AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
EconomischStatis.tische
•
‘
.;
/
Be
‘richten ‘
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
34E
JAARGANG
WOENSDAG 17 AUGUTUS 1949
‘
No. 1684
COMMISSIE VAN -REDACTIE:
Ch.’Giasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;
F. de Vries.
Redacteur-Secretaris: C. van den Berg.
Plv. Redacteur-Secretaris: A. de Wit.”
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË
J. E. Menens; R. Miry; J. san Tichelen; R. Vandeputte;
F. Vers ichelen.
Gegevens over adressen, abonnementen enz. op de laatste
bladzijde van dit nummer.
INHOUD:
Blz.
De artikelen van deze week
…………………..647
Sommaire, summaries
………………………647
Belastingherziening 1949 en conjunctuur
door Dr
F. W. C. Blom …………………………
648′
Monetaire aspecten van de afwikkeling der geld-
zuivering en de inning der heffingen
door
H. W. J.
Bosman ., …………………………………
649
Theorie en practijk van de publiekrechtelijke bedrijfs- organisatie
door Dr J. Buien
.’ ……………..
653
Comité Maritirne.International II. Zijn werkzaamheid
dior Prof. M J. Offerhaus
653
Boekbespreking:
Dr H.
J.
Â. Izormens: De bedrijfseconomlBohe betekenis
van do reclame,
bespr. door Dr J. van Rees
……….
656
Boekaankondiging:
Yearbook of Labour Statletles 1947-1948
.
…………..
656
Aantekening:
Rot O.E.E.C.-versiag betreffende het ‘Westeuropees herstel 667
Geld- en kapitaalmarkt
……………………..660
De Belgische geld-en kapitaalmarkt in
•
Ju1i,,49
door V., Van Rompuy ……………………
660
$ t a t i s t i e k e n:
Dankataten
………………………………….
661
Stand van ‘s Rijks Kas
…………………………..
662
Inleggingen en terugbetallngon bij de spaarbanken In Neder-
land
……………………………………..
663
Werkloosheid en workverrulmlng In Nederland
……….
663
‘
In. en uitvoer van Indonesië
; …………………….
663
DEZER DAGEN
prefere&rt men de zon. De Secretaris-Generaal van de verenigde Naties zwoegt optimistisch voort. Hij zag de
kansen op een oorlog sterk verminderd. De haiten van
eventueel nerveuze vacantiegangers kunnen weer rustiger
kloppen.
Ook de beheerder van het Europese hulpprogramma
zoekt naar de goede kant van de dingen. Hij deed zijn
best de gedachte aan een economische, inzinking in zijn
vaderland met wortel en tak uit te roeien. Ook hij putte
daarbij kracht uit de vergelijking met dc” slechte ver-
wachtingen, die men eerst had gehad.
Voor zijn optimisme zijn materiële argumenten aan-
wezig.’ ,,Niet in het snijden der padi” moge dan volgens
Multatuli de diepere bevrediging liggen, het is niet te
loochenen, dat de. cijfers over het nationale inkomen in
de Verenigde Staten, evenals die over de totale kasvoor-
raad bij de huishoudingen, de niet op een recessie beluste
burger moed geven. –
Mdu gesterkt, kan men een lichte bewolking verdragen.
Is de troost over de verhoging, van de benzineprijs ook
niet, dat deze nog sterker had kunnen ‘zijnen dat deze
prijs in het buitenland veelal hoger is? Het denken in
relaties h’eèft soms zijn voordelen. –
Dat is ook gebleken uit de regeringsverklaring yan het
nieuwe Belgische kabinet. Een combinatie is gevormd, die anders denkt dan, de vorige over de beste wijze om
het economisch leven te koesteren, het befaamde econo:
misch klimaat:.Zij blijkt echter van zins alle aandacht
te schenken aan de nog teré Benelux, voor welke het
tijdstip, van het .verplanten naar de koude grond steeds
meer gaat naderen.
– De veihôudingen moeten dart èchtergoed ‘zijn. Daar-over nu is men hèt te Parijs, onder degenen die moeten
trachten de .Marshall-bedragen voor het volgend jaar
t&vérdelen nok niét eens. De Britse leeu”heeft zijn deel
geëist; hij bleek darbij bepaald geen bloedverwant van
de vorst, die eens door Reinaert reds met de verwijzing
naar verborgen schatten kon worden bevredigd. De eis is,
concreet: een half milliard, dollars boven de raming.
Ervaren raadslieden menen, dat men er slechts in zal
slagen met Amerikaanse hulp, ditmaal bij de vërdeling,
de juiste proportie ‘te vinden. Intusse mèent ,,The.
Economist” dat men deze van verschillende kant bij de
critiek op Groot-Brittannië reeds uit het oog heeft ver-
loren. Het jongste hoofdartikel heeft de klank van een
getergde leeuw.
Voor dergelijke geluiden voelt de Nederlandse Re”gering
‘niet. Desondanks heeft zij duidelijk weten te maken,
dat de gebeurtenissen op Java omstreeks het staken
van het vuren haar hebben gehindrd. Het is kennelijk
niet eenvoudig, om, wat jaren in beweging werd gebracht,
p korte termijn te doen inbinden. Maar kalmte in huis
is een eerste vereiste, als men ooit op zijn gemak aan tafel
wil zitten. .
Hoe staat het, wat dat betreft, in de Raad van Europa?
Het beeld kolTit allicht ôp, zeker als men op het plattélarid
verblijft, zoals Staring het tekent in zijn Oogstlied: ,,Zie
de bindsters garen”. Maar hoe staathet’met de volgende regel: ,,Zie in lange scharen garv’ bij garven staan”? Dit
laatste deel van de oogst is in de politiek beslist nog niet
vol-automatisch.
Koninklijke
Nederlandsche
Boekdrukkerij
H. A. M. Roelunts
Schiedcim
BELASTINGCONSULTATIE-
BUREAU
A.
L. F. Leverington
AJJe belastingzaken
Medewerkers:
E. J. de Boer, Oud-Insp. d. Bel. D. Sweepe, Oud-Ontv. der Bel.
N. A. Schol, Candidaat-Notaris.
Mr Dr Steinmetz, Bel. Cons.
Adviseur voor Accountancy:
W. A. Breuning, Lid Nederl.
Broederschap v. Accountants.
le Relmersstraat 95 – A’dam
Telefoon 85508.
tlederlandsch Indische Handelsbank, N.Y.
Amsterdam
– Rotterdam
‘s-Cravenhage
koperdraad en koperdraadkabel
kabelgarnituren, vuimassa en olie
.V. E
LA
CHE KABELFABRIEK
DELFT
DEZE WEEK:
DR J. RUBINFFELD:
Intergouvernementele
Goederenovereenkomsten
* Iedere week zeer veel nieuwe gevraagde offertes
en aanbiedingen van binnen- en buitenland.
Plaats voor export een aanbieding in de rubriek
TRADE OPENINQS.
Abonnementsprijs t 15.— pér Jaar
KON. NED. BOEKDRUKKERIJ H. A. M. ROELANTS – SCHIEDAM
JOCOMOTIEf
G
S PE
ZEEROUDE
GENEVER
EERSTE NEDERLANDSCHE
Verzekering Mij. op het Leven en,tegen Invaliditeit N.V.
Gevestigd te s-Oravenhage
ADMINISTRATIEKANTOOR OORORECHT.8ELLEVUESTRAAT 2, TELEFOON 5348
P
erson
eelsPensioenverzekering
verschaft directe fiscale besparing – afsebrijving van
toekomstige lasten – blijvende sociale voldoening
Vraagt U eens welgedncumenteerd advies aan ons
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRAOTEN
Alle Bank- en Effectenzaken
* Adverteer in dit blad. *
met papier geisoleerde kabels
voor zwakstroom en sterkstroom
17 Augustus 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
647
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.
Dr F. W. C. Blomf
Belastingherziening 1949 en conjunctuur.
Het systeem van belastingstelsel en fiscale claims op
onbelaste reserves is onjnist in zijn consequenties voor de’
monetaire ontwikkeling (nl. deflatoir op het verkeerde
moment) en onjuist in zijn consequenties tav. de onder-
nemihgsfinanciering (vergroting van schuldenlast). Indien
men tot de conclusie komt, dat de huidige belastingdruk op het bedrijfsleven te zwaar is, moet men ‘de oplossing
niet in uitstel zoeken, maar in belastingverlaging. Dan
moet in de eerste plaats de Vennootschapsbelasting
verdwijnen. In de tweede plaats is het noodzakelijk ‘de
winstberekening voor Ondernemings- en Inkomsten-
belasting zodanig te wijzigen, dat de verhoging van af-
schrijvingen en stortingen in vernieuwingsfondsen be-
lastingvrij wordt toegestaan voor zover nodig om het
reële kapitaal der ondernemingen intact te houden.
H.
W.
J.
Bosman,
Monetaire aspecten oan de afwikkeling
der geldzuiering en de inning der heffingen.
De invloed, die de geldzuivering en de inning der hef-‘
fingen uitoefenden op de geldhoeveelheid, was eengvolg
van de deblokkering via de Overheid énerzijds en van de
rechtstreekse deblokkering anderzijds. De eerste moet
worden gezien i.v.m.-de wijze, waarop de overheidsfinaui-
ciering ook overigens de geldhoeveelheid beïnvloedde,
hetgeen kwantitatief blijkt uit de verandering in de
netto-overheidsschuld aan geldscheppende instellingen.
Bij de deblokkering via de Overheid moet echter rekening
worden gehouden met de rusttijd van het saldo van de
Staat bij De Nederlandsche Bank, welke rusttijd in 1946
groter was dan thans en de inflatoire werking ‘van ge-
noemde deblokkering vertraagde. De geblokkeerde spaar-
saldi zijn in hoofdzaak beïnvloed door de rechtstreekse
deblokkering en het vrijgeven van een deel dier rekeningen
in 1948. 1-leffingen, ‘zekerheidstellingen, Grootboek 1946
en de Investeringscertificaten hebben bij deze saldi slechts
een geringe rol gespeeld. Tenslotte wordt uitvoerig in-
gegaan op de invloed, die de verschillende bestemmingen
der geblokkeerde tegoeden op het monetair evenwicht
kunnen hebben.
Dr J. Buter,
Theorie en practijk Qan de publiekrechtelijke
bedrijfsorganisatie.
Bij beantwoording van de vraag, hoe de verhouding
zal iijn fussen de vrije verenigingen van ondernemers’ en
werknemers en de te creëren bedrijfschappen, hoofd-
bedrijfschappen en productschappen, moet worden gesteld,
dat, terwijl in
the,’ie
een pûbliekrechtelijke bedrijfs-
organisatie zou worden geschapen, dié via de vrije organi-
saties voortkomt uit het bedrijfsleven, het wetsontwerp
een
practijk
in de hand werkt, die leidt tot uitschakeling
van de invloed van het bedrijfsleven. Dit is één van de
ernstigste bezwaren, die tegen het wetsontwerp kunnen
worden ingebracht. Aan de vrije organisaties van bedrijfs-
genoten moeten veel grotere bevoegdheden t.o.v.
phbliekrechtëlijke organisaties worden toegekend dan in
het wetsontwerp geschiedt.
Prof. Mr J. Offerliaus,
Comité Maritime International II.
Zijn werkzaaniheid.
Na in een vorig artikel (zie ,,E.-S.B.” van 10 Augustus
1949) zijn opdracht te hebben uiteengezet, bespreekt schr.
in dit artikel de werkzaamheden van het Comité Maritime
International, dat in September 1949 te Amsterdam zijn
21ste conferentie zal houdem 1-let Comité- heeft zich van
het allereerste begin in 1897 af bezigge),’iouden met aan-
varingsrecht, redersaansprakelijkheid en zakelijke rech-
ten op schepen. Het zal hiermede ook ‘thans voortgaan.
1-let Comité is druk bezig, aldus de kenschetsing van de
schr., met het figuurzagen en het opschilderen van de
fraaie legkaart van het internationaal zeerecht. ‘Het gehele
zeevervoer wordt er nog niet •door gedekt, maar de fi-
guren passen hier en daar reeds aardig in elkaar. 1-Jet
opschrift luidt: ,,The law of the ocean must be one”.
SOMMAIRE.
Dr F.
W. C. Blom, Réaisio, ‘des irzpôts en 1949 et la con-
joncture.
Les sursis de paiement en matière d’impôts et les ré-
clamations en rnatière fiscale sur les réserves non ,im-
posables entrainent des conséquences eri’otinées du point
de vue de l’évolution monétaire (notamment la déflation
au moment inopportun) ainsi que du point de vue du
financement’ des entreprises (gonflemerit des dettes).
Si l’on estime que l’incidence actuelle des impôts est
trop lourde pour l’économie, la solution ne réside pas
dans l’octroi de sursis de paiement,- mais plutôt dans
la diminution des impôts.
H.
W.
J. Bosman,
Les aspects monétaires de la liquidation
de l’assainissement monétaire et la perception des
prélèeinents.
L’influence de l’assainissement monétaire et de la
perception des impôts spéciaux sur la circulation monétaire
était due au déblocage, décidé par les autorités publiques
et d’autré part par le déblocage direct. L’auteur analyse
l’influence que les différentes destinations de ces comptes
bloqués peuvent avoir sur l’équilibre monétaire.
Dr J.
Buter,
La théorie ei la pratique dans l’organisation
pro fessionnelle.
Alors qu’en théorie l’organisatiôn professionnelle devrait
naître grâce au concours des organisations libres, le pro-
jet de bi tend l éliminer toute influence de l’entreprise
privée. 11 conviendrait d’accorder, en cette matiére, une
compétence plus large aux organisations libres que celle
qui lui a été réservée dans le projet de bi.
Prof. Mr J. Offerhaus,
Le Comité Maritirne International;
‘II. Ses traoaux.
Après avoir exposé dans un article précédent
(,,E.-S.B.” du 10 aoôt 1949) la mission du Comité Maritime
International, l’auteur traite des travaux de, ce Comité.
11 tiçndra sa 21i6me conférence i Amsterdam, en
septembre.
SUMMARIES.-
Dr. F.
W. C. Blom,
Tax-reQision 1949 and econômic con-
ditions.
The consequences of the system of tax-postponement
and fiscal claim on untaxed reserves will have un un-
favourable effect on the monetary development (viz. de-
flationary at the w’rong moment) as w’ell as on industrial
financing (incrèasing debts).
1f
the conclusion is rëached
that’the burden of taxati6n on business life is too heavy,
taxes should not be postponed but lowered.
H.
W.
J. Bosman,
Monetary aspect,s of the liquidation of
the money purge and tze collection of lecies.
The influence exercised by the money purge and the
collection of levies on the supply of rnoney was the result
of both deblocking via the authorities and direct de
blocking. The influence which the various destinations
of the blocked balances may have on the monetary
equilibrium is discussed in detail.
Dr J.
Buter,
Theory and practice of economic oiganiMtions
incorporated under public law.
Vhereas in
theory
it w’as intended to incorporate under
public law economic organizatios originating from the
free organizations in economic life, in
practice
the bill
tends to eliminate the influence of economic life. – The
free organizations should be granted a much greater
degree of authority than that provided in the bill.
Prof. Dr J.
Ofhrliaiis,
Comité Maritime International Ii.
Its actie ities. ‘
After outlining its task in a ‘previousarticle
of August lOth 1949)the w’riter now discusses the activities
of the Comité Maritime International, which will hold
its 21st Conference in-Amsterdam in September 1949.
648
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17 Augustus 1949
r
–
BELASTINGHERZIENING 1949
EN CONJUNCTUUR.
Met het wetsontwerp Be1astiigherziening 1949 gaat
onze
belastingpolitiek
een nieuwe
tphase
in. Tot nog toe
werd de zware en cumulatieve blastingdruk op het be-
drijfsleven door de Minister steeds gemotiveerd met de
monetaire
overweging, dat een stdrke deflatoire belasting-
druk nodig was ter wille van het inonetair evenwicht.
Nu stelt de Minister voor, deze blas1ingdruk in principe
te handliaven, maar de invordering ten dele naar de
toekomst te verschuiven. Met andere woorden, de defla-
toire belastingdruk op het bedrijfsleven wordt voor het
ogenblik met een zeker bedrag verlicht, om in de toekomst
met hetzelfde bedrag te worden verzwaard. Het is oi.
wenselijk om deze monetaire consequentie duidelijk naar voren te brengen; naar onze mening is zij in strijd met de
tot nog toe doorde Minister verdedigde monetaire prin-
cipes. -Als men zich nu voorneemt om over een paar jaar
de uitgestelde belasting in te vorderen, kan men er zeker
van zijn, dat dit op dat ogenblik catastrophale consequen-
ties voor de bedrijvigheid moet hebben. Er is geen enkele
reden om aan te nemen, dat de draagkracht van het be-
drijfsleven voor belastingen (d.w.z. het belastingbedrag,
dat het bedrijfsleven kan opbrengen, zonder dat de finan-
ciering van herinvesteringen en noodzakelijke groei-
investeringen in gevaar komt) over enige jaren hoger zou
zijn dan thans.
Het komt ons voor, dat J. Brands
1)
de monetaire”
inhoud van de voorgestelde herziening op de juiste wijze
heeîtdoorgrond, door de suggestie te doen, dat de Minister
zich realiseert, dat de deflatoire druk op hèt bedrijfsleven
van de bestaande belastingachterstand op dit ogenblik
reeds noodlottig zou, zijn, voor de investeringsactiviteit,
en dat hij daarom zijn toevlucht neemt tot uitstel.
Natuurlijk zal niemand ontkennen, dat uitstel op zich-
zelf al enige verlichting betekent, door rentebesparing,
grotere mogelijkheid tot verliescompensatie, door de kans
dat intussen de belastingtarieven worden verlaagd, en
tenslotte door de kans dat van uitstel afstel komt.
Maar keren wij nu weer tot de in het geding zijnde prin-
cipes terug. D.w.z.
–
tot de principes, die de Minister in
het geding heeft gebracht. De Minister beoogt, door uitstel
van belastingen, de ondernemingen gelegenheid tot meer
,,zelffinanciering” te geven. Naar onze mening mag die
term hier niet worden gebruikt. De uitgestelde belasting vormt een potentiële schuld aan ‘de fiscus,’ en daarom is
hier sprake van ,,schuldfinanciering”. Of de crediteur nu
een bank, eei’i obligatiehouder, een pensioenfonds of de
fiscus is, maakt uit een oogpunt van ondernémingsfinan-
ciering weinig uit. FIet is en blijft ,,vreemd” kapitaal, dat
te zijner tijd moet worden afgelost, hetzij uit de netto
winst, hetzij uit de afschrijvingen. Ondei’,,zelffïnanciering”
verstaat men heel wat anders: datis de toevoeging uit de
winst aan het eigen, risicodragende en voor altijd” aan
de onderneming beschikbaar gestelde kapitaal. Met risico-
dragend kapitaal kan men een onderneming laten grbeien,
maar niet niet een potentiële schuld aaji de fiscus, die
over een paar jaar moet worden afgelost. Hoe kan men
nu uit slechts tijdelijk beschikbare gelden een onderneming
permanent uitbreiden? .En dat moet toch het hoofddoel van onze economische politiek zijn, willen wij een snel
groeiende bevolking werkgelegenheid bieden.
Wanneer zal de nu uit te stellen belasting moeten worden
voldaan? Wat betreft de vei’schuiving, verkregen dooi’
versnelde afschrijving van nieuwe investeringen, zal dit
moeten gebeuren van het ogenblik af, dat de versnelde
afschrijvingen “voorbij zijn. Practisch gesproken wil dat
zeggen, dat een onderneming weinig belasting betaalt, zo-
‘) Zie: Wetsontwerpen Belaslingherzioning
1949″
door
T.
Brands
in
,,E.-S.B.”
van
13 Juli 1949: blz.
559.
lang zij maar flink investeert
2).
Bij gebreke aan toevoer van
voldoende nieuw risicodragend kapitaal moeten deze
investeringen voornamelijk uit het aangaan van schulden
worden bekostigd. Op die manier kan een ondèi’neming
niet onbeperkt voortgaan, zodat er een tijdstip komt, dat
zij door financieringsmoeilijkheden gedwongen is haar
investeringen te remmen. Van dat ogenblik af vermindert
ook de mogelijkheid van hoge afschrijvingen, zodat de
uitgestelde belasting dan géleidelijk moet wordeii voldaan.
Dat betekent, dat de belastingdruk het zwaarst wordt als
de financieringsmoeilijkheden het grootst zijn. Degenen,
die leningen aan ondernemingen verstrekken, dienen zich
deze consequentie van ,,belastingverschuiving” wel• te
i’ealiseren. De aflossing van leningen kont er door in ‘e-
vaar. – –
En tav. het belastinguittel, verkregen door de schep-
ping van ,,onbelaste” reserves, dient men rekening te
houden met het door de Minister in de Memorie van Toe-
lichting uitgesproken voornemen om deze onder de be-.
lasting te brengen zodra een overspanning van de investe-
l’ingactiviteit dreigt. Deze oversianhing zou o.i.. vooral
te duchten zijd van door de Overheid gefinancierde of
geën tameerde investeringen (woningbouw, spoorwegen,
electi’iciteitsvoorziening e.d. alsmede overheidsindustria-
lisatieprojecten), daar de investeringsactiviteit van het
bedrijfsleven door gebrek aan risicodragend kapitaal reeds
begint •te verminderen. –
Het systeem van belastinguitstel en’ fiscale claims op
onbelaste reserves is naar onze mening onjuist in zijn
consequenties voor de monetaire ontwikkeling (nl. deflatoir
op het verkeerde moment) en onjuist in zijn consequenties
t.a.v de ondernemingsfinanciering (vergroting van schul-
denlast).
Indien men tot de conclusie komt, dat de huidige be-
lastingdruk op het bedrijfsleven te zwaar is, moet men de
oplossing niet in uitstel zoeken, maar in belastingverlaging.
Dan moet in de eerste plaats de Vennootschapsbelasting
verdi’ijnen. In zijn Nota inzake het Financiële Beleid van
1947 heeft de Minister de principiële onjuistheid ‘ian deze
belasting op het gebruik van een rechtsvorm voortreffelijk
uiteengezet, zodat wij ons daaraan kunnen refereren.
In de tweede plaats is het noodzakelijk de winstbereke-ning voor Ondernemings- en Inkomstenbelasting zodanig
te wijzigen, dat de verhoging van afschrijvingen en stor-
tinten in vernieuwingsfondsen belastingvrij wordt toege-
staan voor zover nodig om het reële kapitaal der onder-
nemingen in tact te houden.
Dit zal een herziening van de criteria van ,’,sociale
rechtvaardigheid”, die deMinister wil nastreven, mede
moeten brengen. Het huidige fiscale winstbegrip, dat iedere
nominale vaardevermeerdering van activa, tengevolge van
inflatie, als te enige!’ tijd belastbare winst rekent, zal moeten
worden gewijzigd. De verkapte veriTlogensheffing tijdens
ihflatie, die hierin verborgen ligt, zal moeten worden uit-
geschakeld. De motivering van deze en andere veranderin-
gen ten gunste van de financiering van de instandhouding
en uitbreiding van het bedi’ijfsleven zal zijn: de sociale
rechtvaardigheid vereist in de eerste plaats, dat er voor
een sterk en uitgebreid bedrijfsleven met werkgelegenheid-
‘) Uitermate opvallend is de tegenstelling met het advies van
de Werkgelegenheidscommissie van de Maatschappij
voor
Nijver-
heid en Handel (zie ,,Maatschappij-Belangen”, Februari
1949,
blz.
23
en E.-S.B.” van
17
November
1948,
bIe.
909).
Bedoelde
oom-
missie – waarvan Prof. Dr J. Tinbergen voorzitter was en waarin
verschillende sleutelfiguren van de Ministeries van FinanciCn en
Economische Zaken zitting hadden – stelde belastinguitstel voor
ten aanzien van op geblokkeerde bankrekening te storten winsten
(dus belastinguitstel hij niet-inve;tering
–
annex geWoppotting),
ter-
vijl dc Minister daarentegen hij investering hoge versnelde af
–
schrijvingen wil
toestaan (dus belastinguitstel hij
investering,
welke
vaak gepaard gaat met geldontpotting ,of -creatie). De Werkge-
legenheidscommissie was primair bezorgd voor de bevordering van
het monetair evenwicht en de Minister
is
primair bezorgd voor
de bevordering van expansie van bedrijvigheid met het oog
op
bevolkingsaanwas. De. synthese van heide standpunten
zou
zijn:
helastinguitstel, onafhankelijk van het investeringstempo der
ondernemingen.
,
.71
17 Augustus 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
649
voor iederéen,worclt gezorgd, terwijl de verdeling van het
nationale inkomen en vermogen daarasin ondergeschikt
moet zijn.
Ovcrveen.
1)1′ T. W. C. BLOM
‘•
MONETAIRE ASPECTEN .TAN DE
AFWIKKELING DER GELDZUIVERING
EN DE INNING DERHEFFINGEN
Bij een beschouwing van de monetaire aspecten van de
inning der heffingen en de afwikkeling der geidzuivering
is de ,,ceteris paribus”-beschouwing minder goed mogelijk
dan bij de uiteenzetting in een vorig artikel over de budge-
taire aspectën
1):
‘Men kan immers wel naaan hoe de
staatsschuld door heffingen en geldzuivering is verminderd
en hoe tevens een verschuiving van vlottende naar gecon-
solideerde schuld heeft plaatsgevonden. Hoe echter de
monetaire situatie zich zonder de genoemde ingrijpende
maatregelen zou hebben ontwikkeld is niet te zeggen.
Dat er zonder een geidzuivering een ernstige inflatie
niet alleen zou hebben gedreigd, doelt ook in feite zou
hebben plaatsgevonden is vel zeker; volkomen onzeker
is echter de vraag, hoever dit proces van waardedaling
van het geld zou zijn voortgegaan’ en wanheer en met
w’elke middelen men het tot een einde zou hebben gebracht.
Het is van belang op te merken, dat een beschouwing
van de geldhoeveelheid op zichzelf weliswaar een waarde-
volle aanwijzing geeft inzake het bereiken van een rnorietair
evenwicht, doch dat geldchepping en inflatie niet syno-
niem zijn. Ook ,,dishoarding” betekent bijv. een infiatoire
afwijking van het monetair evenwicht.
Aan de handvan cijfers zal daarom eerst de invloed van
geidsanering en heffingen op hoeveelheid geld en spaar-
saldi worden nagegaan, terwijl daarna zal worden getracht
de monetaire gevolgen van de verschillende mogelijkheden
ten aanzien van de geblokkeerde tegoeden nader te onder-
zoeken.
Ter oriëntering volgen hier dan allereerst enkelecijfers
betreffende de omvang van Vrij en geblokkeerd geld.
Daarbij heb ik mij niet beperkt tot het geld in engere zin
zoals de officiële statistieken en de schrijvers over
TAB
‘
itL.I.
Vrij geld ‘)
Geblokkeerd’ giraalgeld ‘)
Hoeveelheid Toeneming Hoeveelheid Afneming
1945
. . .
4.100
ca
3.080
1946
. . .
6:193_
2.093
. 1.620
1.460
1947 ‘
6.954
761′
1.433
‘
187 1948
7.332
378
.
916
517
‘) Ontleend aan het Statistisch Bulletin van het C.B.S.
1949′
no.
26.
Dc hoeveelheid heeft betrekking op het einde van het jaar,
dc toeneming uiteraard
op
het jaar zelf.
‘) Deze opgave betreft de geblokkeerdc saldi bij handelsbanken
en girodiensten en cle gehiokkeerde lopende rekeningen hij boeren-
leenbanken. ‘Het cijfer voor
1945 is
een eigen schatting; de andere
cijfers zijn berekend ‘uit de periodieke ,,Stand der geblokkeercie tegoeden”, in het Statistisch Bulletin van het C.B.S.
TABEL
1F
Tegoeden bij
Spaartegoeden hij
Spaarbanken ‘)
bocrenleenbanken ‘)
GebI.
Vrij
Totaal
Gebl.
Vrij
Totaal
1945
. . . .
7
7
2.850
1.075
957
2.032
1946
. . . .
512
2.018
2.530
603
955
1.553′
1947
. . . .
508
2.044
2.552
535
1.010
1.545
1948
. . . .
327
2.161
2.488
304
1.178
1.482
‘) De cijfers hebben betrekking op de tegoeden hij de Rijks-
postspaarbank en de Bijzondere Spaarbanken en zijn, wat (le to-
talen betreft, ontleend aan het jaarverslag 1948
van de Nede
1
indse
Sijaarbankboncl. De gehiokkeerde tegoeden zijn .ontleencl aan de
,,Stancl der geblokkeerde tegoeden” in het CBS-Bulletin. De
vrije spaartegoeden zijn door aftrekking berekend.
‘) De totalen zijn ontleend aan de gecombineerde cijfers der
land bouweredietinstellingen in de jaarverslagen van De Necler-
landscbe Bank. De verdeling over geblokkeerd en vrij geld van
1945 is
een eigen berekening. De overige geblokkeerde spaartegoeden
zijn ontleend aan liet C.B .S.-B ulletin, terwijl de vrije,apaartcgoeden
door altrekking zijn verkregen.
‘) Zie: ,,Budgetaire aspecten van de afwikkeling der .geldzuive-
ring en de inning der heffingen” in ,,E.-S.B.” van
3
Augustus
1949
monetaire onderwerpen dit definiëren, doch ook de
spaartegoeden, die
potentiële
koopkracht vertegenwoor-
digen, in de beschouwing betrokken. (Om statistische
redenen zijn de termijndeposito’s bij handelsbanken
wel bij het geblokkeerde tegoed in aanmerking genomen,
echter niet hij het Vrije geld).
Om tôt een juite waardering van de gebeurtenissen
op monetaii’ gebied in de afgelopen jaren te komen, moet
men uitgaan van dé grote omzetting in 1945 van chartaal
geld in giraal geld als gevolg van de vrijw’illige en verplichte
inlevering van bank- en muntbiljetten. De toeneming van
het aldus ontstane giraleigeld (dat eind September 1945
geheel geblokkeerd was) leidde tot belegging in schatkist-
papier, waardoor’ een groot creditsaldo van het Rijk bij
De. Nederlandsche Bank ontstond: Dit creditsaldo, dat
zich eind Juni 1945 tussen 0 en 100 millioen gulden be-
woog, was aan het einde van 1945 opgelopen tot het enorme
bedrag van f 2.387 mln; het uitstaande schatkistpapier
was in dezelfde periode met ruim f 2.500 mln toegenomen,
terwijl de bankbiljettencirculatie van f 5.000 mln medio
1945 daalde tot f1.386 mln (nieuwe uitgifte) resp. f 327
mln (oude’ uitgifte) aan het einde van dat jaar.
Met de omzetting van chartaal in giraal geld ging dus
gepaard een verschuiving van netto-vlottende schuld ten
opzichte van De Nederlandsche Bank naar een dergelijke
schuld ten opzichte van de particuliere banken.
De eerste deblokkeringen, ruwweg genomen tot begin
1946, waren uiteraal’d nodig om de geldcirculatie weer
op het peil te brengen, dat minimaal nodig was voor een
vlot’verloop der economische bedi’ijviglieid.
Van de consequenties ten aanzien van de geldhoeveel-
heid, die de geldzuivei’ing en de inning der heffingen daarna
hadden, zou men zich theoretisch als volgt een indruk
kunnen verschaffen.
Er is een geldstro6m naar de Overheid toe ( inkohtsten) en een geldstroom van de Overheid af (uitgaven), die zich
vooral weerspiegelen in -de mutaties van het saldo van
‘s Rijks Schatkist bij De Nederlandsche Bank. Tot de in-komsten rekenen *e voor dit doel ook het inschrijven op
‘staatsleningen en het nemen van, schatkistpapier door
banken aflossing van schuld komt onder de uitgaven.
1-let .saldo van uitgaven boven inkomsten kont tot
uiting in een daling van genoemd tegoed, hetgeen ceteris
paribus geldscheppend zal wei’ken (le factor). Voor zover
dit saldo echter leidt tot een vermindering van het schat-
kistpapier in handen van geldscheppende instellingen,
wordt het geldvermeerderende effect wéer te niet gedaan,,
daar de-saldi van handelsbanken niet tot de geldhoeveel-
heid behoren (2e factor). – –
De beide genoemde factoren komen samen tot uiting in
de toeneming van de netto-overheidsschuld aan geldschep-
pende instcllingen. En als 3e factor, treedt, dan nog op:
de netto-betalingen aan de Overheid uit geblokkeerd te-
goed bij geldscheppeiide instellingen; dig de geldhoeveel-
heid eveneens vergroten (deblokkering via de Overheid).
Deze drie factoren zouden samen de geldschepping door
de Qverheid quantitatief moeten verklaren, hetgeen met
een cijfervoorbeeld moge worden verduidelijkt.
Stel de Overheid heeft in enig jtr een kastekort in
de hiei’boven genoémde zin van f 200 mln, waarbij wordt
verondersteld, dat noch het schatkistpapiei’ der handels-
banken verandert, noch van geblokkeerd tegoed sprake is.
De Overheid ziet haar saldo bij de centrale bank dus.met
f 200 mln verminderen. ,De geldhoeveelheid (die de saldi
der Overheid niet meetelt) is met hetzelfde bedrag vergroot
en de netto-vlottende schuld ten opzichte van de centrale
bank is ook f 200 mlh groter. (Bij de netto-vlottende
schuld zijn immers ook de saldi van het Rijk in aanmerking
genomen en in ons voorbeeld is het saldo bij de centrale
bank f 200 mln kleiner geworden). 1-let voorgaande heeft
dus betrekking op de le factor. Indien nu in het beehouw-
de jaar tevens het schatkistpapier in handen ‘van banken
met f 40 mln is verminderd, dan is, zo kan men stellen,
650
ECONOMISH-STATISTISCHE BERICHTEN
17 Augustus 1949
van de 1 200 mln kastekort f 40 mln gebruikt voor aflossing
van dat schatkistpapiér. De geidhoeveelheid. is dan dus
met slechts f160 mln toegenomen, welk cijfer men ook
verkrijgt door de toegenomen schuld ten opzichte van de
centrale bank (f 200 mln) te verminderen met de afgeno-
men schuld ten opzichte van de handelsbanken (f 40 mln).
Stel tenslotte, dat van de inkomsten nogf 30 mln afkom-
stig is van geblokkeerd banktegoed. Daar alle inkomsten
worden uitgegeven, koiit ook deze 1 30 mln in omloop
en vermeerdert zodoende de geldhoeveelheid. De 3 fac-
toren samen geven in dit voorbeeld dus een toe’neming
van de hoevèelheid Vrij geld van 200 — 40 + 30 is 190
te zien.
Naast de deblokkering via de Overheid, die hier-
boven werd verduidelijkt, is er uiteraard de rechtstreekse
deblokkering.
Door de kennis van de vele details, die voor de hierboven
uiteengezette analyse nodig zijn, is het niet eenv,oidig deze
voor 1946 te geven.
Wel echter kunnen we trachten het algemene beeld,
dat dit jaar ten aanzien van de geld zuivering gaf, te be-
naderen.
1-let jaar 1946 kenmerkte zich door een voortdurende
daling van liet saldo van het Rijk bij De Nederlandsche
Bank ni. van f 2.387 mln tot f1.057 mln, dus met
f1.330 mln.
De aan de centrale Overheid door 42 handelsbanken
(die ca 90 pCt van de omvang van hêt handelsbankwezen
vormen) en boerenleenbanken vealtrekte credieten in de
vorm van schatkistpapier of van bij de Schatkist deposito
geplaatste gelden verminderden met ongeveer fl.150 mln,
hetgeen overigens niet te verwonderen is, als men alleen
reeds denkt aan de grote omzetting van vlottende schuld
inGrootboek 1946.
De 3e factor, die hierboven werd genoemd, nl. de netto-
betalingen aan de Overheid uit geblokkeerd tegoed bij
geldscheppende instellingen, is voor 1946 zeer bezwaarlijk
na te gaan.
Op de omvang der geblokkeerde tbgoeden hebben in
1946 nI. de volgende invloeden gewerkt:
vermindering door inschrijving op Grootboek 1946
ad f1.831 mln;
–
verb’iindering door betaling aan het Rijk van zeker-
heidstellingen en ,,oude” belastingen. Aan zekerheid-
stellingen werd in 1946 intotaal-f 953 mln voldaan,
waarvan echter ook een deel met vrij geld;
_vermindering door deblokkering met algemene of
bijzondere vergunning van De Nederlandsche Bank;
vereerdering door betaling van het Rijk op geblok-
keerde rekening;
vermeerdering door de maatregelen op het stuk van
het kapitaalvérkeer, bijv. blokkering van een deel
van de opbrengst van buitenlandse valuta en verkochte
efiecten; het op geblokkeerde rekening boeken van
bepaalde verzekeringsuitkeringen; de boeking van
hypothecaire geldieningen op geblokkeerde reke-
ning enz.
1-let netto-resultaat van al deze factoren was een af-
nering van het geblokkeerde giraalgeld met ca 1 1.460 mln,
van de geblokkeerde spaartegoeden bij boerenleenbanken met f 472 mln en van de geblokkeerde tegoeden bij spaar-
banken met een onbekend bedrag, welke bedragen recht-
streeks of via de Overheid in de vrije sfeer zijn gekomen.
‘Zeer globaal zou ik de volgende benadering willen geven
van de oorzaken, die tot vermeerdering
–
van de hoeveel-
heid vi
,
ij geld in 1946 hebben geleid, waarbij echter zij
opgemerkt, dat deze opsomming qua exactheid niet kan
worden vergeleken met de door De Nederlandsche Bank
voor de latere jaren gegeven analyse. –
Toeneming der netto-overheidsschuld
aan geldscheppende instellingen
. . . 1
40 mln
Toeneming der credietverlening aan Iet
bedrijfsleven door, handels- en boeren-
leenbanken
………………….
235 mln
Vermindering van geblokkeerd giraal-
geld
…………………………..
,, 1.460 mln
Andere factoren (sluitpost)
……….
,,
358 mln
f 2.093 mln
Voor de jaren 1947 en 1948 volgen, hier eerst de voor
ons belangrijke posten uit de door De Nederlandsche Bank’
gegeven analyse van de toeneming van het vrije geld (in
millioenen guldens) ‘).
–
1947
1948
‘
Toeneming
der
netto-ovei’heids-
schuld aan geldscheppende instel-
lingen
…………………….
+
475
+
135
Creditering van de tegenwaarde van
vervallen
schatkistpapier
op
ge-
blokkeerde rekening
…………
20
–
250
Netto-betalingen aan het Rijk ‘uit
–
geblokkeerd giraalgeld(and ere dan 2)
+
‘IQ
+
660
Deblokkering van geblokkeerd gi-
raalgeld
(wo. vrijgeving van een
deel van de beleggingsrekeningen in
1948)
……………………..
+
165
+
120
Toeneming van de credietverlening
aan’het bedrijfsleven door handels-
en boerenleenbanken
…………
+
165
+
180
Andere
factoren
……….. …
—
94
–
467
1-loeveelheid vrij geld
…………..
+ 761 + 378
‘) Onhieend aan het jaarverslag van Dc Nederlandsche Bank
over ‘1 948, hlz. 24.
Dè Nederlandsche Bank heeft dus een splitsing gemaakt
tussen rechtstreekse deblokkering (post 4) en deblokkering
via de Overheid (posten 2 en 3), hetgeen mij voor 1946
niet mogelijk was.
In het jaar 1947 vonden weinig betalingen uit geblok-
keerd tegoed aan de Overheid plaats, daar de heffingen
pas tegen het einde van het jaar op gang kwamen en
evenmin inschi’ijving op een staatslening met geblokkeèrd
tegoed mogelijk was. Het waren, behalve de verleende
deblokkeringen, slechts ,,oude” belastingen en zekerheid-
stellingen, die de geblokkeerde rekeningen deden afnemen,
tervijl de Overheid doorging met ‘betalingen op geblok-
keerde rekening, zij het in mindere iiate dan in 1946.
In 1948 ‘vond wederom een aanzienlijke toevloed van geblokkeerde middelen naar de Overheid plaats, doordat
in dat jaar. de inning der heffingen een aanzienlijk bedrag
opleverde en tevens de inschrijving op Investerings- en
Beleggingscertificaten mogelijk
werd.
1-let beroep van de
Ovei’heid op de geldscheppende instellingen kon daardoor
beperkt blijven. Daartegenover namen de geblokkeerde
betalingen van de Overheid af, mede omdat hij elke dus-
danige’ betaling.f 1.000 werd vrijgegeven., De in 1946 ge-
nomen maatregelen tot voorkoming van ontsparing (gedeel-
telijke blokkering van opbrengsten van effecten e.d.) die in
– 1946 werden genomen, behoorden eind 1947 tot het
verleden.
Bij vergelijking van het infiatoir effect van rechtstreekse
deblokkering en van vrijmaking via de overheidskas moet
naar mijn Pening met het volgende worden rekening
gehouden.
Wordt een bepaald geblokkeerd’ banksaldo’ gedeblok-
keerd, danzal het infiatoire effect optreden, zo gauw de
nieuwe koopkracht wordt aangewend, d.i. in het algemeen:
onmiddellijk.
V
.
17 Augustus 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
–
051
,Tordt ditzelfde bedrag echter geblokkeerd naa de
Ov’rheid overgeschreven, die het wederom in omloop
brengt, dan vindt het infiatoire effect eerst plaats, als de
uitgaven van de Overheid worden gedaan.
Men kan uiteraard hij het beschouwen van ‘s Rijks Kas
niet onderscheiden tussen, geblokkeerde ontvangsten en
uitgaven enerzijds en vrije ontvangsten en uitgaven ander-
zijds. Een indruk van de tijd, die verloopt tussen totale
inkomsten en totale uitgaven, kan men mi. echter ver-
krijgen door de giro-omzet op de rekening van ‘s Rijks
Schatkist bij De Nederlandsche Bank (die de debiteringen
van deze rekening w’eergeef t) te delen door het gemiddelde
saldo op deze rekening, waardoor men de omzetsnelheid
van dit saldo verkrijgt. Deze berekening is als volgt weer
te geven’).
3533
1946:
=
2,4,
1458
4439
1947:
=
5,3
837
4532
1948:
=
6,2 732
‘) De gegevens voor de deling zijn ontleend aan de jaarver-
slagen van Dc Nedcrlandsc1e Bank; deze cijfers zijn rnillioenen
guldens.
1-lieruit ziet men, hoe de omzetsnelheid van het tegoed
van de Staat bij de centrale bank in 1946 nog vrij géring
was, doch dat deze in de loop der volgende jaren is toege-
nomen. De gemiddelde rusttijd van dit saldo, die de
reciproke waarde van de omzetsnelheid is, is derhalve
steeds korter geworden. Ook de door het Rijk in omloop
gebrachte geblokkeerde gelden rustten in 1946 dus lange!’
in ‘s Rijks Schatkist dan in latere jaren, hetgeen van groot monetair belang is geweest, daar de goederenvoorziening
in de afgelopen’jaren geleidelijk beter endebenodigde geld-
hoeveelheid dus groter is geworden, zodat het inflatoire
gevaar dus verminderde. Ook al bracht de Staat dus in
1946 aanzienlijke bedragen geblokkeerd geld in omloop,
dan geschiedde zulks toch met aanzienlijke vertraging,
whardoor de infiatoire invloed in de tijd wei’d verschoven
en het gevaar daarvan afnam.
Tot dusver hebben wij in hoofdzaak gesproken over
het geblokkeerde giraalgeld. Thans een enkel woord over
de
geblokkeerde spaarsaldi. –
Deze vertonen in 1946 en ook in latere jaren een aan-
mérkelijk stabielei’ verloop dan het geblokkeerde giiaal-
geld. Dit geldt met name voor de spaarbanken, waar reeds spoedig een groot deel der saldi vrij kwam door het kleine
bedrag per rekening.
Inschrijving op Grootboek 1946, later op Investeiings-
certificaten, betaling van zekerheidstellingen, later’ van de heffingen, benevens de maatregelen tot regeling van
het kapitaalverkeer hadden hier minder invloed dan bij
de gewone banksaldi. Uit tabel II blijkt, dat de spaarsaldi
bij boerenleenbanken overigens sterker zijn beïnvloed dan
de tegoeden bij spaarbanken. Ten laste van de geblokkeerde
spaars aldi bij de bijzondere spaarbanken werd bijv. in
1946 voor slechts f 44 mln ingeschreven op het Grootboek
1946, terwijl in 1948 f 32 mln door deze spaarbanken naar
de Belastingdienst werd overgeschreven ter betaling van
heffingen ).
De vermindering der geblokkeerde saldi bij de spaar-
banken zal vermoedelijk voor het overgrote deel zijn
veroorzaakt door rechtstreekse deblokkering of (nI. in
1948) door het vrijgeven van
1/5
der beleggingsrekeningen
meteen minimum van 1 300 per rekening.
‘) De cijfers zijn ontleend aan de jaarverslagen van de Neder-
landse Spaarbankbond.
Uit een vorig artikel
3)
is gebleken, dat ongeveer
I
der
tegoeden op beleggingsrekening op spaarrekening uit-
stond. Dit is een gelukkige onstandigheid met het oog op
het aan de periodieke vrijgeving der heieggingsrekeningen
verbonden infiatoire gevaar, op w’elk.gevaar ik naderhand
nog testugkom. Spaargelden hebben immers een stabiel ka-
rakter en de vrijgegeven gelden zullen minder snel worden
ojgevraagd dan de saldi bij handelsbanken of de saldi
in lopende rekening hij boerenleenbanken. Anderzijds
bevinden zich ook.bij de spaarbanken vele geblékkeerde
gelden, die daar slechts toevallig of met het oog op de
hogere rente zijn gebracht en die bij vrijgeving weer direct
zullen worden opgevraagd.
Het lijkt mij tot slot van belang om nog, eens dieper
in te gaan op de vraag, welke monetaire repercussies de
verschillende bestemmingen der geblokkeerde tegoeden
kunnen hebben. ik zou daarbij willen uitgaan van een
door Prof. Koopmans gegeven overzicht van de ‘vraag- en
aanbodfactoren op de geld- en kapitaalmarkt
4
).
‘Prof. Koopmans noemt als aanbodfactoren:
Nieuwe besparingen uit het lo’pende inkomem
Verdiende afschrijvingsgelden.
Opbrengsten van verkochte beleggingswaarden en op-
genomen of afgeloste credieten (behalve bankcre-
dieten).
Ontpotting van chartaal of gi’aal geld.
Geldschepping (bijv. vèrlenifig van ankcrediet).
Als vraagcomponenten ‘fungeren daartegenover:
Consumptie, d:w.z. ontsparing.
Investering (voo!’ uitbreiding, vervanging of ver-
nieuwing).
.
Aankoop van and’ere beleggingwaarden en verlening
of aflossing van credieten (behalve bankcredieten).
Oppoting van chartaal of giraal geld.
Aflossing van bankcrediet (dus geldverhietiging).
Prof. Koopmans gaat in het artikel, waarin hij dit
overzicht geeft, na, welke combinaties van vraag- en aanbodfaètoren het monétair evenwicht verstoren en
welke niet. Indien E-e en d-D gelijk zijn, is er monetair evenwicht. Déze posten ‘zijn de monetaire” postên, die
in verbinding met een der andere het monetair evenwicht
verstoren (bijv. a en E: inflatoir;
• en e: deflatoir;
• en a: monetair evenwicht enz.);
Opgemerkt kan nog worden; dat c en C automatisch
aan elkaar gelijk zijn.
Van de verschillende mogelijkheden ten aanzien van het
geblokkeerde giraulgeld
was de voor de houder meest aan-
trekkelijke: rechtstreekse deb(okkering. Dit behoort thuis
onder geldschepping (E) en aangezien het aldus gedeblok-
keerde geld bijna steeds voor consumptie of investering
(a of b) zal worden gebruikt, wordt het monetair even-
wicht in inflatoire richting veistoord, aangezien tegenover
de besteding geen nieuwe besparingen staan. Slechts indien het gedeblokkeerde geld gebruikt wordt
voor aflossing van bankcrediet blijft het monetair even-
wicht gehandhaafd (combinatie van E en e). Afgezien van
incidentele vergunningen in vroegere stadia der geldzuive-
ring is een dergelijke aflossing van bankcrediet met ge-
blokkeerd geld (nl. ,met tegoed op optierokening) in
Zie: De afwikkeling der geblokkeerde tegoedén” in ,,E.-S.B.”
van 13 April 19
1
19.
) Prof. Mr J. G. Koopmans: ,,Rentevoet, monetair evenwicht
en deblokkering” in dc bundel opstellen ,,Weerspiegelde Geclach-
ten”, aangeboden aan Prof. Dr N. J. Polak, blz. 86. –
652
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17 Augustus 1949
beptialde gevallen door de Wet Afwikkeling Geldzuivering
mogelijk gemaakt.
Wordt een geblokkeerd banktegoed naar de ‘Overheid
overgebracht ter betaling van belastingen of voor inschrij-
ving op staatsleningen, dan is het formeel geen geld meer.
De geldstatistiek, zoals deze door De Nederlandsche Bank
regelmatig wordt gepubliceerd, gaat nI. uit van de geld-
definitie van het Internationale Monetaire Fonds, volgehs
welke de banktegoeden der Overheid nietals geld worden
beschouwd. Eengeblokkeerd tegoed wordt bij overboeking
naar de Overheid dus wel vrij, doch telt nietmee bij de
berekening van de geldhoeveelheid.
Voor ons doel moeten we echter verband leggen met de
bestemming van het naar de Overheid overgebrachte
geblokkeerde geld. Is deze bestemming consumptie of
investering dan werkt de deblokkering in de overheidssfeer
infiatoir op dezelfde wijze als de, rechtstreekse deblok-
kering voor consumptie of investering, zij het met het reeds eerder gereleveerde tijdsverschil; vindt echter aflossing van
bankcrediet plaats, dan is deze vrijmaking wederom
monetair neutraal. Dit laatste is .bijv. het geval geweesf
bij een groot deel van de inschrijvingen op het Grootboék
1946, die, zoals eerder werd vermeld, leidden tot een
aanmerkelijke inkrimping van de schatkistportefeuille der
handelsbanken. –
Een inflatoir effect in de particuliere sfeer kan boven-,
dien nog plaatsvinden indien men Grootboekinschrijvingen
of verhandelbare Investeringscertificaten verkoopt en de
opbrengst consumeert en investeert, terwijl de aankoop
niet plaatsvindt met nieuwe besparingen, doch met nieuw
geld, dat institutionele beleggers bijv. kunnen verkrijgen door, het laten aflopen van schatkistpapier. Men krijgt in
dat geval een combinatie van a of b en E echter via C en c.
Betaling van vrij geld op de heffingen of op de zeker-
heidstellingen zal in’ het algemeen monetair neutraal
werken; indien deze betaling echter uit ontpotte liquide
middelen of met bankcrediet plaatsvindt, is er sprake
van een infiatoire tende’ntie (D of E gecombineerd met
a of b). Dit geval zal practisch weinig voorkomen, misschien
een enkele maal bij ondernemingen.
-Wordt de betaling met vrij geld gecombineerd met af
–
lossing door de Overheid van schatkistpapier bij centrale
bank of handelsbanken, dan vindt een deflatoir proces
plaats (A resp. B tezamen met e).
In het bovenstaande is nog geen rekening gehouden
met de functie van de Overheid als herverdeler van in-
komens. Voor zover deze functie wordt vervuld en de Over-
heid geblokkeerd geld niet- besteedt d,och slechts doorgeeft,
zodat het inkomen voor dei’den w’ordt, vindt het inflatoire
effect pas plaats op het moment, dat het geld door deze
derden wordt besteed.
Gaan w’ïj thans over tot een beschouwing van de
ge-
blokkeerde spaarsaldi
dan treft ons deze moeilijkheid, dat
spaarsaldi in de geldstatistiek niet als geld worden be-
schouwd en toch een zeer liquide bezit vormen, dat op
korte termijn in geld kan worden omgezet. Dat de tegoeden
bij spaarbanken en de spaartegoeden bij boerenleenbanken
dus ook bij de geidzuivering moesten worden betrokken is
duidelijk. –
Indien een vrij spaartegoed wordt opgevraagd
en besteed, dan vindt er in eerstC instantie een verminde-
ring vande hiquide middelen dci’ spaarbank plaats; ont-sparing en ontpotting gaan dus samen (a en D). Zouden
deze terugbetalingen op grote schaal plaatsvinden, dan is
de spaarbank genoodzaakt haar beleggingen te verminde-
ren, hetgeen meestal za] neerkomen op het niet verlengen
van een deel van de schatkistportefeuille of het trekken
op een rekening van de spaarbank bij ‘s Rijks Schâtkist
5).
De’Staat zal zich dan moeten wenden tot de geidschep-
pende instellingen en zo wordt de terugbetaling met
‘)
Dergeiijke rekeningen hebben de )aatste jaren onder ver-
scliillende voorwaarden bestaan, teneinde aan de liquiditeiis- en
renhii)iliteiiFlneeilijkheden van spaar- en boerenueenbanken
te-
gemoet te komen.
nieu* gecreëerde gelden gefinancierd, tenzij nieuwe be-
sparingen de plaats van de oude beëindigde besparingen
innemen. In •dit laatste geval wordt het monetair even-
wicht natuurlijk niet verstoord (A en a).
Wordt een geblokkeerd spaarsaldo vrijgegeven, opge-
vraagd en gebruikt, dan is dezelfde redenering van toepas-
sing als zojuist voor een vrij spaarsaldo werd gehouden.
Het verschil tussen een vrij en een geblokkeerd spaar-
saldo lijkt mij slechts, dat men het eerste vrijwillig laat
staan en het tweede gedwongen. Het inflatoire effect
treedt in beide gevallen slechts op, indien een spaarsaldo
wordt’ opgevraagd
en
besteed.
Men kan nu opmerken, dat ook voor rekening-courant-
saldi hij handelsbanken geldt, dat een eventueel infiatoir
effect pas optreedt, als het saldo wordt besteed. Dit is
juist, doch het verschil met spaargelden is, dat rekening-
courant-saldi bestemd zijn om in het lopende betalings-
verkeer te worden gebruikt. Men heeft deze gelden ont-
vangen uit verkopen of als inkomsten en men besteedt ze
weer. Een inflatoir effect treedt pas op, als het rekening-
courant-saldo ontstaan is uit bankcrediet of – en daarop
komt het in dit verband aan – als het rekening-courant-
saldo zojuist gedeblokkeerd is, want dan oefent men extra
vraag naar goederen of diensten uit, zonder dat men zelf
een tegenprestatie heeft gêleverd.
Bij spaargelden treedt, zoals we boven zagen, het infla-
toire effect op in beide gevallen: hij een pas gedeblokkeerd
saldo en
ook
bij een reeds Vrij saldo, indien althans besteding
plaatsvindt.
Het hier geaccentueerde verschil betreft echter groten-
deels’ de tijd, dat het betreffende saldo reeds heeft uitge-
staan. Indien een rekening-courant-saldo lange tijd heeft
uitgestaan, zonder dat enige mutatie heeft plaatsgevonden,
dan is het te vergelijken met een spaarsaldo en dan is
ontpotting en besteding evenzeer infiatoir.
Aan de andere kant moet worden bedacht, dat bij een
gedeblokkeerd spaarsaldo minder kans is op besteding
dan bij een gedeblokkeerd handelsbanksaldo. Dit verschil
in bestedingsdrang was echter minder groot in de jaren
1945 en 1946, toen zich ten aanzien van de spaargelden
een grote opvragingstendentie deed gevoelen. De blokke-
ringsmaatregelen werkten toen ook in de spaarhanksector uiterst heilzaam.
Over het overdragen van een spaarsaldo naar de Over-heid behoeft thans weiiuig meer te worden gezegd.
Ook hier maakt het weinig verschil of men uit ge-
blokkeerd of Vrij spaartegoed betaalt. Besteding door de Overheid werkt in beide gevallen inflatoir, behalve
als het gaat om pas gevormde besparingen. Een overdracht
van enigszins grotere bedragen aan spaarsaldi zal ,ceteris
paribus echter leiden tot vern
–
i.dering van overheids-
schuld in handen der spaarbanken, hetgeen de balansen
van deze instellingen dus per saldo verkort en monetair
neutraal werkt (in het schema van Prof. Koopmans:
D – c – C – d).
Meh zou de betaling van heffingen uit spaartegoed zelfs
kunnen vergelijken met het in betaling geven van staats-
obligaties.
In het bovenstaande sprak ik steeds over ,,spaarbanken”.
Hetzelfde betoog.geldt in hoofdzaak voor de boerenlen–
banken, waarvan de vreemde middelen
1
gro ten deels spaar-
gelden zijn. (Eind 1948 hadden de gezamenlijke boeren-leenbanken aan spaargelden uitstaan: f 1.482 mln en aan
rekening-courant-saldi f 297 mln).
Tenslotte kunnen ook de termijndeposito’s bij handels-
banken met spaarsaldi worden vergeleken. Een dergelijke
vergelijking zou echter neerkomen op het bespreken van
de definitie van geld, hetgeen buiten het kader van dit
artikel zou vallen.
De monetaire consequenties van heffingen en geld zuive-
ring uit statistisch en uit theoretisch oogpunt zijn, naar
ik hoop, met het bovenstaande enigermate verduidelijkt.
Rotterdam.
Drs H. W. J. BOSMAN.
V’
‘-
17 Augustus 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
,653
THEORIE EN PRACTIJK
VAN DE PUBLIEKRECHTELIJKE
BEDRIJFSORGANISATIE.
–
Het wetsontwerp op de publiekrechtelijke hedrijfs-
organisatie is gereed voor behandeling in de Staten-Gene-
raal. De Memorie van Antwoord is verschenen en verge-
zeld van een nota, waarin een aantal wijzigingen wordt
voorgesteld.
Wij menen goed te doen, na alles, wat reeds over dit
onderwerp is geschreven, enkele vragen te bespreken, die
bij de toepassing van de wet van grote betekenis zullen zijn.
Wij beginnen daartoe met de vraag, hoe de verhouding
zal zijn tussen de vrije verenigingen van ondernemers en
werknemers en de te creëren hedrijfschappen, hoofdbedrijf-
schappen en prodiictschappen. De Memorie van Toelich-
ting bevatte daarover de schone aanhaling uit het rapport
van de commissie van der Ven: ,,Zonder gebruikmaking,
van de organisatorische ervaring en het vertrouwen welke
de vrije organisaties bezitten en veelal ook zonder de
mogelijkheid tot openbare meningsvorming, welke zij bie-
den, kunnen de in te stellen lichamen moeilijk tot ont-
.plooiing. gerakén”.
Ook in de -Memorie van Antwoord wordt gewezen op
de grote betekenis, die de ondertekefiaren ,hechten aan
de vrije organisaties van ondernemers en van werknemers,
die een belangrijke invloed ten goede kunnen uitoefenen”.
Mr Schenderling heeft er in dit tijdschrift reeds op g-
wezen
1),
.dat aan cle plaats, welke de vrije organisatie
t.o.v. het bestel van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisa-
tie moet innemen wel aandacht wordt geschonken in
de commentaar op het wetsontwerp, m’aar dat in het wets
ontwerp zelf over de positie van de vrije oranisatics zeer
weinig wordt gezegd.
In het wetsontwerp spelen zij slechts in twee opzichten
een rol, namelijk bij het tot stand komen van publiekrech-
telijke bedrijfsorganisaties en bij de samenstelling van de
besturen daarvan, alsmede hij de samenstelling van de
Sociaal-Economische Raad. Ook door de Nota van Wijzi-
gingen, welke de Memorie van Antwoord vergezelt, is
hierin geen wijziging gekomen, ondanks de aandrang, die
in deze richting is uitgeoefend.
Nii hangt er veel van af, op welke wijze deze wet in de
practijk zal worden toegepast. De mogelijkheid bestaat,
dat men in de practijk een grotere invloed geeft aan de vrije
organisaties, dan uit het wetsontwerp zelf zou kunnen
worden afgeleid.
Zo kan men alvorens belangrijke besluiten te nemen,
de vrije organisaties vooraf in de gelegenheid stellen hier-
over hun mening kenbaar te maken. Men zou ook de be-
groting en een overzicht van het financiële beheer ter be-
oordeling aan de vrije ‘ organ isaties kunnen voorleggen,en
bij het al of niet goedkeuren daarvan met de opmerkingen
van deze organisaties in belangrijke mate rekening kunnen
houden.
Men kan ook een and ere weg inslaan door, zich strikt
beperkende tot de vastgelegde bevoegdheden der vrije
organisaties; deze zoveel mogelijk op de achtergrond te –
houden.
Ook binnen het kader van het wetsontwerp doet zich
dus het dilemma voor: ?f de nadruk leggeri op de vrije
organisaties, èf de nadruk leggen op de publiekrechtelijke
organen. Het duidelijkste komt dit probleem naar voren
als het gaat om de verhouding tusen
bedrijfschappenen
orije organisaties,
omdat van de publiekrechtelijke organi-
saties de bedrijfschappen het dichtst bij het bedrijfsleven staan. En dan wel bijzonder bij dat deel van het bedrijfs-leven, waar de sociale problemen geen belangrijke plaats
innemen en waar derhalve een paritaire samenstelling van
de besturen geen zin zou hebben.
‘) Zie:
Beginnen hij het begin” door Mr Lue. Sekenderling in
,,E.-S.B.” van 26 Januari 1949, bie. 70 e. v.
De vraag doet zich voor, of eventuele bedrijfschppen
schaduworganisaties
zullen zijn van, de vrije orga.nisaties,
of dat de bedrijfschappen zullen domineren met het gévolg, dat de vrije organisaties weinig te betekenen zullen hebben,
en derhalve een kwijnend bestaan zullen gaan leiden.
Want 6f de hedrijfschappen worden belangrijk ten koste
van de vrije organisaties, ôf het omgekeerde is het geval.
De mogelijkheid is in het geheel niet uitgeslotn, dat
de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie, die de afsluiting
zou moeten vormen van een systeem van vrije organisaties,
waarop zij is gebouwd, zal leiden tot het overbodig maken
van deze vrije organisaties, of althans deze vrije organi-
saties zal degraderen tot kiescollege, die verder geen
invloed kunnen uitoefenenen en waar ook de bedrijfsge-
– noten alle belangstelling voor zullen’ missen.
Het wetsontwerp zelf ‘werkt deze mogelijkheid zeer
sterk in de hand.
1-let gevolg hiervan zal bovendien zijn, dat de pübliek-
rechtelijke organisaties steeds meer het contact met het
bedrijfsleven zullen verliezen en dat de vertegenwoordigers
van het bedrijfsleven een niet voldoende door de bedrijfs-
genoten te controléren invloed zullen uitoefenen.
Dit gevaar is bij de toekomstigé bednijfschappen veel
groter dan bij de huidige vakgroepen, omdat aan de be-
drijfsgenoten bij de vakgroepen – hoe merkwaardig dit
voor velen mogen klinken – een veel grotere invloed was
toegekend, dan aan hen wordt toegekend bij de publiek-
rechtelijke bedrijfsorganisaties van het wetontwerp. De
vakgroepen kenden althans – zelfs in oorlogstijd – leden-
vergaderingen, aan welke belangrijke bevoegdheden waren
toegekend, terwijl het toezicht op de bedrijfschappen uit-
sluitend van boven af wordt uitgeoefend.
Dit is één van de ernstigste bezwaren, die tegen het
wetkntwerp kan worden ingebracht, aan welk bezwaar
tot nutoe veel te veinig aandacht is geschonken. Men
kan ‘hierin slechts verbetering aanbrengen’door aan de
vrije organisaties van bedrijfsgenoten – ondernemers en
werknemérs – veel grotere bevoegdheden ten opzichte
van publiekrechtelijke organisaties toe te kennen dan in’
het wetsontwerp geschiedt. Wij hopen, dat de volksver-
tegenwoordiging alsnog dit essentiële bezwaar zal kunnen
wegnemen:
Zou dit niet geschieden, dan is een ontwikkeling mogelijk,
waardooi’ de invloed van het bedrijfsleven voortdurend
wordt ondermijnd, en plaats maakt voor de ,,heerschappij der hewindvoerders”, hier in de vormvn, van het bedrijfs-
leven in grote mate onafhankelijke, besturen dn employé’s
van publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie.
Ter’ijl in
theorie
een publiekrechtelijke bedrijfsorgani-
satie zou worden geschapen, die via de vrije organisaties
i
vortkomt uit het bedrijfsleven, werkt het wetsontwerp
edn
practijk
in de hand, die leidt tot uitschakeling van de
invloed van het bedrijfsleven.
‘s-Graven hage.
Dr J. BUTER.
COMITÉ MARITIME INTERNATIONAL.
II.
ZIJN W’ERK ZÂAMBEJD.
Het Comité Maritime International, dat in September
1949 te AmsterdaM zijn XXIste Conferentie zal houden,
heeft van het allereerste begin in 1897 af zich beziggehou-
den met aanva’i’ingsrecht, redersaansprakelijkheid en zake-
lijke rechten op schepen.
Zijn ontwerpen over aanvaring en over hulp en berging,
aanvankelijk zonder medewerking van Groot-Brittannië
tot stand gebracht, hebben, langs de gebruikelijke weg
van Diplomatieke Conferenties (1905, 1909, 1910), geleid
tot de te Brussel gesloten Verdragen van 23 September
1910 (bij ons goedgekeurd hij de w’ètten van 11 Januari
T-.
654
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17 Augustus 1949
1913, StbI. 26 en 27), van kracht sinds 1 Maart 1913, ook
voor Groot-Brittannië. Het is bekend, dat’ons nieuwe zeer
recht zich naar- de beginselen van, deze tractaten.-heeft
gevoegd, ook in, de. overzeese gebieds,delen, hoewel de
tractaten zelf daar niet gelden. Vooral bij het aanvarings-
.recht was het. niet eenvoudig, de Engelsen mee te krijgen;
waren de schepen ,,both to blame”, dan droeg daar elk
de helft der schade en het kostte de Engelse juristen
moeite, het stelsel van aansprakelijkheid naar de mate
van ieders schuld (,contributory negligence”) over te
nemen; zij vonden dat prachtig voor continentale juristen,
maar deze waren hun, zoals zij in die tijd tot Franck zeiden,
,,far too clever”. Pas in 1945 aanvaardde Groot-Brittannië
dit stelsel in zijn interne recht.
De beide tractaten gelden over eei groot deel der zee-
varende wereld; de Verenigde Staten van Noord-Amerika
hebben zich échter alleen hij dat ovér hulp en berging
aangesloten en een aantal Zuidamerikaanse Staten ‘bij
geen van beide.,
In 1924 is, na voorbereiding eerst in het Comité en later
ook in de International Law Association, de Cognosse-
ments-conventie tot’ stafld gekomen (Brussel, 25 Augustus
1924), waarvan de inhoud, bekend als de I-Iague Rules, in
tal van landen geldt; door ratificatie van het tractaat zelf
of dooropneming in de eigen wetgeving. Zij,regelt o .a. de
aansprakelijkheid van de zeevervoerder— dwingende regels
over de zorg voor het schip en de lading enerzijds, vrijstel-
ling voor een reeks overmachtsgevallen anderzijds – en
de bewijskracht van het cognossement. 1-lieraan waren al
‘voorafgegaan de Amerikaânse Harter Act 1893 en verschil-
lende zeevervoerswetten in Britse Dominions. Voor Groot-
Brittannië en Noord-Ierland werden de Rules (voor uit-
gaand vervoer) aanvaard bij de Carriage of Goods by Sea
Act. 1924, daarop zijn gevolgd andere Britse gebieden,
België, Spanje, 1-longarije, Monaco, Portugal, Polen, Frank-
rijk, Roemenië, de Verenigde Staten, Denemarken, Zweden,
Nooi’wegen, Finland, Italië, Duitsland, Egypte, Eire. Er
zijn onderlinge verschillen, wat betreft het werkingsgehied
(uïtgaand of ook inkomend vervoer, kustvervoer) en de
inhoud van de regels en bovendien wijkt in sommige landen
de zuiver nationaal geldende wetgeving voor cognosse-
menten af van die voor het internationaal vervoer, om
van het verschil met charterrecht niet eens te spreken.
In Nederland werd een deel van de Hague Rules in het
nieuwe Zeerecht van 1924, in werking sinds 1 Februari
1927, opgenomen; ons recht heeft nu practisch geendwin-
gend recht; dat zich tegen toepasselijkverklaring van de
Hague Rules in de cognossmenten verzet. Verder is Molen-
.graaff, de leidende figuur en in vele opzichterrde ontverper,
toen niet gegaan. Maar thans is alierwege, bij reders en
juristèn, steun te verwachten voor een vei’dere aanpassing
van ons recht aan deze Rules en het laat zich aanzien, dt
men van voorstellen hierover spoedig meer zal horen.
Nederland staat in dit opzicht achter.
Deze Cognossements-conventie bevat een aansprake-
lijkheidslimiet van £ 100 of het aequivalent daarvan, per
collo of eenheid, naar goudwaarcle (artt. 4
50
en 9), een
maximale grens die, vooral sinds het pond sterling van het
goud is losgemaakt, opnieuw in disdussie is gebracht,
tegelijk met de ,,goudclausüle” in de conventie dienu
volgt.
Dit is de Brusselse Conventie van 25 Augustus 1924
over de beperking van de redersaansprakelijkheid, die is
geratificeerd door een aantal staten, maar niet door
Groot-Brittannië en Nederland. Een reder mocht van
oudsher al niet meer aan de zee verliezen dan hij eraan
had toevertrouwd. Het recht van abandon is later op zij
gedrongen door een aansprakelijkheid, wel met het gehele
vermogen, maar tot een maximumbedrag per ton. De
bekende grens uit het,Engelse recht van £ 8 per ton voor goederen of £ 15, met inbegrip van dood- of verwonding
moge in het midden der vorige eeuw nog redelijk zijn ge-
weest, doordat deze £ 15
–
het’ quotiënt vormde van de
tonnage en de waarde van, de Britse koopvaardijvloot-ge-
dachte – dat fundament is allarg vergaan.
De Conventie heeft de limiet gesteld ôp 4e ivaarde van
het schip met 10 pCt vracht (en de vergoedingen van
schade of avarij-grosse), alternatief met £ 8 per ton voor een aantal belangrijke scheepschulden, bi.iiten nog ‘eens
£ 8 voor schade door dood of verwonding. Zij knoopt .dus
bij de heide bekende stelsels aan.en zij’hepaalt, dat ,,les
unités monétaires…. s’entendent valeur or”. , . –
Bij heide conventies ontstond het Babel der goud-
clausule. . Er is al dadelijk verschil in aansprakelijkheid
tussen de toegetreden Staten en de andere, die zelve 6f
een waardegrens 6f een geldgrens kennen (Nederland:
f 50 per ton .netto inhoud). Dan c6rrespondeert deeld-
limiet nergens meer met de werkelijke scheepswaarden,
die in de regel veel hoger liggen. Verder zijn er Staten zoals
sommige Scandinavische, die hun wettelijke aansprake-
lijkheidsgrens, al dan niet naar goudwaarde, hebben vast-
gesteld naar een bedrag in de eigen munt volgens de pariteit
met het £ van 1924, zodat hun reders zwaarder worden
belast en bovendien nog nadeel door koersverlies kunnen
lijden doordat een buitenlandse rechter hen kan veroorde-
len tot een betaling in diens eigen muntsoort of in ponden.
Dan zijn er landen, als Frankrijk, waar voor het interna-
tionale cognossementsvervoer een andere limiet geldt dan
voor het nationale vervoer, hetgeen tot vreemde gevolgen
leidt, soms op dezelfde reis met hetzelfde schip. Tenslotte
staat niet vast, of de koers moet worden gerekend van de
dag van de schade of de uitgave, of die van het vonnis of
de voldoening daaraan, gezwegen nog van de rechtens
hierbuiten staande vraag, of de deviezenwetten zulke be-
talingen toestaan. – –
Voor en op de Antw’erpse Conferentie heeft men ingezien,
dat het goud geen deugdelijke maatstaf meer was, al moe-
ten w’ij niet vergeten, dat de Warschause Conventie voor
het Luchtvervoer een ,goudwaardeclausule bevat.
Er is toen besproken, of de muntpariteit van het Inter-
national Monetary Fund (Bretton Woods) in de pla’ats
van goudwaarde kon treden. Van Engelse zijde was men
huiverig voor dit ,,dubious matrimonial adveiiture”. Er
is gepleit voor pond en dollar en zelfs aangevoerd, dat het
er voor assurdeui’en toch niet op aankwam, welke pariteit werd gekozen, omdat zij namens de lading ontvangen wat
zij zelf namens het schip betalen, een al te simplistisch
betoog, dat dan ook van Nederlande zijde w’erd bestreden.
Men benoemde een Commissie
;
die met spoed zou rap-
porteren over een oplossing .,ensuring a reasonable nfea-
sure of international stability”. Haar werkzaamheden
zullen nu te Amsterdam aan de orde komen en dan zal
blijken of men de muntsoort van een der toonaangevende
land
–
en verkiest, dan wel, toch aan een of ander waarde-
stelsel de voorkeur geeft. 1-let zoeken is voortdurend naar
een imiet die, zo niet stabiliteit naar de tijd, dan toch
uniformiteit naar de plaats hrengt’en die gemakkelijk voor
ieder concreet geval uit te rekenen is. Er moet hier op
allerlei worden gelet: op de variëteit in waarde bij nieuwe
en oude schepen, passagiers- en yrachtschepen, op de assu-
rantiedekking die de meeste plooien voor de reder glad-
strijkt en op de deviezenwetgeving die in alle stelsels een
soepele afrekening kan verhinderen.
In 1926 zijn te Brussel in aansluiting op werk van het
Comité twee Conventies gesloten.
De eerste is die van 10 April 192Q, over de bevoorrechte
schulden en hypotheken op schepen. Deze is door 15 landen
geratificeerd, niet door Groot-Brittanië, de Verenigde
Staten en Nederland. Hypotheken nemen in 4eze Con-
ventie rang na een aantal bevoorrechte schulden, ongeveer
overeenkomende met art. 318 c W.v.K., maar ook na een
aantal scheepsschulden als die van art. 318 q, welke bij
ons rangorde hebben na de hypotheek. Frankrijk ratifi-ceerde deze Conventie in 1935 en heeft, merkwaardige
bijzonderheid, hij een wet van 19 Februari 1949 de Code
de Commercemetdit Tractaat in ov&reenstem’ining gebracht.
17 Augustus 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
655
De tweede is ookvan 10 April 1926 (met protocol van
24 Mei 1934) er regelt de iinmuniteit van staatsschepen,
en.oncterwerp van groot belang naarmate de Staten meer
handels&ôhepen reden. Dertien ‘landen hebben geatifi-
ceerd, iaronder. in ‘1936’ Nederland. Te Antwerpen is
aangedrongen op toetredingdoor landen alsOroot-Brit-
tannië cii de Verenigde Staten,-die in hun latere wetgeving
afstand hadden gedaan van het oude beginsel, dat de Staat
niet voor de eigen rechter kon worden gedagvaard. (Crown
Proceedings Act 1947, Fed€ral Tort Claims Act 1946).
Het accent moet echter niet daarop vallen, maar op
de aanvaarding door dc Staten van de jurisdictie van een
buitenlandse rechter over hun ichepen en de onderwerping
aan vreemd beslag. In die -géest s’te Antwerpen een resolu-
tie aangeiionen.
• .DezeiConventie stelt in art. 1 voorop, dat Staten en
-l’iuwzeeschepe
–
nen ladingen-zijn onderwôrpen aan dezelfde
rege’len inzake ‘ansprakelij kheid als particuliere schepen,
ladingen en reders en dat daarvoor dezelfde regelen over
rechterlijke competentie en procedure gelden. Dit is niet
van- toepassing. op staatsschepen, die uitsluitend worden
gèbetigd voor een regeringsdienst, waarmede geen’handels-
doeleinden worden beoogd: deze kunnen (en dit is voor
de souvreiniteit een gewichtig punt) niet in beslag worden
genomen, maar menkan bij de eigen rechter van de betrok-.
ken Staat een vordering aanbrengen wegens aanvaring,
hulp, berging, avarij-grosse of herstel van of levering aan
het schip (art. 3).
1-let iou te ver voerén, dit systéem punt voor punt te
vergelijken met het Nederlandse recht. Wel is het de moeite
waard, de volgende vergelijking op te stellen. Ei is bij
vreerhde staatsschepen een scala van rechten en maatr€ge-
len denkbaar: conservatoir beslag op alle eigendommen,
of op.. alle schepen, of alleen op het schuldige schip, of
precies -dIs bij particulieren; minder ingrijpend: geen be-slag, meer alleen jurisdictie van de rechter, vonnis in rem
of in personam (naar Engelse begrippen), executoriaal
beslag; nog beperkter: enkel jurisdictie van dc eigen
rechter, voor alle vorderingen of alleen voor dringende
vorderingen -als die wegens verleende bijstand. Deze be-
voegdheden worden nu in ruimer mate toegekend, naar-
mate de staats.exploitatie van het schip meer overeenstem-
ming vertoont met particulier rederschap, in mindere mate,
naar gelang het schip zuivei’der een publieke dienst ver-
richt.
Nu hebben de’ grote zeevarende landen de jurisdictie
van vreemde rechters over hun staatshandelsschepen prac-
tisch al lang toegelaten, en bovendien laten art. 6 van de
Conventie en het Protocol’ van 1934 aan de Staten heel
wat speelruimte ter handhaving vn hun souvereiniteit
en prestige; men is dus in het Comité van mening, dat er
een redelijke kans is op een uitbreiding van het gebied
van dit tractaat.
Herziening van – de York-Antwerp Rules voor avarij-
grosse is een wat delicaat onderwerp van discussie geweest
tussen het Comité en de International Law Assoeiation.
Te Antwerpen is de I.L.A. uitgenodigd te onderzoeken of
Rule XXII kan worden gewijzigd in dié un, dat de vette-
lijke interessen in de haven van bestemming (welke soms
overmatig hoog zijn) worden vervangen door een vaste
rente Men wil’ deze op 5 pCt stellen. Inmiddels is nader
internationaal overleg gaande ook over andere Rules,
zodat het Comité ongetw’ijfeld over een bredere herzie-
ning zal beraadslagen, die tevens aanvaarding door de
Amerikaanse handelswereld moet bevorderën.
Een uniforme regeling van het doorcognossement en
het gecombineerd vervoer is sedert jaren voorgestaan
door Zweedse kringen; onder leiding van de oud-raadsheer
Algot Baggé. Het onderwerp is, zien wij goed, ook behari-
dèld me-t Regeringen,’ transportassuradeuren, autover voerders, de I:K..K. en’ het Instituut voor de Unificatie
van Privaatrecht
to
Rome. Dat zou niet nodig zijn, als de
weerstand niet groot was tegen een stelsel, waarbij de eerstë
of laatste vervôerder aansprakelijk wordt gesteld voor
schaden ook op tussentrajecten.. De Zweden gaven eens
als voorbeeld een vervoer van kisten staal van Sandviken
over 1-Juli naar Belfast, per spoor, vliegtuig, expediteurs-
loods, zeeschip, pakhuis, spoor, – auto en’ kustvaartuig,
achtereenvolgens onderworpen – aan zeven stelsels van
aansprakelijkheid. Bagge wil de vervoerders toestaan,
kenbaar te maken dat zij bereid zijn een doorcognosse-
ment of vrachtbrief af te geven; zij kunnen dan hun ri-
sico’s vooraf overzien. T-let onderwerp is bij het Comité
cornmissoriaal gemaakt.
Wanneer over ,An International Maritime Court”zal
worden gesproken is dat toe te schrijven aan een voor-
dracht die Pröf. Mr R. P. Cleveringd uit Leiden onder deze titel op 6 Juni 1947 heeft gehouden voor de Anglo-Nether-
lands Society. Van Nederlandse zijde is op behandeling
van dit onderw’erp aa?gedrongen. In 1948, voor de l-Iaagse
Conferentie van de International Bar Associdtion, zijn door
Rabel en door Govare analoge denkbeelden ontwikkeld.
Tenslotte ‘zal men zijn gedachten laten gaan over
conservatoir en executorial beslag op schepen in het
algemeen. Dit raakt zowel de Parijse ontwerp-conventie
van 1937 over aanvaringsbeslag als de tractaten over
bevoorrechte schulden en staatsimmuniteit van 1926. 1-Jet
gaat nu vooreerst over consei’vatoir beslag — voor alle’
vorderingen of voor alle bevoori’echte (,,maritime claims”)
of alleen voor voideringen tei’ zake van het schip – en
dan: op het gehele vermogen of op schepen of alleen op het schip, waarmede schade is toegebracht; verder, over
executoriaal beslag en rechterlijke bevoegdheid, alsmede
over de vraag tegen wie men ‘optreedt: het sôhip, de i’eder,
de eigenaar. Op al deze punten is er veel rechtsverscheiden-
heid.
FIet Comité is, naar men ziet, druk bezig met het figuur-
zagen en het opschilderen van- de fraie. legkaart van het internationaal zeerecht. 1-let gehele zeevervoer wordt er
nog niet door gedekt, maar de figuren passen hier en daar reeds aai’dig aan elkander 1-Jet opschrift luidt’., ,The law
of the ocean must he one”.
Anslcrdam.
•’
Prof. Mr J. OFFERI
–
IAUS.
BOEKBESPREKING.
De bedrijfseconomische betekenis ç’ari de ivclame
door
Dr H. J. A. Flermens. Serie Bedrijfseconomische
Monografieën, deel XV. Uitg. H. E. Stenfert Kroese’s
Uitgevers-Maatschappij N.V. Leiden 1949. VII en
404 blz. –
In ,,De bedrijfseconomische betekenis van de reclame”
door Dr H. J. A. Hermens begroeten wij het eerste Ne-
derlandse boek, dat de reclame uitsluitend van bedrijfs-
economisch standpunt beschouwt. Ja, wij kunnen zelfs
zonder overdrijving beweren, dat er op de gehele wereld
slechts uiterst weinig werken zijn, die het onderwerp
aldus bezien; de psychologische en reclame-technische lite-
ratuur overheerst. 1-let onderhavige werk’ kan alleen
hierom al een belangrijke aanwinst voor de bedrijfsecono-
mische literatuur, worden genoemd. Er is echter meer,
want deze helder geschreven, goed geconcipieerd en diep-
gaande studie, door een beoefenaar van het reclamevak
samengesteld, bevat een uitstekende samenvatting van
hetgeen de literatuur over de reclame tot 1940 heeft
opgeleverd. Dit alles wordt – wij zouden haast zeggen:
,,en passant” – verrijkt door een geschiedkundige schets
van de reclame die er zijn mag en een geschiedenis van
het Nederlandse reclamebureauwezen, die even waarde-
vol als interessant is.
Naar wij menen, is het werk als dissertatie (economische
faculteit
–
van de’ universiteit van Amsterdam) opgezet.
1-let heeft echter lang op voltooiing moeten wachten,
r_
656
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17 Augutus 1949
hetgeen dan ook de reden is, dat de schrijver de na het
uitbreken van de oorlog verschenen literatuur niet meer
in aanmerking heeft kunnen nemen. Dit doet aan de
verdienste van het erk weliswaar niets af, doch het is
jammer,.dat een baanbrekend en uitvoerig werk als van
Borden
1)
niet ter adstructie van het betoog kon worden
aangehaald. Borden kon immers aan de hand van zeer
uitvoerige onderzoekingen tot resultaten komen en con-
clusies trekken – zij het nog zeer voorzichtig – die
Dr Hermens alleen of op smalle inductieve basis of langs
deductieve weg kon bereiken.
Gelijk de titel van het boek reeds zegt, gaat de schrijver
niet in op met de reclame verbonden algemene vraag-
stukken, zoals de betekenis van de reclame voor de be-
hoeftenbevrediging van de consument en de moderne
theorieën van de prijsvorming in het kader
T
van de on-
volkomen mededinging. Zonder nt geheel de critische
opmerkingen van theoretische economen te negeren,
constateert schr. zeer nuchter en terecht, dat critiek op
de reclame in wezen critiek op de maatschappelijke orde-
ning is, dat de praktijk er onder de omstandigheden bijv.
gelijk aan heeft de reclamekosten als zuivere kosten te
beschouwen. –
De reclame wordt gedefinieerd als ,,Het samenstel van
verrichtingen tet- massale beïnvloeding van het vraag- en
aanbodpotentieel” en om doelmatigheidsredenen onder-
scheiden van propganda. Tevens wordt er terecht de
nadruk op gelegd, dat reclame een
middel
tot bevordering
van de afzet is. 1-let is nuttig dit naar voren te brengen,
omdat men uit de meeste literatuur wel de indruk zou
krijgen, dat de reclame een factor van zelfstandige bete-
kenis en met een eigen leven in het maatschappelijk bestel
is. 1-let is o.i. dan ook moeilijk te verdedigen om critiek op
de
reclame
,
uit te oefenen. –
1-let belangrijkste ‘deel van het boek wordt uiteraard
gevormd door de hoofdstukken, waarin het verband
tussen reclame en afzet, de kosten van reclame, reclame
en conjunctuur en marktanalyse en reclamebegroting
worden behandeld.
1-let verband tussen reclame en afzet wordt eerst langs
deductieve weg nagegaan, waarna bezien wordt welke
hiogelijkheden er bestaan om dit verband op kwantitatieve
wijze uit te drukken. Een proeve van bepaling hiervan door middel van correlatierekening – waarbij Prof. Dr
J. Tinbergen hulp verleende – besluit de behandeling
van dit onderwerp.
Aangaande deze mogelijkheden om het verband .tussen
reclame en afzet te bepalen – dus: result.tenbepaling
van de reclame – -komt de schrijver tot de conclusie,
dat zij slechts in beperkte mate aanvezig zijn, al zijn zij
van veel meer waaide dan de psychologische bepaling,
waarbij men al heel w’einig baat heeft gevonden. Zoekt
men naar het
exacte
resultaat van de reclame, dan zoekt
men naar de steen der wijzen volgens schr., zodat alleen
ruwe en henaderende resultaten kunnen worden verkregen.
De oorzaak van deze situatie is, dat het materiaalr waar-
mede men moet werken in de resultatenrekening, onvol-doende is, hetgeen overduidelijk blijkt uit het voorbeeld,
dat wordt gegeven van de bepaling van het verbadd
volgens de correlatierekening. Men kampt ook wel zeer
met de moeilijkheid, dat er nog te vele imponderabilia
in het reclameproces een rol spelen. ‘Vij kunnen ons met
deze conclusies verenigen en met schr. de hoop uitspreken,
dat het bedrijfsleven het materiaal zal verstrekken, dat
verder onderzoek in de besproken materie mogelijk maakt.
Zulks des te meer, daar de ter heschikking staande feite- –
lijke gegevens van tamelijk oude datum zijn..
Aangaande het verband tussen reclame en conjunctuur
wordt opgemerkt; dat de – algemene aanpassing van de
reclame aan de conjunctuur niet juist is, doch dat in
‘)
Neil H. Borden: The Economic Effects of Adverlising”, Clii-
cago
1944.
In 1945 in verkorte, vorm verschenen onder de titel:
,,Advertising in Our Economy”.
sommige gevallen
reclame in de depressie kan worden
uitgebreid, in andere gevallen sterk ingekrompen. Om in
deze aangelegenheid echter een gefundeerd advies te geven
zal men evenwel over goed materiaal betreffende de
resultaten van de reclame moeten beschikken. Het ware,
in verband met dit onderwerp, interessant geweest,
wanneer de omvang van de reclame bezien was in relâtie
met de trend in de verkopen van bepaalde artikelen.
V66r de publicatie van het reeds aangehaalde werlc van
Borden, isdienaangaande echter niets verschenen, zodat
de schrijver er niets aan kon ontlenen. Het is misschien
interessant op te merken, dat volgens Borden de reclame
in het algemeen weinig invloed op de trend kan uitoefenen.
Het nut van marktonderzoek voor de’ reclame wordt
met enkele woorden en een voorbeeld toegelicht. Gezien
het feit, dat het marktonderzoek uit de reclame is voort-
gekomen zou wellicht nog een ander – en beter gewaar-
deerd onderzoek dan dat van de Bond van Adverteerders
– voorbeeld van een enquête voor reclamedoeleinden
hebben kunnen worden opgenomen.
Met betrekking tot het vraagstuk van de reclame in de
kostprijs worden enkele behartenswaardige opmerkingen
gemaakt. In het betreffende hoofdstuk, gebaseerd op de
leer van Prof. Limperg, meenden wij echter enige tegemoet-
– komendheid te kunnen verwachten tegenover de practische
opvatting om in bepaalde gevallen de uitgaven voor een,
introductiereclamecainpagne als kosten in het betrokken
jaar op te nemen. Wanneer de aard van het artikel zulks
toelaat, zien wij hier geen overwegend bezwaar ‘in.
_Tenslotte kunnen wij opmerken, dat het bekend was,
dat de resultatenberekcning van de reclame moéilijk is
en dat• men in dit opzicht- in de kinderschoenen staat.
H,oezeer dit het geval is,heeft Dr Hermens op uitstekende
wijze aangetodhd. Met de schrijver hopen wij daarom
vurig, dat zijn werk een sterke stimulans tot voortgezet
systematisch onderzoek zal zijn, niet in het minst ten
bate van het bedrijfsleven. Moge een tweede druk, waarin
ook de nieuwere literatuur is verwerkt – en zo mogelijk
aangevuld met een index en een literatuuroverzicht – van de vervulling van deze hoop al geschiedt dit ook
gedeeltelijk, getuigenis afleggen. –
Eindhoven..
Dr J. VAN REES.
BOEKAANKONDIGING,
Yearboolc of Labour Statistics 1947-1948,
Nummer 10.
Gepubliceerd- door het International Labour Office,
– Genève .1949, 303 blz.
–
–
In dit statistich jaarboek- zijn gegevens verzameld
betreffende de toestand op de arbeidsmarkt voor een
zestigtal landen. De stof.is
verdeeld in tien hoofdstukken,
zodanig, dat ieder hoofdstuk een bepaald aspect van de
arbeidsmarkt, zoals totale en beroepsbevolking, werk-
gelegenheid en werkloosheid, lonen en salarissen, kosten
van levensonderhoud, arbeidsconflicten, migratie, enz.,
belicht.’ De landen, ‘aarop de statistieken betrekking
hebben, zijn gerangschikt naar de continenten waartoe
zij -behoren. Ook de gegevens betreffende de landen ten
Oosten van het IJzeren Gordijn worden verstrekt.
Voôr de eerste maal in deze serie worden tabellen
gepubliceerd betreffende sociale zekerheid, terwijl ook
een nieuwe tabel betreffende arbeidsinkomen en totaal
nationaal inkomen is opgenomen.
Zoals wel bijna onvermijdelijk is bij het- s.menstellen van een dergelijk omvangrijk jaarboek zijn de cijfers op
het moment van publicatie reeds vrij oud. Meer recente
g&gevens,, betreffende verschillende in het jaarboek op-
genomen onderwerpen zijn te vinden in de maandelijks
verschijnende lnternational Labour
i
Reviews.
Het naast elkaar aantreffen van zov
–
eel gegevens van
vei-schillende landen maakt de verleiding haast onweer-
17 Augustus 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
657
staanbaar om te gaan vergelijken. De allergrootste voor-
zichtigheid – en kennis van zaken zijn hiervoor echter
noodzakelijk. D& gehele materie van de indexcijfers is,
in een bewogen tijd als de tegenwoordige, er één vol
voetangels en. klemmen, zodat het dikwijls reeds zeer
moeilijk is zich een ondubbelzinnige indruk te verschaf-
fen vanhet verloop van een bepaalde reeks, als bijv. die
betreffende de kosten van levensonderhoud, binnen één
bepaald land over een niet eens zeer lange periode. Daar
de internationale standaardisatie van arbeidsstatistieken
nog niet is verwezenlijkt, lenen de in dit jaarboek opge-
nomen statistieken zich slechts met cle grootste reserves
en in een zeer beperkte mate voor het trekken van inter-
nationale vergelijkingen. 1-let moet in dit verband worden
vermeld, dat het International Labour Office ieder hoofd-
stuk vooraf heeft doen gaan van een zeer gedetailleerde
beschrijving van het materiaal.
AANTEKENING,
–
HET O.E.E.C.-VEIISLAG JIETEEFFENDE HET WESTEUROPEES
UEES!’EL.
–
Het kortgeleden verschenen ,,Progress Report” van de
O.E.EC., gedateerd Juni 1949, geeft een overzicht van
het economisch herstel der Marshall-landen van het
einde van de oorlog af tot eind 1948. in het onderstaande
zal de inhoud van dit uitgebreide, aan de hand van tal-
rijke interessante grafieken en tabellen verduidelijkte,
verslag, kort worden weergegeven.
De betekenis pan de Marshall-hulp.
–
De lopende posten der betalingsbalans der Yesteuro-
pese landen vertoonden eind 1947 een aanzienlijk tekort;
dat geheel voor rekening kwam van de economische betrek-
kingen met het Westelijk halfrond. De inkomsten uit export
en uit anderen hoofde dekten de invoer slechts voor iets
meej’ dan
1/3,
dit ondanks het feit, dat de invoer, althans
naar volume, beneden het niveauvan dat van 1988 lag.
De oorzaak van dit tekort moet dan ook worden gezocht
in dé daling der inkomsten uit het buitenland en de rela-
tief grote prijsstijging van importgoedeien: Zo lag het
uitvoerolume in 1947 nog ongeveer
1/
beneden het
niveau van4938, terwijl de inkomsten uit investeringen
in liet buitenland, uit scheepvaart, uit tourisme en uit
overige onzichtbare posten, sterk waren verminderd en
t.o.v. de betalingen aan buiten Europa gelegen lande’n
voor huur, van schepen en andere doeleinden een tekort
te zien gaven. –
TABEL
1.
Betalingsbalans’
der
O.E.E.C.-landen met de rest pan de
rvereld in 1947
1)
(in $ mrd).
–
Westelijk
Overige
Tot’nJ
halfrond
landen
Invoer
………………..
– 8,2
– 3,1
—11,3
Uitvoer
………………
+
1,6
–
+ 2,9
– + 4,5
Onzichtbare posten (netto)
–
– 0,9
+ 0,4
– 0,5
Saldo …………………
-7,5
+ 0,2 .
– 7,3
1
).Exc].
Zwitserland, Portugal, Triëst en overzeese gebiedsdelen.
Dit deficit werd gefinancierd d.m.v. leningen, ver-‘
strekt door de Regeringen van de Verenigde Staten en
Canada en de Internationale Bank voor Herstel en Ont-
wikkeling, schenkingen van de Regering van de Verenigde
Staten en het aanspreken van de goud- en deviezen-
reserves der landen, die ultimo 1947 tot minder dan
2/
van het vooroorlogs niveau waren teruggelopen. De
meeste van deze en andere financieringsbronnen – wo.
de leningen van de Export-Iniport Bank, die reeds in
1947 niet meer werden verstrekt, en de steun van de
U.N.R.R.A., die in 1947 aanzienlijk werd verminderd —
geraakten spoedig uitgeput.
Zonder het vooruitzicht op verdere steun zou de dollar-
import van de Westeuropese lanlen met, naar schat-
ting
4/s,
de totale import met ongeveer de helft, moeten
worden verminderd,daar enerzijds de reserves aan goud
en deviezen te gering waren in verhouding tot het dollar-
tekort, en anderzijds de exportniet snel genoeg kon wor-
den opgevoerd. Een dergelijke importbeperking zou, daar
een groot deel der voor consumptie en productie nood-
zakelijke goederen uit het Westelijk halfrond wordt be-
trokken, ernstige gevolgen hebben voor de Wésteuropese
economie.
TABEL
II.
‘Westeuropese inc’oer uit het Westelijk halfrond in 1947 in
pCt pan de consumptie.
Artikel
pCt
I
Artikel
pCt
ruwe katoen 50
32
44
17
42
ruw
zink
…………
voedergranen
……….
oliën en vetten
– . . –
14
aluminium
………..
40
vlees
……………
12
broodgraan
………..
ruw
koper
…………
38
wol
……………
91
ruw
lood
………….
geraffineerde petroleum
35
vaste
brandstoffen
9
ruwe petroleum
,-
34
–
De vooruitzichten van Amerikaanse hulp op grote
schaal in het kader van het Marshall-plan hadden een
gunstige invloed op ‘de Europese productie. Materiaal,
dat tevoren in voorrarid werd gehouden, kon, nu de.kans
op vervanging groter was geworden, onmiddellijk worden
verbruikt; het herstel van het vertrouwen in extern even-
wicht ontmoejligde speculatieve activiteit, zoals aan-
houden van voorraden en kapitaalvlucht. Van ‘meer
belang is echter, aldus het verslag, dat de Marshall-landen
in staat werden gesteld plannen te maken voor de toe-
komst, zich te concentrererf op dig takken’ van bedrijvig-
heid, waarin zij het meest efficiënt waren georganiseerd
en de uitrusting te herstellen en te ontwikkelen, terwijl
voorts de inflatie, die zich in vrijwel alle lânden had ge-
openbaard tengevolge van het tekort aan belangrijke
goederen, kon worden teruggedi’ongen. Uit het feit, dat de
industriële productië tussen December 1947 en December
1948 met 17 pCt steeg en daarmee het niveau,van 1938
overschreed en uit onderstaande tabel, waarin de Mars-
hall-hulp wordt weergegeven in pCt van de totale ge-
schatte invoer voor 1948/’49, blijkt voorts het grote be-
lang van de Marshall-hulp voor West-Europa.
TABEL
III.
– Netto-hulp in pCt oan de totale inr’oer oan 19481’49
Land
pCt’)
Land
pCt’)
Land
pCt’)
Oostenrijk
58
Nederland
34
Ver. 1Conink
Griekenland
58
Bizonia
25
rijk
12
Frankrijk
48
IJsland 23
Turkije
9
Franse zône
44
–
Noorwegen
20
Belgid/Lux.
2
Italië
41
Ierland
.
17
Zweden
–
2
Triëst
41
Denemarken
16 Portugal
–
Zwitserland
–
Hulp
uit de Ver. Staten, vermeerderd met
hulp
van andere landen,
verminderd met
hulp
aan andere landen verleend volgens Over-
eenkomst voor Inter-Europese betalingen en compensaties.
1-let Marshall-plan is echter niet mer dan een nood-
maatregel, die ten doel heeft bij te dragen tot het berei-
ken van een gezonde Europese economie, onafhankelijk
van buitengewone hulp van het buitenland. Om den der-
gelijke onafhankelijkheid te verkrijgen moet Europa
haar buitenlandse’ inkoiBsten verhogen en bovendien
de import verjninderen. In de eerste plaats zal daartoe
de productie moeten worden opgevoerd, door zich te ver-
zekeren van voldoende grondstoffen en transportfaci-
liteiten, door volledige benutting van het arbeidspoten-
tieel, verbetering der productiviteit, investeringen in
nieuwe installaties en een vrije handel tussen de deel-
nemende landen. Ténslotte is interne financiële stahili-
r
teit een essentiële voorwaarde voor bovengenoemde
onafhankelijkheid.
In het onderstaande zal wordén nagegaan in hoverre
de O.E.E.G.-landen dienaangaande’ iusultaten hebben
geboekt. . .
De grondstof fenvoorziening’ en het b innenlands oeooer.
Voor hun
steenkolenvoorziening
zijn de .Marshall-landen
aangewezen op de eigen productie. Deze bleef in alle be1ang
rijke producerende landen, uitgezonderd in Frankrijk, hoewel
zich t.o.v. de oorlogsjaren een aanzienlijke stijging heeft
voorgedaan, beneden het vooroorlogs niveau. Ook de
invoer uit de Verenigde Staten – eén na-oorlogsver-
schijnsel – was niet voldoende om het tekort te dekken.
Ook wat de staalvoorziening betreft -is Europa vnl.
afhankelijk van de eigen voortbrenging, die, uitgezonderd
in het Verenigd Koninkrijk . en Zweden, aanvankelijk
beneden de vooroorlogse productie bleef. Een belangrijke
belemmering voor de productie vormde het gebrek aan
cokes, ijzererts en schroot. De invoer uit de Verenigde
Staten was, gezien de grote vraag naar staal in dat land
zelf; betrekkelijk gering, doch, daar deze speciale, elders
niet-verkrijgbare soorten betrof, voor het Europese her-
stel zeer belangrijk. De grote productiestijging in 1948
en de overschrijding van het vooroorlogs niveau in het
eerste kwartaal van 1949 veroorloofden een groter ver-
bruik. Duidelijk blijkt uit onderstaande tabel de invloed
van de steenkolen- en staalvoorziening op de industriël’e
productie.
TABEL TV.
Indexcijfers 9an de totale industriële productie en oan de
productie Qan steenkolen en staal in de Marshall-landen.
daalde sterk als gevolg van de oorlogsvernielingen in
Duitsland en het verleggen van het verkeer van Neder-
landseen Belgische havens naar Duitse; de Nederlandse
doorvoer beloopt momenteel slechts j van de vooroorlogse,
hetgeen een belangrijke invloed, had op de onzichtbare
inkomsten. Er is nu echter overeenstemming bereikt
om enig verkeer weer via vooroorlogse kanalen te leiden.
1-let arbe&ls potentieel..
De meeste “.’Vesteuropese landen hebben een massale
werkloosheid kun’nen’vermijden. Weliswaar is de totale
werkloosheid ongeveer even groot als in de jaen 1937/’38,
maar deze is vnl. geconcentreerd in een drietal landen,
nl. België, West-Duitsland en Italië.
1-let aantal tengevolge van arbeidsgeschillen verloren
gegane dagen was, zoals uit tabel V blijkt, aanzienlijk
geringer dan in de jaren na de eerste wereldoorlog. Afge-
zien van de indirecte gevolgen komt de aldus verloren
gegane tijd neer op één uur per duizend werkuren.
TABEL V.
Ten getuige oan arbeidsgeschiiien oerlorengeggne arbeids-
dagen in enkele Marshail-landen.
–
41,
(x 1
mln)
1919/’21
1946/’48
0,3
m
1,9
35,1
1.
Oostenrijk
……………..3,1
2.
Denearken
……………2,6
4.
Nederland
…………….
1,0
3
.
Frankrijk
………………45,0
Noorwegen
.4,7
5,4
.
0,2
Zweden………………
..13,9
0,3
Ver. Koninkrijk
147,4 6,6
–
Tètaal
(1
t/in
7)
………….
222,1
45,4
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17 Augustus 1949
1938
1946
i
l
1947
1948
1
1948
1949′)
2e
kw.
I4e
kw.
ie kw.
Totale industriële
productie
100
74
85
93
106
III
Harde steenkool-
productie
100
72
77 85 85
92
Ruwstaalprocluctie
100
59
68 86 97 107
‘) Voorlopige gegevens.
De
eiect,’iciteits-
en olievoorziening bevindt zich momen-
teel boven vooroorlogs niveau, docl1, daar de vraag ster-
ker is gestegen dan de productie,js er nog.steeds sprake
van een tekort. De textieivoorziening is over het algemeen
voldoende, vooral nu dollars voor aankoop van -katoen
ter beschikking zijn gesteld. De toegenomen productie
van synthetis’che vezelstoffen heeft belangrijk tot deze
gunstige positie bijgedragen. 1-let herstel: der
rubber-
productie in de overzeese gehiedsdelen heeft bijna alle
landen van voldoende hoeveelheden dezer grondstof
verzekerd. T.a.v.
hout
zijn de omstandigheden minder
gunstig. 1-loewel de productie even groot is als voor de
oorlog, bevindt zich de invoer op zeer laag niveau, nl.
minder dan de helft van het vooroorlogse, waardoor de
consumptie slechts 75 pCt van die van véér de ooi’log
bedraagt. 1-let ziet er, aldus l’et verslag, naar uit, dat de
noh-ferronzetaaivoorziening
in de toekomst een belemme-
ring zal vormen voor verdere productietoeneming, maar.
tot nu toe w’aren de beschikbare hoeveelheden -over het
algemeen voldoende, voornamelijk als gevolg van gebrek aan andere grondstoffen.
Na de oorlog w’erd verwacht, dat de productie in yele
Europese landen ernstig zou worden belemmerd door de
beschadiging van het
QerPoersapparaai.
Daar echter met grote spoed reparaties aan het spoorwegnet werden uit-
gevoerd, waren de Marshall-landen in staat reeds in 1946
meer te vervoeren dan véér de oorlog. Zo verToerden
België, F’talië, Frankrijk en Nederland met minder dan
70 pCt van het rollend materieel 5 pCt meer dan in 1938.
Een bijzonder probleem
c
van het binnenlands vervoer
is de doorvoer van Nederland en België.- Deze doorvber
Productioitèit en investeringen
De arbeidsproductiviteit was tot voor kort, als gevolg
van de tekorten aan voedingsmiddelen en grondstoffen,
de
transportmoeilijkheden
en de infiationaire druk, die
de prikkel tot werken verminderden, belangrijk minder
dan vôôr de oorlog. Dank zij de maatregelen in de deel-
nemende landen, waardoor het vervoersapparaat werd
hersteld en de productie van steenkolen en staal w’erd op-
gevoerd, en dank zij de Amerikaanse hulp, die de voe-
dingsmiddelen- ep grondstoffenpositie verbeterde, kon de
productiviteit aanmerkelijk worden verhoögd. In Zweden
en het Verenigd Koninkrijk bedroeg de industriële pro-
ductie per man per jaar in 1948 i’eeds meer dan 110 pCt
van die in 1938; in België, Frankrijk, Noorwegen, Dene-
marken en Ierland 90 tot 110 pCt; in Nederland en Italië
70 tot 90 pCt; in Oostenrijk en West-Duitsland 50 tot
70 pCt. Een verdere toeneming is afhankelijk van ver-
betering der productiemethoden en van investeringen in
nieuwe installaties. Wat de verbetering der productie-
methoden betreft, ondervinden de landen medewerking
van de Verenigde Staten, die voorlichting geven om-
trent technische aangelegenheden.
Over het algemeen bevonden de investeringen zich
gedurende de laatste jaren op een relatief hoog peil; in
de meeste landen werd nl. een groter – in Frankrijk en
Noorwegen een twee maal zo groot – deel van
liet
natio-
naal product geïnvesteerd dan in 1938. In 1948 begonnen
enkele landen als onderdeel hunner anti-inflatiepolitiek
de minder essentiële investeringen te beperken. Uiteraard
heeft de Marshail-hulp, doordat de landen daardoor in
staat werden gesteld hun middelen voor investeringen in
plaats van voor directe productie en consufnptie aan te
wenden, veel tot bovengenoemde’ gunstige ontwikkeling
bijgedragen.
De productie
De industi’iële productie in West-Europa bedroeg in
de zomer van 1945 minder dan de helft van die van 1938.
In 1948 was zij reeds meer dan verdubbeld en overschreed
17 Augustus 1949
ECONOMISÇH-STATISTISCHE BERICHTEN
659
zij hét vooroorlogs niveau, een resultaat, dat des te meer
spreekt, w’anneer w’ordt bedacht, dat voor ‘een overeen-
komstig herstel na de vorige wereldoorlog niet minder dan
zeven jaren nodig varen. Het glanspunt van 1948 was
wel het herstel der industriële productie in West-Duits-
land, dat vooral na de geldsanering in Juni 1948 grote
vorderingen maakte. –
1-Jet herstel der agrarische productie verliep, zoals uit
onderstaande tabel blijkt, minder snel. Eerst in 1948
waser sprake van een g’oede oogst,die,tezamen met de
grote invoer ‘van voedingsmiddelen van overzee, het
voedseltekort aanzienlijk verminderde.
TABEL
VI.
Oogsten in deelnemende landen.
1935/’38
1946/47
1947/’48
1948/’49
Broodgrann
100
82
60
93
Voedergranen
100
91
82
.95
Aardappelen
100
93
93
125
Beetworielen
100
97
81
115
1-I2ewel de oogsten in 1948 ongeveer die der vooroor-
logse jaren evenaardden, bleef de vlees- en zuivelproductie
nog ongeyeer * daar beneden, zodat per saldo het voor-
oorlogs niveau der agrarische productie niet werd bereikt.
Vele pogingen worden dan ook ondernomen deze op te
voeren, getuige het aantal landbouwtractoren, dat van
200.000 véér de oorlog tot 600.000 toenam, en het grote
verbruik van kunstmeststoffeii. –
De buitenlandse handel met deelnemende en niet-deelnemende
landen; de betalingsbalans.
De handel tussen de deelnemende landen onderling,
één der voorwaarden voor het economisch herstel, bevond
zich in 1946 en 1947 op zeer laag niveau, nl 1esp. op de
helft en
2/3
van het vooroorlogse. De oorzaak hiervoor
was gelegen in het feit, dat de landen hun productie
grotendeels voor eigen gebruik nodig hadden, terwijl het
gebrek aan buitenlandse valuta een verdere belemmering
der handelsi.iitbreiding vormde. Uiteraard had deze
geringe handel invloed op’ het economisch herstel, door-
dat de productie enerzijds werd beperkt door geringe
invoer van grondstoffen, zoals steenkolen en staal, terwijl
anderzijds producten niet in het buitenland konden-wor-
den afgezet. Met het herstel der productie en het vermin-
deren der inflationaire druk nam de handel geleidelijk
toe, aanmerkelijk gesteund door de maatregelen, die van
de zijde der O.E.E.C. werden genomen om de moeilijk-
heden bij de financiering van de handel te verminderen.
In het laatste kwartaal van 1948 werd het niveau van
90 pCt van de vooroorlogse handel tussen de deelnemende
landen bereikt.
De export naar niet-deelnemende landen van het ster-
linggebied, Noord-, Centraal- en Zuid-Amerika ‘erd
aanzienlijk opgevoerd en bevindt zich momenteel boven
vooroorlogs niveau. Een verdere toeneming zal echter,
daar de concurrentie op de exportmarkten reeds scherp
is, op moeilijkheden stuiten. Wat de invoer betreft merkt
het verslag op, .dat, hoewel deze nog slechts
1
/ minder
1
10
is dan in 1938, vorderingen zijn gemaakt met het ver-
TABEL
VII.
–
Handelsde/icit met niet-deelnemende landen.
–
,
(in S mrd’ op jaarbasis).
Westelijk
halfrond Sterling-
I
gebied
–
Oost-
Europa
Overige
Totaal
le
lii.
1947
–
5,7
+
0,1
+
0,1
–
0,1
–
5,6
2e bj.
1947
–
6,6
-0,1
-0,2
+0,1
-6,3
Ie Jij.
1948
–
5,1
–
0,2
–
0,3
–
0,4
–
6,0
2e Jij.
1948
–
4,0
+
0,2
–
0,3
–
0,1
–
4,2
minderen van West-Europa’s afhankelijkheid van het –
Westelijk halfrond. 1-let resultaat van de handelsbetrek-
kingen met niet-deelnemende landen toont tabel. VII
Een. belangrijk deel van West-Europa’s toegenomen
productie werd bentt om het deficit van de betalings-
balans te verkleinen. In 1948 was het deficit -der lopende
posten van ruim $7 mrd in
1
1947 teruggebracht tot $ 5
nrd. Zo daalde in ‘België, IJsland, Zwedenen het Ver-
enigd Koninkrijk, het tekort met ca 65 pCt. De onzicht-
bare posten van een tiental landen, die in 1947 een de-
ficit van meer dan $ 800 mln te zien gaven, vertoonden
in 1948 een surplus van $ 180 mln, vnl. als gevolg van een
aanzienlijke verbetering dezei- poten in het Verenigd
Koninkrijk.
Interne financiële stabiliteit.
,,
*
In de eerste jaren na de oorlog kon de inflationaire
druk in de meeste Europese landen moeilijk w’orden voor-
komen. Zowel van d’e iijde van het publiek als van de
zijde van het bedrijfsleven was een sterke inhaalvi’aa
merkbaar, terwijl ook door de Overheid, o.a. voor mili-
taire doeleinden, een grote vraag verd uitgeoefend. Aan’
koopkracht was geen gebrek; zowel de consumenten als
de industrie beschikten ovei veel braakliggende niidde-
len en de koopkracht van de Overheid was l)ractïsch
onbeperkt, daar zij altijd haar toevlucht kon nemen
tot budgettekorten,. Bij dezé ‘toegenomen koopkracht
bleef de productie ten achter. De oplosoing was tveeër-
lèi: nl. verhoging der productie en inkrimping van de geld-
hoeveelheid. Verschillende landen begonnen o spoedig
mogelijk met een geldsanering, die ten doel had’ de geld-
hoeveelheid in een meer normale verhoudihg met de
hoeveelheid. beschikbare goederen te brengen. Intussen
vertoonde de productie, evenals de prijzen een stijging,
zodat meer normaie..-verhoudïngen in de meeste landen
gedurende de laatste jaren terugkeerden oh de inflatio-
naire dreiging van deze zijde aanzienlijk werd verminderd.
De hieronder volgende tabel geeft; ter illustratie van het bovenstaande, een overzicht van de toeneming der geld-
hoeveelheid en de stijging der groothandelsprijzen. Deze
tabel dient echter, daar de hoevéelheid goederen en dien-
sten niet dezelfde’ is als voor de ooi’log en bovendien de
groothandelsindex ‘niet de .prijzen van alle goederen en
diensten weergeeft, met een zeker voorbehoud te worden
geïnterpi’eteeid.
TABEL
VIII.
1.
Groot-Geld-
‘
handels-
hoeveel-
1
2
: 1
Maand
prijs
held
Land ‘
1937=100 1937=100,1
1
1
1
2
1
3
1
4
Noorwegen
180 993
5,5
Febr.. 1949
Ijsland ‘)
324
1
)
1.003
3,0
Nov
1948
Oostenrijk
531
–
1.509
2,8
Jan.
1949
Portugal
241
439
1,8
Nov.
1948
Denemarken
219 366 1,7
Febr.
1949
Zweden
190-
302
1,6
Jan.
‘1949
Ver. Koninkrijk.
203 290
1,4
Febr.
1949
271
.
294
1,1
Febr.
‘1949
Turkije
441
490
1,1
Sept.
1948
233 229
.
1,0
Febr.
1949
Zwitserland
208
212
–
1,0
Dec.
1948
Nederland ………..
Belgiü
392
372
‘
0,9
Dec.
‘1948
Ierland •)
……….
‘Italië
6.086 4.998
0,8
Nov.
1948
Frankrijk
2.190
‘1.587
0,7
Jan.
1949
Griekenland
25.200 ‘)
8.750
0,3
Nov.
1948
‘) 1938
= 100.
‘) kosten van, levensonderhoud
Van verhoging van de refitevoet als anti-inflatiemaat-
regel werd in de deelnemende landen vrijwel geen gebruik
gemaakt -,deze maatregel is trouwens in tijden van grote
schaarste weinig effectief. – en over he’t algemeen werd een goedkoop-geldpolitiek gevoerd. Wel was ‘ei’ in vele
landen sprake van een credietrestrïètie-politiek.
Grote vorderingen zijn sedert het einde van de oorlog
660
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17 Augustus 1949.
gemaakt met het verminderen der budgetaire tekorten;
een steeds groter deel der uitgaven van de Overheid werd
gedekt door de inkomsten; de helft der deelnemende
landen heeft, althans wat de’ lopende rekening betreft, thans een budgetair evenwiht bereikt In andere landen
is echter no’g een deficit te constateren op alle rekeningen.
De moeilijkheden met het verkrijgen van budgetaii’ een-
wicht ontstonden meestal, doordat dë overheidsuitgaven
een groter deel van het nationaal inkomen uitmaakten
dan voor de oorlog’ het geval was; in Nederlând,.België
en het Verenigd Koninkrijk resp. 46, 40 en 37 pCt in 1947,
tegen resp. 20, 22 en 23 pCt in 1938.
Tenslotte werden in vele landen, die niet in staat waren
door monetaire en financiële politiek alléén een even-
wicht tussen vraag en aanbod tot stand te brengen, meer
directe methoden, zoals rantsoenering, prijsbeheersing
enz. toegepast.
Als gevolg van al deze maatregelen en niet in de laatste
plaats door de gestegen productie, .werd de infiationaire
druk aanzienlijk verdiinderd. Aan de prijsstijging schijnt
hierdoor een einde te zijn gekomen, waartoe de prijsdaling
in de Verenigde Staten aanmerkelijk heeft bijgedragen.
Hierbij moet echter worden bedacht, dat de Westeuropese
landen nog steeds een groot invoeroverschot t.o.v. de
rest van de wereld hebben en dat opheffing van dit han-‘
delsbalanstekort, het belangrijkste doel der O.E.E.C.,
een grote inflationaire invloed zal uitoefenen. De prijs-stabilisatie van vele goederen was’ ni. slechts mogelijk_
dank zij een groté invoer, gefinancierd door de Ameri-
kaanse hulp. –
Conclusie.
De door de Westeuropese landen gemaakte vorderingen
in het eerste Marshall-jaar, waren bemoedigend. Zij zijn
echter niet meer dan een eerste stap in de richting van
economische levensvatbaarheid in 1952. Verdere’ toene-
ming dci’ productie vereist aanzienlijke nieuwe invèste-
ringen; verdère exportverhoging, noodzakelijk voor het
betalen van de essentiële invoer zal moeten worden be-
reikt onder het vooruitzicht van scherpe concurrentie
op de exportmarkten en diverse handelsbelemmeringen.
GELD. EN KAPITAALMARKT.
De geldrnarkt vertoonde ook deze week een verdere
lichte verruiming, hetgeen tot uiting kwam in een daling
van
1
/
16
pCt bij verschillende termijnen schatkistpaier.
Bij geringe omvang der transacties werd driemaands-
papier op If pCt verhandeld, Januari- en Februaripapier
op pCt, terwijl Mei/Junipromessen tegen 1/
16
pCt
werden aangeboden.
Tegen het einde der week daalde
•
de callgeldnotering
tot j pCt.
De aandelen- en obligatiemarkt heeft ook gedurende
de afgelopen periode van zekere onbewogenheid blijk ge-
geven. – –
Het verlies aan gouden deviezen, dat de weekstaat van
De Nederlandsche Bank te zien gaf, heeft op de aandelen-
markt geenszins tot een infiatiestemming geleid. Eerder
waren technische factoren oorzaak, dat de aandelenkoersen
gedurende enkele dagen zelfs enigszins daalden. In de
ioop van de verslagweek vond nl. een tweetal executies
plaats. In verband met de vrij geringe omzetten kunnen
dergelijke verkopingen al gauw tot enige koersdi’uk leiden.
De obligatiemarkt reageert tot dusverre vrijwel niet
op de aanzienlijke daling van staatsfondsen, welke de laat-
ste tijd te Londen plaatsvindt. De mogelijkheid staats-
fondsen voor belastingdoeleinden in betaling te geven ver-
hindert hier te lande een grote daling en werkt in zoverre
vrij effectief als een iem tegen rentestijging.
De Nederlandse dollarlening, graadmeter der devaluatie-
verwachtingen, noteerde 109
15
/
16
pCt tegenover de vorige
week 108 pCt.
Tenslotte volgen hier. de voornaamste aandelènkoersen.
–
5 Aug.
19Aug.
1949 1949
A.K.0
………………….
175
180
v.
Berkel’s
Patent
‘
………….
115
115e
Lever Bros
&
Unilever C. v. A.
‘260
257k
Koninklijke Petroleum
……….
304
309e
Philipg
G. b. v. A.
…… . …. …
234k
236k
I-l.A.L.
…..
.
………………
151.
1521
N.S.0.
…………………….
153e 151e
H.V.A
…………………….
160
156k Deli
Mij
C. v. A.
…………..
151k 146k
Amsterdam Rubber ………….-
142
134k
Internatio
…………………
i78
‘
176
DE BELGISCHE GELD- EN
KAPITAALMARKT IN JULI 1949.
Geldmarkt.
Deze maand waren de spanningen op de geidmarkt
weer zo groot, dat de veiligheidsklep van de Nationale
Bank opnieuw moest worden in ‘werking gesteld’. De
voorschotten aan de Schatkist liepen op ‘Lot’ 2.955 mln frs,
niettegenstaande een goed deel schatkistpapier ‘kon wor-
den ondergebracht bij de banken ingevolge een toeneming
van de deposito’s bij laatstvermelde instellingen. Daarbij waren de parastatale instellingen wegens krapheid vande
•geldmarkt verplicht hun toevlucht te nemen tot bijko-
mende voorschotten vafi de circulatiebank met als resul-
taat, dat per 28 Juli de debetstand van de Overheid hij –
de Nationale Bank op meer dan 7 mrd frs kwam te liggen. Die hoogte werd niet meer bereikt sedert begin December
van vorig jaar: –
De aangehaalde beweging duurt echter nog niet lang
genoeg en is nog niet voldoende afgetekend, opdat al
een afdoende verklaring zou kunnen worden vooruitgezet.
Wat daarentegen wel vast staat is het feit, dat sinds
enkele maanden, ondanks de dalende conjunctuurbeweging,
de curve van de totale geldomloop ontegensprekelijk de
hoogte in gaat. Bij de chartale geldomloop duurt de stijging
reeds enkele maanden, maar sedert einde Maart groeien
ook de deposito’s bij de banken terug aan. In dit verband
kunnen met meer zekerheid enkele verklaringen worden
aangegeven. Zo blijkt het, dat de in Januari ji. vrijgegeven
bedragen (40 pGt tijdelijk onbeschikbaar ingevolge d
geidzuivering) thans duidelijk in de geldomloop zijn ver-
werkt, onverschillig of zij tot gevolg hebben gehad een
.
stijging inde girale of in de chartale sector. –
‘In de tweede plaats is daar de verbazend gunstige
evolutie van de betalingsbalans. Niettegenstaande België.
sinds October 1948 voor 218,5 mln dollar (9,5 mrd frs)
trekrechten ter beschikking stelde “an zijn debiteurs,
groeide de goud
2
en deviezenvoorraad van de Nationale
Bank tussen 30 September 1948 en 28 Juli 1949 aan met
3.785 mln frs, waarvan 3.361 mln frs uitsluitend’ op re-
kening dienen geschreven van goudtoevloeiingen.
Die gunstige evolutie van de betalingsbalans geeft
de Be1gishe monetaire instanties de gelegenheid de ge-
leidelijke afbouw van de wisselreglementei’ing met het
buitenland voort te zetten. Zo blijkt het, dat er ernstig
aan gedacht wordt het betalingsverkeer met Zwitserland
in aanzienlijke mate te versoepe1en. De juiste draag-
vijdte van de maatregelen, welke zullen worden genomen,
zijn nog niet bekend. Ondertussen staat reeds vast, dat het
bestaande betalingsaccoord, hetwelk op 12 October e.k.
komt te vervallen, van Belgische zijde werd opgezegd.
Kap itaal,nar’kt.
‘
De emissiemarkt vertoonde nog immer hetzelfde beeld:
17 Augustus 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
661
afwezigheid van nieuwe .aaiidelenuitgiften en in de sector
obligaties aanbieding van papier met middelmatige looptijd
door de Overheid of parastatale instellingen. Zoals in de
vorige kroniek werd aangestipt, was”het in de verlopen
maand de Nationale Maatschappij voor Krediet aan de
Nijverheid, welke voor 500 mln frs 4,5 pCt kasbons op
5 jaar plaatste aan 98,5 pCt. Alhoewel de emissieprijs
iets hoger was gesteld dan hij vorige gelijkwaardige in-
schrijvingen; ging de plaatsing vlug van de hand.
Op de markt van de uitstaande leningen bleef overigens
de hausse van de koersen voortduren. De daling van het
netto-rendement, welke er uit resultdert, vordert lang-zaam. Met onderstaande tabel wordt getracht hièrover
meer uitleg te verstrekken.
Neuo-rende,nenten van de 000rnaamste obligatietypes
1).
(pct op koersen per einde maand) Obligatietype
Looptijd
Aug.
Juni
Juli
–
–
1948
1949
1949
Schatkistcertificaten
5 4 10 j.
4,83
6,69
6,62
Staatsrenten
boven 10 j.
4,73
6
1
60 ‘ 4
1
58
Kasbons steden
5 4 10 j.
5,07
5,01
4,97
Industr. obligaties
10 4 20 j.
6,06
6,05
5,83
‘) Er werd rekening gehouden met eventuele terugbetalingspre-
miën hij de vervaldag.
Hieruit blijkt, dat de daling het meest uitgesprolen
was bij de schatkistcertificaten en de industriële obligaties.
Die evolutie kan als een tendentie naar normalisatie van
de onderlinge rentestanden worden aangezien, daar dè
rentevoet van beide vernoemde obligatietypes verhoudings-
gewijze het sterkste was opgelopen. Tevens kan worden
opgemerkt, dat de daling van de rentevoeten in het, alge-
meen niet als onwenselijk voorkomt, met het oog op de
bestrijding van de werkloosheid en de verwezenlijking
van de Benelux.
De aandelenmarkt wN naar gewoonte weinig actief.
Het volume van de transacties werd in de afgelopen
maand gedrukt door het uitblijven van een oplossing
in de regeringscrisis en door de verlofperiode. Het ge-
middeld koerspeil onderging weliswaar weinig w’ijziging
in vergelijking met voorgaande maand, wat niet zeggen wil,
dat de evolutie in allé rubrieken dezelfde was. In feite
werden in de meeste sectoren lichte koersverliezen ge-
boekt, behalve dan in de sector gas en electriciteit, waarvan
ingevolge de betere rendementsperspectieven de koei’sen
opnieuw merkelijk stegen (+ 6,8 pCt).
Bedrijiigheid en koers index t’an de aandelenbeu,’s te Brussel.
– –
Aantal verhandelde Kapitalen Gemiddeld
stukken (in duizend- (in mln frs
koerspeil
tallen per dag)
per dag)
(193-’38
=100)
Einde Jan. 1947
.
16
24,8
251,0
Jan. 1948
19
16,7
157,8
Jan. 1949
46
38,0
154,3
Juni 1949
31
32,4
150,4
Juli
1949
°
– 26
21,3
149,4°
Brussel.
V. .VAN ROMPUY.
STATISTIEKEN.
FEDERAL RESERVE BANKS.
(Voornaamste posten in millioenen dollars).
Metaalvoorraad
Data
1
Other
U.S. Govt
Totaal
Goudeer-
1
cash
securities
–
tificaten
31
DC.
–
1946
18.381
‘
17.587
t
268
23.350
14
Juli
1949
23.288
22.699
279
18.842
21
Juli
1949
1
23.289 22.704
1
300
18.474
28
Juli
1949
23.285
.
22.714
307
18.490
1
FR-bil-
Depoiito’s
Data
jetten
in
1
1
circulatie
Totaal
Govt
hanks
31
De.
1946
24.945 17.353
1
393
16.139
14
.lufl
1949
23.375
18.850
371
‘
1
17.506
21
Juli
1949
23.279
18.794
t
‘449
1
17.415
28
Jul!
.
1949
23.243
18.809
447
1
17.459
BANK
VAN FRANKRIJK.
(Voornaamste posten in inillioenen franes).
O
0
Voorschotten aan-de Staat
Data
,
.,
.-
cl)
26 Dec.
1 96
96.817
118.302
59.449
67.900
°
426.000
21
Juli
1949
52.981
430.168
125.042
162.700
426.000
28
Juli’
1949
52.981
438.463 125.042
162.700
426.000
4 Aug.
1949
52.981
‘424.290
k
125.042
166.500 426.000
–
)3ankbil-
Deposito’s
Data
jetten in
Totaal
Staat
Diversen
eirculatie
26 Dec.
1946
72L865
63.455
765
62.693
21. Juli
1949
1.108.597
159.978
272
158.130
28
Juli
1949
1.134.440
157.909
.
195
155.973
4 Aug.
1949
1.152.147
146.241 230
143.346
DE NEDERLANDCi[E BANK.
Verkorte balans op 15 Augustus 1949.
1
°
–
Aetiva.
Wisscls, pro- (° J-Ioofdbank t 12.000.000
‘)
messen en ‘
Bijbank
schuldbrieven
–
–
in discotto
i. Agentsch.
12.000.000,-‘)
Wissels, schatkistpapier en schuld brieven,
door de Bank gekocht (art, 15, onder 4,
van de Bankwet 1948)
…………..
..-
Scbatkistpapier, door de Bank overgenomen
,
van de. Staat der Nederlanden ingevolge
overeenkomst van 26 Februari 1947 ……1.800.000.000,-
Voorschotten( Hoofdbank t 136.327.114,76
inrek -erf
–
op onderpand ç ‘Bijbank
280.599,49
(mcl.
belenin-
gen)
Agentseh.
4.427.863,-
t 141.035.577,25
Op effecten enz ……… .. 140.330.210,48 ‘)
Op goederen en celen
..,,
.705.366,77
Voorschotten aan het Rijk (art. 20 van de
Bankwet 1948)
Boekvordering op de Staat der Nederlanden
ingevolge overeenkomst van 26 Februari
1947
Munt en muntmateriaal
Gouden munt en gouden
muntmateriaal ……t 425.994.518,17
Zilveren munt en7…..3.617:261,06
Papier op het buitenland t 266.554.300,-
Tegoed bij correspondenten
in het buitenland ……183.819.328,21
Buitenlandse betaal-
middelen
………….
..2.510.243,82
Vorderingen in guldens op vreemde cireulatie-
banken en soortgelijke instellingen ‘.
Belegging van kapitaal, reserves, pensioen-
fonds en voorzie.ningsfonds ………….
Gebouwen en inventaris
Diverse rekeningen
Pnesiva.
Kapitaal
Reservefonds
Bijzondere
reserves
………………..
Pensioenfonds
……………………..
Voorzieningsfonds
personeel
in
tijdelijke
dienst
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften)
Bankbiljetten
in
omloop
(nieuwe
uitgifte)
‘Ban kassignaties in omloop
Rekening-courant saldo’s
‘s Rijks Schatkist ……
t
448.822.647,81
‘s Rijks
Schatkist
bij-
zondere rekening
.
…..
288.960.853,70
(‘reblokkeerde saldo’s..,,
2.515.592,25
Saldo’s
van banken in
Nederland
……….
..
44.316.915,50
Vrije saldo’s van vreem-
de cireulatieban ken en
soortgelijke instellingen
415.176.894,47
Andere Vrije saldo’s……
320.604.606,57
–
,, 1.520.397.510,30
Crediteuren in vreemde geldsoort
8.023.384,03
Diverse rekeningen
………………..
..156.720.701,59
t 4.870.719.981,19
‘) Waarvan schatkistpapier rechtstreeks
door de Bank in disconl,o genotnen . . . . t
–
‘) Waarvan aan Indonesië (Vet van 15
Maart 1933, Staatsblad no. 99) ……..
..34.259.225,-
Circulatie der door de Bank namens de
Staat in het verkeergebrachte mun tbiljetten ,, 135.392.636,-
161.035.577,25 ‘)
-1.5 00 .000 .000 ,-
434.611.779,23
452.883.872,03
270.999.485,19
119.096.434,55
2.000.000,-
138.16 2 .83 2,9 4
4.860.719.981,19
20.000.000,-
15.333.335,71
61.674.999,18 22.511.170,29
1.499.667,79
75.621.710,-
2.988.891 .295,-
46.207,30
662
.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17 Augustus 1949
I)E NEDEEI,ANDSCHg BANK. ‘
DE JiVASCILE BANK.
(Voornaamste posten in duizenden guldens).
(Voornaamste posten in duizenden guldens).
Cd
30
,
Dec.
’46
700.876
4.434.786
100.186
153.10
2.7
‘
44l5l
4
lul)’ 49
446.906
193.821
213.172
-.1 46.311
3.01 5.92!
II
Juli
’49 447.092
214.526
212.884
144.757
2.975.553
18
Juli
’49
447.253 230.938
201.131
153.955
2.966.180
25
Juli
’49
447.275 238.897 200.325 163.650
2.975.964
1 Aug. ’49
447.436 240.733
2l90l4
148.459
3.043.409
8 Aug. ’49
434.468 259.878
479.291
142.847
3.006.945
15
Aug. ’49
434.612
266.554
186.330
141.036
2.988.891
Saldi in rekening courant
1
cl
‘5
c
Ö
0)
04
Q-.Q
<
‘u),
30 Dec. ’46
4
Juli
’49
112.051
378.500
2.506
82.918
414.930 404.432
11
Jul!
’49
167.670 420.94
2.556 72.477
428.596
367.464
18
Juli
’49
217.650 420.948
2.532
64.639
447.085 381.798
25
Juli
’49
487.504
203.102
2.506
44.126
427.762
390.469
1 Aug. ’49
395.129
243.086 2.460
‘60.094
430.138
374:385
8 Aug. ’49
447.325
272.727
2.449
33.788
407.409 320.946
15 Aug. ’49
448.823
288.961
2.546 44.317
415.177
320.605
BANK VAN ENGELAND.
–
(Voornaamste posten in millioenen ponden).
Z’°
:’.
.2
‘c
c
S.c
3
D
.
a
(2
25 Dec. ’46
0,2
1.449,1 1.450
1.428,2
22,1
1.3
27
Juli
’49
0,2
1.349,2
1.350 1.305,1
45,1
4,8
3 Aug.’49
0,2
1.349,2
1.350
1.307,5
42,8
4.8
10 Aug. ’49
0,2
1.349,2
4.350
‘1.302,8
47,5
4
2
8
Other securities
Deposits
cd
.
cd
.
EQ
cB
.
o.
0
Z
..Q
,
0′)
‘
5
.e
‘5
(1)
25 Dec.”6
311,8
13,6
15,8
346,5 10,3
–
278,9
27
Juli
’49
347,2
15,3 34,4
428,6
41,2
32,4
294,0
3 Aug. ’49
349,8
13,0
29,1
1i21
1
12,9
32,4
286,’!
10 Aug.’49
345,4
11,1
28,3
418,8
1.0,1
32.4 288,7
NATIONALE BANK VAN BE[.01Ë.
(Voornaamste posten in millioenen francs).
al
l
0..
n
4′
‘c
0
‘
Id
Cd
‘0’5
c
st
o.
,so
s
‘-
:
‘
E
u
t-i
B,a
P
16 Sept.
1948
28.136
.11.042
427
9.986
303
414
7
Juli
1949
30.808
1.1.563
1.800
8.992
317
459
14
Juli
1949
30.561
12.442
1.063
8.720 432
427
20 Juli
1949
30.758
12.634
1.155
8.716
275
-407
28
Juli
1949
31.551
12.162
1.270
8.902
330
389
4 Aug.’
1949
31.669
12.572
1.672
‘10.230
300
335
Rekening-courant
saldi
,)
.
_’5
_0
0
‘0
.
;
.2
–
4′
‘5
00
E
•
0)
16 Sept.
1948
657
91.729 81.568
22
2.425
6.251
7
Juli
1949
916
95.317
85.609 1.256 1.636
6.197
14
Juli
1949
915
95.576
85.505
1.489
1.942
6.526
20
Juli
1949
915
94.398
85.532
131
2.039
5.519
28 Juli
1949
915
,
95.1 19
85.794
565
1.990
5.777
4 Aug.
1949
915
97.150 86.985
711
2.372
6.711
.0
Data
.5
g
to
0ou
s
o’20a
,5
0
,
555
0
o
S:
.0
.20o;sO
0
“
5
4′
o.0T
31
Maart 1947
477.080 35.363
33.256
85.402
–
25.201
6
Juli
1949
470.984 103.115
14.683
68.654
–
993.998
3
Juli
1949
470.983
91.175
16.644
65.359
..
997.842
20
Juli
1949
470.984 90.125
14.688
69.260
1.227.318
0
.
Rekening-courant
0
.
sa
(1
‘
–
,.-.
1.0.-
C.E
…
Data
o
31 Maart
1947
81.527 453.816
–
503.718
101.304
6
Juli
1049
31.351
855.642
–
772.576
54.775
13
Juli
1949
24.652 867.088
–
757.425
31:347
20
Juli
1949
22.968
867.282
–
789.779
29.922
‘Muntbiljettencirculal,ie pér 31 Maart 1947 t 646.830.979.
Muntbilietten.’irculatie per 6 Juli 1949 1887.461.618.
Munthiljettcncirculatie per 13 Juli 1949 0889.915.840.
Muntbiljel.Lencirculatie per 20 Juli 1949 1 889.919.790.75.
STAND VAN
‘S
RIJKS
KAS.
V o r d e r i n g e
n
23 Juli 1949
15 Juli 1949
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij De Nederl. BankN.V. 1 482.840.756,07 1 216.738.305,09
Saldo
1
van ‘s Rijks Schatkist
–
hij de Bank. voor Neder-
]andsche Gemeenten
10.491.744,46
2.485.885,36
Kasvôrderingen wegens ere-
dietverstrekkiflg aan het
buitenland
…………..
…….-
–
Daggeldlening Legen onder-
pand
Saldo der postrekeningen van
Rijkscompl.ahelen
………..363.684.337,07
348.152.567,68
Voorschotten op ultimo Juni
1949 aan dc gemeenten
–
wegens aan haar uit te
keren belastingen
.
–
Vorclei’ingen in rekening-cou-
rant op IndonesiO ……
..1413.835.945,51 ,,1401.823.368,35 Suriname
…………..
….30.935.221,84
,,
26.808.842,23
Nec!. Antillen …………
………-
–
1-let Algemeen Burgerlijk Pen-
sioenfonds
…………..
………-
–
Het staatsbedrijf der P., T.
en’…
………………
…..
Andere staatsbedrijven en in-
.
stellingen
…………..
…382.778.000,06
353.266,264,15
Verplichtingen
Voorschot,
door
De
Nederl.
Bank NV., verstrekt
–
–
Voorschot,
door
De
Neder-
landsche
Bank
N.V.
in
rekening-courant
verstrekt
– –
Schuld aan de Bank voor Ne-
derlandsche Gemeenten
Schatkistbiljetten
in
omloop
01727.555.300,- 01727.558.800,-
Schatkistpromessen
hij
De
.
Nederlandsche
Bank
N.V.
ingevolge
overeenkomst
1800.000.000,-
;
–
,,1800.000.000,-
SchatkistprOmesSen in omloop
van 26 Februari
1947
.
………
(rechtstreeks hij Dc Nederl.
Bank
NV. is
geplaatst nihil)
/
5.540,3
mln
wo.
garantie
BrettOn Woods
t
804 mln
,,6736.300.000,-
,,4708.900.000,-
, –
–
Munthiljettcn in omloop
….
136.173.950,-
,,
135.620.402,-
Schuld
op
ultimo Juni ’49 aan
de gemeenten
wegens aan
haar
uit
te
keren belas-
tingen
…………….
00.6
–
11.785,-
,,
90.611.785,-
Schuld
in
rek-courant
aan:
Indonesië
–
–
–
Suriname
…………..
– –
Dagge]dleningen
……………
Nec!.
Antillen
……….
…..
4.076.525,59
,,
5.409.534,54
–
Het Algemeen Burgerlijk Pen-
–
sioenfonds
……..
. …..
…..
13.839.038,84
,,
15.111.852,52
Het
staatsbedrijf
der
P.,
T.
……….
………
……
476.273.660,77
,,
454.90l..892,37
Andere
staatsbedrijven
…..
101.020,29
68.700,36
en
T…………………..
Schuld
aan
diverse
instellin-
gen in rekening met
‘s
Rijks
–
Schatkist
……………..
2134.348.118,83
2137.931.604,97
MA
17 Augustus 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
663
INLEOGINOEN EN TERUOBETALINGEN BIJ DE SPAARBANKEN
IN NEDERLAND
1)
(in millioenen guldens)
Inleggingen Terugbetalhigen
11
Maand
R.P.S.
I
Part.
Totaal
R.P.S.
I
Part.
Totaal
Saldo
Totaal ’46
246,4
295,1
541,5 544,5
377,1
921,6
–
380,1
Totaal ’47
253,7 307,5
561,2
316.2 285,7 601,9
–
40,7
Totaal ’48
252,7 345,8 598,5
3513
361,1
712,4
–
113,9
Jan.
1049
24,4 38,7
63,1
24,0 29,6
53,6
+
9,5
Febr.1949
24,3
33,8
58,1 23,1
26,1
49,2
+
8,9
Mrt
1949 24,4
34,4
58,8
28,2
31,8
60,0
–
1,2
Apr. 1949
19,3
27,0
46,3
25,9
29,6
55,5
–
9,2
0rei
1949
23,0 35,4
58,4
27,5 32,2
59,7
–
1,3
Juni 1949
22,9
32,01)
54,92)
28,5
31,0!)
59,52)
–
4,6′)
IN- EN UITVOER VAN INDONESIË ‘).
Invoer
Uitvoer
Gewicht Waarde Gewicht. Waarde
Djva
in
in
. in
in
duizenden millioenen duizenden millioene
tonnen
I
guldens
tonnen
I
guldens
Totaal 1938
2.002
478
10.944 658
+180
Totaal 1947
909
754 ‘-
1.112
332
-422
Totaal 1948
2.134
1.161
5.219 1.044
-117
1949
Jan.
141
56
492
107
+ 51
Febr.
204
118
474
104
–
14
Mrt.
140
106
498
103
–
3
Apr.
228
141
657
123
–
18
Mei
210 106
631
99
–
.7
‘) Bron: Centraal
Kantoor
van
de Statistiek.
Saldo
Waarde
in
hllioenen
guldens
‘)Bron: ,,Statistisch Bulletin van het C.B.S.”.
‘) Voorlopige gegevens.
WERKLOOSHEID EN %VERKVERRUIMINO
IN NIEDERLANI)
1)
Maand
.
Geheel
werklozen
Geheel
wachtgelders
Geregistreerde
arbeiders’)
30 Juni
1945
112.622
120.800
3
)
18.300
2
)
29 Juni
1946
45.953
3.382
30.693
31
Juli
1948
22.036
429
5.227
31 Aug.
1948
24.785
360
4.247
30 Sept.
1948
25.898
282
2.922
31
Oct.
1948
28.770
349
5.928
30 Nov.
1948
32.702
330
14.896
31 Dec.
1948
44.784
1.461
25.119
31
Jan.
1949
53.895
1.146
29.755
28 Febr.
1969
50.052
970
30.968
31 Maart 1949
39.025
791
27.520
30 April
1949
36.909
903
23.571
31, Mej
1949
35.100 ‘)
1.200 ‘)
20.000 ‘)
30 Juni
1949
31.800 ‘)
700 ‘)
16.900 ‘)
30 Juli
1949
33.200
‘)
.
600 ‘)
12.600
‘)
‘)
Bronnen: ,,Maandschrift van het C.B.S.” en ,,Statistsch Bulle-
tin van het C.B.S.”;
gegevens van de arbeidsbureaux.
‘)
mcl.
vorstwerklozen,
zieken,
arbeiders,
die
ongevallenult-
kering ontvingen, benevens van een aantal personen, dle in het
,,vrije bedrijf” werk vonden, zonder
dat de arbeidsbureaux
hiervan
tijdig bericht ontvingen.
.
.
‘) Schattingen.
Verliesposten Voorkomend Systeem
bestaande uit
4
Diensten
–
V.V.S.-
Het V.V.S. Is een onmisbaar hulpmiddel bij het
gezondhouden, van uitstaande credieten. Aan-
vaard als onderdeel der debiteuren-administra-
tie, zal het van goote practische waarde blijken
te zijn.
Onze V.V.S.-brochure wordt op aanvrage kosteloos toegezondën
Van der Graaf & Co’s hureaux voor den handel N.V.
Amstelstraat 14-18, Amsterdam-C. Telefoon 38631 (5 lijnen)
C. MASTENBROEK’
Ben. Molendijk 14 – Goudswaard
• BEbRI/FSADMINISTR.ATIE.
• BOEKHOUDINGEN
• BELASTINGZAKEN
AMSTERDAMSCHE BANK
N.V.
–
INCASSO-BANK
N.V.
MAANDSTAAT PER 31JULI1949
VOOR KANTOOR OF
*
BEDRIJF
.
Vraag en aanbod inzake Kan-
toorbehoeften, Brandkasten,
Machines, Gebouwen, Indu-
strie-terreinen, enz.
r
ACTIEF
Kassa, Kassiers
en Daggeldle-
ningen
t
37.266 587,37
Nederlands
schatkistpapier ,,
755.379.900,00
Ander
over-
heidspapier
20.014.724,60
Wissels
,,
5.074.141,25
Bankiers in bin-
nen
en
buiten-,
land
,.
59.077.685,74
Effecten
en
syn-
dicaten
3.733.429,16
Prolongatiën
–
en voorschotten
tegen Effecten
,.
.
20.920.945,57
Debiteuren
,,
219.857.280,73
Deelnemingen
,,
15 948.968,92
Gebouwen
6.000.000,00
/1.143.273.663.34
PASSIEF
Kapitaal
/
70.010.000,60
Reserve
33.500000,00
Bouwreserye
6.000.000,00
Deposito’s op
termijn
•,
79.949.706,85
Crediteuren
,.
919.941.765.98
Di,’ersa
rekeningen
,,
33.872.190,51
11.143 273 663,34
TE KOOP..
AANGEBODEN:
Entocé-apparaat, H.
R.
Event. in ruil voor
Retocé-apparaat
W. .47 of W. 49
Br. met uitv.
ml.
onder no’
EStS 1493, bur. v. d. bi.,
Postbus 42, Schiedam.
IlIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlII’tIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlIIIIIIIuhIIflhI
ADVERTEER
IN
DIT BLAD
IlIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlIIlIIIIlIIIIIlIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
• NV. PHILIPS’ -TELECOMMUNICATIE INDUSTRIE
–
v/ h ‘e4er1alldsJhe Seiutoestellell Fabriek ‘ –
HILVESUfrL:H’.H
••’
:
‘
J
ute
Communi tieâppzztuur op het gebieI ,vai
Radio – LijjnteleJonie – Automatische tel
Gezocht voor spoedige indiensttreding:
Jurist of Economisch Dctorandus
yloeiend Frans sprekend en schrijvend. Bereid om tij.
delijk in Frankrijk werkzaam te zijn. Representatief
voorkomen. Zij, die kennis hebben van het Bank- of
Effectenwezen ‘genieten de voorkeur. Salaris nader
overeen te komen.
Br. no. 330 K.K., !tdv. Kant. de Bussy, Rokin 60,
Amsterdam-C.
De Gedeputeerde Staten. van • de Provincie
Ovèrljsel roepen op sollicitanten naar de betrek-
kingvan ‘ , ‘. , ‘
Corn mies ter Provinciale Griffie
……………
Hoofdcornmies Ier Provinciale Griffie
werkzam te stellen op de 2e afdeling (Gemeente-.
comptabiliteit).
.
.’
Jaarwedde volgens thans nog geldende rege-
ling:’
•.
‘
Comniies
1
3.360 tot f4.500 met 1 dénjaarlijkse verhoging van
f
240.— en 5 van f 180.—;
Hoofdcomrnies f4.620 tot ‘f5.940
met 1 één-
aarltjkse verhogiiig Van
f240.-
en 6 van
f
180..
Technisëhe :herzieriing in voorbereiding.
Vereisten: Diploma Gemeente-Administratie 1
en diplozia Gemeente-financiën, alsmede practi-
sche ervaring.
•.
.
..
–
–
I
• Söllicitatietukken in’ ‘te zenden birÇnen veér
–
tien dagen’ na verschijning van dit blad.
–
-Persoonlijk bezoek. alleen na oproeping.
,
–
–
de
Technische Hogesch9ol
is te vervullen
de vacature van
–
Secretaris van Curatoren
Eigenhandig geschreven sollicitaties, te rich-
ten aan H. M. de Koningin, vergezeld van een
korte levensbeschrijving en .opgave van referen-
ties, in te dienen bij het College van Curatoren
te Delft.
Secrétaris
Steller dezes, algenieen ontwikkeld, representatief
met zakelijke nknleg en juridische ervaring, verschei-
dene jaren werkzaam als secretaris ener grote Werk-
‘geversorganisatie, welke binnenkort door omstandig-
heden wordt ontbonden, wenst gaarne in relatie te tre-
den met soortgelijke organisatie, vereniging of anders-
zins, om daarvoor als secretaris werkzaam te zijn. Be-
schikt . over prima refernties, eigen kantoor en tele
toon.
Aanbiedingen worden gaarne spoedig ingewacht
onder no. ESB 1488, bus. v. d. bi., Postbus 42, Schiedam.
POLITIE-OFFICIER
m. buitengew. recherche-capac. en. erv. wil v. betr. verand.;
gr. concern of Overheid. Energ. pers.heid, v. z: g. 1.; zeer
repres.; leiderscapac. .Spr. vloeiend Spaans en mod. talen; gr.
jur. kennis. Pr. reL Br. No. ESB 1490, bur. v. d. blad, Post-
bus 42, Schiedam.
,LANDBOÜWKUNDIG INGENlEUR
met tropenervaring, thans 35 jaar,
zoekt nieuwe be-
.
trekklng in bosbouw, landbouw, research of handel.,
Liefst met uitzending naar Afrika, . (Zuid) -Amerika,
West-Indië.
–
Bi.
onciei no. ESB 189, bur. v. d. blad., Postbus 42;
Schiedam.
LANDBOUWKUNDIG INGENIEUR
‘rlchtlngAkker’ènWê1dëbÖûv-; ‘ook bekend metdeteeiten
verwerking van kruiden, zoekt betrekking. Br. onder ‘hO.
EB 1492, bur. v d.’ Blad, .Postbus 42, , Schiedam. – –
Econoniisch – .S,tatistisch
;-‘
Berichten
Adres voor Nederland: i’i5ter de Floochstraat
5,
‘Rotterdam (li.).
Telefoon Redactie en Administratie
38040.
Giro
,
,
8408.
Bankiers: R. Mees ‘en’ Zoanen, Rctterdam.
.
Rsdactj.e-,.dres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde
•
nomie
54,
Universiteitstraqt, Gent.
, ,.. ,..
Abonnementen: Pieter. de Hoochstraat
5.
Rotterdam (W.).
Bankiers: ‘Banque de Commerce, Brussel.
Abonnementsprijs, franco per post, voor Nederland f
26,—
per jazr;
voor België/Luxemburg Belg. trance
465
per, jaar, te voldoen door
storting bij de Ban que ‘de Commerce te Brussel of op haar. Belgische
poslgirqrekening no 26 O.34.,
Ove-izeese gebiedsdelen (per zeepost) f
26,—,
overige landen
/
28,-
per jaar
•
”
Abonnementen kuinen ingaar&’ inel elk nummer en slechts worden
beëindigd per ultimo van hel kalenderjaar.
Aan getekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzee-
dijk, Rotterdam (W.).
–
‘
ADVERTENTIES.
Alle correspondentie
betreffende
advertenties te richten aan de
Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven x.r, Schiedam (Telefoon
69300,
toestel
6).
Advertentie-tarief
/
0,40
per mm. Contract-tarieven
op
aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
/
o,6o
per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht
voor om
advertenties
zonder opgaaf van redenen te weigeren.
Losse nummers 75 cents, resp. 12 B. francs