Ga direct naar de content

Jrg. 34, editie 1698

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 23 1949

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

Economisch,-rStatistisc

he

Berich

ten

ALGEMEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NiJVERHEID, FJNA&CIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN .HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

34EJAARGA19G

, WOENSDAG 23 NOVEMBER 1949

No. 1698

COMMISSIE VAN REDACTIE

Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;

F. de Vries.

Redacteur-Secretaris: C. van den Berg

Ply. Redacteur-Secretaris: A. de Wit.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:

J. E. Mertens; R. Miry; J. van Tichelen; R. Vandeputte;

F. Vers ichelen.

Gegevens over adressen, abonnementen enz. op de laatste
bladzijde. pan dit nummer.

INhOUD:
BIz.

De

artikelen

van

deze

week

…………………
927

Sommaire,

summaries

……………………
927

Een

eerste

eis

…………………………..
928

Bezoldiging rijksambtenaren door
Ph. van Praag
. .
929

Het Bedrijfspensioenfonds voor de Metaalnijverheid

door

Dr

G.

E.

Hufinagel

………………..
932

Een evenwichtige bëtalingsbalans in 1952?
door D.
H.

van

Dongen

Tornian

………………..
935

De XXIste conferentie van ht Comité Maritime

International door Mr H. E. Sche/f er

……….
937

Ingezonden

stuk:
De Franse franc: tienmaal in dertig
jaar
door Mr W. F.
Licht
enauer

…………………………………
939
Aantekening:

De economische ontwikkeling in Frankrijk onder de Ro-
gering-Queulile

door

H.

Veenstra
.
………………
939
Internationale

notities:
liet Britse

aardisotetiproject

………………………
941
Geld-

en

kapitaalmarkt

……………………
941
Statistieken:
Bankstatcn

…………………………………..
942
Grootilan(icisprijzon van granen, veidbonen, boter, kaas en
eieren

in

Nederland

…………………………
943

DEZER DAGEN

heeft de Veiligheidsraad de nadere besp’reking van het
resultaat van de Ronde Tafel Conferentie uitgesteld. De
eerste machtigingen van de E.C.A., de beheersorganisatie
van het Marshall-plan, ten behoeve van Indonesië zijn na
de onderbreking afgekomen.,, 0 zoete bluf van het eerst

Latijn” schreef de Genestet in een gedicht – ‘t Latijn-

sche school – waar ook in stond: ,,o wereld vol illusie”.
,,Few Latin and less. Greek”, Shakespeare’s typering

van een vermeend tekort aan formele beschaving, werd ook
door de voorzitter der vergadering van de Verenigde

Naties opgemerkt. Wat de laatst gehouden debatten be-
treft, daar was geen woord Grieks bij.

Wellicht mede, doordat de situatie in Griekenland zo
was geworden, dat President Truman Griekenlajid met
het bereikte resultaat geluk kon wensen. Zou het hem wel-

licht opgevallen zijn, dat hij mede zichzelf de hand sçhudde?

Ruwer of gepolijster taalgebruik, veel illusies omtrent
een krachtig effect der Verenigde Naties blijven niet
over. Maar in één opzicht kan men elkaar de hand schud-

den . Thans heeft de Assemblee iets bepaald, dat, dank zij
voorafgaande overeenstemming der machtigen, zal wor-

den verwezenlijkt. Over de status der vroeger Italiaanse
koloniën is beslist.

Realiteit of fata morgana? 1

let Engelse parlement heeft
zich met smaak gezet om het grondnotenplan te beproeven.
Een neiging tot handen schudden is er nog niet uit voort-
gekomen. Maar er is de troost van Albert Verwey’s woord:

,,De wereld is dat deel van het bestaande, waar zich de
sterveling vergist”.

Al heelt troost geen w’onden, vandaar dat de T.U.C.
met uiterste voorzichtigheid zijn inderdaad groof besluit

blijft voorbereiden. De slotformulering van het voorstel
aan de Engelse arbeiders, om van verdere loonsverho-
gingen, behalve voorenige minima, af te zien, zelfs indien
hierop door een glijdende loonschaal reeds recht bestaat,
word t in intensieve besprekingen voorbereid.

Intensief gesproken is er ook wel in de vergadering van de Franse radicale partij. Maar het resultaat wijst
op het gebruik van een taal met rijker woordkeus en syn-taxis. Men is in elk geval tegen drastische belastingverho-
gingen; de premier kan thans gatn speculeren over de
mate, waarbij hij aan het woord zal blijven. De politiek blijft in Frankrijk een speculatieve wetenschap.
Dit ligt de Amerikanen minder. Hebben zij niet kort-
geleden Dewey, hun grote philosoof van het ,,hic et nunc”
gehuldigd? Zij wensen dan ook, dat West-Europa zal

komen met een net gequantificeerd programma van te be-
reiken integratie. De situatie wordt goed geschetst in een
der kleine advertenties in een recente ,,Times”: ,,young

people can be chaperoned, instructions hrranged”. Er
stond nog één ding bij dat aanbod: ,,currency available”.

Gebiek aan het laatste maakt het reflecteren zo moei-
lijk. Juist is bekend geworden, dat het tekort op de Neder-
landse betalingsbalans f 951 millioen bedroeg: de kern-
punten, natuurlijk, schaarste aan dollars en uitblijvende
convertibiliteit. Mar de uitvoer heeft 86,8 pCt van de

invoer gedekt in October. Een record, maar is het eigenlijk
wel een zoete tale?

PELE

86

GENEVER

GEO. WEHRY& Co. N.V.
AMSTERDAM

*

Vestigingen:
Batavia (en 26 andere vestigingen

in Indonesië), New York, Buenos

Aires,

Manchester, Londen, Brusséf,

Melbourne, Tokyo, Osaka, Nagoya,

Singapore, Penang, Ku’ala•Lumpur

Agenten:
in alle Zuid-Amerikaanse Staten

EERSTE NEDERLANDSCHE

Verzekering Mij. op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.
Gevestigd te’s.Ornvenhage

ADIIJNISTRATIEXANTOOR DORDRECHT

BELLEVUESTRAAT 2, TELEFOON 5346

Pe rso ne eis- Pensioenverzekering
verschaft directe fiscale besparing – afschrijving van
toekomstige lasten – blijvende sociale voldoening
Vraagt !J eens welgedocumenteerd advies aan ons
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN

C. MASTENBROEK

Ben.
Molendijk 14 – Goudswaard

• BEDRJ/FSADMINISTKATIE

• BOEKHOUDINGEN

• BELASTINGZAKEN

Adviesbureau Prof. Goudriaan

Vermeulenstraat 239, Postbus 486

Pretora

A!le adviezen inzake Bedrijfsorganisatie

Beschikbaar voor besprekingen in Nederland van 5 De-
cember tot 20 Januari.
Adres in Nederland:
Bachiaan 18, Hilversum.

BELASTINGCONSULTATIE.

GRAFOLOOG
.

BUREAU

H. LANOOY

ROUERDAM
A. L.

F.

Leverington

Alle belastingzaken
PSYCHOL. ADVIEZEN

Medéwerkers:
E. J. de Boer, Oud-Insp. d. Bel.
J. Luykenstr.

6,

Tel

50199
1
D. Sweepe, Oud-Ontv. der Bel.
N. A. Schol, Candidaat-Notaris.
Mr Dr Steinmetz, Bel. Jurist.
ADVERTEER
Adviseur voor Accountancy:

IN
W. A. Breuning,

Lid

Nederi.
Broederschap

v.

Accountants.

DIT BLAD
te
Relmersstraat 95

A’dam
Telefoon 85508.

Nederlandsche

Handel-Maatschappij,
N.V.

DEVIEZENBANK

Hoofdkantoor: Amsteram,
Vijzeistraat 32

Meer dan 100 kantoren

in

Nederland en Azië

New York

Londen

Tonger

VOORLICHTING OP FINANCIEEL
EN ECONOMISCH GEBIED

UITVOERING

VAN ALLE BANK- EN EFFECTENZAKEN

Nederlandsch Indische Handelsbank, N.V.

Amsterdam

Rotterdam

‘s-Gravenhage

Alle Bank- en Effectenzaken

‘II

23 November 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

927
11

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.

Een eerste eis.

Het vraagstuk van de ontwikkeling van de arbeidspro-

ductiviteit neemt in de besprekingen, welke hier te lande

worden gevoerd, een belangrijke plaats in. Gezien de lage

stand van de arbeidsproductiviteit en de ernstige omstan-digheden, waarvoor Nederland zich ziet gesteld, wordt er

met klem op gewezen, dat opvoering der prestaties een

eerste eis is. Vele andere standpunten zullen op de tweede
plaats moeten komen. Nadat enkele suggestis voor op-

voeringder arbeidsproductiviteit zijn gedaan, wordt onder-
streept, dat ht voor het verloop van de arbeisproductivi-
teit en de prijzen uiterst gewenst is, dat de strategie van

het overleg niet wordt prijsgegeven voor een openlijke

strijd der belangengroepen.

Pl. van Praag,
Beioldiging rijksambtenaren.
Ondanks de veranderingen, die sinds 1920 in het maat-

/ schappelijk leven hebben pla’atsgevonden, is het salarië-
ringssysteeh van de rijksambtenaren niet noemenswaard

gewijzigd, met het gevolg, dat men (ondanks rangeninflatie

en het verlenen van bijzondere toelagen) niet in staat bleek
de meest geschikte krachten te verkrijgen, resp. te be-
houden. Binnen het raafri van bestaande functies wordt
thans taakonderzoek en functie-analyse toegepat, doch
het zal nodig zijn alle functies naar hun inhoud te beoor-

delen en aldus, onafhankelijk van het bestaande stelsel, een
nieuwe rangorde der functies m.b.t. de beloning vast te

tellen. Dit beoogt’ de voorgenomen werkclassificatie. Ook
de persoônlijkheïdsbeschrijving kan in belangrijke mate
bijdragen tot dedoorbreking van het huidige, min of meer
verstarde, salariëringssysteem.’ –

Dr
G. E. Huïfisagel,
Het Bed,’ijfspensioenfonds Qnor de
Metaalnijvèrheid.

De Minister van Sociale Zaken heeft thans voor de twee-
de maal gebruik gemaakt van de bevoegdheid, hem bij de
wet van 17 Maart 1949 gegeven, om de deelneming in een
bedrijfspensioenfonds verplicht te stellen. Na de landbouw is dit nu geschied voor de metaalnijverheid. Het verplichte
fbnds, nu ,Bedrijfspensioenfonds voor de Metaalnijverheid”
geheten, vindt zijn oorsprong niet in bovengenoemde wet,
maar bestaat reeds van 1 Augustus ’47 af, op welke datum

een verplichte regeling van arbeidsvoorwaarden voor de
mttaalnijverheïd inging, waarvan de bepalingen betref-
fende de pensioenregeling na de verplichtstelling volgens
de wet van kracht bleven: Premiebetalingen geschieden
door werkgevers en werknemers. De uitkeringsrechten zijn
bij het Metaalfonds verrekend volgens het stelsel van de
zgn. ,,doorsneepremie”. Dekking van de toegezegde uit-
keringen dient volgens schr. te geschieden door het bedrijf,
in de zin van het zich nieuw vormende begrip: gemeen-
schap der hedrijfsgenoten.

D. H.
van Dongen Torman,
Een eenv.ichtige btalingsbalans
in 1952? –

Een overzicht van en commentaar op de debatten tijdens
de jaarvergadering van de Vereniging voor de Staathuis-
houdkunde, op Zaterdag 19 November jl. te Utrecht ge-

houden.

Mr
H. E.
Sclieifer,
De XXIste conferentie ean het Comité
Maritime International.

Het vooi’naamste oiderverp van deze conferentie vrm-
de de herziening van de York-Antwerp Rules betreffende de
avarij-grosse. Daar de voorgestelde wijzigingen ook de

volledige instemming van de Amerikaanse delegatie ver-
wierven, kan binnenkort en vrijwel universele toepassing
van een uniform avarij-grosse recht worden verwacht. Het verdrag van 25 Aug. 1924 tot beperking van de redersaan-
sprakelijkheid zal door een internationale commissie op-

nieuw in studie worden genomen.

SOMMAIRE.

Une première nécossité,

Considérant l’évolution défavorable de la productivité

du travail, dans le courant des dernières années, et la
situation difficile de l’éconouiie néerlandaise, il convient
de réserver une attention toute particulière â l’augmenta-
tion de la productivité du travail.

Ph. van Praag.
Les traitements des fonctinnaires.

L’auteur montre que le système relatif â la fixation des
traitements des fonctionnaires n’a pas subi de modifica-
tions notables depuis 1920. II en résulta que l’on ne fut

pas en mesure de recruter, ni même de garder de bons

éléments. L’auteur préconise quelques moyens pour
remédier aux déficiences du système actuel.

Dr G. E.
Huïfnagel,
La ca.isse des pensions de l’industrie
inétallurgique.

Le Ministre des Affaires Sociales a fait usage, pour,la
deuxième fois, de sa compétence pour rendre lapartici-

‘pation â la Caisse des Pensions obligatoire. Après l’agri-

culture voici que cette obligation incombe k l’industrie
métallurgique.

D. H.
van Dongen Torman,
La b’alance des paiements
serait-elle équilibrée en 1952?

L’auteur donne un aperçu des commentaires sur les
débats qui se sont déroulés lors de la réunion annuelle
de la ,,Vereniging voor de Staathuishoudkunde”, qui s’est
tenue é Utrecht le 19 no’embre dernier.

Mr
H. E.
Schoffer,
La XXIèn%e conférence du- Comité
Maritime International. –

Le principal ohjet de cette conférence était la revision
des York-Antw-erp Rules en matière d’avarie commune.
Sous peu l’on peut s’attendre
hL
l’application univerelle
d’un droit maritime uniformisé en cette matière.

SUMMARIES.

An essontial retluirolnent.

In view of the unfavourable development of labour-

productivity during the last few years and the serious

economie conditions in the Netherlands all possible atten-
tion must be devoted to raising the labour-productivity.
Ph. van Praag,
Salaries of ciQil serants.

There has been no important change in the salary-

system for civil servants since-1920. Consequently it has
not been possible to obtain or to leep efficient employees.
Means for improving the present systém are suggested.

Dr
G. E. Huffnagel,
Pension-funci for the metal-industry.

For the second time the Minister of Social Affairs has made uso of his power to make partiipation in an indus-trial pension-fund obligatory. After agriculture this now
applies to the metal-industry.

D. H.
van Dongen Torman,
The balance of payrnents in
equilibrium ih 1952?

Comment on the dicussions during the annual meeting
of the ,,Vereniging voor de Staathuishoudkunde”, held at
Utrecht on November 19th. –

Dr H. E.
Schoffer,
The 21st conference of the ,,Co,nité Man-
time International”.

The principal subject of this conference was the
revision of the York-Antwerp Rules governing general average. A practically universal application of uniform
general average legislation may soOn be expected.

928

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
EEN EERSTE EIS.

lIet vraagstuk van de ontwikkeling van de arbeids-

productiviteit speelt in de gespannen besprekingen, die
hier te lande in de laatste tijd omtrent de ontwikkeling

der prijzen en lonen wordengevoerd, op de achtergrond

een uiterst belangrijke rol. Waar zonder o’ierdrijving ge-

zegd kan worden, dat voor de toekomst van ons land zeer
veel afhangt van hetgeen deze besprekingen uiteindelijk

zullen opleveren, mogen hieronder omtrent dit vraagstuk

enkele punten naar voren worden gebracht.
rf
o
t heden ontwikkelde de arbeidsproductiviteit in de’
industrie zich ongunstig
1).
Kort na de bevrijding lag zij

op een zeer laag peil, doordat bijzondere omstandigheden

de productie sterk drukten. De voedingstoestand van de

werkenden, de onregelmatige, aanvoer van grondstoffen

en de staat, waarin de aanwèzige productiemiddelen ver-

keerden, deden hun invloed in ernstige mate gelden. In
de loop van de tijd zijn deze invloeden echter verdwenen

of zodanig verbeterd, dat men mag aannemen, dat zij geen

ernstige belemmering meer vormen. Toch bedrahgt de
arbeidsproductiviteit in de industrie op het ogenblik slechts

ongeveer 85 pCt van die in 1938. Mocht men opmerken,

dat een vergelijking met véôr de oorlog niet geheel opgaat

daar de huidige omstandigheden.niét met die van tien jaar

geleden kunnen worden vergeleken, dan zal het toch niet

zijn te ontkennen, dat een stijging,van 81 in midden 1948
tot 85 in het midden van dit jaar, uiterst onbevredigend

moet worden geacht.

liet Centraal Economisch Plan 1947, dat zich destijds zeker niet aan overdrijving schuldig maakte, bracht met
klem – onder de veronderstelling, dat de aibeidsproduc-

tiviteit in 1949 een peil van 93 zou hebben bereikt en de

consumptie nog ver beneden de vooroorlogse zou liggen –
de ernst van Nederlands toestand onder de ogen. Hoe

liggen deze grootheden thans? Niet, alleen bedroeg de ar-

heidsproductiviteit in Juni 1949 85, de reële consumptie
per hoofd der bevolking lag in 1948 3 pCt
hogei
dan in

1938 het geval was. De harde werkelijkheid onder de ogen

te zien is hier onontkoombaar: opvoering an de arbeids-
productiviteit,is vôor het herstel der Nederlandse volks-

huishouding een eerste eis
liet
vraagstuk
van
de arbeidsproductiviteit is inge’vik-
keld. Het is verbonden met vele andere, zoals de hoogte
van het reële inkomen en het streven naar onafhankelijk-

heid van hen, die deelnemen aan het froductieproces.

Insiders is het .v6ldoe nd6 bekend, hoevele economische e?
sociale moeilijkheden aan de verwezenlijking van plannen
tot opvoering van de productie in de wegstaai. Hoezeer
is aanstonds de ene partij geneigd de andere te verwijten,
dat zij wel in de eerste plaats voor de ongunstige gang van
zaken aanprakelijk is.-te stellen om zich daarmede de
eigen handen schoon tewasen. Men schijnt a priori ,,con-
cessies” te willeh doefi, mits op enigerlei wijze cornpentatie
plaatsvindt. Met het gevaar, dat men de moeilijkheden,
w’aarin NedeHand verkeert, uit het oog verliest en men later

moet bemerken, dat concessies, die men deandere partij
eens weigerde, werden afgedwongen door de loop der
gebeurtenissen.

Er is misschien een tijd geweest, waarin Nederland zich
01) economisch gebied de luxe kon veroorloven lang te
onderhandelen en niets te doen, omdat geen overeenstem-
mink kon worden bereikt. Deze tijd is echter voorbij. De

toestand is zodanig, dat wij mogen stellen, dat het opvoe-
ren der prestaties primair is en dat verdere standpunten
op de tweede plaats moeten komen of zullen blijken te
komen. Vele van de opofferingen, welke men zich in,
ondernemers- en arheiderskringen niet of liever niet wenst
te getroosten, liggen, bij een voortgang van de hniidige
ontwikkeling, niet in het vlak van de definitieve afwijzing
in het heden, maar in dat van’de onontIoombaarheid in

‘)
Men zie cle graîiek in ,,E.-S.B.’ van 2. November 1949, no
1695, CIa. 882.

23 November 1949

de naaste toekomst. En de ervaring heeft wel geléerd, dat

eed uitstel van noodzakelijke maatregelen op economisch

gebied slechts tot relatief ongunstiger toestanden leidt. Met klem moet er dan’ ook op worden gewezen, dat de
minder gunstige gang van zaken, niet mag worden toege

schreven aan de houding van één groep van de bevolking,

maar dat het de taak is van allen, die hij het productie-

proces zijn betrokken, al het mogelijke in het werk’ te
stéllen brn tot een opvoering der prestaties te komen.

In de eerste jlaats dringt zich de kwestie van de be-

loning op, waarvoor toch de arbid in helangriJle mate
geschiedt. Het bij de beloning gevolgde s’steem is voor

de omvang vande arbeidsprestaties geenszins onverschillig

en het valt niet te ontkennen, dat het tariëfsysteem te

dien aanzien in vele gevallen grote voordelen heeft boven

de beloning per tijdseenheid. Ongtwijfeld dient men bij

toepassihg er voor te waken, dât het niet tot uitwsen

lèidt, zoals men die voor de oorlog wel kende. Tarieflonen

behoeven echter geen ,,jaagsysteem” op te lèreren, zij

kunnen gezonde stimuli inhouden, welke ook in sociaal
opzicht verantw’oord zijn. Met voldoèning kan worden

geconstateerd, dat het College van Rijksbemiddelaars,
zowel als de vakverenigingen zich veel moeite hebben ge-

troost om te bereiken, dat ‘steeds betere tarieven zijn
uitgewerkt, waardoor de aanvankelijke weerstand kon
worden overwonnen. I{et als gevolg, dat sinds de oorlog
weer meer en meer in tarief wordt gewerkt. Nu met deze

tarieven enige ervaring is opgedaan, is gebleken, dat de
plafonds der tarieven soms,te laag zijn en remmend werken.

Een aanpassing van deze plafonds moet, in het belang
van een opvoering vande productie, in’ dergelijke gevallen,
ernstig worden overwogen.

Ook een ander onderdeel van de loonpolitiek verdient

verdere aandacht. Op velerlei gebied doet zich een tekort
aan geschoolde arbeidskrachten voelen. Dit tekort wordt

ten dele veröorzaakt door een niet-voldoende scholing
van jonge arbeiders gedurende de oorlog, welke achtel.:

stand nog steeds niet is ingehaald. 1-let wordt verscherpt
door de neiging, welke bij sommige ondernerhingen bestaat,

onrvakarbeiders te ,,hamsteren”, met het doel bij toe-

neming der werkzaamheden over voldoende arbeidskrach-
ten te kunnen beschikken. Dat de zô noodzakelijke aan-
vulling van geschoolde arbeid van onderaf stokt, moet in
belangrijke mate worden toegeschreven aan de soms ge-
ringe loonverschillen tussen ongeschoolde en geschoolde
arbeid. Dit punt verdient zeer zeker de belangstelling van
vakverenigingen en Overheid, evenals de vraag in hoe- –

verre de scholing (financieel) aantrekkelijker kan worden
gemaakt.

Naast opvoèring van de jroductie, verdient de efficiëntie
alle aandë.cht. Deze kan worden bevorderd door, samen-
werking van die ondernemingen, wier productieproces

hiertoe de gelegenheid biedt., Voldoende zijn de voordelen
verbonden aan gespecialiseerde productie en productie op
grote schaal bekend, dan’ dat ‘hierop behoeft te worden
ingegaan. Voldoende ook de mdeilijkheden, welke uit
concurrentie-overwegingen en de wens tot een zo groot
mogelijke zelfstandigheid een dergelijke samenwerking in
de weg staan. Het grote belang van een .zo doelmatig
mogelijk gebruik van ons productie-apparaat maakt liet
echter noodzakelijk de problemen, verbonden aan deze
samenstelling van zelfstandige ondernemingen, met ernst
ter hand te nemen. Niet alleen in het lelang van ons land,

maar ook in het belang der ondernemingen, die steeds
meer de concurientie zullen ondervinden van landen, die
coûte que coûte willen exporteren. ‘
Een goede organisatie van het werk binnen ‘de onder-
neming.is een voorwaarde voor een doelmatige samenwer-
king en voor een efficiënte productie in het algemeen.
Veel hangt hier af van liet inzicht en de kennis van de
bedrijfsleiding. 1-let is opmerkelijk, hoezeer deze de presta-
ties van een onderneming beïnvloeden en ook hoezeer de

“!

23 November 1949′

resultaten uiteen lopen. Deskundigen stelden buy, vast,

dat cle productie per man van zeer goed geleide bedrijven
soms 40 pCt hoger lag dan die van andere bedrijven in

dezelfde branche, hetgeen tot nadenken en meer dan dat,

moet stemmen. –

Bij een, nadere beschouwing van de organisatie dient

men zich niet té beperken tot de technische aspecten.

Uit recente studies is voldoend gebleken hoezeer imma-

teriële factoren in de onderneming van invloed waren op.
het plezier in het werk en aldus, naar men mag aannemen,

op de prestatiës van allen, die tot het bedrijf behoren.
Veel kan hierbij uitgaan van de bedrijfsleiding en de leiders
van vakvereteigingen.’ De band, welke de arbeiders voelen
met het bedrijf, .de verhoudingen tot de chefs, zijn niet

alleen van belang uit menselijke of sociale overwegingen,

maar zij raken via de ondernemingen het algemeen wel-
zijn. Zo ook de mate vaii vertrouwen, welke ondrgeschik-

ten hebben in ‘de leiding van het bedrijf. Bedrijfsleiding
en vakverenïgingen hebben in dozen een ider duidelijke

taak.
rr
ens
l
o
tt
e
. de Overheid neemt in het economisch levén

van ons land een plaats van niet te onderschatten betekenis
in. Dit geldt ook voor het aan de orde zijnde vraagstuk.
De Overheid draagt immers de verhntwoordelijkheid voor
de economische politiek, waarbij nu eens van deze, dan van
gene groeli van de bevolking offers w’orden gevergd met
als gevolg, dat door haar beleid teleurstellingen worden

veroorzaakt. Vertrouwen in het gevoerde beleid is hierbij
van grdte betekenis. De omstandigheden hiertoe warèn

na deoorlog echter niet gunstig. De hooggestemde en soms
ook wel wat naïeve verwachtingen ten aanzien van weder-
opbouw en vernieuwing van de maatschappijstructuur
kwamen in boting met de grote moèilijkheden waarvoor

ons laid zich zag geplaatst. Een aantal beloofde of verwach-
te vernieuwingen zg men nièt of nog niet verwezenlijkt
en bepaalde verbeteringen van de economische omtafi-
digheden konden slechts zeer geleidelijk aan worden inge-

voerd: met
.Us
gevolg -teleurstéllingen en ondermijning
vatl het vertrouwen. Een behoud van het vertroumen in
het beleid van de Overheid, ook wanneer dit offers vergt,
is noodzakelijk, maar uiterst moeilijk. Een heldere voor-

lichting en het volvoeren van datgene wat uit algemene
overweging mogelijk kan worden geacht (wij denken bijv.
aan het voorbereiden en uitstippelen van de werkgelegen-
heids- en onderwijspoljtiek) van de zijde ‘van de Overheid;
van arbeiderszijde,, het zich in breder kringen bewust
‘worden, dat bepaalde verlangens, gezien de noodtoestand,
waarin ons land verkeert, niet
kunnen
worden verwezen-

lijkt, zullen tot’de oplossing, welke aller •taak is, moeten
bijdragen.
Wanneer men weet, dat de Overheid bereid en gereed is aan opkomende werkloosheid het hoofd te bieden, zal
dit ook bij min of meer volledige werkgelegenheid-van betekenis kunnen zijii. Kan men enerzijds betogen, dat
een zekere mate van werkloosheid, zolang deze niet ver-

lammend werkt, de prestaties zal stimuleren, anderzijds
valt het niet te ontkennen, dat de angst voor werkloos-
heid thans een uitgesproken negatieve invloed heeft.
i
Hoe
harder men werkt hoe eerder geen werk,is een leus, die
helaas aannemelijk klinkt. Een ieder moet ei’ van doordron-
gen zijn, dat slechts toeneming van ‘le productie ons de

mogelijkheden zal vershaffen het noodzakelijke industria-
lisatieprogramma te verwezenlijken en onze uitvoer, die
moet concurreren met die van andere landen, te handhaven
of te vergroten. Remming der productie uit vrees voor
werkloosheid kan juist een geleidelijke vergroting van onze
achterstand ten gevolge hebben en daarmede de ontwikke-
ling van dit euvel bespoedigen.

De economische positie; waarin Nederland verkeert, is
ernstig. Slechts een uiterste krachtsinspanning van alle
groepen, waarbij samenwerking tussen Overheid, onder-
nemers- en arbeiderskringen noodzakelijk is, zal de ge-

varen, welke ons lan’d bedreigen, kunnen afwenden. liet

is een plicht te trachten een ieder te doordringen van de
grote noodzaak tot een opvoering der prestaties té komen

en in het bijzonder diegenen, die aan de oplossing van de

hieraan verbonden problemen medewerken, te wijzen op

hun grote verantwoordelijkheid. Daartoe is ook nodig, dat

het voortdurefid overleg tussen partijen en de Overheid
over de lonen en prijzen blijft voortbestaan. Niet alleen

het verldop der arbeidsproductiviteit, ook het prijsverloop

in Nederland zal de meest bedenkelijke ontwikkeling te

zien geven, indien men meent de strategie van het overleg
te kunnen prijsgeven vooi de openlijke strijd der belangen-
groepen.
Van één ding zij elk der partijeli zicli bewust. Wanneer

het schip in nood is vecht men niet te lang, wie de droogste

plaats zal hebben. Men pompt, vooral wanneer de haven

nog ver is!

BEZOLDIGING RIJKSAMBTENAREN.

Ingevolge grondwettelijk voorschrift regelt de Koning
de bezoldiging van alle.colleges en ambtenaren, die uit
‘s Rijks Kas worden betaald. Een uitzondering is gemaakt
voör de bezoldiging van de (leden van de) Raad van

State, van de Algemene Rekenkamer en van de rechter-
lijke macht, welke een wettelijke regeling vordert. Alle

bezoldigingsuitgaven evenwel moeten op de begroting

der rijksuitgaven worden gebracht.
• Artikel 125 van de Ambtenarenwet 1929 bepaalt, dat
o.a. de bezoldiging van de door of vanwege het Rijk
aangestelde ambtenaren bij of krachtens Algemene Maat-
regel van Bestuur moet worden vastgesteld. De grond-

wettelijke regelingsbevoegdheid moet dus in deze vorm
wordén aangewend.
De bezoldiging van het burgerlijk rijkspersoneel werd

voor het eerst centraal geregeld- irt het. Bezoldigings-
besluit 1918, dat sindsdien herhaaldelijk werd gewijzigd
en opnieuw vastgesteld. In Juli 1949 tenslotte is niet
terugwerkende kracht tot 1 Januari 1948 het Bezoldi-
gingsbesluit 1948 in werking getreden.
Dit besluit is van toepassing. op alle ambtenaren van
18 jaar of ouder, die in tijdelijke of vaste rijksdienst zijn
aangesteld in een ambt, dat in het Besluit voorkomt.

Het betreft hier dus de ambtenaren in dienst van het
Rijk (depai’tementen en’ daaronder ressorterende instel-

lingen en diensten, als bijv. P.T.T., Staatsvissershaven-
bedrijf, rijksuniversiteiten en -hogescholen, rijksmusea,
bevrachtingscommissariaten, Octrooiraad enz.).
Het Bezoldigingsbesluit regelt voorts in afzonderlijke bijlagen de salariëring van de onder’wijzers bij het lager
onderwijs en die van de leerkrachten van de Rijks Hogere
Burgerscholen. –
De bezoldiging van hen, met wie het Rijk een arbeids-
overeenkomst naar burgerlijk recht heeft gesloten, de
arbeidsconti’actanten, is niet in het Bezoldigingsbesluit ge-
regeld. 1-let ‘Arbeidsovèreenkomstenbesluit 1931 onder-scheidt vijf bezoldigingsgroepen

– zij, wier loon wordt bepaald overeenkomstig een der
collectieve arbeidsovereenkomsten, geldend in het

particulier bedrijf;

zij, die wordén hezoldigd volgens de regeling, geldend
voor overeenkomstig personeel in ambtelijke dienst;

als b, doch het salaris is gelijk aan of boven het
minimum van de salarisschaal, zonder overschrijding
van het schaalmaximum;

De salarissenr van de groepen b en c worden dus min
of meer overeenkomstig het Bezoldigingsbesluit vast-
gesteld.

– r

930

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

.23 November 1949

zij, die worden bezoldigcl volgens de loonregeling,

vastgesteld voor hun groep (jeugdig personeel, werk-
vrouwen, leerling-verplegenden);
zij, wier loon voor elk geval of voor elke te verrichten

dienst afzonderlijk wordt vastgesteld.

liet is een bonte verscheidenheid en hpelijk leidt de

komende herziening van het Arbeidsovereenkomsten-

besluit tot vereenvoudiging. Groep
c
zou bijv. in groep b

kunnen w’orden ondergebracht. Op 1 Januari 1946 was

67,7 pCt van het rijkspersoneel op arbeidsovereénkonist

werkzaam. Door afvloeiing – de sterkte van het rijks-

personeel daalde van 122:826 in 1946. tot 82.075 op 31

Juli 1949, cxci. oorlog en marine – en door aanstelling

in vaste dienst is dit percentge aanzienlijk gedaald.

Alleen aan de hand van de achtereenvolgende hezol-

digingsbesluiten kan men de bezoldiging van de amb-

tenaren niet .nagaan. Driemaal nam’elijk..werd, onafhan-

kelijk van de pènsioenvoorzieningen, een verhoging of
daling van de inkomsten der ambtenaren bereikt dooi’

wijziging te brengen in dat gedeelte van het salaris, dat

als pensioenpremie wordt ingehouden. De desbetreffende
bepalingen zijn in de Pensioenwet 1922 te vinden.

In verband met de na de eerste wereldoorlog heersende

duurte werden de salarissen verhoogd. Daarbij werd in
1920 het pensioen premievrij. Met ingang van het jaar

1923 werden de ambte’nai’eninkomens verlaagd door de

inhuding van premie, verschuldigd voor eigen en gezins-

pensioen. Deze premie bedroeg ongeveer 81 pCi van

liet salaris.
Na de salarisverlagingen in 1924, die in hel. Bezoldi-
gingsbesluit 1925 werden geconsolideerd, en de verhoging
van 1928 volgde in 1934 weer een verlaging van 10 pCt,

gepaard met een verhoging van de premie voor het eigen

pensioen van 3 tot 4f pCt, waardoor in totaal 10 pCt.
voor pensioen werd ingehouden (waarvan het gezins-

pensioen ad 51 pCt tot een maximum an 1 165). In 1936 volgde opnieuw een verlaging van het salaris met 5 PCI.
Na 1 Januari 1945 zijn de ambtenarensalarissen verschil-

lende malen verhoogd. Gedachtig het gezegde van Krabbe,

dat een noodzakelijke, verhoging van een uitsluitend
vaste bezoldiging zich dikwijls lang laat wachten
i)
werden

alle na-oorlogse verhogingen met tei’ugwerkende kracht

verleend.
Wij zullen op de details van deze verhogingen, die de
diverse comptabele ambtenaren heel wat hoofdbrekens
hebben gekost, hier niet ingaan. Wel maken wij er melding
van, dat een deel dei’ inkomstenvermeerdering werd ge-

vonden door verlaging van het pensioenverhaal.
Bij de wet van 15 Juli 1948 (Stbl. 1 302) tot vijïging
van de Pensioenwet 1922, werd, ingaande 1 Januari. 1948,

de ‘op de amhtenarn vei’haalhare premie voor het eigen
pensioen van 41- op 2 pCI teruggebracht, ondanks het
feit, dat de grens van het maximum pensioen op 1 4.800 in plaats van op. 1 4.000 werd gesteld. De vermindering

‘)
De
burgerlijke slaatsciienst in Nccterland,
1883.

van deze premie was een g’evolg van de in Maar’t 1948

beëindigde salarisonderhandelingen

tussen de Regering

en de centrale vakorganisaties van overheidspersoneel

en werd bij nota van wijzigingen in liet reeds bij het

parlement ingediende wetsontwerp tot wijziging van de

Pensioenwet 1922 ingovoegd. Het maximum weddve-

pensioen werd van 11.400 gebracht op 1 2.200 en het

maximum gezinspensioen (w’eduwe- plus wezenpensioenen)
werd verhoogdvan f.2.400 tot f 4.000. De premie voor
het gezinspensioen steeg dientengevolge van 5f tot 6,

pCt, doch het op de ambtenaren te verhalen gedeelte

bleef op 5 j pCt, met een maximum van f165, gehand-

haafd

Resumerende, daalde bij aanzienlijk betere pensioen-
voorzieningen het door de ambtenaren verschuldigde deel

der pensioenpremie van ca 10 tot ca 7f pCt en steeg,

afgezien
ian
de door het Rijk verschiildigde annuïteitep,
de in totaal aan het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds

door de Ovei’heid af te dragen premie van 15f tot 1.6,1 pCt.

In feite werd ook over het jaar 1947 het pensioenverhaal

verninderd, doordat over dit jaar achteraf (bij A.M.v.B.)

aan de pensioengerechtigde ambtenaren een uitkering

gelijk aan 2f. pCt van het salaris op 31 Decembér 1947

werd verleënd. Wij hebben deze ,,réstitutie'” beschouwd
als aan het inkomen over 1947 ten goede te zijn gekomen’

i)e in tabel 1 vermelde salarissen geven niet het juiste in-

komen aan, .doordat de verschillende bedragen, die als

pensioenpremie op het salaris worden gekort, nog niet

zijn afgetrokken.’ Verder komt de waardevermeerdering,
resp.,-vermindering, van het geld gedurende hel tijdvak
1920-1948 er niet in tot uitdrukking en belangrijker dan

de hoogte van het salaiis is, wat men er voor kan kopen.
Aan de hand van de indexcijfers kosten van levenonder-
houd, samengesteld door het Bureau van Statistiek te

Amsterdam (Stat. Zakboek 1944-1 946, blz. 99, waarvan

de aanvullende cijfers over 1945-1948 ons welwillend
door ht C.B.S. werl.en verstrekt) hebben wij deze sala-

rissen, na aftrek van ,pensioenpremie, alle herleid in

guldens van 1920 (basis 1911/13=100). (zie tabel II

opblz. 931).

1-loewel, de, reële salarissen 1948 uitgaan boven die
van 1920, zouden wij hieruiV niet zonder meer het be-

reiken van een hogere ‘vëlstand willen concluderen.
Immers, de gewijzigde levens- en verbruiksgewoonten
komen in de vermelde bedragen niet tot uiting.

Zou bij de sterk gestegen behoefte aan ontspanning
(vacantie, film, radio, sport), studie,. genotmiddelen
(roken) en de mate, waarin deze behoeften vdér 1940
konden worden hevredigd het reële salaris gelijk zijn
gebleven aan dat van 1920, dan zou liet welvaartspeil
zijn gedaald. hetgeen inmiddels niet in liet bijzonder

voor ambtenaren zou gelden, evenmin als de belasting-
heffing alleen op cle ambtenaren drukt. Nochtans hebben
wij de invloed van de belastingdruk in eeA voorbeeld
aangegeven. In de vermelde bedrageh komt ook de kinder-

TABEL T. –
Nominale m&ximumsalarissen aan ehkele rijksfuncties.

1920

1

1923

1

1925

1

1928

1

1934

1

1936
1

,1940
1

1946
1

1/7/1947
1

1948

çlrninis(ratcur
7.000

.500
7.000 6.300
5.985 5.985
7.572
8.220 8.640
[(eferendaris
6.000
5.400 6.000
5.400

.
5.130 5.130
6.397 7.080 7.440
L[oofdcoinrnies
5.000
4400
4.800

.
4.320
.4.104
4.104
5.166
5.700 6.000
oinmies
3.800 3.400 3.600

,
3.240 3.078
3.0781′
3.934
4.380 4.560
djunet-cornmieS
3.000 2.600
2.800 2.520
2.394 2.394 3.234
3.600
3.652′)’
ichrijver
1
1
)
2.300 2.000
2.200 1.980
1.881 1.881
2.593 2.880
2.932
2
)
c1irijver
II
2.000
‘1.700
1.750
_
1.575
1.497 1.497
2.112
2.34,0
2.452
2
)
F
000g]eraar
9.000
8.500 9.000


8.100
7.695
7.695
9.475 10.440
12.000
)ndervijzer (met
.hoofdakte)
3.500 3.100 3.200
2.880
2.736
2.736
4.243
3
)
4.680
4.800′)
[uspecteur

belas-
tinee,,
6.600 6.400 6.800 6.120

,
5.812
5.812
7.214 7.980
8.400

‘) Opgebouwd op overeenkomstige rang.
2)
mci. de tijdelijke loontoeslag ad f
T
per week.
‘) Herziening onderwijzerssalarissen bij wijze van , ,rechtsherstel’;
in tabel
II
daarmee corresponderende’cijfer:
3.038.
‘) In afwachting van het resultaat der lopende salarisbesprekingen.

zondër ,,rechtsherstel”
zou
het bedrag
3.520
zijn geweest en het

1

~
T

.5

” .


•’
.
7

w’rrt

,
-, –

-‘



r

23 November
1949

ECONOMISCH:STATISTISCHE BERICHTEN

TABEL II.

1920 1923

1-

1925

1
I928

1

1934

1

1936

1

1940

1

1946

1

1/7/1947

1
1948

Administrateur
7.000
8.517 7.583
8.637 9.220 9.284
7.926 6.697
7.232
7.297
Referendaris

6.000
7.161
6.278
7.372
7.860
7.918 6.759
5.630 6.208
6.390
Iloofdcommies
5.000 5.933 5.068 5.856 6.235 6.271
5.360 4.518 4.968
5.124
Commies
3.800
4.513
3.870
4.337
4.614
4.641
3.962
3.406 3.783
3.859
Adjunet-commies
3.000 3.476
2.936
3.341
3.571
3.604
3.076
2.792
3.174
3.062
Schrijver T
2.300 2.666 2.260
2.624
2.806
2.832
2.417 2.243
2.442
2.435
Schrijver II
2.000 2.317
1.922
2.087
2.232
2.252
1.923
1.830 1.984
2.037
Hoogleraar
9.000 10.846 9.980
11.167 11.919 12.015
10.257 8.409 9.225
10.397
Onderwijzer (met
hoofdakic)
3.500
4.090
3.510
3.831


4.081
4.117
3.515
3.684
4.052
4.070
Inspecteur

belas-
tingen
6.600 7.898
7.46.5
8.384
8.943 9.006
7.688 6.367 7.016
7.234

toelage niet tot uitdrukking, omdat zij alle betrekking
hebben op gehuwden zonder kinderen.’ Voor een juiste

beoordeling van het s’alarisbeleid der achtereenvolgende

regeringen mag de toekenning van kindertpelage niet
worden verwaa!loosd, bmdat deze een integrerend be-
stapddeel’ van dit beleid uitmaakt.
De rijkssalarissen zijn, sinds 1 Januari 1920, afgestemd
ophet toekennen van kindertoelage, aanvangende bij

liet eerste kind. Pe betekenig hiervan moge blijken uit de
vergelijking van rij ks- en gemeentelijke (resp. provinciale)

bezoldigirg. Tot voor kort waren de gemeenten en
pro-

vincian ,vrij de kiridertoelage bij het eerste, tweede of
derde kind te doen aanvangen. Waar
zij
werd toegekend,

van het tweede of derde kind af mocht de vergelijkings-

norm, rakende de salarissen, (de rijksbczoldiging) met
3 of 6 pCt worden verhoogd. Toen in 1946 voor alle ge-
meenten en provinciën de toekenning van de kinder-toelage van het eèrste kind- af verplicht werd, moest

de toetsing plaatsvinden aan dehand van de rijksbezoldi-

ging zonder meer. De uitbreiding
van
de kindertoelage

tot het eerste en tweede kind bij éen aantal lagere organen
ging dus gepaard met een verlaging van het grondsalaris

met 3 of 6 pCt. De kindertoelage is hij de Overheid dus
steeds een salarisfactor geweest. Zowel in de zin, dat
de hoogte van het salaris mede werd bepaald door het al
of niet toekennen van kindertoelage voor het eerste of
tweede kind, als in de zin, dat zij (behoudens een bepaald

minimum bedrag) is uitgedrukt in een percentage van
liet salaris.
In de kindôrhijsiagregeling voor het particuliere bedrijf
was de beïnvloeding van het loon door d& kinderbijslag niet aanwezig, al was er wel verband tussen beide. Alen

vergelijke de motivering tot de indiening van het wets-
ontwerp inzake verplichte bedrijfskindertoeslag, nl. dat

,,de factor, die tot inv6ering van kinder’bijslagen heeft
geleid, moet worden Eezocht in de hoogte van het loon

of liever in dé betrekkelijk
.
lage- loonstandahrd”.

Toen met ingang van 1 October 1946, om een verdere

algemene loonsverhoging te voorkomen, de spanning
tussen lonen en de kosten van levensonderhoud werd
verminderd door van het eerste kind af kinderbijslag toe
te kennen, was dit het gevolg van de erkenning van de

ontoereikendheid van het loon voor een gezin met twee
kinderen (uitgangspunt toekenning kinderbijslag) De
afstemming van het loon op een gezin zonder in plaats
van op een gezin n5et twee kinderen, betekende een relatieve
daling van het loon. De oorzaak van deze daling moet

‘evenwel niet worden gezocht in de kinderbijslag, maar in
de economische omstandigheden, waarin ons land na de
oorlog is komen té verkeren, waarmede een essentieel ver-
schil tussen de kinderbijslag en de rijkskindertoelage, die,
zoals wij zagen, wel een directe loonfactor is, is aangegeven.
Een ander verschil is gelegen in de. grootte der toelage.
Deze bedraagt volgens de kinderbijslagwet 40 cent er
werkdag voor het eerste kind, 44 cent voor het tweede en derde kind en 54 cent voor de overige kinderen. De
rijkskindertoelage bedroeg in 1920, aanvangende hij het
eerste kind’ 2 pCt van het salaris met een, minimum
van f 50 en een maximum van f 200 per jaar. In
1939. bedroeg zij B
.
pCt (minimum f 60, maximum
f 216) en thans bedraagt ze 3
.
pCt met.
een minimum

van f 156 en een maxitnum van f 240) per kind. Vooi’

‘kinderen, waarvoor. nen vdÔr 5 Mei 1945 tengevolge van

de bezettingsregeling f 200 ontving, werd bij wijze van

overgangsrecht
dit ‘bedrag gehandhaafd. Aanspraak
0
1
)

kindertoelage bestaat tot het 18e jaar, voor studerende

kinderen tot het 21e jaar.
Uitgedrukt in guldens van 3920 komen wij, met
macht-
neming van aftrek pensioenpremie en een kindertoelage

voor 2 kinderen (1920: 21pCt; 1948: f156) tot het volgende
beeld:

– –

.

1948

1920

1948

inpCtvan
1920

Iloofdcommies ……………
5.250

5.448

103,8
Schrijver II

. …………..
2.100

2.317

110,3

Van de
gezichtshoek
van
de aribLenaar uit is belang

rijk, ivat hij uiteindelijk kan bèsteden. Mede aan de hand

van het overzicht belastingdruk 1920, res. 1920/21
(CBS.) berekenden wij, na aftrek van
pensioenpremie

en helastingbijdi’age (wa’artoe wij vooi’ 1920 namen de’
rijksinkomstenbelasting, verhoogd met• de inkomsten-
belasting gem’ëente ‘s-Gravenhage), de volgende to t
guldens van 1920 herleide salarissen:

gehuwd zonder

gehuwd met 2

kinderen

I

kinderen

1

‘I

1948

1

1 1948

van
1920

1948
int

1920
1
1948
1′
pct
van

1
1920

1

1
1920

Floofdcommies

4.475

4.227

99,45

4.765

4.733

90,33
Schrijver 11

1.865

1.849

99,14

1.996

2.239 112,17

Tot slo’t geven wij een overzicht van de inkomensstijging
1940-1948, waarbij rekening werd gehouden met pensioen-
aftrek, kindertoelage en belastingheffing (tabel
III, blz. 932).

Hadden de hierboven aangegeven bedragen
betrekking

op het aan de bijbehorende functie verbonden maximum
salaris, voor tabel III namén wij, oni een zo duidelijk

mogelijk beeld te verkrijgen, een min of meer
regelmatig

opklimmende reeks salarissen 1948 als uitgangspunt.
Door een splitsing in bruto en netto hebben’ wij enerzijds
de salarisstijging (na aftrek pensioenpremie) en ander-zijds het uiteindelijk effect, dat na aftrek van lÖon- en
inkomstenbelasting wordt verkregen, ter vergelijking

kunnen aangeven. De percentages geven de stijging
ten opzichte van 1940 aan.
Voor de ongehuwden, op wiei’ salaris tot 1 Juli 1947
3 pCt werd gekort (op het maximum salaris zelfs 10 pCI)

en wier salaris vervolgens tot 1 Jaduari 1948 bij wijzé
van spaarkorting op 5 pCt beneden het gehuwden-salaris
was vastgesteld, is het stijgingspercentagé aanmerkelijk
hogei-. Sinds de laatste datum vindt generlei ongéhuwden-
aftrek meei’ plaats.

Uit tabel T blijkt, dat de verhouding van de salarissen
van de schi’ijver II en de administrateur

in 1920 1:
3
+
was, van 1928-1940 1: 4 en sinds de bevrijding weer
ongeveer 1:
3+.
In dit verband zij v’ermèld, dat sinds

’77rw

932

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

23 November 1949

TABEL ITT.

3alarissen
1040/1948

gehuwionder
kinderen
kind
2
kinderen

3
kinderen

bruto
netto
bruto
netto
bruto,
I

netto
bruto
nettc»

63,4
60,7


71,8
69,2
78,6

.
75,1
86,3
836
60,3
56,0
67,7
64,7 74,7
72,2
80,3 79,5
56,7
49,3
,

62,5
58,9
65,3
63,4
70,5
69,2

1.283/2.040

…………………….

..

1.539/2.400

…………………….

55,7


48,8
58,5


51,7


61,2
55,6
63,7 59,6

1.967/3.000

…………………….

2.736/4.080

……………………

..

3.595/5.100

…………………..’
48,0
41,1

.
49,2
44,6
50,3
.45,2
51,3 46,4
5.275/6.180

…………………….
50,3
42,6
50,5
45,8
50,7.
44,8
50,9
44,8
5.874/7.020

……………………..
49,5 42,6
49,1
41,4
48,8
,

41,7
40,5
41,6

t

t
Ii

de jongste herziening van het Bezoldigingsbesluit de nor-

maliter hoogst bereikbare functie voor de hogere adini-

nistratieve ambtenaren die van administrateur A is (max.

salaris 9.240, verhouding tot salaris schrijver II 1: 3,8).

Wij menen hieruit te mogen concluderen, dat, ondanks

de veranderingen, die sinds 1920 in het maatsch’kppelijk

leven hebben plaats gevonden, het salariëringssysteem
van de rijksambtenaren ni&t noemenswaardig is gewijzigd,

met het gevolg, dat men (ondanks rangeninflatie en het
verlenen van bijzondere toelagen) niet in staat bleek de
meest geschikte krachten te verkrijgen, resp. te behouden.

Binnen het raam van bestaande functies wordt thans

taakonderzoek
j
en functie-analyse toegepast, doch het zal

nodig zijn alle functies naar hun inhoud te beoordelen

en aldus, onafhankelijk van het bdstaande stelsel, een

nieuwe rangorde der functies met betrekking tot de be-
loning vast te stellen. Dit beoogt de voorgenomen werk-

classificatie.
Men zal ook tot een persoonsbeschrijving (beter per-
soonlijkheidsbeschrijving, omdat hierin aanleg, karakter

en capaiteiten dienen te worden aangegeven) moeten
komen, teneinde ‘iedere ambtenaar in de functie, die het
meest strookt met zijn persoonlijkheid; te kunnen tewerk-

sj;ellen. 1-let betreft hier hulpmiddelen, welker resultaten

evenwel in belangrijke mate -kunnen bijdragen tot de

doorbreking van het huidige, min of meer verstarde

salariëringssysteem.

‘s-Gravenhage.

PH. VAN
PRAAG.

HET BEDRIJFSPENSIOENFONDS VOOR DE

METAALNIJVERHEID.

Met de beschikking, die is gepubliceerd in de Nederland-
sche Staatscourant van 15 November 1949, No 223, heeft

de Minister van Sociale Zaken voor de tweede maal gebruik

gemaakt van de bevoegdheid, die hem bij de Wet van 17
Maart 1949, ho’udende vaststelling van een regeling be-

treffende verplichte deelneming in een Bedrijfspensioen-

fonds (Stbl. J 121), is gegeven.
De eerste maal gold het de landbouw. Bij de tweede
toepassing is het ;,Bedrijfspensioenfonds voor de Metaal-

nijverheid” verplicht gesteld voor een 39-tal bedrijfsaan-duidingen, dat men kan samenvatten als metaalindustrie,
electrotechnische industrie, hoogovenbedrijf, – scheepswer-

ven, plaatverwerkende industrie enz.
De verplichting bestaat er in, dat de Werkgevers voor
hun werknemers van 18 tot 65 jaar premie hebben,af te
dragen.’Bij de werknemers zijn niet inbegrepen het admini-

stratieve’ personeel en personeel, dat een Ieidinggdvende

functie bekleedt.
Als overgangsmaati’egel kan aan bepaalde werkgevers

worden toegestaan de premie, waarvan de betaling norma-liter aan het Pensioenfonds voor’de Metaaldijverheid moet

plaatsvinden, niet daaraan te betalen. In dat geval moet
er evenwel op 1 Augustus 1947 in de ondertieming van de
betreffende werkgever een pensioenvoorziening hebben
bestaan, waaraan tenminste zal Worden betaald hetgeen
werknemer en werkgever, normaliter verplicht zijn aan Eet
Pensioenfondg voor de Metaalnijverheid te betalen. –

Hier is zo even de datum van 1 Augustus 1947 genoemd.

1

let is voor het Bedrijfsfonds Metaalnijvei’heid een datum

van historische betekenis. 1-let verplichte ‘fonds voôi’ de

metaalnijverheid is ni. niet geïnpireèi’d door de wet van

17 ‘Maart, maar.het bestaat
al
van 1 Augustus 1947 af. Het College van Rijkshemiddelaars deed ni. op deze datum

een verplichte regeling ‘van ai’beidsvoorwaarden in de

metaalnijverheid ingaan, vaarin reeds’het voorschrift

voorkomt, dat de hovenvermelde werknemers moeten
gedogen, dat er wekelijks f1 voor een.pensioenregeling

van hun loon wordt ingehouden en de werkgever de
er
plichting heeft deze gulden an de werknemer, vermeei’derd

met nog een gulden, in de kas van de pensioenregeling (in

het normale geval dus in de kas van het Bedrijfpensioen-

fonds voor de, Metaalnijverheid) te storten
1).

Deze bepaling en de volgende bijzonderheden der pen-
sioenregeling zijn, ook na de verplichtsteiling volgens d

:et, ongewijzigd van kracht geb1ven. –

De siitkeringsrechten, . die voor de premiehetalingen
worden verkregen, zijn bij het Metaalfonds, in navolging

van andere bedrijfspensioenfondsen, verzekerd volgens het
stelsel van de zgn. ,,doorsneepremië”. Daarbij le’ert iedere
storting evenveel op, onverschillig de leeftijd bij storting en ook onverschillig of de werknémer op het tijdstip van

storting al dan niet is gehuwd.
Voor ie/iere week, waarover is gestort, ontstaat récht
0
f 0,20 ouderdornspenioen per jaar en op f 0,10 weduwe-

pensioen. Er is ook nog vezenpensioen. Wanneer de werk-
nemer .in een week langer dan de helft van liet normale

– aantal werkuren ziek ,is geweest,, wordt niet gestort en de

week bijvaststelling van de pensioenen toch als een ‘stor,-

tingsweek ‘medegerekénd. – –

De vaststelling van het ouderdomspensioén is nu een-
vpudig. Een werknemer, die van zijn twintigste jaar af
tot aan de pensioenleeftijd van 65 jaar onder de regeling
valt, bereikt een pensioen van f 9 per week. 1-let weduwe-

pensioen bedraagt de helft van het door de verzekerde maximaal met’ 65 jaar te breiken otMeidomspensioen.
Het weduwepensioen wordt genoten gedurende het leven van de weduwe en eindigt hij hertrèuwen. De uitkeringen
volgens de Invaliditeitswet worden op de pensioenuit-
keringen van het,hedrijfsfonds’als regel niet gekort. Bij
voortijdig uittreden uit het bedrijf gaat het recht op

uitkëring van het pensioen niet verloren.
Aangezien het pensioe.n afhankelijk
is
van het aantal
weken, dat de regeling bij een verzekerde nk 1 Augustus
1947 heeft gegolden, bereiken de ouderen uiterst lage pen-

sioenen, zowel-bij het ouderdorn- als het weduwepensioen.
De reeds genoemdë regeling van ,’arbeidsvoorwaarden in de metaalnijverheid is gïncorporeerd in de Collectieve
Arbeidsovereenkomst, die tussen de drie organisaties van
werkgevers en de drie organisaties van werknemers in de
metaalnijverheid werd aangegaan. De gehele behandeling van de bedrijfspensioenvoorziening heeft dus deel uitge-

maakt van het doorlopend overleg, dat deze organisaties
in de Vaki’aad voor de Metaalnijverheid houden
Ten behoeve van ‘de uitwerking der pensioenregling

en de vorming .van het verzekeringsfonds, werd overgegaan

tot de creatie van een afzonderlijk i’echtspersoon; de
Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Metaalnijverheid”.
Deze Stichting heeft een Bestuui’, paritair samengesteld
uit de bovengemelde organisaties. ‘

‘)
De lonen, waarvan de gulden moet *orden afgehouden, waren
eerst met een gulden verhoogd.

-.

23 November 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

933

Bij de in werking treding van de ‘vet van 17 Maart 1949

was het Fonds voor de Metaalnijverheid derhalve reeds

een fonds, waaraan de deelneming voor de Metaalindustrie

verplicht was en het verheugde zich reeds in een bestaan

vol actie, blijkende uit de â.fslüiting van een eer’ste boek-

jaar, over de periode 1 Augustus 1947-31 December 1948,

met in eigen vermogen belegde reserves tot een bedrag
van rond f7,5 mln.

Zonder veel bezwaar had de toestand, waarbij het fonds

slechts verplicht was op grond der beschikking van het
College van Rijksbemiddelaars, dat hiervoor bevoegdheid

heeft uit hoofde van het Buitenge’oon Besluit Arbeids-
verhoudingen 1945, althans voorshands, ongewijzigd kun-
nen blijven voortbestaan.

1-let is als een symptoom van de in gang zijnde

emancipatie der bedrijfspensioenfondsen te beschouwen,
dat het Bestuur van het in omvang zo belangrijke

Bedrijfspensioenfpnds voor de Metaalnijverheid onmiddel-
lijk’ na het inwerkingtreden van de wet van 17 Maart

er toe is overgegaan zich op de verkrijging van de
verplïchtstelling, op basis van deze w’et, voor te bereiden.

De behandeling van het daarvoor aan de Minister van

Sociale Zaken gedane verzoek heeft ruime tijd gevergd.
De wèt stelt de eis, dat de Minister advies irivint van de
Stichting van de Arbeid en de Verzekeringskamer (die
uit de aard van de zaak ieder voor zich weer de mogelijk-heid hebben derden over het verzoek te horen) en bepaalt,,

dat bezwaren tegen de verplichtstelling hij hem kunnen
,worden ingediend. Maar thans .is het Bedrijfspensioenfonds
voor de Metaalnijverheid dus nummer twee op de lijst
van bedrijfspensioenfondsen, waaraan de deelneming ver-
plicht is gesteld dooi’ toepassing van de’wet. Wij menen,
dat er aanleiding bestaat bij deze gebeurtenis vanuit het
uitkijkpunt waarop de bedrijfspensioenfondsen zich be-
vinden’ eens even rond te zien over terreinen, die de
bedrijfspensioenfondsen bij hun activiteit bestrijken, al-
thans aanroeren.

Het is met betrekking tot meer dan een van de in Né-
derland aanwezige oudere bedrijfspensioenfondsen niet
zo eenvoudig om in een kort bestek de motieven aan te
geven, die tot de oprihting hebben geleid. 1-let gezelschap
der hedrijfspensioenfondsen is voor het ogenblik wel een
ietsje heterogeen
2).

Dat vindt zijn verklaring in het feit, dat de hedi-ijfs-
pensioenfoiidsen van
f
later datum meer te zien zijn als
de abstractie van strevingen, die ook nog uit geheel
andere bedoelingen voortkomen dan’ uit een vo’oropge-zette wil om de in het verleden gebruikelijke wegen van
pensioenvoorziening te verlaten.
Het aanbod in de oude voi’men van pensioenvoorziening

heeft ook in de metaalindustrie
ruim
resultaat gegeven.
Een statistiek van alle vrijwillige ondernemingspensioen-
voorzieningen, hier te lande bestaande, is er niet, wel hebben
verschillende enquêtes .gegevens daarover aan de hand
gedaan. De indruk, die deze in het alemeen verschaffen,

wijzen op weinig uniformiteit en vole hiaten.
1-let hier en daar duizelingwekkend tempo, w’aarmee in

de jaren 1946-’48 . collectieve levensverzekeringsposten
werden afgesloten, is te vrklaren uit het formidabel op-
lopende percentage van de inkomsten- en winstbelasting,
hetgeen als bekend de gedachte opriep de onkosten te
vermeei’deren en aldus de fiscale winst te verminderen. De

‘) Ter illustratie vermelden wij hier de fondsen, waarvan men een functionaris aantreft onder de leden van de
13
Juni
1949 op-
gerichte Vereniging van Directeuren, enz,, van Beelrijfspensioen-
fondsen: Pensioenfonds voor het Bloemhollenbecirijf; CoOperatief
Verzekeringsfonds (Zuivel); Pensioenfonds voor het Boekbinders-
bedrijf; Centraal Pensioenfonds voor de Zuivelintl ustrie; Noordelijk
Pensioenfonds voor de Sigaren-Industrie; Algemeen Mijnwerkers-
fonds; ]3edrijfspensioenfonds voor cle Metaalnijverheid; Pensioen-
fonds voor de Illustratie-Bedrijven; Fonds Pensioenvoorzieningen
in de Klein-Metaalnijverheid; Pensioenfonds voor de Vervoer- en
1-lavenbecirijven te Rotterdam; Centraal-Pensioenfonds voor cle
Nederlandsche Textiel-Industrie; Algemeen Pensioenfonds voor de
Haven- en Vervoerbedrijven te Amsterdam; Bedrijfs ponsioen fonds
voor den Landbouw; Jan Truyen Fonds (Zuivel); Pensioenfonds
voor de Grafische Vakken; Nederlanclsch Pensioenfonds voor het
Sigarenbetlrijf.

heste , inspecteur” voor het levensverzekeringbedi’ijf werd
de belastinginspecteur! Sociale systematiek was er in de
particuliere verzekeringsvooi’ziening niet te zien.

In de bagage, waarmee de Regering in Nederland uit
Londen terugkeerde, zat het ci’edo van de sociale verzeke-

ring, die niet meer uit een conglomeraat van partiële

voorzieningen ‘zou bestaan, maar één organisme moet gaan vormen. Concreet is
,
dit organisme nog niet beschreven en het zal zeker nog jaren van groei vereisen, alvorens ei een

te overzien geheel, in wet en toepassing, is ontstaan. In
de voornemens
3)
was o.a. opgenomen, dat de uitvoerende
taak voel’ een belangrijk deel in de handen van het bedrijfs-
leven zal woi

den gelegd, voortwerkende op methodes,
waarniee reeds véôi’ de oorlog hiei’ te lande met succes
was begonnen.

1-let sociale klimaat in 1945 was volop gekenmerkt door
de lust te overleggen en niet te strijden. Al was de nuchtere
overweging misschien niet meer dan het materieel besef,

dat wederopbouw – waaraan in eerste instantie een ieder

behoefte had – zich alleen kan voltrekken in een rustige
ontplooiing van de hedrijfsactiviteit, zo is he,t toch niet
puur idealisme wanneer men gelooft, dat de volksgemeen-

schap van Nederland van onze bevrijding af het terrein
van de sociale aanraking der verschillende bevolkings-
groepen heeft geprobeei’d te benadei’en van een mentaliteit
uit, die niet wordt gedragen door’het gevoel van klassen-
strijd.
1

Het zou ons tot een behandeling leiden, die bij de simpele
bespreking der wettelijke verplichtstelling van een enkel

bedrijfspensioenfonds niet meer aanpast, indien het hier-
voren aangeroerde te dezer platse werd vervolgd en er
is door het.vermelden ook reeds voldoende verband gelegd
tussen de genoemde strevingen en de opvallende animo
hij instellingen als Vakraclen e.d. om als ,,bedrijf” (bedoeld
als gemeenschap van ondernemingen)
actieve
belangstelling
te wijden aan het verlenen van verplicht gesteld pensioen.
Toen eenmaal het initiatief was genomen om een’gedeelte
van het loon, bij verplichtgestelde loonregeling, voor
pensioentoezeggingen te bestemmen, bleek nodig dç stand-
punten bij de hieruit volgende consequenties te bepalen.
Wij noemden i’eeds een zeer belangrijke keuze, nI. die van de ,,dooi’sneepremie”. Met deze keuze hebben de bedi’ijfs-
pensioenfondsén reeds dadelijk gedemonstreerd, dat zij

niet gelijk zijn aande ondernemingen van’particuliere
levensverzekering. Deze laatsten vragen hun cliënten de
prijs van de verzekering, die zij hun verkopen. Niet zulks

het hedrijfspensioenfonds, dat met doorsneepremie werkt.
Daar gaat het om een loonbeding en wel om de bepaling,
dat een gedeelte van het loon voi’dt uitgesteld.

In ‘eenvoudige termen vertoont het uitstel zich aldus,
dat de metaalbewerkem’, onverschillig zijn leeftijd, wekelijks
bij de loonbetaling de boodschap krijgt: boven wat er in
het zakje zit, hocen es’ nog twee gulden bij die ge thans
niet krijgt maai’ waarvoor. in de plaats komt een jaarloon
van twintig cent, te betalen bij uw in leven zijn van 65

jaar af tot aan uw dood. De toekenning van’ weduwepen-
sioen kan bij deze beschouwing terzijde worden gelaten.
Dit bijzondere
I
systeem is gekozen op grond van bedrijfs-
solidariteit. De verzekering bij een bedrijfspensioenfonds
heeft dus tot grondslag het bedrijf van deze of gene pro-

ductierichting (metaal, textiel, ]andbouw) en niet de wille-
keurige groep die in het bedrijf van de levensverzekering,
dank zij noeste acquisitie, wordt samengebracht.

Er sluit hier dadelijk op aan de vraag,’wie bij het bed rijfs-
fonds wordt geacht de toegezegde uitkeringen te dekken:
a. evenals bij de klassieke vei’zekeringsondernemingen de
i’eserve, die kan woiden gevormd uit de premiev,erplich-
tingen, die de verzekeringnemers ‘zijn aan
g
egaan; of b.

) Zie hiervoor:,, Sociale Zekerheid”, Rapport van de Commissie
ingesteld hij beschikking van den Minister van Sociale Zaken van
26
Maart
1943
en Rapport inzake de Herziening van cle Sociale Verzekering, uitgebracht door een Commissie bestaande uit ver-
tegenvoordigers van de Minister van Sociale Zaken en van de
Stichting van den Arbeid
(1948),

II
984

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

23 November 1949

het bedrijf – daarbij dan te denken aan het zich nieuv

vormende begrip: gemeenschap der ,,bedrijfsgenoten” -,

dat besloten heeft tot een verplichte 1oonrgeling, waarbij
een deel van het loon wordt ,,uitgesteld”.

Er zou belangrijk meei ruimte zijn vereist dan binnen

het kader van een artikel in dit tijdschrift te vinden is om,

na uitgesproken te hebben, dat naar de mening van schrij-

ver dezes slechts de opvatting ad b houdbaar is, er zich

vervolgens in te verdiepen hoe de voor gedane toezeggingen
benodigde dekking bij deze opvatting de vereiste juridische
zekerheid kan verkrijgen. Voor de hedrijfspensioénfondsen

zal evenwel niet bespaard blijven zich in dèze problemen
te moeten verdiepen, waarbij, voor zoveel het. fonds kapi-

taaldekking volgt (schrijver dezes verwacht niet, dat de

kapitaaldekking aldaar geheel achterwege zal blijven),
moet worden aangenomen, dat de keuze van vermogens-
bestanddelen zal worden bepaald mede door het sociaal-

economisch inzicht, hetwelk bij het bestuur van het fonds
aanwezig is.

Deze mening leidt ertoe om iets te zeggen ‘over de han-

delingsbevoegdheid van het bedrijfsfonds. Kan bevoegd-
heid hierbij worden vervangen door vrijheid? Wat is het
op grond van de wet verplichtgestelde bedrijfspensioen-

fonds? Een publiekrechtelijk lichaam? Neen. Een lichaam

voorbestemd om in de publiekrechtelijke ordening te wor-den betrokken? Vermoedelijk. Nochtans verandert de ver-
plichtstelling op grond van de wet van 17 Maart reeds zeer
veel aan het wezen van het bedrijfsfonds, want de ministe-
riële verplichtstelling ontneemt het fonds zijn zuivere

autonomie en maakt het fondsbestuur afhankelijk van de
Overheid èn deszelfs adviserende organen. Onder andere
is in een der artikelen van de wet een toezicht van de Ver-
zekeringskamer geïntroduceerd, in de trant als door dit

lichaam wordt gehouden op het particuliere levensverzeke-
ringbedrijf.

De eerder in deze beschouwingen gesignaleerde lang-
durigheid der behandeling van het verzoek om verplicht-
stelling door het Bedrijfspensioenfonds voor de Metaal-

nijverheid gedaan, kan als aanwijzing dienen, dat de be-
treffende wetsvoorschriften geen dode letter zijn.

Hiervoren is genoemd, dat het Metaalfonds een over-

gangstoestand deed gelden voor ondernemingen, waarbij
op 1 Augustus 1947 reeds bij de onderneming een eigen
pensioenregeling werkte. Wanneer deze bepaling niet was
gemaakt en behalve de premi6n van de ondernemingsrege:

ling de, op f 2 per week gestelde, contributie voor het Be-

drijfspensioenfonds te betalen ware geweest, zou een aan-
zienlijk deel van de bestaande ondernemingsfondsen ver-
moedelijk verdwenen zijn, althans tot stilstand zijn ge-
bracht. Dit is niet gewild.

Er mocht uiteraard niet zonder nadere voorwaarden
voor degenen, die normaliter behoren te worden opgeno-
men in het bedrijfspensioenfonds, op simpele verklaring

van het bestaan ener ondernemingsregeling, van betaling
aan het bdrijfsfonds worden afgezien. 1-let fonds heeft in
zijn reglement hiervoor condities bepaald.

De wet van 17 Maart werkte voort aan deze op-
vatting, dat een vrijstelling, als vorenenoemd, alleszins redelijk is door gebiedend voor te schrijven, dat onder-nemingsregelingen die tijdig vôÔr het inwerkingtreden

van een verplicht bedrijfsfonds van kracht waren
en mits beantwoordende aan, de technische eisen, vrij
stelling van betaling aan het bedrijfsfonds, de zgn.

,,dispensatie”, zouden moeten veikrijgen. Er zijn daar-
bij ,,Richtlijnèn” te volgen, die de Minister van
Sociale Zaken in de Nedeilandsche Staatscourant van 16

Mei ji. deed verschijnen. Van de hierin vervatte voorwaar-
den is de belangrijkste, dat, de bijzondere hij de onderne-
ming bestaande pensioenvoorziening tenminste gelijk-waardig moet zijn aan de bepalingen van het bedrijfs-
pensioenfonds.
Er is daarmede voor de betreffende ondernemingsfondsen,
ook na het voltooiefi van eventuele nodige aanpassingen,

slechts een toestand van tijdelijke rust gegeven, zulks

omdat de voorwaarden, die bij het bedrijfsfonds thans
worden toegepast, er vanzelf voor zijn aangewezen t.z,t.

uitbreiding te verkrijgen. Dat ligt reeds in het feit van de
toepassing van het ,,doorsneepremie-systeem”. Daarmee

is immers bij al degenen, die op 1 Augustu 1947 de leeftijd

van 18 jaar reeds waren gepasseerd, begonnen enkele of

vele jaren nadat zij hun intreden in het bedrijf hadden
gedaan.

Maar niet alleen deze technische kwaliteit, die met zich
brengt, dat voorlopig bij de regeling van het bedrijfspen-
sioenfonds de jongere werknemers aanzienlijke offers bren-

gen ten behoeve van hun oudere collega’s, opent het pers-
pectief op verruiming hij de uitkeringen van het bedrijfs-
fonds, er zijn ook veranderingen van andere natuur voor

de werkzaamheid van de bedrijfsfondsen te verwachten.

Eigenlijk waren, van organisatorisch standpunt gezien,
de jaren na de oorlog zeer inopportuun om mt een be-

drijfspensioenfonds te beginnen. Zoals hiervoren in herin-

nering werd gebracht, bereidt de Overheid namelijk een

herziening voor van de sociale verzekeringswetten, waarbij
dus ook de Invaliditeitswet, die voor personeel in loon-

dienst de verzekering regelt van een oudërdomsrente, met

daaraan verbonden ‘enig weduwepensioen enz.,
Te zijner tijd zal er wel op grond der efficiency een in-

eenschakeling moeten komen van dit zgn. ,,bodempen-

sioen”, waarvan het hij de herziene wetgeving vast te
stellen bedrag nog nietbekend gemaakt is en het pensioen

van het bedrijfsfonds.

In ander opzicht is in de toekomst te rekenen met
gelijkgeschakeld overheidstoeicht, gericht op de ‘onder-
nemingspensioenfondsen en de bedrijfspensioenfondsen.

De bemoeienis met de organen van de eerste denominatie

is, door de oorlog, een ronde achter komen te liggen bij de

positie van de bedrijfspensioenfondsn, die door middel

van de wet van 17 Maart ,,verplicht” zijn geworden.
– In Maart 1940 was aân de Tweede Kamer het ontwerp
voor een Personeelfondsenwet aangeboden
4),
hetwelk na
de bevrijding is ingetrokken. Een geheel nieuw wetsontwerp

wordt tegemoet gezien. De bedrijfspensioenfondsen zullen,
naar verluid L(in hun originele eigenschap van ,,pensioen-

fondsen”, ook in deze wet zijn betrokken. De wet van 17
Maart zal daarna nog slechts in stand kunnen w’orden ge-
houden voor zoveel beddeld is de pensioenregeling, die
bij het bedrijfspensioenfonds wordt toegepast,
verplicht
te
doen zijn voor het een of andere bedrijf.
Uit al deze aanwijzingen
01)
de toekomst kan, geidven
wij, de verwachting w’orden afgeleid, dat er uit de groep
van ondernemingen, die thans nog gebruik hebben willen

maken van de hiervoren behandelde overgangstoestand
(de zgn.- ,,dispensatie”), er wederom een aantal zal zijn,

dat wenst te worden overgehevald naar het bedrijfspen-
sioenfonds. 1-let proces is zelfs gedurende het langgerekte

onderzoek van het verzoek om wettelijke verplichtstelling
bij het Metaalfonds reeds tot uiting gekomen.

De volledigheid vergt, dat hier nog even een enkel woord
wordt gezegd over overheveling in omgekeerde richting
als hiervoren’is genoemd, dus van het bedrijfspensioenfonds
naar een ondernemingsregeling. In gevallén, waarin aan

deze handeling zou worden gedacht, betreft het dan zonder
twijfel het voornemen om in plaats van de verzekering
bij het bedrijfspensioenfonds te gaan stellen de verzekering
van een particuliere maatschappij van levensverzekering.
De overheveling in de richting van bedrijfsfonds naar
ondernemingspensioenregeling noemt men , ,contracting-
out”.

De metaalnijvérheid heeft er blijk van, gegeven princi-
pieel de ,,contracting-out” niet te willen zien toegepast.

FIet door de Vakraad voor de Metaalnijverheid goedge-

keurde reglement van het Bedrijfspensioenfonds voor de
Metaalnijverheid, waarvan de naleving voor de in de sta-

‘)
Zie het artikel van schrijver dezes in ,,E.-S.B.” van 3April 1940.

23 November 1949

‘ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

935

tuten vn het fonds opgesomde bedrijven ingevolge

de Ministeriële Beschikking van 14 November 1949 ver-
plicht is gesteld,houdt geen mogelijkheid in tot con-

tracting-ou
t”.

Wij menen dit feit te mögen beschouwen als een aanwij-
zing, dat de gedachte dat de pensioenvoorziening evolutio-

neert in de richting van het bedrijf, is aanvaard.

Dit mag o.i. worden geconcludeerd, ook al is door

artikel 16 van de wet van 17 Maart voôr de Minister van
Sociale Zaken de mogelijkheid open gehouden’ zich van
interventies in de toepassing van, door’ een o grond
der wet verplicht bedrijfspensioenfonds, in statuten en

reglementen bepaalde verplichtingen’ der bedrijfsgenoten

te bedienen; een artikel, waarvan echter het gebruik w’el

de allergrootste beperking zal verkrijgeh.

1-Jet zou belangrijk zijn te overwegen, of het particuliere
levensverzekeringsbedrijf, dat als bekend zich sterk heeft

geïnteres’seerd voor de ond’ernemingspens.ioenverzekering,

(de zgn. collectieve posten) per saldo nadeel of voordeel
van het optreden der verplichte hedrijfspensioenfondsen

zal ondervinden. Te dezer plaatse is hiervoor geen ge-
légenheid.
De grote levenskracht en de zin vor realiteit, die het
levensverzekeringsbedrijf in zijn verleden heeft aangetoond
te bezitten,belooft, dat de ontwikkeling hij dit bedrijf zal

worden geleid in een richting die van een andere praemisse
uitgaat dan het hoogst owaarschijnlijke dat water ook
stroomopwaarts kan vloeien. –

‘s-Gravenhage. ‘

G. E. H.

EEN. EVENWICHTIGE

BETALINGSBALANS IN 1952?

,,Welke mogelijkheden’ en middelen bestaan er •tot het
in evenwicht brengen van de betalingsbalans van Neder-
land na afloop van de Marshall-hulp, onder gelijktijdig

streven naar een overwegend vrijer internationaal handels-en betalingsverkeer??’
Over deze vraag hebben Professor Di’ J. Tinbergen,
Professor S. Posthuma en Dr A. de Graaff een prae-advies
uitgebracht voor de Vereniging ‘voor de Staathuishoud-

kunde en de Statistiek In de Zaterdag jl. te Utrecht ge-
houden jaarvergadering – w’aarin, dit terloops, uit ,de

naam vai% de Vereniging de woorden ,,en de Statistiek”
zijn verdwenen – is deze vraag nader an de orde gesteld. FIet record-aantal ter vergadering aanwezige leden en
ook het record-aantal dehatérs, dat zich adnmeldde, zou
tot verheuging aanleiding kunnen geven,”are het niet,
dat Professor Tinhe’rgen in zijn antwoord moest beginnen
de debaters een opmerking over 13-jarigen voor te houden.
Dooi’
W.
F. Koen was nl. naar voren gebrâcht, dat de
voorlichting aan ons volk ingesteld moest worden o’p het
bevattingsvermogen van de ,,gemiddelde Nederlander”. En dit bevattingsvermogen zou gelijkgesteld moten ‘or-
den met dat van een kind van 13 jaar! Door psychologen
wordt beweerd, dat slechts 10 pCt van de mensen geestelijk

volwassen zijn op hun vijfendertigste jaar. Is dit percen-
tage van 10 w’ellicht nog te hoog?’

Of vloeien de symptomen, waarop dit oordeel over de
vergadering is gebaseerd, w’ellicht uit een andere oorzaak dan geestelijke onvolwassenheid voort? Ik zou deze vraag
rliet graag ontkennend beantwoorden; de oorzaak zal
elders moeten worden gzocht. En misschien kan een eerste
vingerwij zing gegeven worden door de 24 debaters (en
ook cle drie prae-adviseurs) in te delen in een vijftal groepen,
welke als volgt kunnen worden omschreven:

de debaters, welke in dienst zijn van de Oveheid;
de debaters, weilce nauw verbonden zijn aan groeps-
belangen;

de debaters, wier dagelijkse w’erkzaamheden in het
bedrijfsleven liggen;

de debaters, die sinds jaar en dag hun stokpaardjes

berijden;

5:
de dehaters uit
zuiver
academische kring.

De grenzen tussen de groepen zijn niet scherp te trekken.
De herijders van stokpaardjes bijv. kunnen wellicht ook

in één der andere groepen worden ondergebracht. Wat
echter wel met deze indeling wordt geïllustreerd is dit,

dat
slechts
de debaters uit de groepen 3 en 5 geheel vrijuit,
en zonder enige rem hun standpunt naar voren kunnen
brengen en kunnen verdedigen (hierbij laten we groep 4 als onbelangrijk even buiten ‘beschouwing). Temeer

geldt,dit, indiende discu,ssie zichconcentreertopdepolitiek
van de Overheid, en wanneer het voorts de loon- en prijs-

politiek betreft. Sprak de heer Roemers niet ovei ,,wij”?

Het valt dan te betreuren, dat het aantal sprekers

uit groep 5 te gering was. De sprekers uit het bedrijfs-
leven konden hun zienswijze naar voren brengen, en hebben

dit ook gedaan, doch daarnaast werd gesteld de zienswijze

niet van de onbevooroordeelde neutraleacadernicus, doch

die van ,blangengroepeh of de Overheid. En deze laatste
zienswijze is de zakenlieden wei voldoende bekend uit de
zeer vele contacten, die zij hebben met
overheidsin-
stanties. –

1-let ve’haaltje van de schooljongen – ons veer verteld
door één der debaters – moge luer nogmaals worden aan-

gehaald. De jongen verwachtte, dat een opstelgeschi’even
zou moeten worden over De Olifant”. ‘Hij bereidde zich
hierop voor. Het onderwerp, dat werd opgegeven, was

echter De Mier”, waarop de jongen schreef: ,,de mier
kroop in de slurf van de olifant……en daarna volgde zijn
geprepareerd opsteL’ De bovengenoemde indeling in vijf
groepen, en het geringe aantal academici onder de debaters
verklaart wellicht het feit, dat in vele gevallen gesproken
werd over cle eigen ,,olifant” i.p.v. over ,,de mier” – hoe
groot en lelangrijk ,,de mier” dan ook geweest moe zijn.
Kan hieruit ook het geringe hevattingsvermogen worden
verklaard?

Wellicht vloeit uit dit platen – of moeten praten
over de eigen olifant ook voort, dat enkele debaters argu-
menten naar voren brachten, die de vergadering van onze
Vereniging niet sierden. Opmerkingen over proletariërs,
hokkensprongen der ideologie en ‘een geloofsbelijdenis
horen hier toch niet thuis?
Na deze enkele algemene opmerkingen zou ik het ver-
slag van de debatten willen beginnen met het aanstippen
van enkele misverstanden, .welke, zoals bleek, waren ge-

rezen. Deze misverstanden vloeiden voornamelijk hieruit

voort, ‘dat noch de vraagstelling, noch de prae-adviezcn
geheel werden begrepen. Allereerst had de vraagstelling
betrekking op liet jaar 1952,
het jaar waarin, naar verwacht
moet worden, de Marshall-hulp zal worden beëindigd.

De opmerkingen over het prae-advies van Professor
Posthuma zouden wellicht enigszins anders geweest zijn, en
in zijn antwoord op de vragen heeft de prae-adviseur ‘hier
ook op gewezen. Professor Posthuma achtte het nI. niet
onmogelijk om onder de huidige omstandigheden tot een

minder stringente deviezencontrôle of misschien zelfs tot
een vrij internationaal ruilverkeer over te gaan. Het zou echter kunnen blijken, dat onder de huidige omstandig-
hedenwaarop de Marshall-hulp een zo belangrijke invloed
heeft, wij op drijfzand terecht zouden komen, hetwelk

onder onze voeten zou wegzinken bij het verminderen of
vervallen van deze hulp. En hiervoor is Professor Pcsthuma,
op grond van de. gegevens ,van Professor Tinbergen en
van gegevens van de O.E.E.C., bevreesd.
Professor Posthuma werd op grond van deze redenering
– wat de
mogelijkheden
uit de vraagstelling betreft –
de pessimist genoemd. Professor Tinbergen daarentegen,

op wiens cijfers het pessimisme van Professor Posthuma
mede was gebaseerd, zou de zonnige optimist zijn. Illij
,voorspelt”immers voor 1952 een evenwicht in’ de beta-

936

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

23 November 1949

t
lingsbalans, een stijging van de export tot 160 1)Ct van het

huidige peil, een stijging van de arheïdsproductiviteit tot
121 pCt van 1948, een herstel van de vooroorlogse concur-

ren tieverhoudingen enz.

Nog té weinig wordt de werkwijze van de wiskundige

economie en econometrie begrepen. De opmerkingen van
Dr G. A. Kohnstamm, J. M. den Uyl en Dr F. W. C. Blor,

over de relatie tussen nationaal inkomen en de invoer,
en over de prijselasticiteit, alsmede het antwoord hierop

van Professor Tinbergen zullen zeer verhelderend zijn

voor hen, die dit prae-advies willen begrijpen. Wij willen
hier alleen nogmaals onderstrepen, zoals ook door Professor

Tinbergen in zijn prae-advis, en in zijn ‘antwoord aan de

debaters uitdrukkelijk wordt gedaan, dat zijn prae-advies

geen voorspelling bvat. Overigens moge voor dit min of

meer technische gedeelte naar het te publiceren verslag’

wordn verwezen.
Volgens Professor Tinbergen was zijn bedoeling geen

andere dan een taakstelling tegeven, uitgaande van be-

paalde praemissen. De taakstelling is dus: de arbeids-

productiviteit verhogen tot 121 pCt, d€i uitvoer tot 160 pCt,

het kostenpeil op internationaal niveau brengen enz. Acht

men dit onbereikbaar, des te somherder wordt het beeld

van de toekomst. Acht men dc praemissen, waarvan Pro-

fessor Tinbergen uitging, onaanvaardbaar, des to zwaarder

z’al wellicht dc taak w’orden, waarvoör we ons cle komende

jaren geplaatst zouden zien, indien we in 1952 een Vrij

internationaal handels- en betalingsverkeer zoudeh wensen.

Omtrent de
middelen
tot het in evenwicht brengen van

de betalingsbalans van Nederland bestond minder mis-

verstand. Ir Keus merkte op, dat Professor Tinbergen zich
helaas vrijwel alleen met de ,,mogelijkheden” had bezig

gehouden. Dat de discussie over dé middelen zich concen-
treerde om de prae-adviezen van Professor Posthuma en

de heer de Graaff is dan ook begrijpelijk.

Veel nieuws leverde deze discussie overigens niet op. Een
tekort op de betalingsbalans zal bestaan, wanneer de som

van totale consumptie en investering groter is dan het nationaal product. Dit is een kwestie van definitie. En

dat een tekort op de betalingsba1ars alleen opgeheven
kan worden door beide of één van de eerstgenoemde posten
te verlagen, of de productie te verhogen, volgt daar auto-
matisch uit. We hebben hier te doen met een reëel pro-
bleem en geenszins met een zuiver monetair probleem.
Voor zover de oplossing derhalve toch gezocht wordt in

de monetaire sfeer, zail daarbij aangegeven moeten worden
hoe de maatregelen hier zullen doorwerken op ieder der
drie grootheden in de definitie, want zonder deze door-
werking zal de oplossing uitblijven.

Bij de keuze van de middelen, die toegepast kunnen
worden om de consumptie of de investeringen te beperken,
resp. de productie te verhogen, doet zich nu deze moeilijk-
heid voor, waarop door Professor Posthuma in zijn ant-

woord nog uitdrukkelijk werd gewezen, dat we hier niet
te doen hebben met van elkaar onafhankelijke grootheden.
Verlaging van de investeringen kan gepaard gaan met een
ongunstig effect op de productie. Een achterblijven van

de reële lonen kan eveneens de arbeidsproductiviteit, en
daarmede de prodi.ictie, ongunstig beïnvloeden enz.
Het is onder deze omstandigheden ook vrijwel onmoge-
lijk om de middelen, die beschikbaar zijn om ieder der

drie grootheden te beïnvloeden, afzonderlijk te behandelen.
Alen is het er over eens, dat de beste oplossing ligt in het

opvoeren van de productie, in totaal, als ook het opvoeren
van de productie per hoofd; de arbeidsproduetiviteit moet
stijgen. Er moet. harder en efficiënter gewerkt worden

(niet alleen door de arbeiders) en er moet meer worden

geïnvesteerd. Tav. dit laatste schrijft Professor Posthuma weliswaar uiterste zuinigheid voor, doch, zoals hij in ant-woord op een vraag van Dr A. A. van Rhijn mededeelde,
slechts in die zin, dat niet-productieve of minder produc-tieve investeringen moeten worden vermeden. Bij de wo-
ningbouw zou bijv. zuiniger te werk kunnen worden gegaan

zonder nadelige gevolgen voo!’ de omvang van het nationaal

product. Niet zozeer door de woningbouw te beperken of

de kwaliteit te verlagen (zoals de heer Verhorst veronder-

stelde) doch door bijv. voorschriften van de Schoon-

heidscommissies, welke tot ,,dure” bouw leiden, te laten

vervallen. Een rationeler en meer efficiënte horn’ zou
mogelijk zijn.

Ter verweenlijking van de genoemde doeleinden vraagt

Ir Keus meer prikkels, bijv. door het beëindigen van de

stringente full employment” politiek voor de arbeiders, en

een herziening vande belastingen voor de hogere inkomens-

tre1jcers en de ondernemers. Hij vraagt een hoge rente om

sparen aantrokkelijk te maken en wil, evenals Mr H. F.

van Leeuwen, een omschakeling van arbeid van niet essen-

tiële naar wel essentiële takkn van voortbrenging. Mr J.

Wilkens bepleit, een ander belastingstelsel om verspilling

van tijd en energie, nl. in de strijd tegen de fiscus – en

van deze laatste tegen de belastingbetaler – te vermijden.

De heer Justus’ Meyer wil, om de enorme achterstand, die

we op de Verenigde Staten hebben, ,,industrial and agri-
cultural men” aankveken, en Dr G. A. Kohnstamm

vraagt om dezelfde reden meer ,,incentives”. ,,Uns fehlt

die Tat” citeert hij. Professor Dr M. J. H. Smeets stelt

voor om de afschrijvingen op nieuwe machines belasting-

vrij te maken. Dr A. de Graaff tenslotte noemde in zijn

prae-advies als vereisten een beëindiging van de inflatoire

financiering van staatstekorten -.– w’aarbij Dr F. R.

Boot voorstelde om .de staatsschuld aan te grijpen, daar

het alternatief een aangrijpen van de gulden betelcent –
en een beëindiging van de goedkoopgeldpolitiek.
Niet alleen is een aantal dezer middelen niet tegelijker-

tijd toepasbaar, daar zij strijdig zijn, doch tevens wordt in

enkele gevallen direct of indirect ingegrepen in bijv. de

ôn’ivang van de consumptie. Voor J. M. den Uyl echter is

de consumptie een postulaat, geen resultaat. D. Roerners
acht een handhaving van het reële loon op het huidige peil
niet voldoende, doch wil dit hoger zien om daarmede de

arbeidsproductiviteit gunstig te beïnvloeden, en ook de

efficiency in het productieproces. De heer Smulders zou

zich met een loonsverlaging kunnen verenigen, mits deze
in de eerste plaats zou drukken op de kleine gezinnen.
liet is over het algemeen niet moeilijk vrijwel alle ge-
noemde sprekers onder te brengen in één der eerste drie
groepen,’ die ik hoven noemde. De standpunten zijn door
de ,,partijen” voor de zoveelste maal verdedigd, zonder

dat de objectieve buitenstaanders hun mening en oordeel
hebben gegeven. Of ‘mogen, Professor Posthu ma en Profes-
sor Tinbergen tot groep 5 worden gerekend? Dan valt het
zeer te betreuren, dat naast het voortreffelijke prae-advies

van eerstgenoemde en diens beantwoording van de vragen,
Professor Tinbergen zich tav. de ,,middelen” een zo grôte

mate van beperking heeft opgelegd. De noodzaak van
belastingherziening, van meer prikkels en ,,incentives”
zou nogmaals zijn onderstreept, zoals Professor Tinb&rgen
dat in zijn antwoord reeds in zeker opzicht deed.

Bij de middelen om tot een evenwichtige betalingsbalans
te komen is in het bovenstaande niet ter sprake gekomen
de handelspolitiek. Dr de Graaff stelt het in zijn prae-advies
zo, dat de handeispolitiek ook geen middel is om het ho-

talingsbalansprobleem op te lossen. De handelspolitiek
als middel totoplossing van de moeilijkheden t.a.v. de
betalingsbalans is dood en hiervoor in de plaats is de

deviezenpolitiek getreden.

Deze stelling is dooi’ Mr P. A. Blaïsse aan de hand van
een zevental punten bestreden. Ik moge de geïnteresseerde
lezer hiervoor en voor het antwoord van Dr de Graaff ver-

wijzen naar het verslag van de vergadering. Dit zij niij. ook
vergund tav. het betoog van de heer Justus Meyer over
de Bankwet 1947, het pleidooi van Mr Dr M. A. G. Hart-

hoorn.voor internatiönale samenwerking, de opmerkingen
van Dr A. A. van Rhijn over de wijze, waai’op beperking
van de invoer zou moeten plaatsvinden en de mening

daarover van Professor Posthuma en Pi’ofessor Tinbergen

23 November 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

937

en tenslotte de door Mr Ii. F. van Leeuwen aanbevolen

synchronisatie tussen de * Marshall-hulp en de projecten,
waarvoor deze hulp wordt gebruikt, en een soortgelijke

synchronisatïe bij de herstelfinanciering.

Nog één opmerking, niet zozeer over de inhoud van

de prae-adviezen als wel over de methode, welke bij het

samenstellen van het prae-advies door Professor Tinbergen

werd gevolgd, zij mij vergund. Deze methode is in de ver-
gadering eveneens ter sprake gebracht en daarbij is we-

derom gebleken, welke misverstanden nog bestaan t.a.v.

het gebruik en de bruikbaarheid der econometrie. In het
bovenstaande werd daar reeds op gewezen. Hierbij zij nog
opgemerkt, dat terecht door J. A. Verhorst op kwantifi-
cering der problemen werd aangedrongen. Een juiste

keuze uit de ,,midde!en” zal er eerder door mogelijk zijn.
Bij de pogingen echter om een inzicht te verkrijgen in

de mogelijke toekomstige ontwikkeling is het zeker gevaar-

lijk de kwantitatieve methode toe te passen. Hierin zijn

wij het geheel met de heer W. J. van de Woestijne eens. Of deze methode ook té gevaarlijk is, zoals de heer v. d. Woestijne meent, hangt o.i. echter geheel af van de pro-

bleemstelling, die men kiest, waarin begrepen de werkwijze
die men denkt te volgen ter bereiking van het gestelde

doel en de voorwaarden, die men daarbij stelt.
Men moet roeien met de riemen, die beschikbaar zijn
(waarbij de kwaliteit der riemen niet uit het oog mag

worden verloren), of men moet niet roeien en zich maar
laten drijven.
Wij mogen dit verslag niet eindigen alvorens onze dank
tè hebben uitgesproken aan Professor Mr A. C. Josephus

Jitta voor de wijze, waarop hij deze en voorgaande ver-
gaderingen heeft geleid. Zijn beurt van aftreden is gekomen.

Een zware taak rust op zijn opvolger.

Rotterdam.

D. H. VAN DONGEN TORMAN.

DE XXIste CONFERENTIE VAN HET

COMITÉ MARITIME INTERNATIONAL.

Het mag zeker niet aanchauvinisme worden toegeschre-
ven, wanneer de einde September te Amsterdam gehouden
Conferentie van het Comité Maritime International als
bijzonder geslaagd wordt beschouwd. Tot dit resultaat
droegen vele factoren bij: de zakelijke en deskundige
wijze, waarop de onderwerpen, die op de agenda stonden,
werden behandeld; de voldoening, dat althans over ééff
voor de praktijk van de zeevaart belangrijke regeling
volledige, internationale overeenstemming kon worden

bereikt; het representatieve karakter van de delegaties,
waarin de drie categorieën: reders, assuradeuren en juristen ruimschoots waren vertegënwoordigd, en de actieve mede-

werking van de Amerikanen – een novum in de vijftig-
jarige geschiedenis van het CMI.; last, hut not least
de voortreffelijke leiding van de president,. als hoedanig
de voorzitter van de Nederlandsche Vereeniging voor Zee-
recht, Prof. Mr J. Offerhaus, werd gekozen. Bij dit alles
vormde de zorg, door Nederlandse gemeentebesturen,

havenautoriteiten en rederijen betoond om de buitenlandse
gasten het verblijf aangenaam te maken, een passende

omlijsting.
Het ,,pièce de résistance” vormde de herziening van de
York-Antwerp Rules betreffende de avarij-grosse. Zoals

onlangs hier ter plaatse
1)
reeds is uiteengezet, wasde stoot

gegeven dooi een op de vorige Conferentie te Antwerpen
in 1947 ingediend voorstel, Rule XXII zodanig te wijzigen

dat de wettelijke interessen in de haven van bestemming
op 50 pCt zouden worden vastgesteld, in plaats van de ter
plaatse gebruikelijke. Daarmede was de steen aan het

rollen gebracht. De York-Antw’erp Rules waren destijds
door de International Law Association tot stand gebracht,
doch in de laatste jaren heeft de scheepvaartwereld er de
voorkeur aan gegeven alle zeerechtelijke aangelegenheden

‘)
Zie de artikelen van Prof. Mr J. Offerhaus in ,,E.-S.B.’ van 10 en 17 Augustus
1949.

bij uitsluiting door het hiervoor meest deskundige lichaam,

nl. het CMI., te doen behandelen. Met de I.L.A. moest

dus een zeker vergelijk worden getroffen over de verdere

te volgen procedure, hetgeen in dier voege werd bereikt,

dat de I,L.A. bereid was de behandeling over te laten aan

het C.M.I., mits het eindresultaat ter goedkeuring aan de

I.L.A. zou worden voorgelegd. Toen eenmaal op één punt

herziening van de Rules aan de orde was gesteld, kwam

de wenselijkheid naar voren de Rules ook in andere op-
zichten te herzien, mede met de bedoeling zodoende de

tegen de Rules bestaande bezwaren in de Verenigde Staten,

waar men deze nooit had willen aanvaarden, te ondervan-
gen. Een internationale commissie toog met dit doel voor
ogen aail’ het werk en de voorstellen dezer commissie

werden nu te Amsterdam ter tafel gebracht.

Van ingrijpende aard waren de voorgestelde wijzigingen

geenszins, want in de 25 jaren, dat de York-Antwerp Rules,
zoals deze in 1924 te Stockholm waren gewijzigd, toepas-

sing hadden gevonden, hadden zij tot weinig klachten
aanleiding gegeven. lIet ging dan ook voornamelijk om

technische details, w-aaromtrent onder dispacheurs, assu-
radeuren en reders verschillende interpretaties bestonden,
hetgeen een verduidelijking van deze punten wenselijk
maakte.

Een der punten, waarover aanvankelijk een uitvoerig
debat dreigde te ontstaan, betrof de voorgestelde interpre-
tatieregel. Deze dankte haar ontstaan aan een uitspraak

van de Engelse rechter in de zaak van de ,,Makis”, waarbij
was beslist, dat de genummerde regels niet absoluut golden ten aanzien van het daarin bepaalde, doch door de geletter-
de regels beheerst bleven. De uit deze beslissing, welke de
gangbare opvatting hieromtrent omver wierp, voort-
vloeiende moeilijkheden had men in Engeland trachten
op te heffen door een overeenkomst tussen reders en assu-
radeuren, het zgn. ,,Makis agreelwent”. Men wenste even-

wel de juiste wijze van interpretatie in de Rules vast te
leggen door deze te doen voorafgaan door een bepaling
volgens welke avarij-grosse zal worden geregeld overeen-
komstig de geletterde Rules, behalve wanneer de genummer-
de Rules van toepassing zijn. Ofschoon de bedoeling duidelijk
was en daarover ook geen meningsverschil bestond, rezen

bezwaren tegen de formuleriflg, die juridisch niet feilloos
werd geacht en ten onrechte de indruk wekte niet slechts
het gemene recht, doch ook toepassing van de beginselen
van de geletterde Rules uit te sluiten, zelfs dan, wanneer
zulks verenighaar zou zijn met toepassing van de genum-

merde Rules. De Amerikanen en Engelsen, die de voor-
g
r
es
t
e
ld
e
tekst waren overeengekomen, achtten evenwel
een zuiverdei- juridische redactie overbodig, hetgeen ertoe
leidde, dat het desbetreffende Franse amendement w-erd

verworpen.

Van de andere wijzigingen, waarvan een gedetailleerde
bespreking en zelfs een summiere opsomming hier achter-
wege moet blijven, hadden o.a. betrekking op de vergoe-
ding in avarij-grosse der zn. ,,substitutedexpenses” (Rules
F en XIV), een uitbreiding van het begrip ,,noodhaven”

(Rule X sub a), een verduidelijking van hetgeen onder
,,wages” moet worden verstaan (Rule XI), in het algemeen
een juistere formulering naar aanleiding van in de
praktijk gebleken twijfelgevallen en onzekerheden over het-
geen al dan niet als avarij-grosse zal worden vergoed.

De gewijzigde tekst werd tenslotte unaniem aanvaard
en zal als ,,York-Antwerp Rules 1950″ worden ingevoerd,

nadat zij ook door de International Law Association zal
zijn goedgekeurd, hetgeen wel als zeker mag worden aan-

genomen. Daar de wijzigingen ook de volledige instemming
van de Amerikaanse delegatie verwierven, kan binnenkort een vrijwel universele toepassing van een uniform avarij-
grosse recht worden verwacht.

In het hierboven aangehaalde artikel in dit weekblad
ft
werd reeds itvoerig uiteengezet, waarom de goudclausule
in het verdrag van 25 Augustus 1924 tot beperking van de

1.

938

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

23 November 1949

redersaansprakelijkheid aanvaarding van dit verdrag in

de

eg had gestaan..

Ter conferentie van Antwerpen in 1947 was een inter-

nationale commissie ingesteld met taak een oplossing

te zoeken, welke de internationale stabiliteit van de in
het verdrag gestelde grens der aansprakelijkheid zou

kunnen verzekeren. Deze commissie bracht nu te Amster-

dam verslag uit over de doorhaar verrichte yerkzaamheden.

Het bleek, dat oorspronkelijk in plaats van de in het

verdrag gestelde limiet van 6en bepaald bedrag per ton

een waardegrens, gëbaseerd op de helft van de waarde van
het schip, verhoogd met vracht en accessores, bij het be-

gin van de reis was overwogen. Dit voorstel kon evenwel

geen voldoende instemming vinden, o.a. omdat de waarde

van schepen zeer verschillend kan zijn in verschillende

landen;de waarde is bovendien geen constant element en

zou niet gemakkelijk kunnen worden vastgesteld; tenslotte

zou bij dit systeem de aansprakelijkheid van de reder
van een modern, hoogwaardig schip aanmerkelijk groter

zijn dan van een oud en slecht onderhouden schip. Ook

tegen andere voorstellen, door enkele land6n gedaan,
bleken bezwaren te bestaan, zodat de commissie tot de

conclusie kwam, dat het onderwerp nog niet rijp was ôm

op de Conferentie te Amsterdam tot oplossing te w’orden
gebracht. Gelijk vanzelf spreekt vè’renigde de Conferentie

zich met deze conclusie en vond hiertoe des te meer aan-
leiding, omdat duidelijk was gebleken, dat niet slechts de

goudclausule vele landen weerhield het verdrag te ratifi-

ceren, doch ook de overige inhoud hiervan onbevredigend
werd geacht. 1-let verdrag bevat nl. een compromis tussen
twee systemen, het Engelse systeem, volgens hetwelk de
aansprakelijkheid van de reder wordt beperkt ‘tot een be-

paald bedrag per bruto ton en het Continentale systeem

(dat. vroeger, vôôr het in werking treden van de Merchant.
Shipping Act in de vorige eeuw, ook in Eng1and gold),

krachtens hetwelk de aansprakelijkheid is beperkt tot de

waarde van het schip na het ongeval het zgn. abandon-

stelsel. liet verdrag stelt de limiet op £ 8 per ton voor

schade aan goederen en £ 16 per ton voor schade door

dood of verwonding, tenzij de w’aarde van het schip

beneden deze grenzen is gedaald, in welk geval de aan-

sprakelijkheid tot deze waarde is beperkt. Een keuze
tussen dc twee stelsels is dus eigenlijk niet gedaan en waar
de meeste nationale wetgevingen.juist 6f op het ene 6f
op het andere systeem zijn gebaseerd, stuit de ratificatie

op bezwaren. Van Engelse zijde werd te Amsterdam de

noodzaak bepleit de unificatie te bereiken door een wel-
bewuste keuze in plaats van het hinken op twee gedachters,

welke weg men in het verdrag heeft gevolgd. Er werd dus
op aangedrongen het gehele onderwei’p en niet slechts de
goudclausule op de helling te nemen, hetgeen leidde tot het besluit de internationale commissie op te dragen het
vraagstuk opnieuw in studie te. nemen, daarbij de mening

van alle nationale verenigingen in te winnen (het oor-
spronkelijke voorstel was geweest deze opdracht uitsluitend
aan de Amerikaanse vereniging,in plaats van aan de inter-

nationale cömmissie te verstrekken) en eventueel een nieuw
ontwerp-verdrag aan de volgende Conferentie voor te
leggen. Een Nederlands voorstel om daarbij de bestaande
conventie tot uitgangspunt te nemen en zodoende een

zekere continuïteit in de behandeling door het C.M.I. te
verzekeren, werd verworpen, zodat aan de commissie

algehêle vrijheid is gelaten, voorzeker een merkwaardig
voorbeeld van een weder afbreken van een reeds in een
door 12 staten gei’atificeerd verdrag neergelegde unifi-catie, omdat deze niet doelmatig werd geacht.

Na de oorlog zijn in de Verenigde Staten vele schepen
onder hypothecair verband naar het buitenland verkocht,
hetgeen de wens van Amerikaanse zijde verklaart om

behalve in het land van de vlag van het schip ook in andere landen, waar zich het schip mocht bevinden, dit hypotheek-
recht te kunnen uitoefenen. Een rondvraag ter Conferentie
wees uit, dat uitoefening van het, executierecht van vreern-

de hypotheken in de meeste landen mogelijk is, niet evenwel

in Engeland en dé Verenigde Staten. Een resolutie werd

daarom aangenomen, waarin aan de zeerechtverenigingen
van de landen, waarin dit recht niet w’ordt verleend, ver-

zocht wordt bij hun Regeringen op een wijziging van de

desbetreffende wetgeving in de gèwenste zin aan te drin-

gen; daar uitoefening van het executierecht ondenkbaar

is zonder voorafjaande erkenning van de vreemde hypo-

theek, werd tevens ratïficatie aanbevolen van het verdrag

van 1926 tot unificatie van zekere regelen betréffende be-
voorrechte schulden en hypotheken, waarin deze weder-

zijdse erkenning is vastgelegd.

Een ook reeds vroeger op de agenda verschenen onder-

werp is dat van de door-cognossementen. 1-let is in het

Iij zonder de President van de Zweedse vereniging, de heer

A. Bagge, die niet ontmoedigd door de koele ontvangst,

welke zijti voorstellen tot invoering vn .en interna-

tionaal vervoerdocument, bruikbaar voor vervoer door

verschillende vervoerders en met verschillende vervoei’-

middelen (ter zee, per rail, langs de’weg, door de lucht),
bij vorige gelegenheden werd geboden, onvermoeid zijn

pogingen voortzet hiervoor instemming hij belanghebben-
den ‘te vinden. Thans werd voorgelègd een voör-ontwerp

voor een -internationaal verdrag betreffende gecombineerd

vervoer, opgesteld door een commissie van verladers van

de Internationale Kamer van Koophandel. Het daarin

gevolgde principe is, dat de eerste en de laatste vervoerder
tegenover de rechthebbende volgens het vervoerdocument

aansprakelijk zullen zijn voor schade of verlies van het

goed, wanneer deze ook gedurende het vervoer mocht
zijn ontstaan; deze vervoerders zullen evenwel regres

kunnen nemen op de vervoerder van het gedeelte van
het vervoer, waarop de schade of het verlies hebben plaats-

gevonden. De aansprakelijkheid wordt overigns geregeld

overeenkomstig de voor iedere soort van vervoer bestaande

regels (Hague Rules voor het zeevervoer, Verdrag van
Warschau voor het luchtvervoer, Verdrag van Bern voor

het spoorwegvervoer, het in voorbereidihg zijnde verdrag
voor het internationale wegvervoer). Bij de vervoerders,
in het bijzonder de reders, bestaan ernstige bedenkingen

tegen een dergélijk systeem van collectieve aansprakelijk-

heid, waarvan men de risico’s niet kan overzien en hovn-
dien is niet gebleken, dat de handel hieraan grote behoefte
gevoelt: De uiterst practisch ingestelde Engelse delegatie voerde dan ook een krachtige oppositie tegen deze voor-
stellen en wenste zells het onderwerp van de agenda af te
voeren. Zover wilden de anderen evenwel niet gaan en men
verenigde zich met een resolutie, waarin de zaak opnieuw

werd verwezen naar de reeds vroeger ingestelde studie-
commissie, met opdracht zich in het bijzonder rekenschap
te geven, in welke mate door commerciële kringen het voor-

gestelde vervoerdocument doelmatig en nuttig wordt

geacht. –
Meer belangstelling bestond voor het wel zeer practische

onderwerp: conservatoir beslag op schepen, ten aanzien
waarvan tot ongerief van de schuldeisers de wetgevingen
in de zeevarende landen in menig opzicht uiteenlopen. De
door. de. nationale verenigingen ingezonden antwoorden
naar aanleiding van een vragenlijst gaven van deze ver-
schillen een duidelijk beeld. Drie stelsels zijn te onderschei-

den:

het continentale, volgens hetwelk een .crediteur be-slag op een schip kan leggen voor iedere schuld van
de eigenaar van het schip;

het Engelse, dat conservatoir beslag alleen toestaat
voor een schuld, die niet het schip zelf te maken

heeft en

, –
8. het Amerikaans/Schotse, dat een dergelijk.heslag als, geldig erkent uitsluitend voor met het redersbedrijf
samenhangende schulden, doch dan ook op alle sche-
pen van de betrokken debiteur. ‘
Uit de discussies bleek een zekere voorkeur ioor het
derde stelsel, d,at het midden tussen de beide andere

23 November 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

939

houdt en zowel,van Engelse als van Frans’e zijde was er

geneigdheid elkaar tegemoet te komen, de Engelsen door

hun recht tot besl,agleggïng uit te breiden, de Fransen
door hun recht te beperken. Het was jiiet de bedoeling

hieromtrent tot een uitspra* te komen, doch besloten

werd een internationale commissie in te stellen ter bestu-
dering van alle met unificatie van het beslagrecht samen-
hangende vragen, welke commissie zo mogelijk een ontwerp-

verdrag aan de volgende conferentie zou kunnen voor-

leggen. De opdracht werd met opzet zo ruim gefôrmuleerd,
opdat ook het speciaal door de Nederlandse delegatie ter

sprake gebrachte onderscheid tussen de reder-eigenaar en
de reder-niet-eigenaar bij de studie onder het oog zou

worden gezien.
k –
In herinnering zij gebracht, dat het C.M.I. in 1937

te Parijs reeds een ontwerp-verdrag betreffende conser-
vatoir beslag op schepen had opgesteld, doch dit ontwerp

was beperkt tot gevallen van aanvaring. Tot intrekking

van deze ontworpen partiële regeling werd geen aanleiding
gevonden.

/ Over het door Prof. Cleveringa opgeworpen denkbeeld

om de unificatie van het zeerecht te bevorderen door de
jurisprudentie van een in te stellen Internationaal 1-lof
voor Zeevaart- (en eventueel Luchtvaart-)zaken was een vragenlijst rondgezonden, welke nog slechts door enkele

nationale verenigingen was beantwoord. Ter Conferentie
werd aan Prof. Cleveringa gelegenheid geboden zijn ziens-
wijze nader toe te lichten. De tijd ontbrak voor een gron-
dige bespreking van de vele hieraan verbonden vragen
(bijv. zal het Hof rechtspreken over alle geschillen van
zeerechtelijke aard of alleen over geschillen betreffende

de toepassing van verdragen? Zal het een verplichte of een
facultatieve rechtspraak zijn?, enz.); het was dan ook
slechts de bedoeling van de Nederlandse delegatie de
benoeming van een studiecommisie voor te stellen. Daar-
toe was mn wel bereid, doch meningsverschil bestond
over de formulering van de taak der commissie. De zeer
aan hun, eigen admiraliteitsrechtspraak gehechte_ Engelsen
toonden weinig sympathie voor de gedachte van een inter-
nationaal hof, aan weiks uitspraken een, hogere waarde

zou moeten worden toegekend en wilden daarom het onder-
zoek zien beperkt tot de vraag, of een dergelijk Hof van
enig practisch nut zou kunnen zijn. Voor een zo beperkte
opdracht waren evenwel de andere delegaties niet te vin-
den, zodat werd besloten aan de comhiissie geen enkele
beperking op te leggen.

Als laatste onderwerp kwam tenslotte nog aan de orde
een voorstel van cle Franse delegatie (hierin gesteund door
Italië) tot wijziging van artikel 10 van het verdrag betref

fende cognossementen, regelende de toepasselijkheid ‘an
de I-Iague Rules, in verband met de onzekerheid van toe-
passing in het vervoer tussen havens van hetzelfde land of
tussen een land en zijn overzeese gebiedsdelen. Op grond
van het feit, dat dit verdrag door een zeer groot aantal
landen is geratificeerd en een w’ïjziging zeer moeilijk be-
reikbaar zou zijn, alsook omdat de gerezen moeilijkheden
niet van ernstige aard worden beschouwd, werd het voor-
stel met een grofe meerderheid vervorpen.

‘s-Gravenhage.

Mr
H.
E. SCHEFFER.

INGEZONDEN STUK.

DE FRANSE
‘JfANC: TIEN
MAAL
IN
DERTIG JAAR.

Mr W. F. Lichtenauer te Rotterdam schrijft ons: In het nummer van 9 November jl. las ik met veel be-
langstelling uw aantekening over de geschiedenis van de
franc sedert 1914, zoals u deze hebt ontleend aan een
artikel in ,,L’Economie”
1).

‘) In hel staatje op
blz. 899,
in deze aantekening opgenomen,
is een fout geslopen; de eerste kolom geeft niet aan ,,goudgewicht
in mgr. fijn”, maar in mgr.
900/1.000.
Red.

lIet wil mij voorkomen, dat het interessant is, in dit

verband op te niei’ken, dat de geschiedenis van de franc
na 1914 niets anders is geweest dan een voortzetting van

de ontwikkeling vôdr de ,,franc germinal”. De vicomte
Georges d’Avenel heeft in zijn in 1910 geschreven boek

,Découvertes d’histoire sociale” daaromtrent zeer belang-

wekkende gegevens verstrekt. Ik ontleen daaMan de
volgende tabel:

Intrinsieke

Koopkracht Waarde van

waarde

van het

de franc, uit- Jaar

volgens

het,

zilver

gedrukt in de.

gewicht

in

Irane van
1910
zilver

fr. c.

fr. c.

1201-1225

……
= 21,77

x

4,50

= 98

1226-1290

20

4

80

1291-1300

16

4

64

1301-1320

13,40

3
1
50

47

1321-1350

12,25

3,50

43

1351-1360

7,26

, 3

22

1361-1375

8,90

3

27

1376-1389

8,90

4

36

• 1390-1400

7,53

4

30

1401-1410

7,53

4,25

33

1411-1425

. . .

6,85

4,25

2

1426-1445
6,53

4,50

29

1446-1450

5,69

4,50

26

1451-1455

5,69

6

.

36

1456-1487

5,29

6

32

1488-1500

4,64

6

28

1501-1511

…….
4,64

5

23

1512-1525

3,92

5

20

1526-1540

3,92

4

.

16

1541-1550

3,34

4

.

13,30

1551-1560

3,34

3

10.

1561-1572

…….
3,11

3

9,30

1573-1575

2,88

3 .

8,60

1576-1579

2,88

2,50

7,20

1580-1600

2,57

2,50

6,50

en
1601

2,57

3

7,70

1602-1614

2,39

.

3

7,10

1615-1625

2,08

3

6,25

1626-1635

3,08

2,50

5,20

1636-1642′

1,84

2,50

4,70

1643-1650

1,82

2,50

4,50

1651-1675

1,62

2

3,25

1676-1700

1,48

2,33

3,45

1701-1725

1,22

2,75

3,34

1726-1750

0,95

3

2,85

• 1751-1758

0,90

2,33

2,10 –

1759-1775

0,95

2,13

2,20

1776-1790

0,95

2,10

‘2

Naar uit deze staat blijkt, heeft’ van 1200 af tot de
Franse revolutie, slechts tweemaal een verhoging van de

intrinsieke waarde van de franc plaatsgevonden. Beide
kei’en was het op een dieptepunt van Frankrijks geschie-
denis: na de vrede van Bretigny en op eendieptepunt van

de voor Frankrijk rampzalig verlopen zevenjarige oorlog.
Stijging van de koopkracht van het zilver heeft daarnaast
nog op enkele ogenblikken de koopkracht van de franc
enigszins verhoogd. De grote lijn gaat echtes’ vrijwel on-
ophoudelijk bergafwaarts. –

Voor de kapitaalbezitters heeft de daling van d rente-
stand deze achteruitgang nog voelbaarder gemaakt.
Het is jammer, dat dit zo zeldzaam knappe en belang-
wekkende boek van d’Avenel zo weinig de aandacht trekt.

AANTEKENING.

DE ECONOMISCHE ONTVIKICELINO IN FRANKRIJK ONDER
DE IIECERINO-QUEUILLE.

Ter gMegenheid van het feit, dat het toennalige Franse
Kabinet op 10 September 1949 een jaar geleden aan
de regering kwam, heeft Queuille, inmiddels afgetreden
als Premier, een memorandum
1
)
gepubliceerd, waarin verant-
oording wordt afgelegd van de resultaten der economi-sche en financiële politiek.

In het memoi’anduii wordt geconstateerd, dat in het
algemeen lonen, prijzen en geldwezen gedurende het afge-
lopen regeringsjaar in evenwicht zijn gekomen en dat de
productie en de betalingsbalans zich in bevredigende zin
hebben ontwikkeld.

1)
Verschenen in ,,Cah-iers français d’information”, nr.
140.

940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

23 November 1949

Productie.

De
industriële
productie, waarvan het indexcijfer (basis

1938 = 100) in September 1948 tot 115 was gestegen,

onderging in October 1948 een daling tengevolge van de
stakingen in de steenkolenmijnen. Sedert November ver-

toonde het indexcijfer echter weer een stijging en bereikte

in Juni 1949 een niveau, gelegen 30 pCt boven het in 1938

bereikte, d.i. ongeveer op het peil van het maximum,dat

tussen de beide wereldoorlogen werd bereikt.

Voor de bouwbedrijvigheid bedraagt het indexcijfer nog

slechts circa 66 pCt van dat in 1939; wanneer het peil van
dat jaar zou worden bereikt, heeft de Franse industriële

productie in totaal het hoogste niveau, dat vôôr de oorlog

werd bereikt, ruimschoots overschreden.
FIet tot op heden lage niveau,vah de bouwbedrijvigheid
is voornamelijk te wijten aan financiële omstandigheden,

nl, het te geringe rendement voor nieuwbouw, tengevolge
van het te lage huuëpeil. De arbeidsproductiviteit nam

eveneens toe; zo werd in de steenkolenmijnen in Juni 1949

een dagproductie van 1.103 kg per ondergëondse arbeider

bereikt tegenover een prestatie van 946 kg in September

1948.
De
landbouwproductie
bereikte
in
1948 voor de eerste

maal sedert de oorlog vrijwel het gemiddelde van de jaren

1980-’39 De overvloedige oogsten van 1948 leidden tot,

een, prijsdaling van landbouvproducten, welke een afne-

ming van de kosten van levensonderhoud tot gevolg had.

Volgens de oogstverwachtingen zal in 1949, behalve voor
groenten en zuivelproducten, ongeve htzelfde produc-

tievolume worden bereikt als in 1948.
De Franse Regering, die zich in het bijzonder ten doel
heeft gesteld de landbouwproductie te bevorderen, heeft
hiervoor grote bedragen uitgetrokken en wel – tegenover
uitgaven in 1947 en 1948 van resp. 38 mrd frs en 52 mrd
frs, uitgedrukt in francs van 1949 – voor 1949 een bedrag

van 73 mrd frs. Het laatste bedrag zal voor 19 mrd frs
worden gedekt uit middelen van het ,,Foncls de Moderni-

sation et d’Equipement” en voor 29 mrd frs worden ge-

financierd vnl. uit de begroting van het Ministerie van

Wederopbouw. –
Het ,,Fonds de Modernisation et d’Equipement” werd

in 1948 ingesteld voor de financiering van het investerings-
programma, dat is vervat in het ,,Plan Monnet”. Bij decreet
van 1 October 1948 werden taak en middelen van dit
fonds uitgebreid.
,,
In 1948 bedroegen de leningen en voorschotten door

het fonds verstrekt in totaal 160 mrd frs; in 1949 zullen
deze 269 mrd frs bedragen. Deze credieten werden door
het merendeel gefinancierd uit het fonds, gevormd door
,
de tegenwaarde van de Marshall-hulp en voorts, uit de
opbrengst van de 5 pCt Staatslening 1949.

Buitenlandse handel.

Het herstel, van de productie in Frankrijk is in hoge
mate te danken aan de gunstige ontwikkeling van de
import. Uitgedrukt in francs van 1938 bedroeg deze in
het eerste halfjaai 1949 4,1 mrd frs tegenover 8,5 mrd frs
in de tweede helft van 1948 en 8,8 mrd frs in 1938. Van de
totale maandelijkse invoer maakt de Marshall-hulp onge-
veer een derde gedeelte uit.

Aangezien de uitvoer sterker toenam dan de invoer
ontwikkelde het dekkingspercentage zich in zeer gunstige
zin. Dit bedroeg in September 1948 49 tegenover in
Juni 1949 reeds 62. Voor de totale buitenlandse handel

van Frankrijk (dus inclusief de handel met de Franse
overzeese gebiedsdelen) bedragen deze percéntages resp.
64 en 90. In Augustus bedroeg ditpercentage 87,’in Sep-
tember 79. Deze daling is het gevolg van de invoerpolitiek
van de Regering; in verband met de droogte dienden grote – hoeveelheden boter, kaas en groenten in de Europese lan-
den te worden’ aangekocht. Deze additionelo importen konden echter worden gedekt met de meerdere inkom-sten uit het toeristenverkeer.

Tengevolge van de verbeterde handelsbalanspositie

was Frankrijk in staat verschillende tranches van de

sedert de bevrijding in het buitenland gesloten leningen

af te lossen, waardoor het gezamenlijke debetsaldo van de
Franse monetaire accoordrekeningen met het buitenland
terugliep van
S
410 mln in November 1948 tot S 225 mln
in het begin van Augustus 1949.

Handelsomzeuen, prijzen en lonen.

Ondèr de Regering Queuille is het merëndeel der disti’i-
butiemaatregelen afgeschaft en heeft de peritfde ‘van

schaarste plaats gemaakt voor een tijd van betrekkelijke
overvloed.

De ongunstige toestand op sociaal, economisch en poli-
tiek gebied, die w’as ingetreden in
,
de periode voordat de

Regering Queuille aan het bewind kwam, had een hausse-

mentaliteit met zich gebracht, welke door het eindigen
van de Octoberstakingen nog werd versterkt, liet alge-

meen indexcijfer van de groothandelsprizen, dat in Juni

1948 1.691 bedroeg, bereikte ih Novmber 1948 het maxi-

mum van 1.977. (Tot die maand waren de indexcijfers van
industriële gr6othandelsprijzen en van voedingsmiddeln

voortdurend gelijktijdig gestegen). Terwijl evenwel het

indexcijfer van de industriële groothandelsprijzen tot Fe-

bruari 1949 (2.159) bleef stijgen, daalden de groothandels-

prijzen van voedingsmiddelen – welke aanvankelijk in

Augustus 1948 een belangrijke stijging hadden ondergaan
tengevolge van het verhogen van de graanprijs van 1.850

frs tot 2.300 frs per quintaal -, zodat het indexcijfer, dat
in November 1948 nog 1.904 bedroeg, tot 1.548 in Juni

1949 daalde.
Deze daling.was het gevolg van het overvloedig aanbod

van landbouwproducten (wijn, varkensvlees, aardappelen

en eieren) in die periode. Door deze snelle prijsdaling werd
de haussementaliteit dQorbroken en het totstandkomen

1 van een algemene prijsstabilisering begunstigd.
De lonen konden, afgezien van zekere onvermijdelijke

correcties, welke in het eerste kwartaal, nadat het Kabinet-

Queuille ‘aan het bewind was gekomen, plaats moesten
hebben en die ten dele voortvloeiden uit het honoreren

van door vorige regeringen op zich genomen verplichtingen,
in het algemeen op het niveau van de jaarw-isseling worden
gehouden.
Het reële loon is gestegen, hetgeen blijkt uit het feit,
dat het indexcijfer van de detailhandelsprijzen, dat welis-
waar niet precies samenvalt met het iridexcijfer van de

kosten van levensonderhoud, doch wel enige indruk yan
de beweging van dit cijfèr vermag te geven, sedert Januari
1949 iets is gedaald, zodat het zich in Juni 1949 op een iets
lager niveau bevond dan in September 1948.
De werkloosheid bedroeg in September 1949 slechts 3
pro mille van de werkzanie beroepsbevolking; in enkele

bedrijfstakken moest echter een verkorting van de werktijd

w’orden ingevoerd.

Monetaire Qraagstukken.

Het inflatieverschijnsel heeft voortdurend de aandacht van het Kabinet-Queuille geëist. Met het oog op het feit,
dat de kaspositie van de Overheid vaif invloed is op het

begrotingsevenwicht, heeft de Regering er voor gezorgd,
dat v66r het einde van 1948 een wet werd aangenomen,
waarbij zekere maxima voor de openbare uitgaven werden,
vastgalteld.
Het evenwicht tussen inkomsten en uitgaven van de
Schatkist werd bereikt zonder verhoging van het plafond

voor de voorschotten van de Banque de France aan de
Staat; op 81 Maart 1949 werd dit plafond zelfs verlaagd
van 200 mrd frs tot 175 mrd frs.

rger verdere bestrijding van ‘de inflatie vond een herzie-
ning plaats van de beperkende bepalingen m.b’.t. de crediet-
verlening door de particuliere banken, welke bepalingen

ontoereikend waren gebleken om de inflatie te bèteugelen.
Voor iedere bank afzonderlijk werd een plafond vastgesteld

23 November 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

941

voor herdisconteringen bij de Banque de France. Voorts

diende door . iedere bank een kasreserve van 20 pCt
aangehouden te worden tegenover de na 1 October 1948

a deposito geplaatste gelden, terw’ijl uit de vdér 1 October

ontvangen deposito’s geen credieten meer mochten worden

verleend.
Deze regeling heeft nu sedert bijna een jaar gewerkt

zonder dat de toeneming van de productie of de export

in gevaar werd gebracht, terwijl zij de ondernemingen

er toe heeft gebracht insterkere mate weerstand te bieden

aan prijsverhogingen door leveranciers ert voorts tot het
–. zij het met verlies – verkopen van voorraden of andere
actva,
,
welke in feite overtollig waren.

Deze politiek van de Franse Regering op monetiir ge-

bied heeft er in sterke mate toe bijgedragen de waarde van

de franc te stabilise’ren en een tendentie tot prijsdaling
teweeg te brengen.

De totale geldhoeveelheid, die in het vierde kwartaal
van 1948 was toegenomen met 222 rnrd frs, vertoonde in

het eerste kwartaal van 1949 een stijgiig ah niet meer
dan 117 mrd frs. Deze toeneming kan,’ de ontwikkeling

van het handelsverkeer en de versterking van de deviezen-

voorraad van het ,,Fonds de Stahilisation” in aanmerking
genomen, volgens het memorandum van Queuille, niet als
verontrustend woOrden aangemerkt. 1-let indexcijfer van
de geldhoeveelheid bedroeg in Juni 1949 .1.178 (basis

1938 = 100), terwijl dé groothandeisprijzen sedert het be-
gin van het jaar om het indexcijfer 1.850 hadden geschom-
meld.
Ook uit de verandering in de koers op de vrije markt
in Zwitserland bleek het herstel van de Franse. franc. De
koers van de Franse franc te Genève, die geleidelijk was
gedaald van 1,10
Zw.
frs in Juli 1948 tot 0,48 Zw. frs per
100 Fr. frs in December 1948, vertoonde sedert het einde van Januari 1949 eensnelle stijging tot meer dan 1,20Zw.
fis in Juni 1949.
Een ongeveer parallel verloop vertoonde de officiële

koers, waartegen de gouden Napoleon (20 frs nominaal) te
Parijs kon worden ingewisseld. Deze vas gestegen van
4.100 frs in Augustus tot 6.200 frs in Octoberen December
1948, doch vertoonde sindsdien een in snel tempo toene-
mende daling, zodat in Juni 1949 het niveau van Augustus
1948 weer was bereikt.

De vooruitzichten in verband met het gevoerde beleid.
In voorgaande jaren is de betekenis va’i de zomerperiode
voor de ontwikkeling van de Franse conjunctuur over-
duidelijk gebleken. Zowel in 1947 als in 1948 begon zich
in de zomer een prijsbeweging in opwaartse richting te

ontw’ikkelen. De hausse zette telkens in met een sterke toeneming van cle vi-aag naar bank&ediet. Telkenmale

as het hoge niveau, waarop de graanprijzen werden vast-
gesteld, de aanleiding tot het zich ontwikkelen van infia-
toire tendenties, zodat telkenmale weer in de herfst loon
;

en prijsstijgingen tot ontwikkeling kiamen.

Teneinde het sedert het begin van 1949 op zo gelukkige
wijze herstelde evenwicht niet te verstoren, heeft de Franse
Regering besloten, dit jaar de graanprijzen niet noemens-waard te verhogen, waardoor zij dnadelige g&volgen van een verhoging van de broodprijs wist te voorkomen.

Tepgevolge van de aanhoudende droogte in de zomer
trad een prijsstijging in voor enige voedingsmiddelen. Door
een groots opgezet invoerprogramma, waarvan de realise-ring mogelijk werd gemaakt door de verbeterde deviezen-
jositïe, is de Regering er in geslaagd deze prijsstijging af
te remmen.
Volgens het memorandum moet het op ‘deze wijze de
Regering gelukken een einde te maken aan de ,,ongemoti-
veerde bezorgdheid” over de toekomst van de. munt. Ten overvloede, heef t de Regering-Queuille uitdrukkelijk be-
vestigd, dat zij haar politiek van het veilig stellen van de
munt zal handhaven, zonder welke, volgens de w’oorden
van Queuille, ,,toute ‘augmentation de salaires court le
risque de n’être qu’une duperie”.

Inmiddels is het Kabinet-Queui’lle ten val gekomen ten gevolge vkn de interne tegenstellingen in het Kabinet met

betreklcing tot de in verband met de devaluatie te volgen

loon- en prijspolitiek.
Het is de vraag, of het Kabinet-Bidault, dat op 28

October jl. aan de regering kwam, waarin Queuille het vice-

premierschap heeft aanvaard en waarin Petsche Minister

van Financiën is gebleven, erin zal slagen – o.a. door sa-

nering van het staatsbudget en verdere opvoering van de

productie -, zodanige voorwaarden te scheppen, dat de

loonstop kan vervallen en uiteindelijk tot een stelsel van
vrije lonen en prijzen kan worden teruggelceerd.

‘s-Gravenhage.

H. VEENSTRA.

INTERNATIONALE NOTITIES.

liET BRITSE ÂARDNOTENPROJECT.

Zoals bekend, werden op 5 Februari 1947 de plannen

voor de gemechaniseerde oogst van aardnoten in Tangan-

yika, in de vorm van een Witboek, door de Britse Rege-
ring gepubliceerd.
Het oordeel over deze plannen, welke bekend staan als
het Beitse aaidnotenproject, was en is nog steeds, gunstig.
Men beschouwde het ‘project, dat enerzijds een poging
moest zijn tot de ontsluiting van braakliggende koloniale
gebieden met moderne technische middelen, anderïjds
een bijdrage tot de oplossing van het na-oorlogse inter-
nationale vetvoorzieningsprobleem, als een mijlpaal in de
Britse koloniale geschiedenis. Enige tijd, geleden is door

de ,,Overseas Food Corporation”, de Organisatie, die met
de uitvoering van de plannen werd belast, het eerste verslag
over de w’erkzaamheden gepubliceerd. Dit verslag, dat de
periode tot 31 Maart 1949 bestrijkt, werpt nu, volgens de
,,Neue Zt’ircher Zeitung” van 17 November ji., een zo schril
licht op de vele misstanden en foutiéve berekeningen, die
bij de uitvoering van het project te voorschijn traden, dat
deze voldoende aanleiding zouden kunneii geven, aldus
het blad, tot een nieuwe politieke aanval tegen de Labour-
regêring van de zijde der oppositie. Het blijkt al., dat ener-

zijds cle opbrengst, alsmede de bebouwde opp’ervlakte,
sterk bij de geraamde cijfers zijn achtergebleven, terwijl

anderzijds de kosteti van het project ver uitkomen boven
de gecalculeerde bedragen.’ Zo bedroegen de kosten van
voorbereiding.van de 7.700 acres, die in het eerste jaar

(1947) werden beplant – van de geraamde 150.000 acres
– tienmaal zoveel als men had berekend.
Verder heerste bij de contrôle op de uitgaven grote ver-
warring; bovendien zag men geen kans een oplossing te
vinden voor de ernstige personeels- en materiaalproblemen.
Tot 31 Maart jl. had de Britse Regering een tekort te
incasseren van £ 9,2 mln, liet spreekt vanzelf, dat over
deze teleurstellende resultaten, vooral in de kringen der
oppositie, nogal wat rumoer is ontstaan. Niettemin, zo
besluit de ,,N.Z.Z.”, mag men hopen, datna deze bittere
ervaringen het kind niet met het badwater zal worden weg-
geworpen. Het blad acht het Oostafrikaanse aardnoten-
project van de Britse Regering nog altijd een belangrijke

stap in de richting van de ontsluiting van braakliggende
gebieden.

GELD- EN KAPITAALMARKT.

Gedurende de afgelopen veekwerd het reeds enigszins merk-
baar, datin dit gedeelte van de maand niet al te veel schat-
lcistpapier vervalt. Wanneer de banken onder deze omstan-
digheden liquide middelen behoeven, kan dit niet geheel
op de gebruikelijke wijze – niet verlengen van vervallend
papier – worden opgevangen, en wordt de geldmarkt dus eerder beïnvloed dan in perioden, waarin grote bedragen

942

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN’

23 November 1949

aan schatkistpapier tot aflossing komen. De balans van

De Nederlandsche Bank per 14 November gaf reeds enige

symptomen van verminderende geidruimte te zien, of-

schoon een maandmedio en geen maandultimo werd ge-

passeerd. Het tegoed van banken bij de Circulatiebank

daalde met f 11 mln, de voorschottën en heleningen stegen
met f4 min.

De noteringen’op de geidmarkt trokken gedurende de

verslagweek nog niet in merkbare mate aan. De cailgeld-

notering bleef op pCt gehandhaafd. Het korte termijn

schatkistpapier werd op onvranderde disconto’s gevraagd:
December op
7/
pCt, Januari- en Fehruaripi’omessen op
1
1
/
16
pCt. Mei- en Junipapiet’ werd tegen
1.,
3
/, pCt aan-
geboden.

Op de aandelenmarkt hestnd ei’ gedurende de verslag-

week enige vraag naar aandelen van internationale cor-

cerns, wkardoor de koersen van A.K.U., Philips, Lever
Bros en Kon;Petfoleum enigzins stegen. Wellicht speelden
aankopen van hen, die zich door geruchten over de Ameri-

kaanse goudprijs tot afstoting van certificaten van Ameri-
kaanse aandelen hebben laten verleiden, hierbij een rol.

Het indexcijfer van Indonesische aandelen brokkelde verder af. De berichten omtrent hervatting van de Mar-
shail-hulp en .dollarcredieten voor Indonesië hebhen de

beleggers blijkbaar niet tot een zonniger beoordeling van

deze fondsen kunnen brengen.

Nu individuele noodkreten van aandelenbezitters niet

tot concrete resultaten inzake de dividendbeperking heb-

ben geleid, is thans een meer collectieve stap gedaan. De
Vereniging van Fondsenhouders en de Vereniging Effecten-

bescherming hebben een gezamenlijk request gezonden
naar de Tweede Kamer tot verwerping van het wetsvoor-
stel dividendbeperking 1949 en intrekking van de’dividend-
beperking 1941.

De afgelopen week heeft de Nederlandse Regering een
wijziging aangebraèht in het wetsontwerp. Credietver-
strekking aan Indonesië 1949, inhoudende intrekking van

het crediet, beschikbaar te stellen voor betaling van zgn.

arrïèrés. Hieronder vallen o.a. achterstallige coupons van
een aantal ter beurze genoteerde Indoisesische obligatie-

leningen en in . de jaren 1940-1942 betaalbaar gestelde,

nog niet getransfereerde, dividenden.
De Nederlands-Indische staatsleningen, welke geen
couponachterstand hebben,, en bovendien ten volle dooi’ –

de Staat dèr Nederlanden worden gegarandeerd, staan

hier volkomen buiten. . –

11 Nov. 18 Nov.

1949 1949

Indexcijfers.

Industrie

………..

………

227,8
229,3

Banken

………………….
133,3
132,4

Indonesische aandelen
59,3
58,0

Algemeen

………………
159,5
159,4

Aandelen.

A.K.0
…………………
184*
185k’

Amsterdam Rubber

……….
185*
134

H.A.L
.

………………….
162 161*

H.V.A
…………….. . …….
147* 147

Kon.

Petroleum

…………
308* 310

Unilever

………………..
238
246

Philips

…………………..
234k 242

Obligaties

3 pCt
mv.
certif.

…………

98
15
/
16

2 pCt N.W.S . ………………

781/8

80

33
* pCt 1947

…………..
98

3 pCt Dollarlening 1947
……

941/

9415/16

STATISTIEKEN.

DE NEDERLNDSCUE BANK.

Verkorte balans op
21
November
1949.

Aetiva.
Vissels, pro- ( Hoofdbank f

messen en

1
Bijbank

scb
!
dbriven
)
,
Agentsch.
6.000,-‘

6.000 –
Vissels, schatkistpapier en scliuldbrieven door de l3ank gekocht (art
15,
onder
4,
van de Bankwet 1948)

…………..


Schatkistpapier, (lOOr de Bank overgenomen
van de Staat der Nederlanden ingevolge
overeenkomst van 26
Februari
1947
……
1.S0O.000.000,-
Voorschotten ( Hoofdbank
t 136.131.849,65
in rek. erf

1
oponderpand Bijbank

,,

840.012,22
(mcl. belenin- 1
gen)

1.
Agentscb. ‘

6.036.059,70

t 143.007.921,07
Op effecten enz
……….
..141.966.475,96 •)
Op goederen en celen
..,,

1.096.445,11
11

143.007.921,07
Voorschotten aan het Rijk (art. 20 van de
Bankwet
1948)

…………………..

Boekvordering ap de Staat der Nederlanden
ingevolge overeenkomst van
26
Februari
1947

…….. . ………………….

..
1.500.000.000,-
Munt en munt.materiaal
Gouden munt en gouden
muntmateriaal
……
f 740.143.147,67
Zilveren munt enz
……
10.541.952,60
750.685.100,27
Papier op het buitenland
t
294.906.800,-
Tegoed hij correspondenten
in het buitenland

….

..

407.930.258,16.
Buitenlandse betaal-
middelen

…………

2.810.964,06
705.648.022,22
Vorderingen in guldens op vreemde circulatie-
banken en soortgelijke instellingen

……
335.422.922,89
Belegging van

kapitaal, reserves, pensioen-

fonds en

voorzieningsfonds

……………
120.938.903,24
Gebouwen

en

inventaris

…………….
..
2.000.
0
00,-
Diverse

rekeningen

………………..’
,,

210.894.219,01

t

5.568.603.088,70
1

Passiva.

Kâpitaal

…………………………
t

20.000.000,-
Reservefonds

i ……………………..

15.333.335,71
Bijzondere

reserves

………………….
61.674.999,18
Pensioenfonds

. …………………….
..22.649.445,04
Voorzieningsfonds

personeel

in

tijdelijke
dienst

…………………………..
1.499.667,79
l3ankhiljetten in.ornloop (oude uitgiflen)
..,,
71.733.480,-
Bankbiljetten

in

omloop

(nieuwe

uitgifte)
,,

2.933.906.740,-
Bankassignaties

in

omloop

……………
..129.109,62
Rekening courant saldo’s
‘s Rijks Schatkist…….
t
681.532.117,39
‘s Rijks Schatkist hij-
zondere rekening
……642.741.802,98
(‘reblokkeerde saldo’s
..,, 2.144.521,05
Saldo’s van banken in
Nederland . . . ……..

37.398.717,39
Vrije saldo’s van vreem- de circulatiebanken en
soortgelijkelnstellingen
,, 458.457.1 00,65
Andere vrije saldo’s
…. .. 366.127.727,28
2.188.401.986,74
Crediteuren in vreemde geldsoort

………4.159.603,50
Diverse rekeningen

…………………..249.114.721,12
t 5.568.603.088,70′

1
1 Waarvan schatkistpapier rechtstreeks
door de Bank in disconto genomen …. t


) Waarvan aan Indonesië (Wet van
15
Maart
1933,
Staatsblad no.
99) ……..

..34.259.225,-
Cireulatie der door de Bank namens de
Staatlnhetverkeergebrachteniuntbiljetten
,, 134.109.086,50

BANK VAN FRANKRIJK.
(Voornaamste Oosten in millloenen trancs).
dl
n
Voorschotten
aan
de
Staat

cl
Data

l$2
,

26
Dec.
1946
94.817
168.302
59.449
67.900 426.000
27
Oct.

1949
52.981
451.425
125.042

152.700
426.000
3
Nov.
1949
52.981
434.221
125.042
159.200
426.000
10
Nov.
1949
52.981
431.357
125.042 168.400
426.000

Bankbil- Deposito’s
Data
jetten in
circulatie
Totaal
Staat
Diversen

26
Dec.
1966
721.865 63.458
765
62.693
27 Oct.

1949
1.218.697′
143.047
202
141.358
3 Nov. 1949
1

1.238.998
.
136.757
209
134.333
10 Nov. 1949 1229.504
140.630
105
139.021

1)

.1

23 November 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

943

DE JAVAS ORE BANK.
(Voornaamste oosten in duizendeh guldens).

0
o

,
•0
,

0
0
O0
0V
Data
w
,
.
‘-
°°’,
c


.0’°

o
o
o’oa

0,dSeO
0

o’

31 Maart 1947
477.080
35.363
33.256′
85.402
255.201
26 Oct.

1949
470.985
71.214 14.798 60.806
1.051.975
2 Nov.

1949
470.985
86.822
14.798 59.909
1.059.511
9 Nov.
/
1949
470.985
84.804
.14.823
57.423
1.066.950

0
Rekening courant
0
.o
saldi

Data
-0)
Q.0

0
0
0

31Maart1947
81.527
453.816

503.718
101.304
26 Oct.

1949
27.066 901.761

757.049
30.095
2 Nov.

1949
27.268
900.738

779.672
30.974
9 Nov.

1949
30.615
914.607

771.837
31.171

Muntbiljettencirculatie per 31 Maart 1947 t 646.830.979
Muntbiljettencirculatie per 26 Oct. 1949 f 909.979.228,75.
Munthiljettencirculatie per 2 Nov. 1949 9913.860.823,75. Muntbiljettencirculatie per 9 Nov. 1949 t 930.703.996,75.

BANK
VAN
ENGELAND.

(Voornaamste posten in millioenen panden).

0O
0

0

o0o
0

25 Dec.’46
0,2
1.449,1
0
1.428,2
22,1
1,3′
2 Nov.’49
0.li
1.299,2
0
1.260,0
40.3
5,7
9 Nov. ’49
0,4
1.299,3
0
L
1.260,4
40,0
5,7
16 Nov. ’49
0,4
1.299,3
0
1.259,9
40,5
5,6

Other securitiesi
Deposits
1–

.0)3
.
0

cd
(0
0
E
P70
Id

25
Dec.’461

311,8
13,6 15.8
346,5
1

10,3

278,9
2 Nov.’49
i
394,1
21,5
28,9

1
472,6
1

10,0
54,7
293,1
9 Nov. 49
1
406,5
15,9
28,2
478,4
1

8,9
54,7
299,7
16 Nov. ’49
420,3
12,1
26,3 486,9
13,3
54,7
306,3

GROOTHANDELSPRIJZEN VAN OjIANEN, VELDBONEN, BOTER, KAAS EN EIEREN IN NEDERLAND
.

Tarwe)
Rogge*)
Gerst
Haver*)
Mais
glium
Veldbonen*)
Boter
Kaas
Eieren

bb
o,

0
0
0
Tijdvak

0
.
0
..,,
.
0

.
‘u
,
Oo..
,,

co

”’
0
O
:
.
7)….
,
_1.,

.
-‘

Cd
*

t t
t.

t
t


rn
Jan.

1948
21,50
21,29
19.78
20,17′
18,54
2217′
20,17′
23,00
3,12
1,63′ (6,15
12,95
Febr.
21,50
21.24
19,97
20,37′
18,48
22,37′
20,37′
26,06
1
)
3,12
1,66
16,15
12,95
Maart
2131
21,19 20,39
20,50
18,38
22,50 20,50
26,70
3,12
1,68
14,10

.
1,10
April

.
21,34
21,19
20,71,
20.67′
18,56
22,67′
20,67′
2956
3,12
1,64′
14,10
11,10
Mei
21,21
21.14
.
20,46
20,77′
18,58.
22,70
20,77′
27,50
3,07
1.65
14,20
3
)
1,20
3
)
hifi
21,31
21,10
20,92
20,85
18,55
22.85
20.85 26,75
3,07 1,65
(4,20
1,20
juli
21,73
21,47 20,77 20,95
18,47
22,95
21,17′
.


3,07
1,64′
4,20
11,20

Aug.
22,18 21,98
19,81
19,17′
18,19
2127′
19,32′
.
3,14 1,65
14,20
1,20
Sept.
21,34
21,29
1966
19,37′
8,12′
21.47′
19,37′
.
3,14
1,66′
4,20
1,20 Oct.


21,37
21,27
20,29
19,57′
8,05
21,67′
19,57′
.
3,14
1,66′
6,11)
3,10
Nov.
21,79
21,22
20,56
19,77′
8,32
21,99′
19.77′
27,04
396
1,64
16,10 13,10
Dec.
Jan.

1949
21,87
21.74
21.45′
21,36
201h’
20,91
23,01′
20.17′
18,29
92,07′
22.27′
19,97′ 20,17′
27,00
3,96 1,62
14,20
11,20

Febr..
2177
21,08 01,40
.
17,93
8,05
22,57′ 20,37′
28,59
32,81
3,96 3,96
1,61
1,66
14,20
1
5,0′)
11,20
.90
4
)
Maart

.
‘29,10’
‘11,58
22.50
‘20,64
19.55
22,81′
20,61′
33,37′
.3.96
1,60
14,40
11,06
April
22,53
21,97′
23,35

,
20.77′
21,66
22,97′ 20,77′
31,37′
3,92
1,73
14,05
10,82′
Mei
22,37′
22,00
22,75
20,97′
21.56
23,17′
.
26,25
3,86
1,03′
15,39
12,24
30
Mei-
4 Juni
92,10-92,40 21,60-22,00 93,00-23,25
21,60
7
)
20,00-23,00
24,50
7
)
21,00
7
)
.
3,87
1,59
15,40
12,20
6-I1

,luni 22,00-22,25
1,-22,00
205
22,50-23,00
91,62′
20,
0
0-23,25
24,75 21,65
3,87
1,61
15,40
12,20
13-10 Juni
22,00-22,25 91,75-22,10
23,00-23,75
2170
20,00-23,10
25,75
21,85
.
3,87
.1,64
(6,40
12,45
20-25 Juni.
22,00-22,25
22,00-29,1 5
93,00-24,00
21,87′
20,50-23,50
26,75
21,97′
.
3,81
1,61
16,50 12,60
27 Juni-

2

juli
2200-29.25
22 10-22.25
2300-24
00
22,12
1

27 12′
22,05
.
381
1,60
17.00 13,20
4-9

Juli
22(0-22 40
2225-2250
‘2300-2350
22,17′
21

00-93

75
2000-2250
2762′
2155
.
381
162
1710
1330
11

6

Juli
° 10
‘2
to
2

50 2

00
°
75

h

5
2

37′
2095 22
iS
28,
25
21

132
3,81
1,62
17,60 14,00
18-23

Juli
22,00-22.50 22,60-22,75 23,00-23,50
22,37′
20,50-22,00
29,50
.
,.
3,81
1,60
18,10
14,40
25-30

.luli
22,25-2275
22,25-22,50 23,00-23,50
29,42′
.
29,50
.
3,81
1.07
17,40 13,70
1-
6Aug.
.
21,00-21,25 22,00-23,95
21,02′
.
30,00
. .
3,81
1,67
16,00

12,00 8-13 Aug.
22,00-29,50
20,75-21,00′) 22,25-23,50′)
21,95
.
31,00
.
3,81 1,07
16,35 12,35
15-20 Aug.
.
(9,60-20,00
22,00-23,50
21,00
90,10-21,50
.
.
3,81
1,72 16,75 12,75
92-27 Aug. 21,75-22,25 19,60-19,60 22,75-23,50 22,25
.21,25-22,50
27,00
.
.
3,81
1,77
17.25
13,25
29 Aug.-
3Sept.
21,75-22,00
20,00-20,25
23,25-24,50
23,00
21,50-22,75
27,50
. .
3,89
6,83
17,50
13,50
5-10
Sept.
22,00-22,25 20,25-20,75 24,50-25,25
24,00
23.00-24,00
29,50
. .
3,89
1,87
17,00
13,50
12-17Sept.
21,90-22,15
20,75-21,00
24,50-24,71
23,87′.
2300-24,00
30,50
.
28,00-29,00
3,93
1,97
17,50
13,50
19-24Sept.
21,95-92,20′
21,00-21,40
25,25-26,00
24,75
23,00-24,25
34,00
.
29,00-30,00
3,96
1,97
17,50
14,00
26 Sept.-
1

Oct.
21.90-22,10 21,75-22,25
26,25-27,00 .25,50 24,00-25,00
36,50

30,00-31,00
3,96
1,97′
17,25 13,75
3-8
Oct.
21,90-22,10
22,50-24 0
27,50-28,50
26,25
25.00-25,25
36,50
.
33 00-34,00
3,96
1,97
17,50
14,00
10-15
Oct
21,80-29.00
23,00-25,00 20,00-29,50
26,75
25,50-27,00
35,50
.
3(0

-32,00
3,96 1,99
17,50
14,00
17-22
Oct.
21,90-22:10
22,25-23,00
‘28.75-29,50
25,50
24,00-26,80
33,50
.
30,00-31,00
3,96
2,23
20,50
16,00
24-29 Oct.
21,90-22,10 22,00-22,75 28,50-29,00
26,00
23,00-24,00
.32,50
.
31,00-32,00
3,96
2,30
20,50
16,50
30 Oct.-
5 Nov.
22.00-22.10
22.75-23.00 28.00-28.50
26.50
23.00-24.00
33.25
.
32.00-33.00
4.13

‘)
Deze statistiek sluit aan hij die,. gepubliceerd in ,,E.-S.B.” van 10 Augustus 1949, blz. 643.
*)
betekent: vrije marktprijzen; . betekent: geen aanbod.
‘)
Met ingang van 9 Februari 1948 is de handel Vrij geworden.
9 Van 14 Mei af. 9 Met ingang van 14 Februari is de handel vrij geworden. 9 Van 13 Juni af is het gewicht 70/71 kg; van 1
Augustus af 71/79 kr.
‘)
Van 1 Augustus af nieuwe oogst. 7) Van 30 Mei af Vrije marktprijzen.

Aangeb. enige weinig ge-
bruikte ,,Volkswagens” van
Dec. 1948. Eik desk. onder-
zoek toegestaan. In prijzen
vanaf
f
3500.—. Fr. REIJ-
MERINK, v. ‘s-Gravesande-
laan 30 Hilversum, Tel.
9260.

NIEUW LANDHUIS

f vrijstaand, te
koop

Bouwduur 5 rnnd., met
eentr. verw., 800 m’ tuin
0.
h. Zuiden. Koopsom
t 32.000. Inlichtingen De
Burcht, Parkvcg 7, Voor-
burg Tel. 779.555.

Te koop AUTO D.K.W. ’57,

i. g. s. Te bevr. Heemstede-

straat 29-1, A’dam, na 6,’u.

Annonces
voor
het

volgend nummer

dienen” uiter’ijk 28

November in het be-

zit van de admini-

stratie te zijn.

Economisch – Statistische
Berichten

Adres
voor
Nederland: Pieter de Hoochstraat
5,
Rotterdam (W.).
Telefoon Redactie en Administratie 38040. Giro 8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie, 14, Universiteitstraat, Gent.
Abonnementen: Pieter de Hoochstraat
5,
Rotterdam (W.). Bankiers: Banque de Commerce, Brussel.

Abonnementsprijs,
franco
per post, voor Nederland
/
26,—. per jaar;
voor BelgièjLuxemburg f
28.-
per jaar, te voldoen door storting van de
tegenwaarde in Belgische francs bij de Banque de Commerce te Brussel
of op
haar Belgische postgirorekening no 260.34.
Overzeese gebiedsdelen (per zeepost) f
26,—,
overige
landen
f
28,-
per jaar.


Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden
beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.

Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzee-
dijk, Rotterdam (W.).

ADVERTENTIES.
Alle correspondentie
betreffende
advertenties te richten aan de
Firma
H. A. M.
Roelants, Lange Haven
’41, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 6).
Advertentie-tarief
f
0,40
per mm. Contract-tarieven
op aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures en ,,Beschikbare krachten’t /
o,6o per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het rech,
voor
om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.

N.V. PHILIPS TELECOMMUNICATIE INDUSTRIE

v/ h Nedeflandsche SointoesteIIdll Fabriek

HILVERSUM

*

Alle Communicatie-apparatuur op het gebied van

Radio – Lijjntelefonie – Automatische. telefonie

1.

Vaeutures

– Textielfabriek in het Oosten des lands zoekt

BEDRIJFSADMINISTRATEUR

*
Uitsluitend personen, die over ervaring beschik-
ken en in het bezit zijn van diploma M.B.A. of
gelijkwaardige opleiding komen in aannerking.

Brieven onder No ESB 1571, bur, v, d. blad, Postbus
42,
Schiedam.

CHEMISCHE FABRIEK

van industrie grondstoffen in. ‘t Westen van het land
zoekt een

/

COMMERCIËLE MEDEWERKER

voor het leiden van de binnen- en buitenlandse verkoop-
afd. van totaal 10 pers., met veel ervaring. Leeftijd
40 è 45 jaar. Chemisch-techn. kennis en organisatorisch

vermogen strekt tot aanbeveling.

Uitvoerige brieven met vermelding van personalia, opleiding, levens’
loop en ervarin5, met pasfoto, onder no. ESB 1573, bur. v. d. bi..
Postbus 42, Schiedans.

Het Secretariaat der

Nederlandse Bankiersvereniging

vraagt voor direct een economisch onderlegd

Docu mentalîst-Arch ivaris

bekend met het bankwezen en in staatenig statistisch

werk te verrichten. Brieven met uitvoerige inlichtingen
aan het Secretariaat, Herengracht 216, Amsterdam-C.

HANDELSCORRESPONDENT

Hand.corr. Duits-Engels, o.a. bekend met de electro-techniek,
zoekt een hem passende werkkring,
liefst den
Haag en omgeving of Rotterdam.

Brieven onder nr. ESB 1576, bureau v. d. blad, Postbus 42,

Schiedam.

Aan dit nummer is een

inlegvel toegevoegd van

DE WESTERBOEKHANDEL

NIEUWE BINNENWEG 331 TE ROTTERDAM

Vraag en Aanbod inzake Kantoorbehoeften, Brandkasten, 1Iachines,
Gebouwen. Industrieterreinen, en’r.

BOUWTERREIN (IndustRieterrein)

TE K 0 0 P
wegens vertrek
8000 as’ of meer houwterroi,s
it t
2.50 per in’. Tevens
LANDHUIS niet 1225 in’ grond, prijs t
14.000,—. Alles aan
een, en zeer gunstig gelegen aan rijkw

is
seg e spoorlijn (station)
iii het Centrum vat, liet land. Grond direct. Inds eind 1950
te aanvaarden. Brieven onder No
ESB
1570, hur. v. d. blad,
Postbus 42, Scliioiiisi.

Losse nummers
75 cents, resp. 12 B. francs.

Auteur