eerst bij het lager
onderwijs melden en in latere jaren ook bij het voortgezet

onderwijs merkbaar worden. Men hoort in dit verband

nogal eens de opmerking, dat hier sprake zou zijn van een
tijdeljk’e
behoefte aan schblen en leerkrachten en dat de

daartoe gebouwde scholen en aangetrokken leerkrachten

na afloop van de hausse geen onderwijsbestemming meer
zouden hebben.
Zo
komt bijv. de auteur van een in het

,Economisch-Statistisch Kwartaalbericht” opgenomen

artikel, die deze vrees deelt, op grond van zijn berekeningen
tot de conclusie, dat in de periode
1958-1962
ongeveer
6.200
onderwijzers en
1.210
scholen
overbodig
zouden
worden
1)

\Tij menen, dat deze in bedoeld artikel en elders naar
voi’en gebi’achte conclusie niet juist is en achten het ge-wrenst dit nader te motiveren, opdat twijfel daaromtrent niet een nieuwe tegenwerkende factor zal worden bij de

noodzakelijke aanvulling op k’orte termijn van scholen

en leerkrachtencorps.

Ontwikkeling’ geboortecij/er.

Elke prognose hierdmtrent moet momenteel zeer specu-
latief worden genoemd. Wij weten van de factoren, welke
het geboortecijfer beïnvloeden, niet zo erg veel. Evenmin

van het gewicht der bekende factoren.

Vrij algemeen was men vdôr de tweede wereldoorlog
de opvatting toegedaan, dat de sedert jaren waarneem-
bare daling van het geboortecijfer zich vrijwel rechtlijnig
zou voortzetten tot een bepaald minimum was bereikt,
waarna een min of meer stationnaire toestand zou op-

treden. Een stijgifig van het geboortecijfer werd niet voor-
zien. De hogere geboortecijfers in ons land, vergeleken
met die in andere Westerse landen, werden vnl. verklaard
uit een phaseverschil in de ontwikkeling.
De onverwacht sterke stijging van het gebooriecijfer
in de achter ons liggende jaren .heeft deze overtuiging
erns tig geschokt. De daardoor gestimuleerde behoefte
aaii meer inzicht in de ontwikkeling der vruchthaarheids-

cijfers heeft er o.a. toe geleid, dat een door het Instituut
voor $ociaal Onderzoek van het Nederlandse Volk
(Isonevo) in het leven geroepen commissie’belast werd
met een onderzoek naar de maatschappelijke achter-
gronden, welke de ontwikkeling van het geboortecijfer
hier t& lande bepalen. Onlangs zijn haar eerste
publi-
caties verschenen. In verband met het in dit artikel
behandelde, wijzen wij in het bijzonder op publicatie No 2
(Drs T. van den Brink: ,,Eerste resultaten van een sta-tistiche analyse van de loop der geboorlecijfers in Ne-
derland”, Amsterdam, December
1949),
waarin zeer ver
helderend licht wordt geworpen op verschillende demo-
grafische aspecten van de verrassende, ja min of meer ontstellende, bevolkingsgroei in de laatste jaren.
Gehoopt mag worden, dat een verdér ontwikkelde
sociologie van de geboorten het t.z.t. mogelijk zal maken

‘) ,,De gevolgen van de tijdelijke stijging van het Nederlandse
geboortecijfer voor het ooderwijs”
(,,E.-S.K.”,
Juni 1949, blz.
58 e.v.).

met meer zekerheid prognoses op te stellen.
Op
grond van

reeds verkregen inzichten is het echter zeker niet gerecht-

vaardigd, om, – zoals nogal eens gebeurt – de stijging,
welke wij in de laatste jaren hebben waargenom’ën,
uit-
sluitend
‘uit
oorlogs/actoren
te verklaren en daaruit direct

de conclusie te trekken, dat het geboortecijfer, na. weg

ebbing van de nawerking dezerfactoren, ‘k’eer tot het

,,normale” vooroorlogse peil van
20
proiïiillezal dalen.
Uit staat 1 blijkt overigen, dat de sedert jal’en ingetreden

daling van het geboortecijfer reeds, omstreeks
1937
tot
stilstand kwam; de in
1938
en
1939
optredende stijging zal men toch bezwaarlijk uit oorlogsfactoren kunnen ver-
klaren
2)

STAAT
1.

Geboortecijfers Nederland,. 1930-1949.

Aantal

L

Aantal
levendgeborenen

levendgehorenen

Jaar

.

Jaar


abs.

I
in 0/00
1

1

abs.

Ii
in’0/00

1920
195.016
28,6
1935
170.425

.
20,2
1921
191.440
27,7 1936
171.675

20,2
1922
183.754
26,1
1937
170.220 19,8
1923
187.512
26,2
1938
178.422
20,5
1924
182.430
25,1
1939
180.917
20,6
1925
178.545
24,2


1940
184.846 20,8
1926
177.493 23,8
1941
181.959 20,3
1927
175.098
23,1
1942
189.975
21,0
1928
‘179.028
23,3

1943
209.379 23,0
1929
177.216
22,8
1944
219.946 24,0
1930
182.310
23,1

1945.
209.607

22,6
1931
177.387
22,2
1940
284.456
30,2
1932 178.525
22,0 1947
267.348
27,8
1933
171.289
20,8
1948′
247;923 .25,3
1934
172.214 20,6
Jan.-
Oct. ’48
209.333 25,7
Jan.-
Oct. ’49
199.295
24,1

De noodzaak, om bepaalde- voorzieningen voor te be-

reiden, dwingt ons er wel toe prognoses op te stellen.
Zo zal men voor een verantwoord en vooruitziend ondei’
wijsbeleid we denken bijv. aan de opleiding van leer-
krachten en de bouw van scholen – het te verwachtèn
aantl leerlingen trachten te benaderen. Daarbij zal men,

wat het l’ager onderwijs betreft, uitgaan van geboorte-
prognoses. . . . -.

Prof. Polak heeft dit indertijd voor de jaren
1947-1954
gedaan en kwam daarbij totde in staat II onder a-c op-‘
genomen alternatieven
3)
.
– –

Reeks
a
gold voor,het geval, dat het in
1946/’47
bereikte
hoge geboorteniveau blijvend zou zijn,
b
voor een zeer
geleidelijke daling tot vooroorlogse verhoudingen en
c
voor een vrij snelle afneming. tot op een constant ‘peil,
dat echter wat hoger zou liggen dan vroeger. De onder
d
genoemde cijfers komen hieronder ter sprake.

STAA.T H.

Alternatiepe

geboorteprognoses;

leaendgeborenen

in

duizendtallen.

Alternatieven

Jaar

a

1

b

1

.0

1
.

.
d

ifl
0/00
1947

275

275

250

267 (27,8)
1948

2.75

260

225

248

(25,3)
1949

275

250.

200

236 (23,7)
1950

275

225

200

229

(2.2,7)
1951

275

200

200

225 (22,0)
1952

275

190

200

220 (21,3)
1953
275

190

200

220- (21,1)
1954 e.v.

.

275

190

200

220

(20,9)
2)
Vanden Brink komt in .zijn genoemde analyse
(blz.
45
cv.)
tot de conclusie, dat de navolgende factoren van invloed waren
op de hogere geboortecijfers:
wijzigingen in de leeftijdsopbouw, resulterend in een groter
aantal 20-39-jarige huwbaren;


stijging van dc nuptualiteit,
d.w.z.
een relatief groter aantal
huwbaren trad in het huwelijk;
hogere vruchtbaarheid. Ruim de helft ,van de
toeneming
van
het aantal geborenen in cle periode 1938/1948 zou voor rekening van deze verhoogde vruchtbaarheid komen. Omtrent de oorzaken
van deze hogere vruchtbaarheid valt momenteel niets met zeker-
heid te zeggen. Met name niet of hier sprake
is
van een gewijzigde
houding tav. de gezinsgrootte.,
‘) Mr
T.
L.
Polak: .10-Jaren-plan voor scholenbouw”. (Mono-
gratie ,,Scholenbouw”, Augustus 1947).

20 April 1950

ECONOMISCH-STATIST ISCHE BERICHTEN

325

Bij de ontwikkeling van het door hem gepubliceerde

scholenbmlvp1an is Polak uitgegaan van prognose
c,
als

zijnde de meest gematigde veronderstelling met betrekking

tot de bevolkingsgroei in de komende jaren. Onzerzijds

worden daaraan de in staat II ‘oiider
cl
opgenom’en cijfers

toegevoegd. Die voor 1947 en 1948 zijn ontleend aan in-
middels gepubliçeerde geboortecijfers, die voor 1949 zijn

berekend op basis van de voor Januari-October bekende
cijfers. De voor 1950-1954 geëxtyapoleerde cijfers’ liggen,

wat 1950-1952 aangaat, in het verlengde van de dalihg

in voorgaande jaren. Iétwat willekeurig is op gronden,
die wij hier onbesproken laten, aangenomen, dat het
totaal der geboorten in de daaFopvolgende ‘jarén voors-

hands vrijwel constant blijft. In feite betekent dit bij

onze groeiende, bevolking dan een lichte daling van het

geboortecijfer; men zie de in staat II onder
d
tussen

haakjes vermelde verhoudingscijfers (in 0/00 van de be-‘
volking). Wij menen, dat deze prognose, welke voor de

komende jaren hogere geboortecijfers voorziet dan voor

enkeib jaren werd aangenomen – bij alle voorbehoud,
dat bij dergelijke schattingen gemaakt moet worden –
op grond van de bekende ontwikkeling in de’ periode

1946
;
1949 voor het doel, dat wij ons met dit artikel stellen,

aanvaardbaar is. Zij is wellicht zelfs aan de lage kânt
met haar schattingen. Wat zullen bijv. niet betrekking
tot de geboortecijfers de gevolgen zijn van het repatriërn

van onze legermacht in Indonesië, wat zullen de gevolgen
zijn van een eindelijk toch wel eens beter wordende huis-

vesting?
4)

Gaan wij thans na wat dit inzicht in de loop der ge-

boortecijfers voor het toekomstig leerlingental betekent.

Prognoses leerlingen en daar poor benodigde gebouwen en

onderwijzers.

In staat III is onder
a
een raming op’genomen va’n de

toekomstige schoolbevolking bij het gewoon en voort-
gezet gewoon lager onderwijs (verder aangeduid als g.1.o.
en v.g.l.o.), uitgaande van de in staat II onder
d
vermelde

bevolkingsprognose. Op gi’ond van bekende statistische
verhoudingen is daartoe, voor elk jaar het aantal leei’-
lingen aangehouden op een bepaald percentage van de
6-13 jaar eerder geborenen
5).

STAAT IIÎ.
Prognose leerlingen, gebouwen en leerkrachten bij g.l.o.
en v.g.l.o. tezamen.

1
a. Leerliigen
b. -Gebouwen
c. 0nder-
1
(x

1.000)

1 1
wijzerS

1
toene-
toene-
Itoene-
raar

1

abs.

1
t
ming
sedert
abs. abs.

1
ming
sedert
1
1948..
1

1948
1

1
1948

1948 1.165

6.850

34.350

1949 1.232
67
7,040
190
35.000
850
1.273
108
7.275
425
36.370
2.020 1.306
141
7.465
615
37.315 2.965
1.395
230
7.970
1.120
39.855
5.505 1.467 302 8.385
1.535
41915
7.565 1.520
355
8.685 1.835
43.430
9.080
1.566
401
8.950
2.100 44.745
10.395
1.599
434
9.135 2.285
45.685
41.335

1950

…………

1.612
447
9.210 2.360
46.055
11.705

1951

…………
1952

…………

1.612
447
9.210 2.360
46.005
11.70.5

1953

…………
1954

…………

1.620
455
9.255 2.405 46.285
11.935

1955


………..

1.567
402 8.955 2.105 44.770 10.420

1956

………..

1.527 362 8.725
1.875
‘43.630 9.280

1957

.
……….
1958

………..

1.504
339
8.595 1.745 42.970
8.620

1959

………..
1960

……….

1.490
325
8.515 1.665 42.570
8.220

1961

……….
1962

……….

1.483
318
8.475 1.625
42.370 8.020
1963

……….
1964

……….
1.478
313
8.445 1.595
42.230 7.880
1966
1965

……….
1.478
313
8.445
1.595
42.230 7.880

‘)
De Engelse ,,Royal Commission on Population”, die
onlangs
haar rapport
uitbracht, verwacht op korte termijn een
daling
van het
geboortecijfer; met betrekking tot
de verdere toekomst
meent zij,
dat men in het duister tast. Door het huwen op jeugdiger_
leeftijd en
een hier en daar waar te nemen verlangen naar
grotere
gezinnen,
acht zij het niet onmogelijk, dat de gezinsgrootte zal
toenemen (Report,

London

1949).

Mede op grond van
de uit-
komsten
van incidentele onderzoekingen
wordt in ons land
in de
hogere

sociale

klassen

een

toenemend verlangen

naar
grotere
gezinnen
waarschijnlijk geacht.
‘)
Zou
het v.g.l.o. een grote werf kracht
blijken te bezitten, dan
is aan te
nemen, dat het aantal leerlingen
van g.l.o. en v.g.l.o. te-
zamen, alsmede het getal der daarvoor nodige gebouwen
en leer-
krachten,
In de komende Jaren Iets hoger
komt te liggen.

De opgestelde cijfers leiden tot de conclusie, dat voors-

hands rond 1959/60 een maximum aantal leerlingen op de

g.l.o.- en v.g.I:o.-scholen te verwachten is, waarna een geleidelijke daling intreedt tot rond 1965/66 een even-

wichtstoestand is bereikt. Rond 1959/60 zal uiteraard
ook de behoefte aan onderwijzers en schoolgebouwen het

grootst zijn. ‘De daaromtrent in staat III opgenomen
cijfers zijn berekend op basis van 175 leerlingen per ge-
bouw en 35 leerlingen per leerkracht – normen, welke

ook Polak in zijn berekeningen gebruikt heeft en o.i. aan-

vaardbaar zijn.

Komen wij than$ tot de vraag, of er t.z.t. (nbL 1959/60)’

scholén en onderwijzers ,overbodig zullen worden:.

Gebouwen.

1-let aantal voor g.l.o. en v.g.l.o. tezamen nodige school-

gebouwen zal, om het leerlingdnaccres te kunnen opvangen,
volgens onze prognose in de periode 1948/49-1959/60 met

rond 2.400 gebouwen, w.o. ook met minder dan 6 klas-

lokalen, moeten toenemen. Op grond van bekende han-
nemingssommen kunnen de gemiddelde kosten van een

6-klassige school (voor 6
x
35 = 210 leerlingen) op rond

f100.000 worden gesteld. De extra nodige 2.400 gebouwen
voor g.l.o. en vg.l.o. zullen voor genoemde periode der-
halve een investering eisen van 2.400x 175/210x f 100.000

= f 200 mln of gemiddeld rond f 20 mln per jaar.

In de pei’iode 1959/60-1965/66 zal volgens deze bere-

keningen voor het geleidelijk verminderend aantal leer-
lingen bij g.l.o. en v.g.l.o. het totaal der daarvoor beno-
digde schoolgebouwen met rond 800 dalen. Deze zullen

echter geenszins overbodig worden en wel op grond van
db navalgende, summier aangeduide, omstandigheden.
Sinds jaren is de zo noodzakelijke vervanging van

scholen pi’actisch geheel a’ehterwege gebleven, mede als
gevolg van de zgn. ,,scholenstop 1940″, terwijl juist als

gevolg van onvoldoende onderhoud
6)
en gebruik voor

militaire en vele andere doeleinden de vervangingsbehoefte
boven liet normale is gestegen. Wie regelmatig kennis
neemt van onderwijsverslagen en’ de onderwijspers kan
daaruit afleiden hoe erbarmelijk slecht en onduldbaar
uit onderwijskundig en hygiënisch oogpunt de huisvesting
van vele scholen is. Ook het onderw’ijs kqnt zijn vele

krepeergevallen! De ‘achterstand in de vervanging bedraagt
momenteel zeker een 3.000 fe 4.000 lokalen enzal, aan
gezien de nieuwbouw practisch alleen gericht is op op-
vanging van de uitbreidingsbehoefte, rond 1960 ‘eed 8.000
lokalen of meer dan 1.300 zes-klassige ‘scholen bedragen.

Uit dien hoofde-zou een daling van het leerlingental de
mogelijkheid scheppen eindelijk van de krepeergevallen

hij het onderwijs af te komen.

Rond 60 pCt van de huidige lagere schooljeugd heeft
kleuteronderwijs genoten. Uitbreiding van dit onderwijs
is op paedagogische en sociale gronden zeer gewenst (te

denken aan de woningsituatie, de voortgaande urbanisatie)
en als gevolg van de a.s. wettelijke regeling van dit onder-
wijs zeker te verwachten. Momenteel stuit de uitbreiding o.a. af op een tekort aan schoolruimte. De huivesting ”ais
de bestaande scholen is in vele gevallen ondenkbaar slecht,
mede een gevolg van het feit, dat men ten behoeyd van het .noodzakelijker geachte lager onderwijs nogal eens
beslag heeft gelegd op kleuterscholen. Eventueel beschik-

baar komende schoolruimte zou voor het in de knel
tende kleuteronderwijs een ujtkomst betekenen.

Uitbreiding van het voortgezet onderw’ijs (u.l.o.,

nijverheidsonderwijS, middelbaar onderwijs ed.) ni’oet
onontkoombaar worden geacht; enerzijds bij eenzelfde relatieve voorziening, doordat de hogere geloortecjfers
in 1946 e.v. jaren rond 195/59 – dus juist wanneer het’

‘)
In het bijzonder in de kleinere gemeenten zijn veel klachten
over het voor rekening van de gemeentebesturen komend,e onder-
houd der scholen. Voor de samenhang met de wettelijke financie-
ringsregeling zie artikel van schrijver dezes: ,,De exploitatiekosten bij
het lager onderwijs” (,,De Nederlandse Gemeente”, 13 Februari
1948).

-‘

326

,

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

26 April 1950

lager onderwijs wat ruimte zou kunnen bieden – voor

meer leerlingen bij het voortgezet onderwijs
1
meer school-

ruimte zal eisen, anderzijds door een in de tijd ongetwijfeld

groter wordende relatieve vraag naar voortgezet onder-

wijs. Op verschillende gronden zal er naar moeten worden
gestreefd om bepaalde sociale klassen meer in het onder-

wijs te betrekken, o.a. door wegnenien van financiële

en andere belemmeringen. Dat deze tendentie reeds aan-
wezig is bewijst o.a. de verlenging van de leerplicht en

de invoering van het 8ste leerjaar op 1 Januari 1950. Wij

merken in dit verband op, dat vele landen met de leer-

verplichting belangrijk’ verder gaan .(o.a. de Verenigde

Staten en Engeland). Enkele cijfers om de ontwikkeling

in deze landen te demonstreren volgen hier.

Van dc 100 jongens resD. meisjes volgen
onderwijs
(1947/’48)

Leeftijdsklasse

I

Jongens

I

Meisjes

eder- I Ver. I Enge- Neder- I Ver.

Enge-
land I Statenl land I land I Staten land

10-13
jaar

98

98

96


98

98

95
14-17

..

56

81

66

34
1

82
11
52

Voor de bovengenoemde te verwachten uitbreiding

van het onderwijs zullen uiteraard ook schoolgebouwen

nodig zijn.
Samenvattend kan worden opgemerkt, dat in de toekomst

van een overcoinpleet van voor g.l.o. en v.g.l.o. te stichten

schoolgebouwen geen sprake zal zijn.
Eventueel beschikbaar komende gebouwen – het aantal zal ten gevolge van de grote achterstand in de vervanging
minimaal zijn – zullen dan mede kunnen voorzien in de

dan ongetwijfeld nog dringende behbef te aan gebouwen voor

kleuteronderwijs en voortgezet onderwijs.

Wij hebben in het bovenstaande bu(ten beschouwing
gelaten de hierna te bespreken noodzaak om op de duur
door wijziging van de zgn. leerlingenschaal of anderszins
af te komen van de talrijke te grote klassen (in 1947 bijna

1.700 klassen met 50 of meer leerlingen bij g.1.o. en v.g.l.o.!).
Zonder zeer gedetilleerd sociografisch onderzoek is niet

na te gaan in hoeverre de t.z.t. beschikbaar komende ge-

bouwen aan ter plaatse aanwezige of groeiende behoeften

tegemoetkomen.
Tenslotte is verondersteld, dat de gebomven voor ver-
schillende takken van onderwijs bruikbaar zijn. Bij de
beperkte middelen, welke ons ter beschikking staan, zal
ook de school niet altijd aan de ideale huisvesting kunnen
toekomen. Intussen wordt bij de huidige scholenbouw

reeds dikwijls de mogelijkheid onder ogen . gezien om
t.z.t. een andere schoolbevolking in de lokalen te kunnen

opnemen. –

Leerkrachten.

Blijkens de in staat III opgenomen cijfers is het nood-

zakelijk, dat het onderwijzerscorps om de wassende stroom
leerlingen bij g.l.o. en v.g.l.o. in de periode 1949/50-
1959/60 te kunnen opvangen, met een 46.285-35.200 of
rond 11.000 leerkrachten wordt uitgebreid. Daarmede
zal het dan een .omvang van ruim 46.000 onderwijzers
hebben verkregen. In de daarop volgende 6 jaren zal
volgens onze huidige prognose het aantal onderwijzers
bij g.l.o. en v.g.l.o. met rond 4.000 of bijna 700 per jaar

afnemen. Zullen deze nu als ,,overbodig” moeten worden afgeschreven? Staan ons opnieuw de uit de dertiger jaren
bekende misères van wachtgelders, kwekelingen met
akte ed. te wachten? Wij menen dit te moeten ontkennen
op grond van de volgénde overwegingen:

A. De jaarlijkse behoefte aan ondeivijzers wordt –
afgezien van eventueel bestaande tekorten – bepaald
door de volgende factoren:

1.
vervangingsbehoefte
op grond van overlijden, pen-

sionnering, huwelijk, overgang naar ander beroep;

2.
uitbreidingsbehoefte
(deze zal na 1958/59 voor g.l.o.

en v.g.l.o. negatief worden).

Voor 1948 is een vervangingsbehoefte van 4,4 pCt
geregistreerd. Zelfs wanneer we aannemen, dat deze

vervangingsbehoefte — o.a. op grond van minder sterk
verloop in het corps – Lot 4 pCt in 1959/60 en volgende

jaren zou dalen, is in• deze jaren
,
toch altijd een

vervangingsbehoefte van 1.700 ie 1.800 onderwijzers per
jaar te verwachten.

Staat IV biedt een gedetailleerd beeld van de te ver-
wachten vraag naar onderwijzers voor, g.l.o. en v.g.l.o.

in de periode 1955-1966. Van de beide componenten,
welke de vraag bepalen, is de vervangingsbehoefte vrij

constant. De uitbreidingsbehoefte slaat na 1958/59 even-

wel voor een

aantal jaren in een overschot om. Er resul-

teert echter steeds een vraag van honderden leerkrachten.

STAT IV.

Behoefte aan nieuwe onderwijzers voor gl.o. en v.g.l.o.
,

1955-1966
1)

aar
a. Vervan-
gingsbehoefte
b. Uitbrei-
dingsbehoefte

c.Totaie

(a
beboefte
+1»

1955/’56

. .
.:
1.790
940
2.730
1956/’57
1.830
379
2.200
1957/58
1.840

1.840
1958/’59
1.840
230
2.070 1959/
1
60
1.850

1.515
335
1960/’61
1.790

4.140
650
1961/’62
1.745

660
1.085
1962/’63
1.720

400
1.320
1 963/’&4
1.700

200
1.500
1964/’65
1.695

140
1.555
1965/66
1.690

1.690
1966)67
1.690

1.690

‘)Bij geboortecijfers als genoemd in staat
II
onder
d.

Een aanzienlijk deel van de bezitters der onderwijzers

akte zullen de door het lager onderwijs gaande grotere

Ieerlinggolven in 1958/59 en volgende jaren bij het voort-
gezet onderwijs mede moeten opvangen. Zij zullen dan in

meerdere mate emplooi vinden bij het zich dan sterk

uitbreidende u.l.o., het nijverheidsonderwijs, het gym-
nasiaal en middelbaar onderwijs, enz. hierbij woPdt aan-
getekend, dat momenteel reeds een zeer groot deel der
leerkrachten bij het voortgezet onderwijs uit de onder-
wijzers wordt gerecruteerd (bezitters van middelbare of

nijverheidsakten). Zo is ruim 20 pCt der leerkrachten
bij het nijverheidsonderwijs in het bezit Van een onder-
wijzersakte, terwijl ongeveer de helft der leerkrachten
bij het gymnasiaal en niddelbaar onderwijs de onderwijs-

bevoegdheid ontleent aan een M.O. -akte en veelal ook
de onderwijzersakte zal bezitten. De leerkrachten bij het
u.l.o.-onderwijs zijn bijna zonder uitzondering bezitters

van de onderwijzersakte. Het totaal der ‘bij genoemde takken van onderwijs, alsmedë bij land- en tuinbouw-
onderwijs en kweekschoolopleiding werkzame bezitters
der onderwijzersakte zal 8 ie 10.000 bedragen. De voort-
durende vorvangingsbehoefte (300 ie 400 per jaar) en de
in de komende jaren sterk stijgende uitbreidingbehoefte
zullen derhalve voor vele onderwijzers bij het g.l.o. en
v.g.l.o. uitwijkmogelijkheden bij het voortgezet onderwijs
blijven bieden.
De sinds jaar en dag uit onderwijskundig oogpunt
noodzakelijk geachte lagere klasse-bezetting is alleen te
verkrijgen indien daarvoor meer onderwijzers en leraren.
beschikbaar komen. In het enorme aiental te grote klassen,
waarin een onderwijzer 50 of meer leerlingen – en dan soms nog ijan verschillende leerjaren – voor zich heeft

en het ordeprobleem iijn stempel drukt op het onderwijs,
zal onderwijsvernieuwing in eerste instantie dienen te be-
staan eiit reducering der klasse-grootte. De omvang van
het probleem valt af te leiden uit de in staat V opg’enomen
cijfers, welke het C.B.S. ons ter beschikking stelde.

26 April 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

327

STAAT
V.

De klasse-grootte bij het g.l.o. en v.g.l.o.

Aantal klassen met
Totaal
50
0fl

aantal
Jaar

meer

klas-
sen
leerlingen

1938

………..
2.320

8.352

10.817

7.265

1.091

29.845
1941

………..
2.172

7.907

11.750

8.238

1.723

31.390
1947

………..
2.225

8.034

12.439

9.357

1.694

33.749

Verbetering is, zoals reeds gezegd, afhankelijk van de
beschikbaarstelling van meer leerkrachten (en klasse-
lokalen). Daarvoor zal het teruglopen van het aantal

leerlingen hij g.l.o. en v.g.l.o. misschien bepaalde moge-

lij kheden scheppen. –
Op grond van hetgeen onder A en B medegedeeld is,
menen wij, dat ook hij handhaving van de huidige leer-

lingenschaal
de conclusie gerechtvaardigd is, dat voor een
surplus van leerkrachten niet behoeft te worden gevreesd.,,

1-let probleem van de onder C genoemde te grote klas-

sen – dat ook bij andere takken van onderwijs dan g.l.o.
en v.g.l.o. te constateren is – is voor de Overheid bij
uitstek een probleem van financiële aard. Zou men t.z.t.
gelden voor een gunstiger leerlingenschaal weten te vinden
dan zullen bij invoering daarvan uiteraard meer leer-
krachten nodig zijn. Eèn dergelijke schaalwijziging be-
hoeft evenwel zeker niet te worden aangegrepen als middel
om overbodig rakende leerkrachten onder te brengen.

t
Intussen zal men waakzaam moeten zijn, omdat bij
een sterke uitbreiding van het , ,productie-apparaat” het
gevaar van ,,overproductie” van leerkrachten t.z.t. niet

denkbeeldig is; wij w’ijzen in dit verband op de uit staat IV
blijkende’ sterke daling in de vraag nâ 1958. Voor de
toekomst zal een voortdurende bestudering van de te ver-
wachtenontwikkeling, welke de diverse takken van onder-
wijs bestrijkt, ons de data aan de hand moeten doen om
tot een verantwoorde regulering van het opleidingsapparaat
voor onderwijzer§ en leraren te komen. Zo dient bijv. te
worden nagegaan, hoe de behoefte zich voor de verschil-
lende richtingen bitinen, het g.l.o. en v.g.l.o. (openbaar, Prot.-Chr., R.- K.) zal ontwikkelen. Deze systematische

research is door Minister Rutten inmiddels hij de behan-
deling van zijn begroting’ 1950 in de Tweede Kamer aan-

gekondigd
7)
.

Alternatieve berekeningen.

Bij alle onzekérheid, welke in cle hier gegeven, vrij
grove, berekeningen zit, staat de orde van grootte der uit-
komsten wel vast en is de richting, waaruit de oplossingen
komen, duidelijk. Zou, om een alternatief te stellen, het geboortecijfer sterker teruglopen dan in staat II onder
d
is verondersteld en het aantal geboorten in 1950 215.000

en in 191 en volgende jarèn 200.000 bedragen, dan valt
te berekenen, dat de schoolbevolking hij g.l.o. en v.g.l.o.
tezamen reeds in 1956 (i.p.v. in 1959) tot ,,een maximum
zal stijgen van rond 1.590.000 leerlingen (i.p.v. 1.620.000).
Daarna zal dan een geleidelijke daling intreden tot rond
1964/’65 een minimum wordt bereikt van ruim 1.340.000
leerlingen. Gedurende 8 jaar derhalve een daling met in
totaal 250.000 leerlingen of ruim 30.000 per jaar. In scholen
uitgedrukt zouden er in die 8 jaar geleidelijk aan ruim
1.400 scholen minder nodig zijn (de vervangingsbehoefte
zal ‘echter aanmerkelijk groter zijn).
In staat VI is aangegeven, hoe de vraag naar onder-
wij zers zich’ hij de hier veronderstelde snellere daling van
het geboortecijfer zal oitwikkelen.
Bij vergelijkifig van de uitkomsten met die van staat IV
blijkt, dat de’ daar geschatte vraag van ruim 300 nieuwe
onderw’ijzers in’ 1959/60 hij het aanvaarden van’ lagere
geboortecijfrs o
,
rnslaat in een absoluut overschot van

7)
Zie buy.
.alemQriè
,
,;van Antv’oorc],
blz. 11;

270 onderwijzers bij, .l.o. en v.g.l.o. Daarbij wordt echter

aangetekend, dat in ditzelfde jaar het dan uitzonderlijk

grote aantal 12- en 13-jarigen (de in 1946 en 1947 gebo-

renen) om een sterke uitbreiding van u.l.o. en andere
vormen van voortgezet onderwijs zal vragen, waardoor
de vraag naar on’derwijzers buiten g.l.o. en v.g.l.o. sterk

zal worden gestimuleerd.

STAAT VI.

Behoefte aan nieuwe onderwijzers voor g.l.o. en
1955-1966.

Jaar

.
a.
gsite

b.
Uithrei-
C.
Totale
behoefte

1 955/’56

,,,
1.790

600
Z.390
1956J’5
7

1.815

‘1
2
55
1.560
1957/58
1.805
– !

75
1.330
‘19581’59
‘1.785

215 1.570
1 959/’60
1 .775

2.045

270
1 960/’6 1
1.695

1.605
90
196’1/’62
1.630

1.150.
480
1962/’63
.585
‘-

865
720
1
9
6
3!’6
4

.550

360

1.190
1964/’65
.535



1.535
1 965/66
.535′

1.535
1966/67

,,,,
.535

1.535

Bij tijdige,, voldoende afremming 3er ,,productie” zal
ook in he,t hier gestelde alternatief van werkloosheid van
onderwijzers geen sprake behoeven te zijn.

Samenvatting.

– Onze conclusies sanienvattend, .nzenn (vij te moeten ver-
klaren, dat, zelfs al zou hèt onderwijs het bouw volume en de
leerkrachten krijgen, die het nodig heeft om een aantal jaren
de, gevolgen der geboortevermeerdering geheel op te vangen,
geenszins behoeft te worden gevreesd voo,’ het leegstaan van
gebouwen en werkloosheid onder onderwijzers en leraren
in de daarop völgende jaren.

Maatregelen ter voorziening in de tekorten.

Wij menen met het bovenstaande voldaan te hebben
aan de taak, welice wij ons in de aanvang hadden gesteld.
Tot slot volgen dan nog enkele opmerlcingen over de
maatregelen, welke momenteel getroffen worden om in
de tekorten aan gebouwen qn leerkrachten te voorzien.
Over het eerste heeft Minister In ‘t Veld zich onlangs
uitgesproken en daarbij o.a. verklaard, dat bij zeer sobere
uitvoering getracht zal worden de grote stoot leerlingen
in de komende jaren
01)
te vangen. Omstreeks 1957 hoopt
men met de vervanging van ondeugdelijke scholen te
beginnen. Van het voor 1950 voor scholenhouw uitgetrok-
ken bedrag van f 40 mln is f 20 mln bestemd voor het
g.l.o. en v.g.l.o.
8),
een bedrag, dat overeenstemt met
de door ons hiervoor genoemde uitbreidingsbehoefte.
Aanmerkelijk moeilijker ligt het vraagstuk der leer-
krachten. Voor het nijverheidsonderwijs werd het tekort

enkele jaren geleden reeds op rond 1.300 leerkrachten
begroot; hij de geforceerde uitbreiding van dit onderwijs
(o.a. met het oog op de voor industrialisatie nodige vak-
‘lieden) zal dit tekort inmiddels vermoedelijk nog wel zijn
gestegen. Bij het gyninasiaal en middelbaar onderwijs
schatte men het tekort in 1947/48 op rond 1.000; hier zal

dtor de aangekondigde leraarsbeurzen over enkele jaren
vermoedelijk verlichting komen. Bij het lager onderwijs is er eveneens een tekort en zullen in’ de komende 4 jaar
rond 7.000 extra onderwijzers voor het g.l.o. en v.g.l.o.
nodig zijn, terwijl in die jaren hij het g.l.o. en v.g.l.o.
zeker 5.000 -onderwijzers moeten w’orden vervangen.
Zullen deze alleen reeds voor g.l.o. en v.g.l.o. nodige
12.000 onderwij zers beschikbaar zijn?

Intussen is er, ‘mede dank zij de stimulerende werking
van door het Departement van Onderwijs, Kunsten en
Wîetenschappen beschikbaar gestelde beûrzen en reis-
gelden en tegemoetkonhing door onmiddellijke plaatsing

‘) Zie verslag in
,,Bouw”, 16
Januari 1950.

328

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

26 April 1950

in hogere klassen bijde kweeksclolen een verheugende

stijging
van
het aantal leerlingen waarneembaar (medio
September 1949 rond 1.200 meer dan in September 1948).

Vermoedelijk vindt dit ook een verklaring in een sterkere

toeloop van gediplomeeden van het gymnasiaal en mid-delbaar onderwijs naar het onderwijzeisberoep. Een ver

schijnsel, dat om verschillende redenen toe te juichen zou

zijn. Toch moet het huidige opleidingsvolume als sterk

onvoldoende worden beschouwd. Wanneer
alle
leer-

lingen van het hoogste leerjaar der kweekscholen zouden

slagen
en
naar het g.l.o. en v.g.l.o. zouden overgaan en

ditzelfde zou gelden voor hen, die zich voorbereiden voor

het
staatsexamen voor onderwijzer, zijn, in 1950 nog
geen 1.900 nieuS’e onderwijzers te verwachten. In de

komende 4 jaren zouden-dan rond 7.500 van de beno-

dide 12.000 onderwijzers beschikbaar komen. Uitbreiding

van de opleiding moet dan ook onontkoombaar worden

geacht.

‘s-Gravcnbagc.-

TH. VAN DER MADEN.

ALGEMEEN. OVERZICHT VAN DE

WERELDKATOENSITUATIE.

Productie.

Sedert het einde van de tweede wereldoorlog is de

wereldkatoenproductie jaarlijks gestadig toegenomen:

ni. van ca 21 mln balen in het oogstjaar 1945 (d.w.z. Aug.

’45
t/rn
Juli ’46) tot naar schatting ca 31 mln balen in het
overeenkomstige, lopende seizoen 1949/50. In beide ge-
gevens is een productie van ca 1 mln balen begrepen,

bestemd voor zgn. niet-commercieel verbruik als bijv.

handverspinning e.a. in hoofdzakelijk China en India.
In het totaal genomen dus een vermeerdering van niet
minder dan 10 mln- balen in slechts enkele jaren tijds.

Vergeleken met de oogst van vorig jaar 1948/49 zal de

toneming der katoenproductie dit jaar

naar wordt

verwacht

zeler ca 2.mln balen bedragen.

Daardoor zou dan tevens voor het eerst na de oorlog

de gemiddelde vooroorlogse productie van ca 301 mln
balen (periode 1934/’38) worden overtroffen. De vermelde
productievermeerdering sedert 1945 komt grotendéels,

ni. voor ca 70 pCt, voor rekening der Verenigde Staten,
waar met name de beide laatste jaren- zowel de weers-
omstandigheden als de officiële prijssteunmaatregelen

de katoenteelt in opwaartse zin hebben beïnvloed.
Een zeer aanzienlijke achteruitgang, vooral t.o.v. het
vooroorlogs ni’.’eau, is te constateren in Azië, in het bij-
zonder in China en India. Politieke instabiliteit, de af

splitsing van een del van het Voor-Indische katoenareaal
voor Pakistan, alsmede het streven om in de eerste plaats

de voedselvoorziening zo goed mogelijk veilig te stellen in
dit dicht bevolkte gebied met zijn (t.o.v. vdÔr de oorlog)
aanzienlijk toegenomen bevolking, glden hier als de
voornaamste oorzaeen, welke de katoenteelt ongunstig

hebben beïnvloed.
Ook in Rusland is de productie nog beneden vooroorlogs
peil,, alsmede de huidigd jroductieplannen, maar niette-
min is’:de’ nâ-oôrlogse ontwikkeling alleszins opmerkelijk.
In twee andere belangrijke teeltgebieden, t.w. Brazilië

en Egypte is de productie wel toegenomen sedert 1945,

rndar t.o.v. 1934/38

is weinig of geen vooruitgang te

bejeuren. In, Brazilië blijkt ‘de belangstelling voor het
dollarexportartikelkoffie groter te zijn dan die voor de
katoen, terwijl in Egypte de beperktheid van het totale
landbouwareaal zich doet gevoelen”
De overige katoenvoortbrengende gebieden van Afrika
hebben hoofdzakelijk te kampen inet beperkte transport-
fa’ciliteiten en een’elimiteerd arbeidsreservoir tegenover
een veelheid van ontginningsmogelijkheden, welke factoren
voorlopig wel bela’ngrijke limieten zullen blijven vormen.

De grootste productietoeneming in _het Westelijk

halfrond, afgezien van de Verenigde Staten,..s ongetwijfeld

in Mexico waar te nemen. Verwacht wordt, dat de op-

gaande productietrend zich in dit land verder zal voort-

zetten.

Ook ,de vooruitzichten voor, een ‘verdere ontwikkeling

der katoencultuur in Turkije zijn vooralsnog zeker niet

ongunstig te noemen.

Onderstaande tabel moge het ‘verloop der katoen-

productie in de voornaamste teeltgebieden nader illu-

streren.

Katoenprocluctie in de oorncam’ste teeltgebieden,

1934-1949150
1)
.

Voor oogsij aren, lopende van

Verschillen
Ge-
Augustus/Juli
,
tussen 1949
en
midd.

____________

1934-
1934-
Landen
1938
45
1~
1949
,

ct
4938
1945


(in duizend balen)

)

Veren.
Stalen
12.389
8:852 8.574 11.658 14.649 16.000
3.611
7.148 Mexico
310
434
407
484
570
900

590
466
Brazilië
1,770 5.350 1.300
1.215
1.525
1.800
30
.

450
Peru
386
327
#

321
307 280
300
-’86
-27

Argentinië
275
297
314
412
420 430
155
133
Egypte
1.846
1.082
1.257
1.320
1.845
1.700
-166
.618
Soeclan
245
187
220
215
257
235

10
48
Brils-
Afrika
381
297
301
222
429 360

21
63
Fians-

Afrika
.

60
129
88
127 135

455
95
26
Belgisch
congo

160
174
176
181
-218
220
60
46

Port.-
Afrika
27
104
131
119

128
138
111
34
Turkije
238
166

204 218
309
445 207 279

India
5.320
3.010
3.557
2.625
1,940
2.400
-1.970

260
Pakistan



890
9001

950

• China


3.127 1.820
1.925
2.150
2.420
1.700
-1.427
-120
Rusland
3.085
1.700

2.240
2.600
2.600
2.700
-385
1.000
Andere
.790
497
497
513
617
704

86
207

totaal

13o.
4
o9Izl.o
2
61
21
.5
12
1
25
.
256
;
2
8.
942
:
31
.
137
1

..781
10,141

Inclusief
ci
U
mln ba!en zgn. niet-commerciële productie, fl1.
voor handverspinning e.d.
‘)
USA-balen zijn zgn. ,,running bales”; overige balen hebben bij
benadering een netto-gewicht van 478 lbs per haal,
Bron:
International Cotton Advisory Committee, Washington.

Bovenstaande ontwikkeling kan

in valutaterminologie

ook als volgt worden getypeerd.

Productie
en aanbod van
dollarkatoen (Verenigde

Staten, Mexico) zijn na de oorlog zeer elastisch gebleken;
dit
in tegenstelling tot

Productie en aanbö’d van zgn. ,,hon-dollar”-katoen,
welke

in het bijzonder vergeleken met de stijgende

vooroorlogse productietrend

in vele, onder ‘deze
categorie vallende, gebieden thans vriji nelastisch zijn.


De gereleveerde productievermeerderingen hebben hier
• vooralsnog een, in’ het totale beeld beperkte, zij het

met het oog op de toekomst

toch niet te onderschatten
betekenis.


Zo
nemen
wij
dus waar, dat in een tijdsgewricht, waarin

de meeste katoenimporterende landen met
het
hprdnekkige
probleem der ,,dollarschaarste” te kampei hebben (al
is dan voor een aantal landen in West-Europa alsmede
Japan en Korea een
groot
deel dezer financiële moeilijk-
heden tijdelijk ondervangen met behulp- van speciale
steunverleningsprogramma’s der Verenigde

Staten)

de

katoen verhoudingsgewijs rnéér dan voor de oorlog hét
geval was, een dollargrondstof is
geworden. Immers,
het aandeel der Verenigde Staten in de wereldproductie
van deze grondstof, dat vdér de oorlog dalende
was,
– steeg

inmiddls van
rond 40 pCt gedurende 1934/38 tot meer

dan 50 pCt momenteel. Bedenkt men daarbij bovendjen
nog, dat, het aanbod van andere dan dollarkatoen ook
nog gedeeltelijk bestaat uit hetzij kortstapelige (Voor-
Indië) of langstapelig katoen (Egypte, Soedan bijv.),
dan lijkt de conclusie gewettigd, dat gedurende het lopende
seizoen 1949/50 de voor export beschikbare hoeveelheden

26 April 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

329

middenstapelige katoen (de soort,’ waarnaar altijd de

meeste vraag is), afkomstig van buiten het dollargebied,

weinig of in het geheel niet groter zullen zijn dan in het

afgelopen jaar 1948/49. –
Een soortgelijke verwachting geldt voor de totale wereld-

handel in katoen dit jaar, eveneens in vergelijking met

vorig jaar, toen de wereldkatoenexport ongeveer 11 mln

balen bedroeg
De volende tabel moge een inzicht i,ierschaffen aan-

gaande deze, in het lopende’seïzoen 1949/50 voor export,

beschikbare, hoeveelheden katoen in enkele der belang-

rij kste productiegebieden (naar raming).

Geraamde, voor export beschikbare, hoe oeelheden katoèn in
enkele der belangrijkste productielanden in het seizoen 1949150.

Voor- Geraam- Geraamd \
erk_ Geraamd

raad

de pro-

eigen

voor-

00
export

1
Aug. ductie en

– ver-

raad
Landen

19-49

iinpor

‘bruik

1)

esci –
baar

(in duizend balen) )

Ver. Stalen

.

5.287

16.200 1 8.750

2.916

1821
Egypte

. 596

1.700

230

76

1.990
l3raziii0………850,

1:800

875

730

1.045
Pakistan

82

958

180

60

.800
Mexico ………122

992

310

102

702

1)
Werkvoorraad geschat op 3
of
4’maanden verbruik, behalve voor
Braziliii, waar deze i.v.m. het oogsttijclstip momenteel hoger
is
geraamd. Voor.zover me-t een geringere- werkvoorraad zou kunnen
worden volstaan, nee-int cle voor e-xport beschikbare hoeveelheid
mcl een gelijke hoeveelheid toe-.’ ‘) U.S.A-balen zijn, running bales”; overige- balen hebben ongeveer
een netto-gewicht ,van 478 lhs per baai.
Bron:
,,Cotlon”, maandelijks bulletin der International Cottpn
Advisoiy Committec, Februari 1950.,

Met het oog op het voortduren der ,,dollarschaarste”
heeft uiteraard de aangegeven, voor export beschikbare,
hoeveelheid katoen in de Verenigde Staten een weinig
reële betekenis, ,In wezen komt dit neer op een vergroting
der katoenvoorraden. Waar deze voorraden belangrijk

aan het oplopen zijn, gezien de verhouding tussen productie,
eigen verbruik en export, zullen voor.het komende oogst-
jaar 1950/51 weer voor liet eerst sinds 1948 teeltrestric-

ties worden toegepast.
Teeltbeperkende maatregelen zijn momenteel, evenals
in India (i.v.m. de voedselvoorziening), ook van kracht in

Egypte, voornamelijk om de te produceren hoeveelheid
extFa langstapelige katoen (als bijv. Karnak) te beerken
ten gunste van iets minder langstapelige katoen (Ash-
mouni, Zagora bijv.), dit in verband met de aard der
vraag naar Egyptische katoen.

Verb,’itik.

‘ln tegenstelling tot de na-oorlogse stijging der wereld-
kdtoenproductie is vooral sedert 1947/48 het wereld-
katoen verbruik nagenoeg stabiel gebleven, variërend
omstreeks 28j k 29 mln balen pel’ jaar (inclusief de reeds
eerder -genoemde hiet-commerciële verwerking van ca
11 mln balen per jaar). –
Dit komt dus neer op een wereldspihnerijverbruik van

rond 27
it
27j mln balen per jaar, of te wel enkele procenten
geringer ‘dan’ gedurende de periode 1934/38, toen een niveau van 27,9 mln balen werd bereikt. .,,
Omgeslagen evenwel per hoofd’van de inmiddels met ca
11 pCt toegenomen wereldbevoiking,’ ligt het’ huidige
gemiddelde verbruik per hoofd ongeveer 12 pCt lager dan

voor
,
de genoemde vooroorlogse pè)’iode. Deze ontwikke-

ling staat wel in enigszins schril contrast tot de na-oor-
logse tot zover waargenomen trend in het wereldwol-
en rayonverbruilç. De volgende tabellen mogen dit de-

monsti’erefl
Wil men deze naoorlogse ontwikkeling nog anders
typeren, dan stellen wij vast, dat er momenteel ongeveer
5 mln balen katoen méér .zouden zijn verbruikt in de
wereld,, indien de huidige voorziening per hoofd gelijk
ware aan het vooroorlogse peil. Zo bezien, bestaat er dus
een verbruiksdeficit van 5 mln balen pr jaar, dat – in-

dien omgerekend in uiteindelijk verbruik van katoenen

goederen per hoofd – door tal van factoren niet gelijkelijk’
over de wereld is verdeeld.

Wereld çerbruik oan enige der c’oornaanste textielpezels.

(in 1.000 me-trische tonnen)

1
Geniddelde
1

1034/38

1948/49

Katoen ‘) …………………….6.440

6.220
\Vpl
(gewassen) ………………….930

1.100
Rayon (vezel en.garen)

630

1.120
Nylon

……………… .. ……

…-

30
Totaal

……………………….8.000

8.470
Wereld bevolking (geschat in milliar-
den)

………………………2,14

2,35

Wereldtextieloerbruik per hoofd.

Gemiddelde

1948/49

1944fl)

Ka- toen
1
)

3,01 kg

80,7 pCt

2,65 kg

73,6 pCt

88,0 pCi
\VoI

0,43 kg

11,5 pCt.

0,47 kg

13,1 pCt 109,3 pUt
Rayon

0,29 kg

7,8 pOt

0,48kg

-l33 pCt 165,5
PCI
Nylon

Totaal
t

3,73 kg 1100,0 pOt t 3,60 kg 1100,0 pCt 1 96,5 pCi

‘) Katoen voor oogstjaren, mcl. niet-commercieel verbruik.
1
1 Zeer gering.
Bron:
International Cotton Acleisory Committec en F. A. 0.

Ons weer baserend
01)
het uiteindelijk verbruik van
katoenen goederen per hoofd der bevolking, blijkt, dat
ca 60 pCt van dit écart zich in de Aziatische landen van
het Verre Oosten bevindt; voorts 30 pCt in Europa en de resterende 10 pCt hoofdzakelijk in

Rusland. 11e-t zou in
dit verband te ver ‘voeren om alle . daarvoor geldende
oorzaken’ volledig te behandelen. Vermelden wij als de

voornaamste: het verbroken evenwicht in de wereld-
handel, in het bijzonder van en nar de Verenigde Staten,
waaruit het dollarvraagstuk voortvloeit, welk laatste
echter eveneens een functie van gewijzigde internationale
prijsverhoudingen is; het inelastische aanbod der ,,non-
dollar”-katoen; knelpunten in de katoenvei’w’ei’kende
industrieën in verschillende landen, zoals bijv. het arbei-
derstekort in Lancashire; geen’ voldoende energie in o.a.
Frankrijk, Spanje e.d.; ooi’logsverwoestingen, , ,scrap- –
ping” van capaciteit, zoals in Japan plaatsvond, alsmede
de t.o.v. – vôôi’ de oorlog fundamenteel gewijzigde prijs-
verhouding tussen katoen en rayon enz.
Deze dorzaken hebben er toe geleid, dat het huidige peil van het wereldverbruik per hoofd nagenoeg gelijk
is aan dat van de periode, welke vooraf ging aan de eerste

weroldoorlog (nl. het gemiddelde
van
1904/’13). Uiteraard

zijn er tevens aler aanmerkelijke verschillen’ pel’ land te

constateren
1),
welke – indien wordt uitgegaan van het

uiteindelijk verbruik van katoenen goederen per hoofd –
sinds de oorlog voor beide uitel’sten, t.w. de ‘Verenigde
Staten en Azië, nog verder zijn toegenomen. –
rr
erug
l
comen
d op het spinnel’ijverbrulk, geeft onder-
staande tabel de ontwikkeling hiervan in de voornaamste
katoenverwerkende landen weer.

Spinnerijoerbruik oan katoen in de poornaamste katpen-
oerwerkende landen.

– –
– –

‘-(in duizend balen)
1)

Gemiddelde
Oogstjaren
Landen
voor»1934138
1948/49
1949/50
g.
raming

Verenigde Staten
6.454
7.795
8.750
2.741
2.020
2.150
1.18

1
1.040 1.050
1.045


700 800
693 945
900

Engeland

…………….

3.020 2.200
2.300

Frankrijk

…………….
West-Duitsland

……….

2.150
1.750
1.200′

Italië

…………………
Rusland

……………..

2.642
3.530
3.200
China

………………
India

………………
Japan

………………
3.44

1
737
950
Andere
4.578
5.983 5.950
Totaal

…………..27.965

26.700

1

27.250

‘) Balen van ongeveer 478 lbs netto, uitgezonderd ,,running bales” voor de Verenigde Staten.

‘)
Verwezen wordt in
clii
verband naar bijlage R van ,,World
Fiber Survey

1949″, een F.A.0.-publicatie.

/ –

30

.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

213 April 1950

Vergeleken met vorig seizoen 1948/49 zal – naar

wordt verwacht – het wereidspinnerijverbruik dit jaar

iets hoger uit’al1en, al wordt het peil van 1934/’38

daardoor vermoedelijk nog niet overschreden.

Deze kleine stijging blijkt te resulteren uit een opleving
der activiteit in de Verenigde Staten, volgende op de
recessie van verleden jaar, voortgezette verbruikstoe-

neming in West-Europa, Rusland en eveneens Oost-

Europa, alsmede’ Japan, waartegenover belangrijke da-

lingen staan in China en India.

Voorraden.

Dat door de bovengeschetste divergentie tussen katoen-
productie en -verbruik de voorraden, en wel hoofdzakelijk

in de Verenigde Staten, toenemen, ligt in de rede. Naar
schatting zal de totale ,,carry-over” per 1 Augustus a.s.

ca 17 mln balen bedragen, waarvan ca 8j mln balen in de
Verenigde Staten en ongeveer 3j mln balen in de voornaam- –

ste andere katoenexporterende landen. De voorraden,
zoals deze zich thans in de Verenigde Staten ontwikkelen,

zullen daarmede nog niet het peil van vlak voor en na

de oorlog hebben bereikt.
Prijzen.

In tegenstelling tot de situatie van v6r de oorlog,

toen er voortdurend een tendentïe naar een ,,wereld-

marktprijs” was waar te nemen, bestaan er thans meer-
dere prijsstelsels en prijzen naast elkaar, hetzij als gevolg

van overheidsmaatregelen, zoals hij’. de prijssteun in de

Verenigde Staten weer van geheel verschillende aard

is dan de prijscontrôle op katoen in India, terwijl de prijs-

vaststelling, gekoppeld aan centrale regeringsaankopeu
in consumentenlanden als Engeland en ten dele in Frankrijk

w’éér een ander systeem is, of door omstandigheden als cle divergentie tussen officiële en ,,vrije” internationale

valutaverhoudingen, de preferentie voor , non-dollar”-

katoen in sommige gevallen e.d. De prijs der Amerikaanse
katoen, welke zich gewoonlijk een fractie boven de door

de Regering vastgestelde ,,support-price” bevindt en mo-
menteel voor de soort middling 15/16 inch ca 32 dollar-

cents per Engels pond bedraagt, is bij benadering drie-

maal zo hoog als gedurende de periode1934/38 en onge-
veer tweemaal zo hoog als in het oogstjaai 1926, hetgeen

de aanzienlijke stijging voldoende karakteriseert. Voor
zover katoenimporterende landen hun valuta-eenheid
devalueerden, heeft zich aldaar bovendien nog een ver-

dere stijging voorgedaan, afhankelijk van de mate dezer

devaluatie. Opmerkelijk is voorts, dat in tegenstelling
tot de prijstrends van vddr de oorlog, toen de Amerikaanse
katoen veelal wat duurder was dan overeenkomstige andere
soorten, thans het omgekeerde het geval is, indien men
deze prijzen tegen de officiële koersen omrekent, verband
houdende met de (ook in het bovenstaande aangestipte)
onderlinge vraag- en aanbodposities. Paarnaast -dient
men dan acht te slaan op de ontwikkeling van de prijs-
verhouding tussen katoen en rayon, alsmede nylon ed.
1n de Verenigde Staten is het verschil tussen de katoen- en
rayonvezelprijs momenteel uiterst gering, indien men beide
noteringen op gelijke afleveringsbasis brengt en rekening
houdt met de resp. spinverliezen. In West-Europa daar-
entegen is, met name na de devaluatie, de rayonvezel
veel goedkoper geworden en wel variërend van globaal
10 tot 40 pCt. Een vergelijking tussen .de prijzen van di-
verse garens in de Verenigde Staten geeft bovendien als
uitkomst, dat de katoenengarenprijs (bij de gegeven ga-

rennummers) niet onder die van de rayon komt, zoals
nevenstaande opstelling aangeeft. –

Blijkbaar heeft de prijsrl
4
atïe tussen katoen en rayon
zich fundamenteel gewijzigd. Se’clert ca 1945 is de katoen

niet meer de goedkoopste ,,kleding”-textielvezeL ‘van
weleer. Zonder de invloed van andere factoren in belang-
rijkheid te onderschatten, is deze prijzenconstellatie –
wat de katoenzijde betreft – wezenlijk niet los te denken

van de hdogte der op medio Juli van ieder jaar vastgestelde

,,support-price” van Amerikaanse katoen, van welke

,,prijskapstok” het merendeel der andere productiegebieden

zich tevens bedient.

Globale prijsQerhouding tussen dioerse textielgarens in

de Verenigde Staten.

viscosc raongaren

71 dollarcent per Engels pond
(150 denier)


acetaat rayoflgaren

74
(150 denier)
Katoenen garen


(30-er)
gekaarcl

71
vékanid

80
Nylon garen

105

,
(100 denier)
Orlon garen

335

,,

naar ver-
(75 denier) wachling, als de productie van laatstgenoemd
garen vermoedelijk in Septenifler op de markt
komt.

Met het oog öp de toenemende oi’Ivang der surplussen

van landbouwproducten hebben zowel de principiële
als de practische zijde van dit landbouwpolitieke vraag-

stuk in de Verenigdè Staten inmiddels tot een nog steeds
groeiende controverse aanleiding gegeven.

De ,,prijsvloer”, welke in staat zou zijn om aan de ene

kant niet alleen de produtie van katoen doch boven-

dien ook nog het verbruik te ondersteunen en welke aan
de andere kant tevens nog zou kunnen verhinderen, dat

de concurrerende positie vân deze vezel wordt aangetast,

wacht evenwel nog steeds (en vergeefs) op zijn uitvinder.

Dat de gewijzigde prijsrelatie tussen katoen en rayon
haai- uitwerking op de onderlinge. verhruiksverhouding
niet heeft gemist (ook in landen, zoals de Verenigde
Staten, welke zich niet voor hët vraagstuk der ,,dollar-

schaarste” geplaatst zien) zou met sprekende voorbeel-

den kunnen worden bewezen. Volstaan we echter in dit ver-

band met op te merken, dat globale berekeningen hierom-
trent uitwijzen, dat de rayon momenteel naar schatting

ca 25 pCt van het bbvenstaande verbruiksdeficit in katoen
heeft overgenomen zonder dat daarbij de wereldproductie
van rayon het peil heeft bereikt,,hetwelk mogelijk zou zijn
indien de rayoncapaciteit haar maximale prestatie leverde;

de’ zich betrekkelijk snel uitbreidende – alhoewel nog
geringe – capaciteit van synthetische vezels als nylon,
orlon, terylene buiten beschouwing latend. –

Wasbington.

H. J. KUHLMEIJEOt.

HEDENDAAGSE LUCHTVAARTPOLITIEK.
/

Weliswaar bedekt een uitgebreid luchtnet vrijwel de
gehele wereld en worden passagiers, goederen en post doof de lucht naar en van de meest afgelegen plaatsen
vervoerd, de basis echter waarop dit allesplaatsvindt is
nog zeer onzeker. De’ zeescheepvaart kent het inter-.
nationaal erkend beginsel
deic
vrije zee; hoeel hier ook
niet alles egen gemakkelijk gaat als de bewoording van dit beginsel zou aanduiden, is zij wat bewegingvrijheid
betreft, toch in een veel betere positie dan de internationale
burgerluchtvaart. Ieder land nl. bezit de souvereiniteit
over de luchtruimte boven’ zijn gebied (tot onbeperkte
hoogte) en men gebruikt, naar hieronder zal blijken,

dit recht in vele gevallen hoofdzakelijk ter vermeende
bescherming van de nationale luchtvaart. ,’
D e souverejniteit over de luchtruimte is aanvaardbaar
(en ook al sinds 1919 internationaal erkend); daarvoor
bestaan voldoende redenen op het gebied van veiligheid
en openbare orde, alsmede militaire, overwegingen. Rede-
lijke restricties, gegrond op deze overwegingen, zijn dan
ook eveneens acceptabel. Maar men gaat in het algemeen
bij het hanteren der souvereiniteitsrechten veel verder,
door ni. het commercieel element te laten meespelen

26 April 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

331

1.
Dientengevolge kan worden vastgeteld, dat,

ondanks

de snelle en enorme ontwikkeling der vliegtuigtechniek,
– de internationale burgerluchtvaart nog altijd niet die
grote diensten aan de wereld in haar geheel kan bewijzen,

waartoe.zij thans reeds gemakkelijk in staat zou zijn.

liet overvliegen van een land, dan wel het maken van

een technische landing voor het opnemen van brand-
stoffen, levert nog dc minste moeilijkheden op. Dit’ recht
wordt weliswaar dikwijls van een voorafgaande toe-

stemming afhankelijk gemaakt, andezijds is er in De-

cember 1944 te Chicago een internationale overeenkomst
opgesteld (International Traiisit Agreer’nent), waarbij die .rechten bij voorbaat onder zelere in het algemeen

acceptabele voorwaarden worden, gegeven; deze over-
eenkomst is door het merendeel der luchtvaai’tlanden

ondertekend en geratificeerd. Het betreft hier de

eerste en tweede vrijheid (de zgn. •technische vrijheden).
Want hoe onvrij cle burgerluchtvaart ook is, men heeft
voor haar vijf verschillende zgn. vrijheden \(freedoms)

uitgevonden; maar hier is geen’ ,,safety in numbers”
Gaan wij op dee enunieratie door,

dan komen wij tot

dederde en vierde vrijheid: het vervoer van een bepaald
land naai’ een ander land (derde vrijheid) en vandaar

terug (vierde vrijheid); de vijfde vrijheid is dan het recht
lading onderweg in een ander land op te neiiien en dat
te brengen naai’ een derde staat. Derde, vierde en vijfde
vrijheid kunnen gezamenlijk worden betiteld als de corn-
mei’ciële vrijheden; de eigenlijke ‘rijheid der lucht ligt

opgesloten in de vijfde vrijheid. Voor de uitoefening van
de laatste drie vrijheden is voorafgaande vergunning
iiodig, m.a.w. er is geen sprake.van, dat men zonder mcci’,
mits uiteraard aan de veiligheidsvoorschriften k’ordt

voldaan, ccii internationale luchtdienst kan openen;
eerst moet worden onderhandeld over een vergunning
en over de voorwaarden daarvan, hetzij, zoals meestal

het geval is, tussen twee regeringsdelegaties, hetzij (vnl.
in Midden-Amerika) tussen de betrokken reering en
de geïnteresseerde luchtvaartonderneming.
Het zou eenvoudiger zijn als een algemeen inter-
nationaal verdrag deze materie regelde en hiertoe is na
d6 oorlog ook wel een poging gedaan, evenwel zonder
succes. Die poging is nog enkele malen herhaald, eveneens
zonder resultaat, en dë verschillende gedelegeerden op de
desbetreffende conferenties wisten dan ook niet beter te
doen dan hun redevoeringen te beginnen en te eindigen’
met de mededeling, dat naar hun oordeel de tijd voor
een multilateraal verdrag nog niet rijp was.
Bij onderhandelingen nu inzake bilatçrale overeen-
komsten speelt in het algemeen het belang van het reizend
publiek helaas geen hoofdrol. Zelfs niet eens het uiteinde-
lijk belang van de betrôkken Staat hij het verkrijgen
van zoveel mogelijk luch tverbindingen. Voornamelijk
wordt gelet op liet gevaar van concurrene aan .de eigen
nationale luchtvaartmaatschappij (en). De burgerlucht-
vaart immers is in het algemeen nqg niet rendabël en
in vele gevallen moet de Staat het verlies bijpassen. Bo-
vendien is zij uitgegroeid tot wat möer dan een zuiver
economische of commerciële aangelegenheid: ook prestige
en militaire overwegingen zijn een grote rol gaan spelen.
Al die overwegingen hebben geleid tot een restrictieve
luchtvaartpolitiek, waarvan de uitingen hieronder nader
zullen worden beschouwd. –

Eerst dient echter de vraag te worden gesteld, of een
dergelijke politiek de verwachte voordelen kan opleveren.
De internationale burgerluchtvaart – de praktijk heeft
dit wel bewezen – is door haar hoge , ,over-head”-kosten
slechts dan rendabel te maken w’anneer zij op grote schaal
en met open mogelijkheden v’ordt gedi’even: slechts
zélden vormt een onderneming, die enk’ele betrekkelijk
korte of middelbare trajecten exploiteert, een lonend
bedrijf.
rfemeer
geldt dit, naarmate er verbeterin iii-
treedt in de spoorweg- en andere wegverbindingen en
dus de concurrentiemogelijkheden van het grondverkeer

toenemen. Daartegenover heeft het intercontinentale

luchtverkeer nog een grote voorsprong op de andere

verkeersmiddelen en daar ligt dus het zwaartepuîit der
luchtvaartexploitatie, al zal een combinatie van lange en
kortere luchtroutes altijd wenselijk zijn in verband met

aan- en afvoermogelijkheden. Nu terugkomend op de

vraag, of restricties verkelijk de gehoopte voordelen op-
leveren, zij er nog op gevezen, dat ook duidelijk is ge-
worden, dat een verhoging der frequenties in het algemeen
het verkeer meer- dan evenredig stimuleert; de vervoers-

gelegenheid wordt dan zoveel groter en daarmee de mo-
gelijkheden voor liet reizencl publiek, liet uiteindelijk

belang dci’ internationale burgerluchtvaart in haar geheel
is gëlegen in de toeneming van cle vervoersvraag welke
op haar beurt dooi’ een beter en groten aanbod kan worden
gestimuleerd. Dooi’ een goede coördinatie der dienst-
regelingen en eventueel door een nauwere onderlinge
samenwerking kunnen dan alle betrokken ondernemingen

profijt trekken. Restricties mogen misschien tijdelijk een

kleinere nationale onderneming in de trijd om liet be-

staan met’ de grote broers helpen, uiteindelijk zullen zij
niet anders dannieuwe restricties in het leven roepen,

ie de gedaante van repercussies gaan aannemen wanneer

die nationale onderneming zelf haar net wil gaan uit-
breiden. En intussen gebeurt het, dat adspirant-passagiers
vliegtuigen met lege plaatsen zien verti’ekken naar door
hun gewilde bestemmingen, op hun passende tijden cr1
behorende tot de maatschappij hunner keuze, zondei’
dat zij hiervan gebi’uik mogen maken. Het is dan ook
wel eigenaardig, dat tot lieden zo weinig protesten zijn

gekomen van de zijde van het publiek; vermoedelijk
is dat toe te schrijven aan de w’ijze, waarop dooi’ de be-

trokken luchtvaartmaatschappijen of reishureaux cle ge-
vraagde inlichtingen worden vers trekt; in dien immers
liet publiek het systeem der zgn. ,,roped-off seats” beter
en vollediger zou beseffen, dan waren krachtiger protesten

te verwachten en zou er wellicht de mogelijkheid ontstaan,
dat voldoende drang werd uitgeoefend o regering en,
betrokken maatschappij om aan dit in algemeen Opzicht

funeste systeem een eind te maken.
Wânt liet zijn niet alleen de regeringen, die men hier-

‘an een verwijt kan maken, ook de luchtvaartmaatschap-
pijen. Zeer zeker hij genationaliseerde ondernemingen, doch
oo m
k bij de andere, eestal gesubsidieerde maatschappijen
bestaat een nauw contact met de autoriteiten, belast
met het toezicht op de burgerluchtvaart. De adviezen
van de vervoerder hebben grote invloed op het te voeren
luchtvaartbeleid. En een restrictieve politiek is op kort

zicht meestal gemakkelijkei’ te verdedigen en dooi’ te
di’ukken dan een liberale houding.
De Nederlandse Regering – liet zij hier met erkente-
lijkheid vermeld – heeft van liet begin der burgerlucht-
vaart, dus van 1919 af, steeds één en dezelfde strakke
lijn getrokken: die van vrijheid van luchtverkeer. Dat
is ook begrijpelijk zal men zeggen: een klein land, dat
weinig aan te bieden heeft en zelf, mede gesteund door
het volkskarakter, hoge luchtvaartaspiraties heeft, vindt
niet anders dan een groot belang bij bewegingsvi’ijlieid. Schrijvei’ dezes, die al enige tientallen jaren in de lucht-
vaart werkzaam is enuiteraard nauw contact heef t met
de betrokken autoriteiten – in dit geval, wat de toepas-sing btreft, de Rijksluchtvaartdienst van het Ministerie
van Verkeer en Waterstaat —weet, dat ook een door al-
gemene overwegingen geïnspireerde gedachtengang aan
de Nederlandse luchtvaartpolitiek ten grondslag ligt.

Immers, alleen dan wanneer het luchtverkeer zich
vrijelijk kan ontwikkelen, •kan liet die diensten aan de
wereld gevei, waarop de mensheid recht heeft. De lucht-
vaart is in wezen internationaal, moet daarom ook eerder
van internationaal standpunt uit worden beoordeeld
en behandeld. En ieder land heeft, in zijn geheel gezien; toch zeker een groot economisch belang bij een zo groot
mogelijk aantal luchtdiensten, van welke nationaliteit

332

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

dan ook. In de praktijk is gebleken, dat Nederland de

consequenties aanvaardt; ons land heeft zijn grondge-

bied vrijelijk opengesteld voor de concurrenten met boven-

genoemde algemene en goede zijde voor ogen. Maar ook

als men andere facetten van dit vraagstuk beschouwt

en besluit niet alleen te zien naar de algemene econo-

mische voordelen, ontdekt men al spoedig en gemak-

kelijk verdere lichtzijden ener liberale gedragslijn. Grote

kapitalen worden gestoken in aanleg en onderhoud van

luchtvaartterreinen (inclusief verdere outillage als me-
teorologische- en herichtendiensten, nachtverlichting, be-

bakening enz.). Hoe kunnen deze enorme investeringen

ooit enigszins rendabel worden gemaakt als men het ge-

bruik hiervan kunstmatig verhindert? Een sterk ont-

wikkeld luchtverkeer brengt daarnaast werk voor velen;

men behoeft maar te denken aan het personeel in de

werkplaatsen, de vliegveld-restaurants, het grondper-

soneel der ondernemingen, de douane- en immigratie-

ambtenaren. 1-let
hotelwezen
heeft verder belang bij een

dicht verkeersnet; het vreemdelingenverkeer wordt ver-

gemakkelijkt. En dit alles wordt door vele landen gene-

geerd, slechts in de begeerte om de verliezen van de
eigen luchtvaartmaatschappij kunstmatig te beperken,
waarbij dan nog vergeten wordt, dat slechts grotere vrij-

heid diezelfde maatschappij in staat zal stellen een be-

hoorlijke exploitatie te voeren. Het zijn met name de
kleine landen, klein op het gebied van de luchtvaart als

wel met betrekking tot grondoppervlakte, die met een
restrictieve geest bezield zijn en die er bijvoorbeeld in

1947 door groepsvorming in slaagden een niet onredelijk

ontwerp-multilateraal verdrag te torpederen.

helaas voeren ook Amerika en Engeland geen conse-
quente luchtvâartpolitiek. Engeland, vÔôr de oorlog

liberaal gestemd, was na 1945 restrictief – begrijpelijk

in, die zin, dat men daar toen, ten gevolge van oorlogs-
opofferingen, niet beschikte over het juiste vliegtuig-materieel. Amerika, na 1945 aanvankelijk liberaal, is

hierop na zijn rechten in minstens 40 landen te hebben

vasfgelegd, teruggekomen tegenover derde landen en

is thans zeer moeilijk geworden. Of spoedig wijziging in
die houding kan worden verwacht, valt niet te beoordelen.

Men moet daarbij niet uit het oog verliezen, dat de Ver-

enigde Staten zelf, wat haar burgerluchtvaart betreft,
niet in moeilijkheden komen; daartoe beschikt men over
teveel machtsmiddelen op allerlei gebied en zo ziet men
dan ook, dat, terwijl geen enkele Europese luchtvaart-
maatschappij het Amerikaanse continent doorkruist,

hoogstens 1 â 2 plaatsen aan de kust aandoet, de Ameri-
kaanse luchtvaart, hier uitgeoefend dooi’ drie gçote onder-
nemingen, links en rechts op en via Europa luchtdiensten
exploiteert met een zeer grote mate van vrijheid wat be-
treft opnemen en afzetten van lading. Uiteindelijk even-
wel heeft Amerika belang hij een goedgaand Europa
en dus ook bij een rendabele Europese luchtvaart, maar,
gelijk reeds opgemerkt, het staat nog te bezien, of deze

overweging de overhand zal krijgen. Verheugend zijn in
dit verband enige uitlatingen van Paul Hoffman in een
artikel in de ,,New York Times”, getiteld: ,,\Ye, as well as Europe, must do our part” en waarvan wij aanhalen:

,,Europe must greatly increase its sales in the Aiïterican markct
This means that l)oth Europe and the United States must take
every step possible to increasc United States iinports front ]Purope.
This unity
(of
the nations
of
the free world) can be maintained
only if relationships betweeri Western Europe and the United States
are put on a business basis, with Europe paying for what it buys
from United States with \vhat it selis to United States….1f we
falter in that leadersbip (of the free world),
if
we think only in terms
of immecliate advantage, and if we permit narrow and sectional
interests to contmi our actions, the outlook is bleak indeed.
1f,
on the other hand, we do play Our new role wisely and well, the
Atomic Era can well be the Golden Age men have dreamed
of
through eenturies”.

Dat wat de Amerikaanse luchtvaartpolitiek, groot
van invloed en uitermate belangrijk in haar gevolgen,
betreft. Omtrent een toekomstige wijziging van de En-
gelse luchtvaartpolitiek zou men iets minder pessimistisch

gestemd kunnen zijn. Niet afwijzend tegenover een vrijer
luchtverkeer staan de Scandinavische landen; Turkije,

welk land de nadelen van isolement heeft ondervonden;

Perzië, dat gaarne transitoland wil blijven; Uruguay,

dat verkeer op zijn land wil bevorderen; Chili, omdat
men in die uithoek niet alleen gelaten wil worden; Vene-

zuela en nog enkele andere landen. Eigenaardig genoeg
is de Zwitserse luchtvaartpolitiek, vroeger om zeer be-

grijpelijke redenen liberaal, weer protectionistisch . ge-

worden; toch kan men de hoop koesteren, dat op den
duur hierin opnieuw wijziging zal kunnen komen.

En zodoende moet er worden onderhandeld en nog eens

onderhandeld. Talrijke luchtvaartdelegaties reizen . dag

en nacht door de wereld; vele besprekingen worden
gevoerd en standpunten worden uiteengezet, waarna dan

in het gunstigste geval een redelijke overeenkomst voor
onbepaalde tijd, met een opzeggingstermijn, van 1 jaar,
wordt ondertekend. Doch dikwijls verkrijgt men slechts

een voorlopige vergunning of een overeenkomst op korte
termijn, dan wel op zeer bezwarende voorwaarden. Enige
stabiliteit is zoek.

‘s-Gravenhage.

Mr L.
H.
SLOTEMAKER.

INGEZONDEN STUK.

KWAJÂTEITSCONTROLE OP ZUIVELPRODUCTEN.

Dr Ir P. N. Boekel, Directeur van het Zuivelwezen,
tevens Rijkszuivelinspecteur, te ‘s-Gravenhage schrijft
Ons:

In een artikel van Mr W. J. van Balen op blz. 176 van
Uw nummer van 1 Maart jl. over: ,,De echte 1-lollandse
sigaar” komt de volgende passage voor: Op niet veel

andere wijze hebben onze sluwe boertjes indertijd kans gezien om de goede naam van onze boter en kaas op de
wereldmarkt in discrediet te brengen, waarvan onze

concurrenten gratis konden profiteren. Geen buitenlander
kan lyrisch worden over onze dorre fabriekskaas; de
Hollandse boter geldt als inferieur naast menige andere.

En nu gaat ook weer de vooheen zozeer geprezen Hollandse
sigaar hetzelfde lot delen. .
Deze uitlating is mi. volkomen onjuist en ongerecht-
vaardigd te achten. Door het Zuivel-Kwaliteitscontrôle

Bureau onder Rijkstoezicht te Amsterdam wordt op voor

export bestemde kaas een kwaliteitscontrôle uitgeoefend,
welke zeer bevredigend werkt en welke zeer zeker voor-
komt, dat kaas van inferieure kwaliteit zou worden ge-

exporteerd. 1-let feit, dat voor onze kaas behoorlijke af-
zet is te vinden, wijst dan ook in een andere ric.hting dan
door de heer van Balen wordt aangegeven.

Even positief kan worden bestreden, dat onze boter,
naast menige andere, inferieur zou moeten worden geacht.

Ook op boter wordt een kwaliteitscontrôle door het Zuivel-
Kwaliteitscontrôle-ureau toegepast en ik moge er op
wijzen, dat het Nederlandse product niet ongunstig af-
steekt tegenover bijv. de boter, die hier na de bevrijding
enige tijd uit Denemarken werd geïmporteerd.

Naschrift.

Door mij werd als afschrikwekkend voorbeeld nog eens
herinnerd aan het geknoei van ,,indertijd”. Wij allen
weten, dat er sindsdien – door scherpe contrôle inderdaad
– verbetering is ingetreden; doch het prestige van onze
boter op sommige buitenlandse markten heeft het van-
trouw’en in de misbruiken v’an destijds nooit meer geheel

te boven kunnen komen, hoe go.ed gecontroleerd wij tegen-
woordig ookmogen zijn. Ook uit Oude Geschiedenis valt
wel enige lering te putten.

Vn kaas wordt de roem niet uitsluitend bepaald door
een formule, evenmin als bijv. van wijn of bier. Hoe ge-

controleerd ook, onze Edammer is een banaal fabrieks-

II
26 April 1950

ECONOMISCH-STATISTISÇHE BERICliTEN

333

AANTEKENINGEN.

HET ZESDE VERSLAG VAN ])E NEDERLANDSE JEGERG
DETRE’FEDE DE WERKG VAN
lIET E.R.P.

Het zesde ,,Progress Report” van de Nederlandse

Regering bestrijkt het laatste kwartaal van 1949 en vangt aan meihet gebruikelijke overzicht van de gebeurtenissen

en ‘maatregelen met betrekkii’rg tot het E.R.P., waaruit

hieronder een en ander naar voren zal worden gebracht.

Dank zij de Amerikaanse hulpverlening-hebben de
Westeuropese landen een belangrijke vooruitgang geboekt

sinds ht dieptepunt, na de beëindigin’g vain
,
de tweede
wereldootlog. Men is er, in geslaagd de bevrediging der

eersté levensbehoeften vat) de bevolking en de ontwilke-
ling van een hoge graad van werkgelegenheid en productie

te verzekèrenwarmede belangrijke resultaten zijn bereikt
ter verwezenlijking van de aanvankelijk gestelde doeleinden

van het E.R.P. –
1-let accent van de Anierikaanse hulpverlening blijkt

thans hoe langer hoe meer te ‘allen op debevordering van
een intensieve samenwerking van de deelnemende landen
op economisch gebied. Zovel in de’Verenigde Staten als
in de Westeuropese landen groeit het besef, dat een econo-
mische samenwerking, zoals tot nu toe plaatsvond, alleen

niet voldoende is voor het bereiken van een volledig

levensvatbare Westeuropese economie. De tot dusverre
in de O.E.E.C. bereikte vooruitgang is in hoofdzaak te
danken aan het feit, dat’voor vele economische problemen
op overwegend technisch niveau een oplossing kon

worden gevonden. Naarmate het herstel voortschrijdt
komen echter meer uitgesproken politieke vraagstukken, op de voorgrond te staan. Met name het totstandbrengen
van de economische integratie van West-Europa brengt
een antal problemen van een overwegend politiek karak-ter met zich. In het licht van het streven om hiervoor een
oplossing te vinden heeft men het noodzakelijk geacht

een politieke bemiddelaar te benoemen en het verslag
spreekt er zijn voldoening over uit, dat in de vergadering
van de Raad van 31 Januari jl. de,Nederlandse Minister

van Buitenlandse Zaken, Mr D. U. Stikker, in deze functie

w’erd benoemd.
liet belangrijkste onde’erp, waaraan de O.E.E.C.
gedurende de verslagperiode aandacht heeft besteed, is
volgens het verslag cle samenstelling van het Tw’eede

Rapport van de Organisatie, hetvelk de E.C.A. in’ Staat
stelt het Congres een inzicht te verstrekken omtrent de

vorderingen, welke in O.E.E.Ç.-verhand werden gemaakt.
Tevens geeft het rapport inzicht’ in de gezamenlijke
implicaties van de ingediende jaarprogramma’S en een
indruk van de’ maatregelen, welke de O.E.E.C. zich in
het hijzonder ten aanzien van een voortschrijdende
economische samenwerking voorstelÇte neme’n. In het

overzicht van het’geen door de O.E.E.C. is bereikt wordt

er de nadruk
01)
gelegd, dat dank zij de hulp van de Ver-

enigde Staten en de eigen inspanning, gedurende de
laatsté twee jaren een uitbreiding van de economische

activiteit heeft plaatsgevonden, die waarschijnlijk zonder
weerga is. De totale industriële, productie steeg, vnl. als
,

gevolg van de toegenoen productiviteit, met 30 pCt en

de agrarische productie nam eveneens aanzienlijk toe. lIet
volume van het hanclelsverkeer tussen de deelnemende
landen onderling steeg met bijna 50 pCt; de uitvoer naar
niet’-deelnemende landen mèt 30 pCt. Het tekort op de
lopende rekening met alle overige ,niet-deelnemende
landen, dat in 1947 $ 7,5 mrd bedroeg, was in 1949 terug

gebracht tot S 4 mrd. In de ,meeste’deelnemende landen
zijn de begrotingen thans in evenwicht, terwijl in het

alg’emeen ernstige werkloosheid kon worden verméden

en de ‘levensstandaard is verbeterd. Een buitengewoon

groot deel der Westeuropee hulphronnen is gebruikt tot het verrichterf van investeringen. 1-let, rapport w’ijst er

evenvel op, dat de Amerikaanse hulp de komende twee

jaren zal verminderen en dat de volgende 5tappen naar

vrijmaking van het inter-Europese handels- en betalings-
verkeer moeilijker zullen zijn dan de eerste.

Uit de landenprogramma’s blijkt, dat, ondanks de ver-

onderstekle vermindering van de Amerikaanse hulp, de

productie en de economische stabiliteit in voldoende

mate zijn toegenomen om bij te dragen tot een ‘voort-
durende vooruitgang naar een levensvatbare economie.
Niettemin ‘zijn er in de verwachtingen voor de komende

jaren enige elementen van gevaar aanwezig. De verwezen-

lijking der programmai’s vereist ni., dat de te verwachten

dollarhulp en de inter-Europese hulpverlening,niet lager
zullen uitvallen, dan waarvan in de programma’s is uit-

gegaan, . terwijl o.a. het niveau der bedrijvigheid in de

Verenigde Staten ‘niet lager zal mogen liggen dan in het
tweede en derde kwartaal van 1949.

1

Jet derde gedeelte van het O.E.E.C.-rapport behandelt

o.a.. de vrijmaking van het handelsverkeer, het voorstel
voor een nieuw betalingsschema, de coördinatie van investe-
ringen en de vorming van regionale groeperingen.

Gedurende de verslagperiode ont,’ing Nederind een
toewijzing aan dirécte hulp van
5
98,5 mln, waardoor het
totale door Nederland ontvangen bedrag werd gebracht
op $ 687,5 mln, waarvan volgens voorlopige gegevens
S 129,5 mln in de vorm van leningen én $ 558,0 mln in

– de vorm van schenkingen. Aan netto-trekkin gsrech ten
ontving ons land in ‘totaal tot 21 September de tegen-
waarde van $ 94,1 mln;’na 21 September $ 10,8 mln, waarbij de nieuwe, koers van de dollar in aannerking
werd genomen. De onder het E.R.P. gerealiseerde invoer beliep per ultimo December 1949
S
480,4 mln. Hiervan
was voor 5 373,9 mln afkon)stig’uit de Verenigde Staten.
Na de hei’vatting van de steun aan Indonesië werd aan

dat land een totaalbedrag van $ 40,3 mln toegewezen.

Hoofdstuk IV van het verslag geeft een, aan de hand van
talrijke tabellen en grafieken geïllustreerd, overzicht van
de economische toestand van Nederland gedurende de

verslagperiode, terwijl tevens een indruk wordt. gegeven van de belangrijkste feiten in de ontwikkeling gedurende
het kalenderjaar 1949.

Het meest op de voorgrond tredend is wel de zeer

sterke verbetering, welke gedurende het laatste kwartaal
1949 in de ontwikkelingvan de in- en uitvoer is ingetreden.
1-let percentage van de invoer, dat door uitvoer w’erd
gedekt, was in de verslagperiode 83,7 en voor het gehele
jaar 71,6 tegen 43,7 in 1947 en 54,3 in 1948. Vooral de

ontwikkeling van de agrarische export stemt tot voldoening,
‘hoewel hiertoe incidentele factoren, die zich w’aaischijnlijk

in volgende jaren niet zullen herhalen, hebben bijgedragen.
Uit het beloop van de prijsindexcijfers voorin- en uitvoer
blijkt, dat onze ruilvoet in vergelijking met vorig jaar
een weinig slechter is ge’orden. Ondanks het feit, dat
hierin ongetwijfeld ook de invloed van de devaluatie tot
uiting komt, kan, aldus het verlag, de uiteindelijke

repercussie daarvan op de ruilvoet thans nog niet worden
overzien. In de verdeling van de uitvoer naar landen-
groepen is een zekere toeneming van de uitvoer naar de
Verenigde Staten te bespeuren. Niettemin w’ordt nog maar
ca
‘/8
van de invoer uit dat, land dor -uitvoer gedekt.
De invoer uit de O.E.E.C.-landen, benevens die uit het

niet-deelnemende sterlinggehied bedroeg,in 1949 f 3.397,7
mln, de uitvoer naar deze gebieden f3.078,3 mln; in het laatste kwartaal was onze handelsbalans t.o.v. deze ge-

bieden actief. .
– 1-let indexcijfer van de industriële productie op basis
1938 = 100 haalde in 1949 de 125, tegen 113 in 1948 en
95 in 1947, een ontwikkeling, die is toe te schrijven aan
product geworden, misschien heel geschikt voor massa-
afzet, doch zonder -de vroegere glorie in d.e ogen van

‘s werelds kaasliefhebbers.

‘s-Graeithage.

Mr W. J. VAN BALEN.

-! –

334

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

26 April 1950

een productietoeiieming in alle bedrijfstakken. De steen-

koolproductie steeg met 0,7 mln ton tot 11,7 mln ton,

doch heeft het vooroorlogs niveau van 12,8 mln ton nog

niet bereikt. Ook de voôrtbrenging van gâs en electrici-

teit neemt nog. steeds toe. Bij het voortschrijden der
industrialisatie zal echter steeds weer een beroep op deze
openbare nutsbédrijven worden gedaan, doch, aangezien

de capaciteit der electrische centrales momenteel zo goed
als volledig wordt gebruikt, zal. de vereiste hogere pro-
ductie slechts tot stand kunnen komen door belangrijkd

investeringen in deze sector. Ondanks de toegendmen

productie• der bouwnijverheid, m.n. die van montage-

cn duplexwoningen, kan slechts op zeer lange teimijn
een oplossing voor het bestaande woningtekort worden

gebracht.

De oQgst was in het afgelopen jaar, zowel ten opzichte

van 1948 als van 1939, zeer gunstig. Stelt men de op-
brengst per ha in 1939
01)
100, dan verkrijgt men voor
tarwe, rogge, gerst en haver resp. de volgende indexcijfers

116, 103,108 en 114.

De in het vorige verslag gesignaleerde verbetering in de

prestatie van de internationale binnenvaart duurde, voor

zover uit de beschikbare gegevens kan blijken, ‘voort.
Opvallend is de toeneming van het aantal getelde voer-

tuigen in het wegvervoer en het do6r de spoorwegen per

rail vervoerde gewicht. Het is .yolgens het verslag waar-

schijnlijk, dat hierin de invloed ‘vande toeneming van de

handel op Duitsland wordt weerspiegeld.

De reeds in vorige verslagen gecoistateei’de daling van

de consumptieve uitgaven heeft zich gedurende het gehele

jaar voortgezet. Uit dc geldomzetten van enige artikelen-
groepen in de groothandel valt af te leiden, dat voor enkele
producten of productengroepen in het laatste kwartaal

1949 een w’ijziging plaatsvodd, hetgeen in het bijzonder

gold voor de geldomzetten in textielgoederen, die reeds

aan het einde der vorige verslagperiode een stijging te
zien gaven. Met de verbetering van”de algemene voor-

zieningspositie wendt het publiek blijkbaar zijn middelen
meer aan ter bevrediging van de behoefte!) aan gebruiks-

goederen dan aan voedingsmiddelen met een luxe karakter.
Dat sedert het in werking treden van het E.R.P. in de

verslagperïode het hoogste 6ijfer der werkloosheid is bereikt
kan gedeeltelijk worden
ve’i’klaard uit seizoensinvloeden
en uit het feit, dat het aantal werkzoekenden op de arbeid-

markt is vergroot dooi’ de terugkeer vaneen aantal jonge
mannen uit Indonesië. Uiteraard vergt het zekere tijd

alvorens dit aanbod van arbeidskrachten is gcabsorbeerd.
Zolang de werkloosheidscijfers niet blijvend hoger komen
te liggen bestaat er geen reden tot ongerustheid.

Wat de monetaire toestand betreft, merkt het verslag
op, dat er geen tekenen zijn, die ero wijzen, dat door de devaitfatie gedurende het laatste kwartaal van enige
grijpende wijziging in het totale monetaire beeld sprake is.
De toeneming van de geidhoeveelheid gedurende het ge-
hele jaar met f 220 mln, waai’toe ongetwijfeld de verbete-

ring in de betalingsbalans gedurende het laatste kwartaal
heeft bijgedragen, behoeft ge&n ongérustheid te wekken.
In het licht van de vermeerdering van het .nationatl
inkomen als resultaat van de toeneming der productie
in ôns land is deze stijging stellig vérantwoord te achten.

DE SCANIMNAVISOHFJ TOLtJNIE
OP DOOD SPOOR.

Het is nu ongeveer twee jaren geleden, dat in dit blad
1)

werd gemeld, dat een gernenschappelijke commissie van
de Scandinavische landen, Denemarken, Noorwegen,-

Zweden en IJsland, was ingesteld ter bestudering ian de
mogelijkheden tot.verterking van de inter-Scandinavisch
samenwerking’ op economisch gebied. Destijds wa ,,ln
dcx”, een uitgave van ,,Svenska 1-landelsbanken”, tav.

deze mogelijkheid hoopvol.gesternd en van mening, dat

‘)
Zie: ,,Een Scandinavische,.ioIunic?’, ii .,,E.-S.B.” van 28
April 1048, blz. 336.

de nadelen vafi een eventuele tolunie tussen deze landen

niet tegen de voordelen daarvan zouden opwegen.

Kortgeléden nu, heeft bovengenoemde commissie – na
twee jareh studie en beraad – de eerste resultaten van

haar arbeid, die tot nu toe voornamelijk betrekking had op de voorstellen tot een Scandiavische- tolunie, gepu-

bliceerd. De voornaamste’ conèlusie van dit verslag is,

dat het onder de huidige omstandigheden onmogelijk
zou zijn overeenstemming aangaande een tolunie tussen

de betrokken landen te bereiken. Deze conclusie is, zo
zegt ,,Index” van Maart jI., geen verrassing; aangezien

het in de loop van de debatten gedui’ende het laatste jaarS
steeds duidelijker werd, dat grote moeilijkheden een econo-

mische integratie volgens dit plan in de weg zouden staan.

Een tolunie zou betekenen, dat de douanetarieven en
alle quantitatieve regelingen en deviezenresti’ictics, die
momentèel de handel tussen de Scandinavische landen

onderling belemmeren, zouden worden afgeschaft. Alle

deelnemende partijen waren het er over eens, dat een tol-

unie ,,in the long ri.fn” grote voordelen zou bieden. Im-

mei’s, daardoor zou le handèl tussen de betrokken landen

worden bevorderd en het binnenlandse afzetgebied woi’-
den vergroot. Een gemeenschappelijke vrije markt, met

een bevolking van ca 15 mln zielen, in plaats van de hui-

dige zeer beperkte nationale maikten, zou een veel steviger

basis vormen voor de Scandinavische economie, doordat

de landen in staat zouden worden gesteld een hogere graad

van specialisatie te bereiken en de voordelen te genieten
van l)l’oductie op ‘groter schaal, dan nu het geyal is. De

productiekosten zouden aldus kunnen wo’den verlaagd
en de concuri’entiepositie van de Scandinavische landen
op de wereldmarkt worden versterkt.
Ondanks deze voordelen op
.
lange termijn zijn de ex-

perts van mening, dat vrijmaking van de intèr-Scandi-
naviche handel op dit ogenblik vele moeilijkheden en

verstoringen met zich zou brengen. Een daarvan is de,
reeds tweè jaar geleden door Index” genoemde, kwestie

der agrai’ische politiek. Uit het oogpunt van militaire

paraatheid en om sociale redenen hebben zowel Zweden
als Noorwegen een hoge graad van zelfvoorziening op

voedingsmiddelengebied ontwikkeld door middel van

uitgebreide protectie van de binnenl:ndte landbouw. Een
Vrije Scandinavische markt zou het, ‘gezien de Deense
concurrentie, deze landen onmogelijk maken de agrarische
productie op het huidige peil te handhav’en. En daar de
politieke redenen voor landbouwprotectie in deze landen

het zwaarst wegen, zou de agrarische sector in ieder geval
grotendeels van de toepassing der vrijhandelsbeginselen
moeten worden uitgezonderd, hetgeen uiteraard de

voor-

delen van een tolu iiie belangrijk zou verminderen.
In de industriële sector zijn soortgelijke bezwaren door
de Noo’rse commissieleden te berde gebracht. Noorwegen:
is van mening, dat een tolunie ernstige verstoringen in
de voor de binnenlandse markt werkende industrieën
zou teweegbrengen. Deze zouden, naar men vreest, de
concurrentie van de Zweedse en Deense industrieën niet
het hoofd kunnen bieden. De Noorse industrie heeft meer
van de oorlog geleden dan die van Zweden en Dene-
marken en de herstelpogingen waren tot nu toe hoofd-
akèlijk geconcentreerd op de scheepsbouw- en export-
industrieën, terwijl de voor de binnenlandse markt pro-ducerende industrieën aldaar nog een lange weg zullen
moeten afleggen, voordat zij dezelfde graad van moderni-
sering en rationalisatie zullen hebbenber,eikt als de Deense
en Zweedse industrieën. Bovendien exporteert Noprwegen
vnl. grondstoffen en .halffabrïkatn, die zich over het
algemeen niet tegenover zulk6 hoge tariefmuren zien ge
plaatst als eindfahrikaten. In Noorwegen is men dan ook
de mening toegedaan, dat dit land niet evenveel voordelen
zal hebben van het afschaffen der inter-Scandinavische ta-rieven dan de andere landen, die in veel sterkei’ mate eind-
fabrikaten exporteren. lechts indien een tolunie zou w’order gecombineerd met een kapitaalstroorn uit Zweden en Dciie-

26 April 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

335

marken naar Noorwegen, welke stroom zou moeten die-

nen als basis voor een intensieve ontwikkeling der Noorse

industrie, ou een tolunie voor laatstgenoemd land gun-

.stiger resultaten opleveren. De kansen hierop zijn echter voorshands gering, daar Zweden noch Denemarken over
voldoende middelen voor een derge1ijke kapitaalexport

beschikt.

Kortom, de moeilijkheden en verstoringen, die waar-

schijnlijk op economische samenwerking langs deze weg

zullen volgen, moeten worden beschouwd als onoverko-
melijk. liet is echter nog altijd mogelijk, aldus ,,Indêx”,

dat het vraagstuk der inter-Scandinavische samenwerking
van een andere kant kan worden aangepakt, ni., wanneer
het wordt opgenomen in een plan van internationale

samenwerking, dat meer landen omvat, zoals de voor-

gestelde Westeuropese Economische Unie. Voorts kan
wellicht de kortgeleden gesloten overeenkpmst tussen
Engeland en de Scandinavische landen tot opheffing der
deviezenrestricties, dienen om de Scandinavische econo-

mieën dichter tot elkaar te brengen.

INTERNATIONALE NOTITIES.

DE WERKLOOSHEID IN DE VERENIGDE STATEN.

Van iedere dertien arbeiders in .de Verenigde Staten is

er één werkloos. 1-let aantal werklozen in dat land was in

Februari ji. ca
1,5 mln groter dan een jaar tevoren; bijna

4,7 mln personen waren, zonder werk gedurende de week
eindigende op 11 Februari 1950. Het aantal arbeiders,
dat gedurende 15 of meer weken werkloos was, stEeg
tussen Januari en Februari met 160.000, terwijl dege-middelde duur der werkloosheid toenam van 11 tot 12
weken. Een werkloosheid van een dergelijke omvang en
duur kan, aldus ,,The Economist” van 1 April jl., zo
langzamerhand niet meer ,,frictioneel” worden genoemd.
Globaal genomen spruit de toenemende werkloosheid

niet voort uit een daling van de werkgelegenheid, maar
uit een toeneming van het aantal beschikbare arbeids-
krachten. Immers, het totaal aantal personen, werkzaam

in civiele dienst, beliep in Februari ji. ca
57 mln – ge-

durende de oorlog werd een aantal van 60 mln in vredes-
tijd beschouwd als een ide.Iistische asiratiel – hetgeen
ongeveer evenveel is als in Januari jl. en Februari 1949.
1-let aantal arbeidskrachten d.e.t. is ten opzichte van vorig
jaar met ca 1,2 mln toegenomen. Sommigen daarvan
hadden juist de school verlaten, anderen waren oud-
militairen, die hun ,,vertraagde” scholing hadden be-
eindigd, weer anderen waren vrouwen, die voorheen geen

betrekking zochten. rrot nu toe is er weinig publieke aandacht aan de werk-
loosheid geschonken. ‘Wellicht heeft de invloed van de stakingen in de steenkoolmijnen en de staalindustrie op
de werkgelegenheid de vakverenigingen weerhouden

maatregelen te nemen. Bovendien hadden de meeste
werkzoekenden wëinig met vakverenigingen te maken.
Voor een algemene federale openbare werkenpolitiek
bestaat, gezien het feit, dat de werkloosheid is gelocali-
seerd en niet zo’n grote omvang heeft aangenomen, geen

reden. Vele leden van het Congres houden zich echter
actief met de speciale toestanden in hun districten bezig.
De bestrijdingsrnaatregelen vinden dan ook plaats
volgens de tot nu toe ontwikkelde bescheiden programma’s
per district. 1-let ,,Bureau of – Employment Security”
van het ,,Department of Labour” heeft ‘de verschillende
gebieden onderverdeeld in ,,A”- t/m ,,E”-gebieden, waarbij
,,A” betekent, dat de werkloosheid slechts een percentage
van 3 of minder van de beschikbare arbeidskrachten uit-
maakt, terwijl in ,,E”-gebieden dit percentage 12 of meer
bedraagt. In de , ,E”-gebieden – er zijn er nu 43 –
analyseert het ,,Department of Cbmmerce”, welke produc-
ten er worden, of gedurende de oorlog werden gemaakt,
hoe groot de capacitit van de fabrieken en hoe groot liet
aantal beschikbare arbeidskrachten is. Deze inlichtingen

worden doorgegeven aan de verschillende bemiddelings-

agentschappen van de Overheid. Een’ locaal bemiddelings-

centrum is gesticht om de ondernemers in het gebied
gelegerheid te geven een bod te doen op regeringscon-

traden.
rre
zeifder tijd worden de bij de achteruitgang

betrokken groepen aangespoord tot samenwerking.

In een ,,E”-gehied kuiinen verschillende redenen be-

staan voor een teveel aan arbeidskrachten. Enerzijds zijn

er gebieden, waar mijnen liggen, die niets meer op-

brengen of met te hoge kosten werken, of waar de industrie
is weggetrokken, of waat slechts producten worden voort-
gebracht, die uitsluitend aan musea kunnen worden ver-

kocht. Anderzijds zijn er gebieden, waar het aantal

arbeidskrachten sneller – binnenstroomt dan de iverkge-

legenheid zich ontwikkelt. In de eerste categorie is de
achteruitgang .pLrmanent.

In vrijwel alle ,,E”- en in veel ,,C”- en ,,D”-gebieden

ondernemen overheids- of reionale commissies pogingen
om werkgelegenheid te scheppen, o.a. door oude werk-

zaamheden weer te doen plaatsvinden of door bestaande
bedrijven uit te breiden, resp. nieuwe aan te trekken.

Ongetwijfeld zal een nationale politiek,. indien de werk-
loosheidscijfeis de huidige trend blijven volgen, niet lang
worden uitgesteld.

De±e toestand zou een belangrijke invloed kunnen uit-
oefenen op de buitenlandse politiek. Gedurende de laatste
maanden en jaren hebben Amerikaanse vakverenigingen
nauwere relaties aangeknoopt mei die in het buitenland,
maar Mr Rieve van de C.I.O.’s Textile Workers heeft

geprotesteerd tegen de invoer van Engelse textiel. Ook
schijnt de leuze ,,buy Ainerican’ meer en meer veld te
winnen. Voorts wordt al beweerd, dat ,,displaced persons”
verschuivingen in de Verenigde Staten veroorzaken.
Toen de oorlogsexpansie in de Amerikaanse economie
plaatsvond, dacht men, dat men liet spook van de sta-

tische economie had uitgebannen, maar onder het
huidige prijsniveau schijnt de uitbreiding der w’erkgelegen-
heid slechts langzaam voortgan te maken, terwijl het
aantal werkzoekenden cidaraan vooruitloopt. Het is
daardoor mogelijk, aldus ,,The Economist”-, dat de pogingen
om Amerika te doen handelen als een crediteurland

in de afgenomen binnenlandse werkgelegenheid een grote
hindernis zullen hebben te overw’innen.

DE INDUSTRIËLE ONTWIKKELING IN OOST-EUROPA
EN DE OOST-WEST-HANDEL.
De Amerikaanse ,,Foreign Policy Associaton” heef t,
naar wij uit de ,,New York Herald Tribune” van 11 dezer
vernemen, een onderzoek ingesteld naar de industriële

en agrarische ontwikkeling in de Oosteuropese landen.
Uitgezonderd in Roemenië droeg de industrie in deze lan-
den in verhouding tot de landbouw meer bij tot de natio-
nale jroductie dan in 1938. Op lange termijn echter zijn
de huidige productiecijfers van minder belang dan de toe-

neming der investeringen, die de sleutel vormen voor de
verdere ontwikkeling der industrie.
1-let schijnt, aldus de ,,Association”, dat gebrek aan ka-
pitaal voor investeringen in de industrie en een onvoldoen-de economische integratie de industriële ontwikkeling ver-

tragen. In de meeste Oosteuropese laridin zijn de ,,trgets”
voor investeringsplannen opgevoerd, ten dele omdat
deze landen geen credieten van het Westen kunnen ver-
krijgen, en omdat de stroom van inveteringsgoederen
uit de Sovjet-Unie uiterst traag vloeit.
Daarom zullen de Oosteuropese la»den, zolang zij hun
behoefte aan machines niet binnen het Molotov-plange-
bied kunnen bevredigen, zich kapitaalgoederen uit liet
industriële Westen moeten aanschaffen en deze moeten
betalen met landbouwproducten, hout en steenkolen.

/ .11

11
336

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

26 April 1950
11

En aangeziel1 de inaustrialisatie in Oost-Europa nog niet

ver genoeg is gevorderd, mag-althans van een zuiver
,

economisch standpuiit uit – volgens de ,,Association”

worden verwacht, dat zich in de Oost-West-handel geen drastische veranderingen zullen voltrekken.

14 April
21 April

Staatsobligaties
1950 1970

21 pCt N.W.S……….

……..

8li/8
81/

3-3f pCt 1947 ……………..
98/
8

98
5
/
8

3 pCt Invest. certif…

………

99
99f

3 pCt Dollarlening
98

GELD- ,EN KAPITAALMARKT.

13e geidmarkt.

Gedurénde de verslagweek verminderde lret beroep door
de geldinstellingen op de Centrale Bank gedaan in de vorm

van voorschotten en beleningen, met f 20 mln, waarmede

deze post tot een min of meer normaal niveau terugkeerde.

De saldi van bankefi bij De Nederlandsche Bank namen

bovendien met f
3
mln toe.

Van een aanzienlijke verruiming van de geidmarkt was
nochtans geen sprake. De meeste marktdisconto’s bedroé-‘

gen 1
7
/
16
-4
pCt, terwijl de callgeldnotering de gehele
week op 1f pCt gehandhaafd bleef. Gedurende de reste-

rende dagen van’ de maand vervalt er betrekkelijk weinig

schatkistpapir, terwijl voorts de komende ultimo nogal

grote eisen pleegt te stellen. Ook April moet daarom gerang-

schikt worden onder de reeks van krappe maanden, welke
1950 tot dusverre te zien heeft gegeven.

De kapitaalmarkt.

Op de aandelenmarkt blijkt het aanbod van diegenen
onderde beroepshandel en het beleggend publiek, die de

toekomst – speciaal t.a.v. Indonesië – pessimistisch

inzien, de laatste weken enigszins te zijn opgedroogd.
Gunstige berichten, zoals de laatste week bijv. de hoge
opbrengstprijzeh van tabak, en geruchten omtrent flinke

‘dividenden, welke enige leidende cultuurondernerningen

voornemens zouden zijn uit te keren, gaan op het verlaagde

peil geleidelijk een tegenwicht vormen. De omzetten blijven
echter gering. Gedurende de verslagweek werd eenmaal

zelfs een dagomzet van minder dan t 1 mln geregistreerd.
Op de obligatiemarkt ontstond enige belangstellingvoor
Braziliaanse staatsobligaties, in ‘verband met een aanbod
van aflossing voor bepaalde, categorieën door de Brazi-
liaanse Regering gedaan. Houders, die enige decennia
geduld hebben gehad, komen bij deze stukken dus ten
langen leste toch aan hun trek, hetgeen niet bepaald gezegd
kan voden voor alle buitenlandse obligaties, waarvoor

de Nederlandse beleggeiu in de ioop der jaren hun goede

geld beschikbaar hebben gesteld.
14April
21′ April

Aand. indexcijfcrs.
1950
1950

Algemeen

………………
152,0
150,6

Industrie

………………..
.
215,1
213,6

Scheepvaart

………………
146,3
145,9

Banken

………….. ………
126,8
126,7

Indon. aandelen

……………
57,7
562

Aandelen.

A.K.0

………………..
171f-
172

Philips

………………….
228f
228f

Unilever

…………………
212f 213-

H.A.L.

…………………..
157f
156

Amstei’dam Rubber …
………
134
131f

H.V.A.

…………………..
132f
1291

Kon. Petroleum

…………..
‘279


278f


DE BELGISCHE GELD-. EN

KAPITAALMARKT IN MAART
1950.

€eldmarkt.

De krapheid op de geldmarkt houdt nu reeds, enkele
maanden aan. In de loop van Maart verminderde de

Rijksdienst van de Maatschappelijke Zekerheid, de be-

langrijkste aanbieder op de dâggeldmarkt, dan nog gelei-
delijk zijn aanbod, met het gevolg, dat de markt nôg enger

wérd. De voorschotten van de Nationale Bank aan de

Schatkist en de parastatale instellingen bedroegen per

einde Maart 8.034 mln frs. Dit is het hoogste bedrag, dat
werd bereikt sedet de bepaling van de maximumgrens

-op 10 mrd frs in September 1948.

De verenging van de markt is nochtans weinig zicht-

baar in de rentestand. Alleen kan worden aangestipt, dat

de calirente onafgebroken staat op het maximum toe-
gelaten peilvan 1,25 pCt. De rentevoeten van het Her-

diconterings- en Waarborginstituut bleven ongewijzigd.
De spanning op de geldmarkt was eveneens voelbaar
bij de depositobanken. De deposito’s op korte termijn

liepen terug van 48.955 mln frs in September 1949
1
tot’

46.516 mln frs in Februari 1950. In Maart blijkt er zich

daarentegen een lichte toeneming te hebben voorgedaan.
Tevens dient te worden opgemerkt, dat geleidelijk de
termijndeposito’s aan betekenis winnen, indien het totaal

-van de werkmiddelen van de banken wordt overzien.
Toestand yan de Belgische banken.

(in millioenen francs)

31-12
31-12
28-2
’48
1

49
’50

Actief
5.181
4.510
3.325
Kred.

Overheid

…………….
33.589 34.205
34.514
Krcd. privaateconomie,
w.o …….
23.116
24.507
25.108
5.962
7.450-
7.496
prolongaties en voorschotten op
680
703
726 12.491
12.329
12.398
3.983 4.025 4.488

Thesaurie middelen

……………..

handelswissels

……………….

960
1.125
1.142

effecten

………………………

69.97

1
71.854 71.468

diverse

debiteuren

…………..
accepten

…………………….

Passief
51.751
52.678 52.420

Vastliggend

…………………….

45.487

..

47.847 46.516

Totaal

actief

…………………..

Totaal

deposito’s,

w.o

…………

3.999
5.331
5.904
vrije

op

hoogstens

30 d
………..
Vrije

OP

terpijn

……………
tijdelijk onbeschikbare
2.265
– –
Eigen

middelen

……………..
4.481

4.782
4.739

Op de vrije goud- en deviezenmarkt zette het goud zijn

daling verder, overeenkomstig de evolutie op de inter-
nationdle markten. Ook dient te worden ‘gewezen op de
toenemende vastheid van de Franse franc. Per einde Maart

lag de notering zelfs boven de officiële pariteit.
Goud- en deQiezenmarkt te Brussel.

(noteringen in Belgische francs)


1
0ff iciOle
pariteit

Koers op

22-9
1
28-2
3-1-3
’49
1
50

,
’50

4

14,98
662,-
600
590
50+ 51 j
507/9
.

40,-

12,85 13,60 14,70

Gouden pond

………..

\V
11,85 11,85
12,10

Pap.

dollar

………….50,-
Fr.

frank

(100) ………..14,29

Pap.

pond

…….
……
132,-
120,- 122,-
Z.

frank

.’ …………..11,43

13,16
.
11,75
11,70 12,10
Gulden

………’ …….
Duitse

mark

………..
11,90
7,60
9,70
9,65

26 April 1950

ECONOMISCH-STATISTÏSCHE BERICHTEN

.

337

Kapitaalmarkt.

Op de emissiemarkt voor obligaties werd de nieuwe

Congo-lening op enkele uren onderschreven. In de tweede
helft van April ko’nt de derde tranche van de Lening

tot Weder9pbouw. Het betreft opnieuw een lotenlening
groot 3,5 mrd frs met een looptijd van 15 jaar. De rente-

voet werd vastgesteld op 2 pCt gedurende de eerste tien

jarén, d.i. de periode, dat de. loten zullen worden uitge trokken; gedurende de laatste vijf jaren ial de rentevoet

worden gebracht op 5 pCt. Alles laat voorzien, dat de
intekening op de lening in kwestie vlot zal verlopen.
Er bestaat hier inderdaad sedert enkele maanden een
levendïge vraag naar allerhande overheidspapier. 1-let ‘is

dan ook verwonderlijk, dat zo weinig private bedrijven

van de huidige ruimte’ op de markt gebruik maken om
nieuwe aandelen of obligaties te plaatsen. Meer en meer
vindt de gedachte ingang, dat de oorzaak van dit ver-

schijnsel niet langer dient te w’orden gezocht in de on-
toegankelijkheid ah de publieke kapitaalmarkt, maar wel

in een wijziging van de financieringspolitiek van de be-

drijven zelf. Interne financiering en opnemen van leningen

bij. parastatale kredietinstellingen hebben voor een goed
deel de plaats ingenomen van de financiering langs de

beurs om.
Op de obligatiemarkt voor uitstaand papier valt de
lichte aarzeling aan te stippen van de schatkistcertificaten,

ten aanzien van de aanhoudend nieuwe uïtgiften van
kasbons van parastatale instellingen of van de kolonie,
die voor eenzelfde looptijd een hogei rendement opleveren
dan het schatkistpapier. De staatsrenten zetten hun koers-

stijging verder. De hier gebruikelijke tabel van de netto-
rendementen zag er in vergelijking met voorgaande maan-
den uit als volgt.

Netto-rendementen van de voornaamste obligatietypes
1).

Obligatietype
Looptijd
Aug.
1948
Dec.
1949
Maart
1950

Schatkistcertificaten

.
3 1110 j.
4,83
4,64
4,66
Kasbons steden
3 11 10
j.

5,07
.4,79
4,55
meer dan
Staatsrenten

………..
30 j.
4,73
4,49
4,44
Industriële obligaties

.
121115 j.
6,06
5,31
5,24

‘) Er werd rekening gehouden met eventuele terugbetalings-
premiën
01)
de vervaldag.

De aandelenmarkt nam in verband met de onzekere
politieke toestand een afwachtende houding aan. Ondanks
de opening van’ de termijnmarkt en de aankondiging van

de nieuwe dividenden, die gemiddeld 10 pCt hoger liggen
dan vorig jaar, liepen de transacties geleidelijk terug..
Aan het einde van de maand bereikte de dagelijkse omzet
sle’chts 32 mln frs, tegenover gemiddeld 41 mln frs in
Februari en’46 mln !’rs in Januari. Het gemiddeld koerspeïl
onderging geen aanzienlijke wijzigingen. Daar de koersen

echtel niet reageerden op de hogere dividenduitkeringen,
steeg het gemiddeld netto-rendement van de aandelen
tot 4 pCt tegenover 3,7 pCt per einde December en 3,9 pCt
per einde Maart 1949. Tenslotte geven wij nog de gebrui-
kelijke tabel van het gemiddeld koerspeil van de vooi’-
naamste- rubrieken.

Koerspeil op de aandelenbeurs te Brussel.

(indices basis 1936-’38 = 100)

31-12 31-12
31-3
’48
’49
1

1

’50

Industriële’aandelen …………..
144
169
475
142
148
Financiële instellingen
92

.

117
124
Openbaar

nut

………………..93

225
233
247′
Koloniale

aandelen

……………
Gemiddeld

koerspeil

………….
149
174
181
Brussel.
V.
VAN RO3IPUY.

– STATISTIEKEN.

DE NEDERLANDSCIIE
BAMC
(Voornaamste posten in duizenden guldens).

0
o
0)
.0
0,.0
:0
.

0
0)
0

0

oo

o

no
o’5
t5′
000
0’Z.
.
04
4-)

30

Dec. ’46
700.876
4.434.786
100.816
153.109
2.744.154
13 Mrt

’50 883.443
69.418
‘737.838
145.180 2.950.123
20 Mrt

’50
883.287
71.815
751.694
140.584
2.919.603
27 Mrt

’50
882.436
66.856
778.063
151.530
2.931.604
3 Apr. ’50
882.555
65.742
791.040
193.549
2.996.839
11 Apr. ’50
882.647.
65.346
798.994
162.246
2.964.624
17 Apr. ’50
882.806
65.231
827.094
142.416
2.906.718
24 Apr. ’50
.883.004
63.356
828.634
158.007
2.908.295

Saldi in rekening courant

cl

0)
o
0)

°
0
:’
0)
db”4
.0 0
0
cl)
u).0Z
a.d

30 Dec.’ ’46
13 Mrt

’50
521.963
520.900 1.880
33.781
539.516
381.477
20′ 31r1

’50 561.908 520.900
1.874
46.796
397.911
423.645
27 Mrt

’50
544.412
513.556 1.869
33.837
408.498
453.298
3 Apr. ’50
511.288
540.254
1.837
27.949
437.324
447.748
11 Apr. ’50
467.327
540.254
1.840
37.213
444.012
474.265
17 Apr. ’50
491.891
627.145
1.820
40.676
462.285
420.191
24 Apr. ’50
542.874
659.309
1.820
28.555
401.623
430.954

DE JAVASCHE BANK.


(Voornaamste oosten in duizenden guldens).
0
t),gl)’

0

01

.11)

Data
0)- ‘0
.0

00..
o’n
o.0
0)000)
00
N
0
°
C
0.o)
0

OO
00
‘-.

0)0)

31

ilirt

’47 674.695
57.795 14.689
85.402
255.201
29 Mrt

’50
674.695
47.451
14.728
77.299
1.611.635
5 April

’50
674.695
61.259
14.761
88.585
1.732.839
12 April

’50
674.695 43.300
14.769
91.156 1.879.513

Bankb Ijetten
Rekening courant
in omloop
saldi

Data
0)
2
0)0)
to
o)o)

O
i
:’..4
0)
1
.0

31 Mrt

’47
453.816

.


503.718
29 Mrt ,

’50
804.910
202.316


1.161.601
5 April

’50 760.402
442.653

,


1.1’2.334
12 April

’50
718.684 688 766
– –
1.271.303

Muntbiljettencirculatie per 31 Maart 1947 f646.830.979.
Muntbiljettencirculatie per 29 Maart 1950 f 1.056.790.052,25 Muntbiljettencirculalie per .5 April 1950 6 1.028.487.954,75
Muntbiljetteolcirculatie per 12 April 1950 t 1.008.140.889,75

BANK VAN FRANKRIJK.
(Voornaamste posten in millioenen francs).

o
Voorschotten aan
de Staat
‘O

Data
,
cd
0)

.0
.0
.0
0)
(1)
“)

26 Dec.
23 Mrt
30 Mrt
6 April
13 April

1946
1950 1950
1950
1950

94.817
52.981 52.981 52.981 52.981

118.302
388.168 417.764
389.042
388.316

59.449
125.042 125.042 125.042
125.042

67.900
11.000
166.000 174.000 168.000
426.000
426.000
426.000
426.000
426.000


Deposito’s
Bankbil


Accords
Data
jetten
circulatie

Totaal
Staat
de coöp.
‘Diversen
écono-

26 Dec.
1946
721.865
____

63.458
23 Mrt
1950
1.286.616
136.507
67
29.701
106.739
30

ilIrt
1950
1.321.855
138.083
24
22.432
115.627
6 April
1950
1.346.383 125.372
30
22.632
102.904
13 Apri1,
1950
1.329.174
127.877
, 11
22.432
105.434

338

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

26 April 1950

WERKLOOSHEID EN WERKVERRUIMING
.
DE KOLENPOSITIE
VAN NEDERLAND
‘).
IN NEDERLAND
(in

1.000
jUcregisveerde

kg)

Geheel Gebeel

Maand
Productie
.

Lirnburgse
Verzonden

binnenh

e
loor
nds
Invoer

Maan d
werklozen
wachtgelders
arbeiers
d’)

30

Juni

1945

117.622

‘. 120.800

1 8[300
3)

mijnen
behoefte
29

Juni

1946

45.953

13.382

30.693

Totaal 1946

8.313.827
6.387.903
2.666.502
31

Jan.

1949

53.895

1.146

/

29.755
28

Febr.

1949

50.052

970”’

30.968
31

Maart

1949

39.025

791

27520
Totaal

1947 ..

10.104.345
7.778.585
3.577.564
30 April

1949

36.909

903

23:57
1
.
TOS1

949

.

11.032.326
Tot
BI
aal 1949

.

11.704.962
2
)

R.059.287
3.435.269
31

Mei

1949

35.111

1.247

19.973
8.617.335
2)
4.065.641

2)

30

Juni

1949

31.855

723

16.871
31

Juli

1949

33.162

611

12.656
jaïi,

1949

936.174
700.888
247.336
31 Aug.

1949

‘37.344

715

12.628


Febr.1949

,892.448
672.959
3)2.522
30

Sept.

1949

38.255

184

8.831
Mrt

1949

1.026.228 770.668
379.660
31

Oct.

1949

42.119

498

12.388
Apr.

1949

925.207
696.263
322.031
30 Nov.

1949

47.837

615

19.415

.
.
Mci

1949

960.900
711.611
.

444.423
31

Dec.1949

59.935

824

27.927
jtuuuj

1949

943.625
709.832
352.281
31

lan.

1950

75.800

1.800
3)

109.400
3)
Juli

1949

982.396
Aug.

1
949 .
. .

990.147
734.803

349.256
28

Febr.

1950

71.400
3)

2.100
3)

33.400
3)
702.680
343.903
31 Mrt

1850

57.600)

2.3002)

31.700
Sept. 1949

1.010.293
737.941
349.251
Oct.

1949

1.007.475 737.507 360.825
3)

Bronnen:,, 31aaridschrift van het C.B.S.” en ,,Statistisch Bulle-
Nov. 1949

1.004.028
711.594
314833
tin van het Ii. I3.S.”: gegevens van de arbeidsbureaux.
Dec.

1949

1.026.042
734.701
291:659
‘)
mci.

vorstwerklozen,

zieken,

arbeiders,

die

ongevallen uit-
Jan.

1950
. . .

1.050.764

)
770.794

)
372.349 ¶)
kering

ontvingen,

benevens

een

aantal

persQnen,

dat

iii

het
.
– – /
,,vrije bedrijf” werk vond, zonder dat de arbeidsburcaux hierv,tn
‘)
Broh:,,Statistisch Bulletin
van het C.B.S.”
.,
)
Voorlopige gegevens.

VERKEER EN VERVOER IN NEDERLAND.

.

Maandgemiddelden
.
N
ov
.
Dec.
Om”schrijving

Eenheid

x

1919
.1938
1948
1949

Indcxcijter
vervoer
wilde binnenvaart
100
142

1.53
164 157
1.000 t
917
1.304
1.404 1.505
1.441
,,
260
308
wilde binnenvaart, prestatie

…………
mln t/km
1.27

183
211
215
205

Indexeijfer eigen vervoer te water
100
134
138
118*

Vervoer wilde binnenvaart

……………..
waarvan brandstoffen

………………….

t
700 938 969 825
Idem,

prestatie

…………… ………
mln t/kin

..

50
60
68

Indoxeijfer Ijiternat. binnenvaart (laadverm.)
100
45
62 77
73 67
63

Eigen vervoer

te water ………………..1.000

Binnengekomen schepen (best. Ned.)
Aantal

..

6.146
2.692 3.478
4.159 3.803 4.135
3.618
1.000

t.
3.572
1.308
1.821
‘2.217
2.019 2.110
1.893
,,
2.092
781
959 904
833.
914
1.124
waarvan onder Nederlandse vlag
,,
1.566
645 743 656
626
669
802
,,
126
111
135
156
131
153
144

Laadvermogen ……………………….
Lading

……………………………..

Vertrokken schepen (berk. N€d.) ………’
Aantal
6.082
2.703 3.475
3.971
3.883

4.202
.

3.251
Belgische vlag ……………

1.000

.
3.494
1.322 1.827
2.142 2.040
2.087
1.752
LaadvetmOgefl

……………………..
Lading

…………………………….
,,
2.252
574
736 785
832
789
788
waarvan onder Nederlandse vlag
,,
1.559
425
516
556
607
546
494
,,
229
96
124
125
168
152
.

151
Schepen in rechtstreekse doorvaart
Aantal
2.144
1.332
1.802
2.190
1.963
1.668*
1.707
Belgische vlag ……………

Laadvermogen

……………………..
1.000

t.
1.427
941
1.284
1.680
1.589
1.270
4.350
Lading

……………………………
,

,,
1.051 526 635
682
625
483
705
w’aarvan onder Nederlandse vlag
,,
199 149 187
240
199
168

208
,,
544
279
334

317.
293
228 333

Indoxeljfer zeovaart (inhoud)
100

55
68
73
71
67
71

Belgische vlag …………….

1.758 1.046
1.372
1.496
1.412
1.323 1.408
1.000 R.T.
4.416 2.408 3.005 3.217
3.128
2.916
3.183

,,
3.834
2.122
2.616 2.815
2.735 2.648

2.864
,,
1.313 1.637 1.776 1.758
1.766
1.736

Binnengekomen

zeeschepen

……………ntal
Bruto-inhoud

……………………….

Aantal
1.738 1.030
1.353
1.431
1.344
1.351
1.290′
1.000 R.T.
4.418
2.430
3.009 3.198
3.109
2.961
3.111

Idem,

alleen geladen schepen

……………

,,
3.216.
1.722
2.176 2.298
2241
2.196
2.395

waarvan

in

lijnvaart

……………………

.,.,
1.285
1.580
1.704
.

1.625
1.806
1647′

Vertrokken

zeeschepen

………………….
Bruto-inhoud

……………………….

Goederenvervoer ter zee:
1.000

t.
1.018
1.009
.1.109
.

1.170 1.055
1.089
1.259
,,
1.738
326
447
530
439
120 339

Idem, alleen geladen schepen

………………

,,
435
242
361
,

459
507 424 376

waarvan

in

lijnvaart

…………………….


,
1.191
354
501
367
701
369


504

Gelost

hij

invoer

……………….

1itlexciJfer goeilerenvervoer Ned

Spoorwoge’n
100
127
136
133
160 165
158
Goederenvervoer Ned. Spoorwegen, totaal
1.000 t.
1.215
1.542
1.655
1.620
1.99
2.008
,1.921
waarvan grensoverschrijdend

…………
,,
420
326
316
498
590
Reizigerskilometers Ned. Spoorwegen

. . .
1 millioen
285
570
539
552
534
489

509
Tonkilometers Ned. Spoorwegen
,,
170
212
228 263 286

doorvoer

………………..
Geladen
3)

bij

uitvoer

………………….

1 millioen
21,2
43,3
37,0 34,4
36,5
35,8
37,0

doorvoer

……………..

Interloc. autobusdiensten; vervoerde reizigers
;,
5,7
18,2
18,5
17,0
17,6
18,7
20,9
Locale autobusdiensten; vervoerde reizigers
,

,,
4,4
13,5
14,2 13,0 14,3
14,5
15,7

Indoxeljfervorkeer op do’rljkswegon

…..

100
162
176 190 184 172
170
Slachtoffers

verkeersongevallen Overleden

………..
Aantal
65
79
69
82
70
31
79
Ernstig

gewond

………………….
,,
,

368
652
746e 802
803 740
761

Tramwegen, vervoerde reizigers

…………..

Licht

gewond

………………….
,,
918
609
650e
800
752
631


580
Idem,
indoxclJters
100
122
.106e.
127
108
125
411
Ernstig gewond

…..

100
177
203e
218
218
201

.
207

…..


100
66
71
87′
82
69
63

Overleden

……………………….

Luchtvaart (K.L.M.)
3)

Licht gewond

…………………………

Tonkm (vracht,
2
post en bagage)
1.000
250
3.347
.971
3.412 3.665
.3.742
4.219
Passagiers

km

……………………..
1

millioen
4,8
53,9
.

46,9
58,8 54,6
56,1
65,1

‘)
.tsunlcermateriaal
ccl.
niet inoegrepen.

) .lexcI. nee vese-J.nu1e oeurijr en nee iueerinsuiair ijeuriji iii .i..uuouesle.
•) Voorlopig cijfer.

Bron:
Centraal Bureau voor de Statistiek.

DE
IiOLENPOSITIE
VAN
BELGIË
1).

(in duizenden tonnen)

Maand

.
Productie
.
Afzet
Voorraad aan
het einde van
de maand

Gem.

1938..
2.465 2.336
Gem.

1946..
1.898
1.897
Gem.

1947..
2.033
2.021
Gein.

1948..
2.223
2.192
Gein.

4949..
2.321
2.239

April

1949..
2.428
2.011
1.746
Mei

1949..
2.398
1.931
2.214
Juni

1949.
.
2.353
1.885
2.681
Juli

1949..
1.869
1.697
2.853
Augustus

1949..
2.005 1.914
2.983
September

1949.
.
2.082
2.386 2.680
October

1949.
.
2.361
2.667 2.374
November

1949..
2.394 2.717
2.051
December

1949..
2.574
2.812
1.813
Januari

19501.
2.483 2.620

S
1.668

1)
Bron: ,,Statistisch Bulletin” van het Nationaal Instit’uut ioor
de Statistiek.

FEDIIItAL flESERVE BANKS.

(Voornaamste posten in millioenen dollars).

Metaalvoorraad
Other
U.S. GovE
1
Totaal
Goudcer-.
Data
cash
securities
til icaten

31

Dec.

19461
8.381
17.587
268,
23.350
23 Mrt

1950
23.048
22.515
287
17.573
30 Mrt

1950
1

23.020 22.478
273
.
17.5-15
6 April


1950
23.030
.

22.488
238
17.572

F.R.-il-
Depôsito’s

Member-
Data
jetten in
circulatie
Totaal
Govt
banks

31

Dec.

1946
24.945 17.353
393
16.139
23 Mrt

1950
22.856 17.866
79
1

15.969
30 Mrt

1950
22.849 17.933
997
1

15.782
6 April 1950
22.968
17.760
622 15.971

Beschikbare

krachten

UITVINDER

met ruime praktische er-
varing, veelzijdig doch
vni. technologisch, econo-
misch en juridisch ont-

wikkeld, zelf octrooi-aan-
vragen opsteliend, b1ast

zich met het ontwerpen
en verbeteren van artike-len, productie-methoden,
verpakkingen enz. Br.
0.
No. ESB 1722, hur. v. d.
bi., Postbus 42, Schiedam.

Koninklijke

Nederlondsche

BoekdrukkeriJ

H. A. M. Roelunts

Schiedcim

IN DIT BLAD

MET SUCCES!!

7
doiai’e e#r

R4Ia4e
land

a
r
e

STA
VOS 55.4

S L

.

7

155.55.455

,1

…….

.
\.

N.O. POLDER

sosz,ji.

ESSCUUIZEN

•s

EMUELOORO

URK

WESTERPOLDER
IIAKLIEDEN

i’Uh_

KAMPEN
y
AARwATER

/ERKEERSWEGEp

‘:
OOSTERPOLDE

*
ZIJIDERPOLDER

– –

1
..-.—–.


EPE

/

UAROERWSJK

o

/
\)

O
1.

“4
v

1,

•PEL000RT4

IDEAAL GELEGEN BOUWRIJP
••

.
INDUSTRIETERREIN âf2.50P M
2

“•

o,,,

‘”
INLICHTINGEN. TEN STADHUIZE

ADVERTEERT

U

KON. NEDERL. BOEKDRUKKERTJ H. A. M. ROELANTS . – SCHIEDAM

1

LANDHUIS

MET GROTE GARAGE EN TWEE GROTE PAKIHJIZEN
met terrein ± 4500 m
2
, aan de grote weg nabij Den Haag.
Er. onder no. ESB 1718, bur. v. d. bi. Postbus 42, Schiedam.

AANGEBODEN CHRYSLER NEW YORK 1948
met radio en kachel.
IIOTCHXISS 1949 SEDAN,
ook genegen te ruilen.
L. KERKHOVEN,
‘s-Gravendeei, Telefoon 344.

Te koop aangeboden: Nash de Luxe 1947, grijze kleur,
plaats voor 5 k 6 personen,
73.000 km gelopen, in uitste-
kende staat, voor
f
6500. Adr.
•Ir. W. J. Rulkens, Van der
Doessingel 30, ‘s-Hertogen-
bosch; na 19 uur Tel. Eind-
hoven K 4900-3990.

TE KOOP GEVRAAGD

Blok panden

vOor belegging

1 of 2 komen ook in aaimer-
king. Direct van particulier.
Snelle afwikkeling. Br. L. v.
d. Graaf, Blommersdijkse-
laan 42, R’dam, Tel. 42888.

HOGER RENDEMENT VAN UW

KAPITAAL

kunt U bereiken door deelname in het aandelenkapitaal van
goed rendabele fabriek, die omgezet wordt in N.V. (65 man
personeel). Gefabriceeid wordt een reeks piima industriële
producten met reeds bewezen export-mogelijkheden. Voor
productie- en exportuitbreiding is echter kapitaaiaantrekking
nodig.

D eeln in aandelenkap. 30 â 50.000 gid.

EVENTUEEL C01111VISSARISFLAATS BESCHIKBAAR.

Werkkapitaal inomentel
f
200.000. Volledige accountants-
rapporten ter inzage voor gerieus geïnteresseerden. Brieven
onder no. ESE 1716, bur. v. d. bi., Postbus 42, Schiedam.

DEZE WEEK:

Export naar de AntiDèn.

*
Iedere week zeer veel nieuwe gevraagde offertes
en aanbiedingen van binnen
,
en buitenland.’
Plaats voor export een aanbieding in dt rubriek
TRADE OPENINQS.

Abonnementsprljs f15.— per Jaar

KON. NED. BOEKDRUKKERIJ H.
A. M. ROELANTS – SCHIEDAM

Gevraagd te ‘s-Gravenhage

Ie Hoofdboekhouder
Alleen zij die minstens in het bezit zijn van diploma
H.B.S., vijf jarige cursus, Staatspractijkdiploma of
111.0. Boekhouden en over ruime ervaring in bedrijf
of op accountantskantoor beschikken komen in
aanmerking.

02e Twee 2e assistenten accountant
Met behoorlijke ervaring op accountantskantoor.

Uitvoerige souicitatiebrieeen inhoudende levensloop, diploma’s,
rel erenties en verlangd salaris worden ingevacht onder no.
,ESB 1715, bur. v. d. bI., Postbus
42,
chfodom.

Nederlandsche

Handel-Maatschappij,
N.V.

DEVIEZENBANK

Hoofdkantoor: Amsterdam,

Vijzelstraat 32

Meer dan 100 kantoren in Nederland en Azië

New York

Londen

Tanger

HANDELSBEMIDDELING

FINANCIERING VAN IM- EN EXPORTTRANSACTIES

Economisch – Statistische
Berichten

Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat
5,
Rotterdam (W).
Telefoon Redactie en Administratie
3804o.
Giro
8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België: Seminare voor Gespecialiseerde Eko.
nomie,
1
4,
Universiteitstraat, Gen t.
Abonnementen: Pieter de Hoochstraat
5,
Rotterdam (W.). –
Bankiers: Banque de Commerce, Brussel.


Abonnementsprijs,. franco per post, voor Nederland
/26,-
per jaar;
voor België/Luxemburg
/ aS,-
per jaar, te votdoen door storting van de
tegenwaarde in Belgische franco bij de Ban que de Commerce te Brussel
of op haar Belgische postgirorekening no
260.34.
Uniegebieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
/
26,—,
overige
landen
/
28,—
per jaar.
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden
beëindigd’ per ultimo van het kalenderjaar.

Aangetekende stukken’ in Nederland aan he1 Bijkantoor West’e-
dijk, Rotterdam (W.).

ADVERTENTIES.

Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de
Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven xx, Schiedam (Telefoon
69300,
toestel
6).
Advertentie-tarief f
0,40
per mm. Contract-tarieven
op
aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
/
o,6o
per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht
voor
om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.

r
TE KOOP van part.
RENAULT ,,4″ 1949 in uitste-
kende staat, wegens aanech.
grote wagen. Br. lett. H.B.
Boekh. H. Swarte, Zwart Jan-
str. 56, R’dam.

RENAULT 4
(nieuw)
aangeboden, loopt 1 op 17,
km stand 7200. Ook ruilen
tegen grotere na-oorlogse
wagen, luxe ,of bestel. Er.
ESB 1720, bur v. d. bi., Post-
bus 42, Schiedam.

Schakel hij aan-

en verkoop van

automobielen

huizen enz.

deze rubriek in.

Losse nummers
75
cents, resp. 12 B. francs

Auteur