Ga direct naar de content

Jrg. 34, editie 1672

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 25 1949

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

‘i


—.–

‘•’•

……

nomiscnötatistiscne

:’

,’

,-‘
,i
‘.”,•’j
1;

-.•.t

L~
4

4
Beric

ht

ën
1

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, F’INANCIEN EN
VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

34E JAARGANG

WOENSDAG 25 MEI 1949

..

.

No.62

COMMISSIE VAN REDACTIE:

Ch. Glasz; H. W Larnbers;
J. Tinbergen;

F2 de ‘Vries.
Redacteur-Secretaris: C. van den -Berg.

Plç’. Redacteur-Secretaris: A. de Wit.


61

VAN ADJ/I5’S’ VOOR BiLGIË:..

J.
E. Menens; R. Miry; J. oan Tichelen; R. Vandepctte;

F. Vers ichelen.

Cegeoens ooer adressen, abonnementen enz. op de laatste

bladzijde oan dit nummer.

iNHOUD:

Blz.

De artikelen-van deze week ………………….407

Sommaire,’ summaries ………….
..
4Ô7

liet v’rije kapitaalverkeer binnen de Benelux
door

J. C.
Brezet ……………………………..
408

Overheidspolitiek ten aanzien van_de zuivel in de

nabije t6ekomst
door
Dr’ .l. con
de Wiel ………
410

Het herstel der aan het Rijkmarkgebied overgegane

Nederlandse verrnog’ènswa.rden
do’ Mr Dr J. H.

F. Bloemers …………………………..
413

Middenstand en bedrijfsoiganisatie
door Dr E.
J. Tobi
415

‘Aantekening:



Het
fleene
nationale budget vor
•1948/’49
………….
419

Internationa.l-e -notitie:

. ……
liet ontwerp voor een
nieuwe landbouwsubsidiewet in do

Verenigde Staten …………………………….420
Oppositie tegen natlonalisatie der Engelse cement-

industrie

Geld- en kapitaalmarkt
-……………………
421

.S.t at i st i e k
Tiankstaten …………………………………..421
Werkloosheid
en werkverriilming In Nederland ……..421
Stand van
‘s
Rijks
14as …………………………
421
inleggingen en terugbetalingen
bij
do spaarbanken in

Nederland …
.
……….
.
…………… ……………..421
Ii1 en uitvoer van Nederland ………………………
423

DEZER DAGEN

begon men op verschillende plaatsen met de vlag, in top.
Zo in Rotterdâm, dat zich verheugde in een Koninklijk
bezoek opde Wederopbouwdag; een bezoek, dat nog meer

kleur kreeg, doordat het Internationale Bouwcentrüm
-‘
een geslaagd Nederlands initiatief tot

interntionale
samenwerking— juist de openingsvlag had uitgestoken.
Zo in de visserspiaatsen en vervolgens door geheel Ne-
derland, bij het aanvaiign-
vnu
een traditioneel Nederlands

bedrijf, de haringvangst.. Noemde niet reeds de Schôol-
meester -het ontvangen van een nieuwe -haring ,-,hart

ver
kneuterendZi’.

Meer kleur echter nog gaf een deel van de ontwikkeling
op internationaal politiek gebied. liet zwart-rood-goud,
eens de kleuren van de Republiek van Weimar, ging
waaien over dei federale West-Duitse Republicic,
Het
is
niet alles goud,
wat
er blinkt. E’onornisclie.problemen, o.a.,
heeft Vest:Duitslaiid te ôver.

En het zwart en rod? Een hazardspel? Achter alles rijst
de vraag naar Duitslands eenheid, voor geen enkele Duitser
,,Graue Theorie”


–‘ –

Begint daarover de rozewingerigé dageraad ‘te gloren?
De ministers van Buitenlandse Zaken van de Grote Vier
hebben voor, het eerst na maanden hun,standaarden weer
gezamenlijk op één dak geplaatst,’ ditmaal van het Palais

Rose te Parijs.

Bij het vaststellen van de agenda, bij .vuoegeie gelegen-
heden een punt, waarbij de hoofden reeds rood werden,
bleef’de indruk sereen. Maar de situatie’s waarover men
kleur nioet bekennen, de Di.iitse eenhéid;l3erlijn, de vredes-
verdragen met Duitsland en Oostenrijk, moeten nog ter
tafel komen.

Een ogenblik leek ook ecn.bleek licht te schijnen voor
het ge

al Griekenland. Het vergieed echter voorlopig.
Niet licht zal hier de gelukkige toest’and worden bereikt,
die Homerus beschreef van de zonen van Alkinous, van
;wie
de één de purperen bal opwierp,
,,waarna
de ander,,
o.pverend van de’grond, behendig hem ving”.

,,La vie èn’ rosè” is rôg ruiet’bei’ekt. Zkr hiet voor
de Regering van Oostenrijk, did een zeer donkei’ palet
gebruikte, toen zij de-bevolking’haar economisch program
moest voorleggén. Al evetimin voor de Franse premier,
van wie koitelelen’werd,eh
goopt,,da,t.hij, dè rozen ‘van
de verkiezingsuitsla

oc
mht plukken. De financiële com-
missie van deAsseinblée heeft ht”rbde ‘potlood gehaald

door de berekeningen, waarmede hij en zijn minister van

Financiën het budget hoopten te doen sluiten.


Even drastisch -haakte–de ‘toewijzingscommissie uit het
Huis van Afgevaardigden van de U.S.A. een zwarte streep

door de begroting van het Europese herstelprogram. liet
goedgekeurde totaal bedrag willen zij verminderen met
15 pGt. Z’ij zagen de vooruitgang in West-Europa door
een rose bril. -Of welliclit-:de conjunctuur in de Verenigdé
Staten in ‘een- ;,bliie. moQd”.

Doch de’beheerder van de E.C.A. ve’schoot van kleur:
hij vreest vertraging inhet Europees herstel. Waartbe ook
Zuid-Mrika kan bijdragen:’het heeft een algemeen invôer-
verbod uitgevaardigd voor eindproducten over het tweede.
halfjahr van 1949 ,,Sta op, maak toe die deur nou”,

.

.,

..• ‘).i’J …:

PCOMOTIEFSJ

ZEEROUDE

GENEVER

Verliesposten Voorkomend Systeem

betaonde uit
4 Diensten


V.V.S.-

Het V.V.S. is een onmisbat’ hulmiddel bij het
gezondhouden van uitstaande creclieten. Aan-
vaard als onderdeel der debiteuren-administra-tie, zal het van groote practische waarde blijken’
te zijn.
4.
Onze V.V.S.-brochure Wordt op aanvragekosteloos toegezonden

Van der Graaf I Co’s hureaux voor den handel N.V.

Amsteistraat 14-18, Amsterdani-C. Telefoon 38631 (5 lijnen)

ijc
øtiflit’•’

ESTABLISHED 1878

An Independent Journal of Finance

and Trade

OBJECTIVE APPRAISALS,

CONSEDERED JUDGMENT.

IMPARTIAL OPINION

*

Contains most complete range of

British econornic and financial statist- .,.

ics publishe4in any weekly journal

World wide circulation

*

S,

Annual subscription rate: (post free-

to include all supplements) £ 3:2:6

• (fi 33,40)

14 Special Supplemeit en F4,onornic Con-
ditions in The Netherlaads w.pttbushe4:
en Januarsj 31 1948. .4 iimite4 numher,
of thi8 Supplenwnt remain ,for sale. –

L0NDOX: 51 CANHON STIIEET,
E.C.
4

Be1i.nde1ing ‘van alle’

bankzaken

Bezorging van alle

assurantin. –

R. MEES & ZOONE’N
BANKIERS EN ASSURANTIE’MAKELAARB

AMSTERDAM
. ROTTERDAM

5-ORAVENHAGE

DELFT
.
SCHIEDAM
.
VLAARDINCEN

EERSTE -NEDERLANDSCHE

Verzekering Mij. op het Leven en tegen Invaliditeit NV.
Gevestigd te ‘s-Gravenhago –

AOUINISTRATIEKANTOOR DORDRECHT
.
BELLEVUESTRAAT 2, TELEFOOR 5348

Personeels-Pensioènverzekering

verschaft directe fiscale besparing – arschrijving van
toekomstige lasten – blijvende Sociale voldoening
‘Vraagt U eens welgedocumenteerd advies aan ons
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN

lledeilandsch iDdische Handelsbank, N.Y.

Amsterdam

-Rotterdam – ‘s-Gravenhage

Alle Ban k-eflEffectenzaken

TEtKENIN5EN-ENLAO(JA5TEN.

– Belastingconsultatie- en
Accountantskantoor

A. L. F. Leverington

Behandeling van

alle
Belastingzaken
Medewerkers: E. J. de Boer,
Oud-Insp. d. Bel.; D. Sweepe,
Oud-Ontv. der Bel.;
N. A.
Schol, Cand.
Not. Mr.
Dr. B.
J. F. Steinmetz. Bel. cons. – Adviseur voor Acrountancy:
W. A. Brenning, Lid Nederl.
Broederschap v. .Account.
le Relmersstraat 95, Tel. 85508
Anisterdam-W.

met papier geïsoleerde kabels

-. voor zwakstroom en sterkstroom

1
‘ koperd

aad en koperdraadkabel

kabelgarnituren. vulmassa en olie

A’BEL’FA B R I EK

DELFT

25
Mei 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN

407

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.

J.
€. Brezet,
Het orije kap itaaloerkeer binnen de Benelux.

De vraag, of het ka’pitaalverkeer binnen de Benelux

kan worden vrijgelaten, is beoordeeld naar de economi-

sche consequenties. De gevaren van vrijlating voor de
binnenlandse monetaire situatie zijn van ondergeschikte

betekenis. De mogelijke gevolgen, welke èen vrij kapitaal-

verkeer voor de Nederlandse deviezenpositie kan hebben,
zijn echter van die.aard, dat vrijlatingf van het kapitaal-

verkeer binnen de Benelux op korte termijn niet realiseer-
baar moet w’orden geacht. De per. 1 Juli 1950 aangekon-
digde ‘Unie zal dan ook op het punt van het kapitaal-

verkeer wel beperkingen moete’i vertonen.

Dr’ E. van de
Wiel,
Ooerheidspolitik ten aanzien oan de

zuioel in de nabije toekomst.

liet is zeer goed mogelijk, dat de export van zuivel-

producten in de toekomst niet lonend zal zijn. De Overheid

zal dan op enigerlei wijze hulp moeten bieden. ‘Dit kan
door uitkeringen bij de productie of bij de export. Op
grond van algemeen-economische overwegingen moet, aan
het laatste de voorkeur worden gegeven. De vraag is,

of de steun de vorm aan moet nemen van restitutie van
uit andere hoofde noodzakelijke verhogingen van de
kostprijs of van een toeslag om het verschil tussen de prijs op de buitenlandse markt en de productiekost’en

in het binnehland te overbruggen. lIet toeslagstelsel
blijkt betere waarborgen te bieden voor de instandhouding
van het goed geleide bedrijf, terwijl het de mogelijkheid
opent de steun te differentiëren voor de verschillende
producten.

iMr
Dr J. H. E.
Bhiemers,
liet herstel der aan het Rijksmark-

gebied ooergegane Nederlandse oermogenswaarden.

De rëële betekenis van de wet van 18 Juli 1947, welke

beoogt de verwerving van Nederlands vemogensbezit
door ingezetenen van gebieden, waar tijdens de oorlog
het Duitse deviezenrecht werd toegepast, ongedaan te
maken, is zeer betrekkelijk vanwege vërschillende onnauw-

keurigheden en lacunes (o.a. Oostenrijk valt er geheel

buiten). Ook de overeenkomst, welke Nederland op 8 Juni
1948 met Luxemburg slootm.b.t. de toepassing dezer wet
t.a.v. Luxemburg, is zeer bedenkelijk uit een oogpunt.
der deviezenpolitiek en in strijd met de geest ‘van boven-
genoemde wet. Door deze overeenkomst is de basis ont-

nomen aan de mogelijkheid, dat Nederland krachtens de wet van’ 18 Juli 1947 nog enige noemenswaardige
compensatie voor zijn waardeloze Rijksmarkenbêzit zal

ontvangen. .

Dr E.
E. Tobi,
Middenstand en bed,’ijfsorganisatie.

Opheffing van de Woltersomse organisatie in de midden-stand zou, daar vele verkregen voordelen weer -zoude.n ver-
loren gaan, funest zijn. In het middenstandsorganisatie-

leven bestaan twee stromingen één gericht op de waar-
nemiiïg van de stands- en één op die van de vakbelangen,
welke’bij de’komende p.b.o. niet mogen worden verdoezeld.
Men geve derhalve de middenstand in de top een twee-
ledige ‘organisatie: één gebouwd op de middenstands-
bonden en één gebouwd op de lan’gzaam aan ontstaande

middenstandsbedrijfschappen. Aan het bezwaar van de
sterke hiërarchische binding aan hogere groepen en de

financiële tifhankelijklieid van de lagere groepen wordt.
in het nieuwe ontwerp niet tegemoetgekomen. Voorts
wordt te veel van boven afgeregeld. Wil men de nieuwe Organisatie tot een levend organisme maken, dan dient,
men zich vôér alles van de belangstelling der betrokkenen

te verzekeren.

SOMMAIRE.

J. C..Brezet,
IJa,libre circulation des capitaux dans les pays
de Benelux.

Les risques inhérents la libre circulation de capitaux

‘dans les pays de Benelux sont de moindre importance

pour la situation monétaire intérieure. Toutefois, les

conséquences éventuelles pour la siluation iiionétairë

iiéerlandaise sont telles que la libre circulation de capitaux
n’est pas réalisable dans ‘un avenir rapproclié. Aussi
l’Union annoncée pour le ier juillet 1950 comportera
des restrictions quant
a
la circiilation •des capitaux.

Dr E.
van de ‘Wiel,
La pol itique Gouoernementalee’n cé qui

concerne l’industrie laitière dans un aoenirrapproché.

11 est fort probable que dans’l’avenir l’autorité sera
obligée d’appuyer financièrement lindustrie laitière’. La

préférence doit aller â l’octroi d’une pnime l’exporlation

afini de combler la différence entre le prix â l’étranger et
le coût de production
a
l’intérieur. ,

Mr Dr J. H.
E.
Bloerners,
Lc, oalorisation des uoirs né8rlan-

dais tombés sous le coup des bis allemandes pendantja
1 guerre.

La convention conclue le 8 juin 1948 entre les Pays- –
Bas et le Luxembourg et relative â l’application de la bi
du 18 juillet 1947 sur la récupération des capitaux est,

du point de vue de devises,sujette b caution et en contra-
diction avec lesprit de nette bi.

IDr E.
J. Tobi,
Les classes noyennes ei l’o,janisatibn pro-
fessionnelle.

Dans le secteur des classes nioyennes, deux courants
se manifestent; le premier s’occupe des intérêts sociaux
propres cette classe, l’autre des int6rUs professionnels.

11 est souhaitable qu’au sommet l’organisation soit
dédouhlée et.base, d’une part, sur les liques desclasses moyennes, d’autre par, sur l’organïsation de leurs pro-

fessions repectives. –

SUMMARIES.

J.
C.
Brezet,
Free capital lnooertzent within the Benelux.

The dangers of free capital movement within the Benelux
area are of niinor importance. The present Netherlands
foreign exchange position, however, does not permit
free movement in the very near future. The Union whieh
is to become effective on July ist 1950 will havé to be
restricted accordingly.

Dr E.
van de ‘Wiel,
Gooernment policy with respect to the

dairy industry in the near fûture.

It is quite possible thai in the future the dairy industry will have to be subsidized by the Government. The best
means of granting financial assistance would be to subsidize
exports to an amount equal to’the difference between the
pnices prevailing ori foreign rnarkets and the domestic;
cost of production.

Dr J. H.
F. Bloemers,
Becooery of the iYetherlands capital
which was trans/erred to the Reichsmark area.
The agreement concluded belween, the Netherla,n,ds’
and Luxèmburg
0fl
June Sth 1948 governing the applica-
tion of the law of July lSth 1947 in respect of Luxemburg
will seriously affect the foreign exchange policy and is
contrary, to the sense of this law.

Dr
E. J. Tobi,
Middle-class trode and business’ o’rganization: –

Discontinuance .of the ‘Woltersom oganiation’of the –
middle-class trade would be disastrous. There are two
trends in the middle-class organization: one aiming – at
the furtherance of the class interests and the other at the
promotion of the trade interests. A twofold top organi-
zation in this sense is desirable.

“,

‘1

•’,”

408

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

25
Mei 1949

aanzien van de bij vrijheid van ht kapitaalverkeer
‘te verwachten bewegingen van het particulier kapitaal
(beleggingsgelden en banksaldi), wijzen tal van motieven
op de waarschijnlijkheid van een stroom van Nederlands kapitaal naar België: de hogere rentestand en het hogei’e
aandelenrendement in België; het ontbreken van –
de traditie van en de orgânisatie voor buitenlandse
beleggin’gen in België en de aanwezigheid daarvan in
Nederland; psychologische overwegingen t.a.v. de positie
vn de gulden in België, gestimuleerd door het nog steeds
bestaande (hoewel gedaalde) disagio van de zwarte gulden-
koers vergèleken bij de officiële pariteit.

In zijn voordracht voor het onlangs gehoüden Benelux-

congres te Luxemburg wees de heer Puissant Bayens boven-
dien nog op de afwezigheid van een soepele houding van de
Nederlandse monetaire autoi’iteiten tegenover Belgische
en Luxemburgse effectenbezitters.

Zelfs indien aan alle voorwaarden voor een kapitaal-
stroom van België naar Nederland zou zijn voldaan,
moet nog rekening ivorden gehouden met de huidige be-
pei’kte opnemingscapaciteit van de Belgische kapitaal-
markt wegens het daat- heersende gebrek,’ zowel aan
,risicodragend als iiie t-risicbdragend kapitaal.

Een zeer belangrijke factor hij de particuliere kapitaal-bewegingen is tenslotte nog de vraag, oLmen de pai-iteit

‘5
Zie hiervoor Dr Th. M. Mulders: ,,Dc invloed van de Bene]ux
Op
de ‘renestanP en op de ko’ersen van aandelen” in

van 0 M:(art
1049.

tussen ‘franc en guldèn binnen de Berélux eens en voor

al, zal fixëren of dat pariteitswijzigingen mogelijk zullen

blijven. In ‘het laatste geval (o.a. bepleit door P?of. Baud-

huin op bovenenoemd congres) ontstaat de mogelijkheid

van het optreden van kapitaalviucht uit het land van de

‘bedreigd geachte valuta naar het partnerland..

Voorts is het voor het kapitaalvei’kecr van belang

rekening te houden met de houding van de Belgische

Regering en De Nationale Bank.

Zoals bekend: zijn deze, voornamelijk in verband met
het streven naar monetair evenwicht, momenteel niet

bereid nog vei’der op grote schaal gelden aan Nederland

te verschaffen. Dergelijke credieten immers zouden in-
.flatoir
,yerken
hetgeen in de huidige situatie onwenselijk

w9rdt geacht. Ten hoogste bestat bereidheid tot .het

verlenen van bepei’kte credieten voor bepaalde aange-

w’ezen doeleinden, bijv. ter stimulering van ,de aankoop

door Nederland van Belgische textielproducten. Inderdaad

‘zijn dergelijke credieten reeds door België en Luxemburg

aan Nederland toegezegd voor de financiering van het

voor de voorphase te sluiten handelsac,coord.

Waarom. ig deze situatie uit Oeviezenoogpunt zo drei-
gend?

Om dit in te zien moeten wij onze aandacht vestigen

0
1) de verhoedelijke ontwikkeling van liet goederen- en
dienstenverkeer tussen de beide landen ,en op de positie

der beschikbare Nederlandse deviezenvoorraden.

1)e indruk bestaat in beide partnerla
1
nden, dat een
effectieve vrijheid van liet goederenverkeer – waai-bij dus
voor alle wederzijdse goederentransaçties a.h.w. auto-

matisch deviezen worden toegewezen – zou leiden tot een

vergroting van het importsaldo uit België’ naar Neder-

land. 1-let ruimer goederenaanbod in België maakt dit

mogelijk. Niet alleen Belgische producenten van ,,zachte”
artikelen, doch zelfs die van momenteel nog vrij ,,harde”

artike]eh als ijzer- en staalproducten, ver’aahten ver-

groting van hin afzetnaar Nederland bij een vrije ‘handels-

beweging. liet Belgische prijspeil’ zal hierbij geen be-
langrijke rem’vormen. Naai’ de mening van sommigen

welke door een statistisch onderzoek nog ‘zou moeten wor-
den getoetst – is het Belgischè prijspeil voor vergelijk-
bare goederen ‘zelfs enigszins lager dan het Nederlandse.

Ook de Nederlandse Regering meent, dat het import-
saldo uit België zal stijgen. Sprekend over de pliase van
de Voor-Unie (1 Juli 1949-1 Juli 1950), waarin het

Ned erlan ds-B elgische handelsverkeer zal worden vrij-
gemaakt, schrijft zij in de vierde Deviezénnota, dat dit onvermijdelijk het deficit zalvergroten.

Dat deze ontwikkeling voor de hand ligt, volgt trouwens
ook uit het feit, dat de Nederlandse import in België reeds
thans vrijwel geheel vrij is, doch dat de. Belgische import in Nederland nog aan banden ligt. Vrijheid zal dus vooral
de laatste beïnvloeden. . – ‘
‘S

Tenslotte is het van belang, dat men er in regerings-

kringen rekening mede houdt, dat liet Nederlandse be-
talingsba]anstekort tegenover België zich ook in de toe-
komst zal handhaven. De analyse van het Nederlands-
Belgische betalingsverkeer sedert de bevrijding immers
leert, dat het bilaterale tekort ten laste van Nederland
wordt veroorzaakt door een reijks van factoren, die, naar
men mag aannemen, nog geruime tijd werkzaam zullen
blijven
2)

Tlianskonien wij tot de bespreking van dc v’aag, of
het bovengenoemde vergrot’e betalingsbala1ste)cort van
Nederland met België zou kunnen worden gefunancieM uit de ter beschikking staande deviezen.

) Aldus’ Prof, Di- F. A. G. Kesing, Raacladviseur van het De-
partement van Financiën tn een voordi’acht te Amsterdam in Maart
1040.

HET VRIJE KAPITAALVERKEER

BINNEN DE BENELUX.
‘S
.

Wanneer tussen twee la’nden een volledige economische

unie bestaat, impliceert zulks, dat er geen beperkingen

gelden met betrekking tot het kapitaalverkeer tussen die

beide landen.

Omtrent het vrijlaten van het kapitaalverkeer binnen

de Benelux, zijn ter gelegenheid van de regeringsbespre-

kingen van de vo’ige maand geen resultaten gepubliceerd,

dit in tegenstelling met• het liandelsverkeer waarover

tot overeenstemming werd gekomen in de zin van een

étappegewijze vrijgeving.

Inmiddels is het wel mogelijk door het combinren van
uitlatingen en publicaties, voornamelijk van de zijde van

de Nederlandse Regering en De Nederlandsche Bank,

zich een idee te vormen ovei’ de gedachten, welke op dit
punt worden gekoesterd.

Men treft Vrij vaak de mening aan, dat de Nederlandse

Regêring in het bijzoiider met hét oog
01)
de goedkoop-

geidpolitiek, ‘niet”wenst over te gaan tot het vrijgeven
van het kapitaalverkeer binnen de Benelux. Onvermij-delijk zou irij kapitaalverkeer ni. tot een verhogingvan

dc rentestand in ons land moeten leiden
1).

Zonder aan het, gewicht van deze visie iets’ te willen

afdoen, zij er hier echter op gewezen, dat daarnaast nög

andere overwegingen, welke wij hieronder zullen hepreken,
van blang zijn.

Deiczcnaspec1.

hoofdzaak is, dat vrijhid van kapitaalverkeer binnen

de ,Benelux de uit hoofde ‘van het vrije goederenverkeer
te verwachten’ deviezenmoeilijkheden zodanig zou ver-
ergeren dat de kans groot zou worden op een uit de-

viezenoogpunt onhoudbare situatie.

Uitdrukkelijk spreken wij van de
kans op een onhoud-
bare situatie. Het is mogelijk .dat de werkelijke toestand

later zou blijken mee te vallen. Uiteraard zou het echter
voor ‘de Benelux-samenwerking uiterst onprettig zijn,
indien men later wederom tot aanvankelijk reeds opge-
heveii restricties zou moeten terugkeren.

25
Mei .1949

‘ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

409

Wat de totale hoeveelheid momentel nog bescliik:

bare Nederlandse goud en deviezen betreft, deze is
zo gering, dat Nederland zich hiermede volgens het

inzicit van ‘de Tnonétaire autoriteiten geen ènkel

experiment meer kan veroorloven. Zoals het Jaarverslag

van De Nederlandsche Bank over j948 opmerkt, Lijn
laatstgenoemde voorraden thans nog nauwelijks vol-
doende ter financieiing van 3 weken import, tegenover

vôôr de oorlog van meer dan 1 jaar invoer. . , ‘.

Voôr de naastë toekomst zou Nederland dé bedoelde –

betalingen aan België kunnen verrichten dodr overdracht

van méér Marsh’all-dollars. 1-let b’hoeft “echter nauwelijks
toeliôhting, dat de bedoeling der Mashall-hu1p niet is,
dat daarmede kapitaalbewegingen van Nederland naa’r

België vorden gefinancierd. Integendeel, deze hulp dient

‘om de goederenvoorziening van Nederland op peil te
brengen, welke, zoals bekend, ernstig was getroffen door,

oorlogsschade, de verstoring’van de handel met Dtiitsland en Indonesië en door de ongunstiger ruilvoet voôr Necler-

landse exportproducten.

Uit dezen hoofde mag tevens worden aangenomen, dat

ht instellen van de Benelux de,Marshâli-hulp voorNe-

derland niet zal doen dalen; m.a.w., dat doordeVerenide Staten geen boete zal worden gesteld op de vorming van
de Benelux in de vorm van een korting op de dollars

die de partners ontvangen.

Het moeiijkt is de oplossing van het betalingsprobleem
op de lange termijn’: Het boven gesignaleerde blijvende
tekort Lo.v.België zou dan moeten worden betaald uit

Nederlandse de’,iezenoverschotten ten opzichte van derde
landen. De meningen over de vraag, of dit mogelijk is,

lopen ‘uiteen.

• De Nederlandsche Bank waarschuwt in haar jaar-
verslag tegen optimisme op dit punt. Zij wijst erop, dat
de B.L.E.U. zelf rçeds een overschot heeft naar die landen,
waar Nederland nog het gernakkelijkst een exportsurplus

zou kunnen kweken. Minder
,
pessimistische .geluiden
hieromtrent komen van regeringszijde tot ons. Uit -de

Deviezennota valt op, te maken, dat het in het voor-
namen ligt een zgn. deviezenfonds te vormen vooi de

Benelux-landen, waardoor het mogelijk zal worden om
bilaterale tekorten, die ook na de afsluiting van de Unie
ten laste van Nederland moeten worden verwacht, af te
dekken ten laste van Nederlandse aanspraken op de

Benelux-deviezengemeenschap. In bovengenoemde voor-
dracht wordt er op gewezen, dat de Belgen er méde accoord zijn g’egaan, dat tijdensde Unie de tekorten in het ‘onderling
betalingsverkeer niet, zoals thans het geval is, zullen
worden afgedekt in goud of dollars, maar mdie deviezen,

die, öngea’cht hun kwaliteit, ‘op grond van de gemeen-
schappelijk te voeren handelspolitiek door Nederland ter
beschikking van de Bèuielux-deviezengemeenschap zullen

worden gesteld.

Blijkbaâr wordt derhalve vn departementale zijde de

mogelijkheid aanwezig geacht, dat bij de in de toekomst
te vernieuwen of te sluiten handelsverdragen met derde
landen, Nederland en België bereid en in staat zullen zijn
te zorgen, dat de deviezenpot sluitend is in de afzonderlijke
deviezensoorten, en dat niet bijvoorbeeld .beide landen
een overschot in ponden en beide een tekort in Franse

‘francs hebben. – –

In de derde plaats menen of hopen sonimigen, dat
na het beëindigen van de Marshall-hulp het probleem’van
de convertibiliteitvan cle valuta’s zal zijn opgelost, m.a.w.
dat ook de’ zachte .valuta’s dan ,,hard” zullen zijn ge-

worden. In dit geval zou4Ne.erland dus
automatisch
een

bilatera’al saldo t.o.v. België in andere valuta kunnen af-
– dekken en zou daarvoor, geen deviezenfonds nodig zijn.
In België heeft Prof. Baudhuin zich in deze zin uitgelaten.
]Ybor een devaluatie van het pond bijv. zou, naar ‘hij
verwacht, zelfs op korte termijn de conveitibiit&t van
het pond in de dollar kunnen worden hersteld.

Het is moeilijk in dit gamma van verwachtingen positie

te kiezen. Naar het ons «ôorkomt is er vooralsnog weinig aanlèiding voor het koesteren van’ groot optimisme t.a.v.
een spoedig herstel ‘,an de cnvertihiliteit van de Europese

valuta’s in dollars, n’odh ta.v. ‘de mogelijkheid van een

sluitende Berieliix-deviezenpot zonder vergaand

,
e coördi-

nerene maatregelen en/of importresiricties t.o.v. derde

landen.

In verband met d verwachtingen omtrent, handels-

verkeer en deviezenvoprraden zou een ontwikkeling welkom
zijn,.waarbij een stroom van Belgisch kapitaal naar Neder- –

land optid. Uit’hèt bovenstaande volgt, dat bij een vrij
kapitaalverkeer eerder èen stroom in omgekeerde. richting

waarschijnlijk
is
te achten.

Een remedie’ zou nog kunnen, zijn het toepassen van-

aanpassingsprocessen in een of beide landen, welke dienen
om het Nederlandse tekort met België te elimineren., In-
dien men bedenkt, dat een dergelijk tekort ook vÔôr de

oorlog’ reeds gebruikelijk was, is het wel duidelijk, ,dat

de mqeilijkheclen op dit terrein wel uiterst groot zijn. Ook’is het mogelijk, dat aanpassingsprocessen een der

landen zullen dwingen tot maatregelen, welke het, uit

andere hoofde onwenselijk acht, bij. en deflatiepolitiek,

die ‘gpaard gaafr met werklo’osheid. –

Gezien deze bezwaren zal dit alternatief. wél moetei
ivoi’den beschouîd als een laatst middel.

Binnenlands monetair aspect.

Als tweede argument’ tegen een vrij kapitaalverkeer
binnen de Bénelux wordt wel beschouwd de mogelijkheid,
dat de financiële middelen, waaruit in Nederland voor
investéringen kan worden geput, hierdoor zouden, ver-

minderen.

Men moet hierbij echter wel in aanmerking nemen, dat
uit hoofde van de in de vorige jaragraaf besproken fac-
toren, da’ârtegenover in Nederland minder de’viezen be-
schikbaar zouden komen, hetgeen, naar-men ‘mag aan-

nemen, ook een vermindering betekent van de hoeveelheid beschikbare investeringsgoederen.

Speciaal wordt bij het hier genoemde verlies aan finan-
ciële middelen door somnigen gedacht aan de local

ciirrency, rekening, welke men dan ziet als de financiële
neerslag hier te landé van aan ons geschonken Amen-
kaanse besparingen’. Zouden minder Amerikaanse’ giften
naar Nederland, vloeien, dan zouden evenredig daarmede

de stortingen op localcurrency rekening, welke zijn be-
stemd ter finanôiering ‘van productieve uitgaven, aldus

deze
I
opvatting, achteruitgaan.

Tegen dezeopvatting kunnen echter bezwaren worden
ingebracht. In de eerste plaats zouden er toch andere

,gelden naar de Centrale Bank stromen, afkomstig van de
kopers der Belgische activa. In de tweede plaats be-

denke

men, dat gebruik van de local-currency anders
dan voor schuld.aflossing bij het bankwezen of ‘voor dek-
king van reeds bestaande begrotingstekorten, infiatoire

koopkrachtvergroting betekent.

De betreffende goederen
zijn
immers i’eeds in Nederland

binnengekomen. Aanwending voor jroductieve doeleinden

heeft reeds plaats gehad.

Juist is natuurlijk de redenering, dat, wanneer men
eenmaal tot toepassing van geldereatie ten bate van liet
bedrijfsleven wil overgaan, het technisch wellicht iets wordt

vereenvoudigd, indien men de daarvoor besterndè gelden
reeds vante voren ten aanschouwe van het publiek had

staan op. een aparte rekening.- Bracht, men voor hetzelfde
doel nieuw schatkistpapier onderbij De Nederlahdsche
Bank, wat monetairop hetzelfde neerkomt, dan zou de algemene aandacht nog eens op het inflatoire karakter

van’ deze financieningsmethode worden: gevestigd.

Aan dit tweede argument coitra de wenselijkheid van

vrij kapitaalverkeer binnen de. Benelux moet derhalve
geen ‘al te grote ‘betekenis worden toegekend. –

IL

410

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

25 Mei 1949

Conclusie.

De vraag, of het kapitaalverkeér binnen de Benelux

kan wordeii vrijgelaten, is in het bo’

enstaande beood&eld
naar, de econtmiche cofisequentieS.

Dc geren van vrijlating ‘voordé bitnenlandse mone-
faire sitüatie zijn o.i. van ondergeschikte bôteknis.

De mogelijke gevolgen, welké éen vrij kapitaalverkeer
voor de Nederlandse deviezenpositie kan hebben, zijn

echter van die aard, dat vrijlating van hét kapitaalverkeer

binnen de Benelux, medé gegeven de opvattingen van de
Overheid op de boven besproken ‘puhten, op korte termijn

niet realiseerbaar moet worden geacht.

De per 1 Juli 1950 aangekondigde Unie zal dan ook
op het punt van het kapitaalverkeer’ miel beperkingen
moeten vertonen.

T. C. ‘BREZET

De kosten van het goed geleide, sociaal en economisch ver-
oniwoorde veehouderijbédriji..

lddien de bij export te behalen opbrengst niet lonend
zal blijken te zijn, hetgeen dus inhoudt, dat de gemaakte

kosten niet zullen worden goedgemaakt, zal door de’Over-
lieid binnen het kader van het door haar aangekondigde
streven, het goed geleide, sociaal en èconorhisch verant-
woorde bedrijf een redelijk bestaan te verzekeren, op eniger-
lei w’ijze hulp moeten worden geboden. .yoens nader

aan te geven, welke vorm deze hulp zal kunne aannemen,
is het voor het verkrijgen van een juist inzicht, toig de
behoefte aan hulp en daarmede het boven gebteerde
kostenbegrip nader •te analyseren. Volgens de bekçiidge-
worden richtlijnen der , ,nieuwe landbouwpolitiek” aI’én
de Nederlandse akkerbouw straks, wanneer de wqria-

marktprijzen der granen beneden de binnenlandse kot

‘) Zie: ,,Toekornstmogclijkiseden van de Nederlandse
zuivel-
export” in
,,E.-S.B.”
van
18
Mei
‘1949.

prijzen dalen, o.a. bescherming worden verleend door het

heffen van rechten aan de grens op granen en andere

veevoeders. Deze beschermingspolitiek behoeven wij hier

niet op haar merites te beoordelen – het is duidelijk, dat
de veehouderij,’welks kosten door de verhoging der prijzen
van zijn grondstoffen een stijging zullen ondergaan, een

neiging vertoont devoorkeur te geven aan andere vormen
van bescherming – doch kunnen wij als gegeven aanvaar-
den. ‘De veehouder zal dan voor het buitenlandse kracht-

voeder een hogere prijs dan de .wereldmarktprijs moeten

betalen. Nu komt het ons volkomen redelijk voor, dat deze

heffing op de ingevoerde grondstoffen bij export van’ het
veehouderijproduct, waarin deze grondstof is geïncorpo-

reerd,. wordt terugbetaald. Zulk een terugbetaling houdt

dan ook geenszins in, dat de desbetreffende e,xport met ver-
lies gepaard gaat of zou worden gesteund. lndiei wij nu

in het boienstaande betoogden, dat bij export de gemaakte

kosten niet zullen worden goedgemaakt, is t.a.v. de inge-
voerde krachtvoeders volledig rekening gehouden met deze

terugbetaling van heffing, dus met de werlelijk aan het

buitenland voor deze voederrniddelen betaalde prijzen.
Onze verwachting is dus, dat de opbrengsten ook de aldus

,gezuiverd” kosten niet zullen dekken.

Betekent dit, dat de export dan wel met verli6s gepaard
zal gaan? Dat behoeft nog niet: in de eerste plaats moët er

rekening mede worden gehouden, dat uitvoer van zuivel-

producten vôor onze betalingsbalans mogelijk zo belang-
rijk wordt geacht, dat het nationaal gezien verantwoord

kan zijn op die uitvoertransactie nominaal een verlies te

lijden. Tegenover dat verlies staat dan immers een positieve
post, welke men zich kan denken de vorm aan te nemen
van een hogere waardering van de verkregen valuta, dan
uit de officiële wisselkors blijkt
2).
In het al
g
emeen zal
echter eerst van een werkelijk nationaal-economisch ver-

lies kunnen worden gesproken, wanneer de in de zuivel-

bereiding samenwerkende productiefactoren elders een
hogere opbrengst zouden hebben kunnen realiseren, het-

geen vooralsnog twijfelachtig lijkt. Aldus het kostenbegi’ip
van de subjectieve waardetheorje hanterende – entgan-
gene Nutzen – blijkt, dat er in de veehouderij een belang-

rijke afwijking tussen nationaal-economische en privaat-economische (werkelijk betaalde) kosten kan bestaan.
Uitkering bij productie of bij expoit; de binnenlandse prijzen
van zuielpi’oducten.

Intussen zal de Overheid, op grond van haar boven ge-

signaleerde wens om het goed geleide en economisch ver-
antwoorde boerenbedrijf een zodanige opbrengst van de
melk te doen toekomen, dat een rendabele productie mo-
gelijk is, maatregelen’moeten treffen, opdat de veehouder
voor zijn privaat-economische kosten dekking kan vinden.

Het nadelige verschil tussen deze kosten en de opbrengsten
zal door de Overheid op enigerlei wijze moeten worden –
bijbetaald. In principe kan deze bijbetaling tweeërlei vorm
aannemen: öf een uitkering bij de productie, èf een uit:
kering bij de export. Afgezien van het verschil in techniek

van uitvoering, zal bij eerstgenoemde methode het binnen-
landse prijspeil der zuivelproducten ongeveer op wereld-
marktniveau liggen, terwijl toepassing der tweede methode
de binnenlandseprijzen op een niveau, gelijk aan de som
van wereldmarktprijs en uitkering, zal brengen
3).
Bij het
doen van een keuze uit deze twee mogelijkheden zal de
Overheid zich, naast practische overwegingen van tech-

‘) Daartegenover staat uiteraard, dat op dezelfde wijze de kosten
van de ingevoerde veevoeders nationaal gezien hoger kunnen liggen dan door het op basis der bestaande hoteringen omgerekende bedrag
wordt aangegeven. Het lijkt er op, dat in de nabije toekomst deze
overweging een belangrijke rol zal gaan Spelen: de.krachtvoeders
komen veelal uit het dollargebied, terwijl de export van veehouderij-
producten voor een groot deel zijn weg naar Europese landen zal
moeten vinden,
3)
Immers zal, indien hij export een totale opbrengst kan worden
;gorealiseerd van wereldmark,tprijs
plus
uitkering, in het binnenland
èn product worden verkocht, indien niet minstens diezelfde op-
:lrengst kan worden behaald,

OVERHEIDSPOLITIEK TEN AANZIEN VAN

DE ZUIVEL IN DE NABIJE TOEKOMST.

De kansen voor een lonende afzet van het in de nabije

toekomst te verwachten melkuitvoersaldo moeten ongun-
stig worden beoordeeld; deze conclusie, welke wij in een

vorig artikel bereikten
1),
was gebaseerd op de te verwach-

ten divergentie in de ontwikkeling van het aanbôd enèr-

zijds en van de vraag anderzijds. Zulk een situatie brengt

de noodzaak mede met des te meer ijver al die maatregelen te

treffen, welke er toe kunnen leiden de nadelen te beperken.

Uiteraard zal steeds zoveel mogelijk moeten worden ge-
tracht de productiekosten te verlagen. Dc efficiency van
onze landbouwproductie dient te w’oiden opgevoerd – de

laatste jaren is hierop al herhaaldelijk gewezen -, hetgeen

temeer klemt nu de lonen der landarbeiders op ongeveer gelijke hoogte zijn gebracht als de lonen in de industrie.
Echter zullen hiervan eerst op langere termijn rcsultaten

kunnen wôrden verwacht, terwijl een verlaging tot het
niveau van verschillende overzeese landen waarschijnlijk
niet mogelijk zal blijken. Anderzijds dient te worden be-
zien, in hoeverre het Nederlandse melkuitvoersaldo in
andere vorm dah de traditionele zuivelproducten zou kun-
nen worden afgezet. Een mogelijkheid is de export van

consumptiemelk, waarbij ons land zou kunnen profiteren
van zijn gunstige geografische ligging temidden van meer
of minder sterk geïndutrialiseerde landen, terwijl concur-

rentié der goedkopei producerende overzeese gebieden niet
te duchten is. Belangrijke resultaten zijn van de uitvoer

van consumptiemelk op korte termijn o.i. echter niet te
verwachten.

r

25
Mei 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

411

nische aard

de mate, waarin administratieve bemoeiing

met de bedrijven nodig zal zijn, is zeker waard in rekening

te worden gebracht – moeten , laten leiden door het

principe, datde beïnvloeding det’ prijzen en prijsverhou-

dingen – over d&z,e laatste verder meer – odanig moet
zijn, dat de totale welvaartdaardoor het meest wdrdt

bevorderd, resp. het minst benadeeld. De Overheid zal

haâi’ maatregelen zodanig moeten treffen, dat de richting,

waarin de melk wordt veriverkt – dus: de verhouding

tussen de productie van boter en die van kaas, enz. – en

wordt afgezet – nl. op de binnenlandse markt of op de

buitenlandse – nationaal-economisch het meest verant-
woord is. Uit het bovenstaande bleek, dat zulk een belang-

rijk ding als het binnenlandse prijsniveau der zuivelpro-

ducten direct door de bedoelde keuze zal worden beïnvloed.

De noodzaak van hulpverlening maakt het voeren van een

bepaalde prijspolitiek voor de Overheid dus onvermijdelijk.
Er zij op gewezen, dat de nationaal-economisch meest

verantwoorde afzet van de melk niet identiek behoeft te

zijn met een afzet, welkè eenmaximale opbrengst garan-

deert. Gegeven de elasticiteit van de vraag naai onze

zuivelproducten, zowel in het binnenlandals in het buiten-
land, zal de maximumopbrengst van de totale hoeveelheid
in het land gewonnen melk liggen bij en zeer bepaalde
verhouding tussen de hoeveelheden, welke in het binnen-

land woidèn afgezet en die, welke’worden geëxporteerd.
Door het beïnvloeden van het binnenlandse prijsniveau

der zuivelproducten wordt deze verhouding direct vast-
gelegd. Dit betekent dus, dat het, indien men de maximum-

opbrengst zou willen nastreven, nodig s het binnenlandse
prijspeil zodanig te kiezen, dat bedoelde optimumverhou-
ding tussen binnen- en buitenlandse afzet zoveel mogelijk
wordt benaderd. Nu lijkt het waarschijnlijk, dat de vraag
naar z’uivelproduct’en in ons land vrij inelastisch is. Daar-
naast kan worden aangenomen, dat de op de internationale
markt te behalen prijzen niet zulk een be1anrijke invloed
zullen ondergaan van een groter of kleiner worden van het
Nederlandse aanbod, daar het aandeel van de export van
ons land in de totale’wereldzuivelhandel slechts iTrij gering

is. Daaruit volgt de conclusie, dat de bedoelde optimum-
verhouding waarscliijnlijk zal liggen bij een relatief hoog
binnenlands prijspeil en dat dus een uiteraard binnen
.

bepaalde grenzen – hogere prijs in het binnenland een

maximalisering van de totale opbrengst ‘zal betekenen. Wij merkten op, dat maximale en nationaal-economisch
meest verantwoorde opbrengst nietidentiek behoeven te zijn. Naast het belang, dat ook de Overheid heeft bij het
behalen van een zo hoog mogelijke opbrengst voor de ge-
produceerde melk, dient zij bij het bepalen van haar keuze

nI. nog met enige andere aspecten rekening te houden.
In het bijzonder met de invloed, welke de hoogte der bin

nenlandse prijzen heeft op de handelsbalans, op de staats-
begroting en op de kosten van levensonderhoud, lIet
streven naar een zo groot mogelijke exportopbrengst van

zuivelproducten• zal door een relatief hoog binnenland
prijsniveau worden bevorderd. hier dient’ er rekening mede
te worden gehouden, dat een additionele uitvoer van boter
gepaard zal gaan met een additionele invoer van marga-rinegrondstoffen. Zolang de voor de boter op de buiten-
landse markt te behalen opbrengst echter hoger is dan d
kosten der substituerende margarinegrondstoffen, zal zulk

een ruil een voordeel betekenen
4).
1-let konit ons dan ook

gewenst voor, deze ruil zo frequent mogelijk tot stand te
brengen, hetgeen kan worden bereikt door de binnen-
landse boterprijs relatief hoog vast te stellen (resp. zodanige
maatregelen bij export te treffen, dat deze prijs op een rela-

tief hoog niveau’ tot stand – komt).
– Eveneens zullen hoge binnenlandse prijzen een gunstige
invloed hebben op de staatsbegroting, daar het totaal

Wij zien hier af van de overweging, dat hij boteruitvoer wellicht
deviezen zullen worden verkregen, waaraan een andere prioriteit
wordt toegekend dan aan dè valuta, welke voor de aankoop van
niargarinegr
0
ndstoffen nodig is . –

benodigde steunbedrag door die hogere prijzen —welke,

zoals wij zagen, waarschijnlijk tot een maximalisering van
de opbrengst zullen leiden lager wordt. De financiering

van’ de uitkeringen wordt daardoor dus vergemakkelijkt: weliswaar moet, afgezien van de export, de Nederlandse –

bevolking de totaal benodigde bedragen opbrengen, doch

het maakt voor het staatsbudget een groot verschil uit,

of de bedragen binnenkomen in de vorm van hogere door
de consumenten te betalen prijzen, dan wel uit de staats-

kas moeten worden gefinancierd.

De kosten van levensonderhoud daarentegen zullen.

door hoge binnenlandse.prijzen voor zuivelproducten on-
gunstig worden beïnvloed, hetgeen zijn repercussies.weer
zal hebben op het arbeidsloon en daarmede op Néderlands

totale .exportpositie. Bij de beschouwing van dit punt zal

er echter rekening mede moeten worden gehoude’n; dat,er,

althans t.a.v. boter, goedkopere suhstitutïeproducten be,-

schikbaar zijn, welke voor de minder, kooj krachtige he-
volkingsgrbepen een o.i. zeer açceptabele uitwijkmogelijk-‘

hèid bieden.
Tenslotte zal ‘nu een tegen elkaar afwegen van do.

bovenvermelde aspecten moeten leren, welke keuze La.v.

het toe te passen uitkeringsstelsel zal moeten wdrden ge-
daan. Naar onze mening zal het aanbeveling verdienen het stelsel van uitkeringen bij export toe te passen. Als

bijkomend voordeel heeft dit stelsel o.i. ng, dat het admi-

nistratief gemakkelijker uitvoerbaar is dan een systeem

van productietoeslagen. –

Restitutie of toesag.

Een stelsel

van uitkeringen bij export kan op twee

princijieel verschillende gedachten zijn gebaseerd. In de
eerste plaats kan men’ deze uitkering het karakter toeken-
nen van een restitutie van uit anderen hoofde noodzakelijk

geweest zijnde verhogingen van de grondstofkosten, van
welke kostenverhogingen het product bij export dient te
worden bevrijd. Indien men zich nu, differentieel rede-
nerend, op het standpunt stelt, dat de voor uitvoer be-

schikbare melk in haar geheel uit ingevoerd krachtvoeder
is geproduceerd zonder invoer van kracl’tvoeder zou
geen export van melk mogelijk zijn – zou restitutie no-
gelijk zijn van de kostenverhoging van al het in de uitge-
voerde producten geïncorporeerde voeder. Principieel iets

anders echter is de uitkering hij export te zien als een
toeslag, welke het verschil tussen de op de buitenlandse
markt gemaakte prijs en de binnenlandse kosten moet
overbruggen. Het zal duidelijk zijn, dat niet alleen de aan
beide stelsels ten grondslag liggende gedachte verschillend

is, doch dat ook de uitwerking in de ractijk tot verschil-
lende resultaten zal leiden. De restitutie zal alleen afhan-
kelijk zijn ian en fluctueren met de heffing’op gi’anen en

veevoèder, terwijl de toeslag slechts zal variëren met de wereldmarktprijs der zuivelproducten (aannemende, dat,
de binnenlandse kosten constant blijven). Dit.betekent,
dat bij het restitutiestelsel zeer wel een toestand denkhaar
is, waarbij de som van wereldmarktprijs en restitu
)
ie ni
ç
t

voldoende zal zijn om de kosten te dekken; weliswaar zal
een daling van de zuivelprijzen in grote trekken wel met,

– een daling van de graanprijzen gepaard gaan, waardoor de
heffing aan de grens en dus ook de restitutie hoger zullen
worden, doch in principe is een afwijking tussen wereld-
marktprijs plus restitutie enerzijds en binnenlandse kosten

anderzijds gedurende langere tijd bestaanbaar. Dit doet
ons naar de mening ovei’hellen, dat toepassing van het

toeslagstelsel het meest gewenst is: dit past ook direèt in
het kader van de toezegging van de Regering om aan het

op de bekende wijze omschreven bedrijf een redelijke
kostenvergoeding .te doen- toekomen. Indien door het be-
tlen van een restitutie de kbsten van het bedrijf niet Zou-
den kunnen worden-gedekt, zouden.er
additionele maat-

regelén moeten worden getroffeii, welke ôf de vorm van een

• productietoesiag zouden moeten’ aannemen – – hetgeen
zeer gecompliceerd gaat worden – if van een hogere

,1

412

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

25 Mei 1949

uitkering bij export, wtarinede echter in feite het toeslag-

stelsel zou zijn toegepast. –

‘Er is nog een ander punt, dat ons het restitutiestelsel

doet afwijzen, in verband staande met de onmogelijkheid om in het kader van dit stelsel een differentiatie per pro-

duct aan te brengen; de restitutie zal, onverschillig of
boter of kaas enz. wordt uitgevoerd, per kg in het product

aanwezige melk steeds gelijk moeten zijfi. Zulk een diffe-

rentiatie kan onder bepaalde omstandigheden echter ge-,
• wenst zijn, teneinde de opbrengst van de voor export

beschikbare hoeveelheid melk zo hodg mogelijk op te voe-

ren, liet volgende moge dit duidelijk mken.

De mening doet opgeld, dat de toekomstkansen van de
Nederlandse’ zuivelexport eerder bij kaas dtn bij boter

zullen liggen. Deze opvatting is ‘momenteel zeer verbreid
in den lande. Dit is verklaarbaar: ten’eerste waren de

uitkomsten van de kaasuitvoer tot dusver zeer bevredi-

gend. In 1948 werd ca 23.000 ton kaas geëxporteerd (naar

• België
ca
12.000 ton, Engeland ca 6.400 ton, Iri’onesië’ca
900 ton en Frankrijk ca 700 ton), waarvoor in het algem’een

behoorlijke prijzen konden worden gerealiseerd, terwijl
daartegenover de resultaten van de boteruitvoer minder
bevredigend waren: Ten tweede is de redenering juist,

T dat Neder]aiidse kaas een prima kwaliteitspodbct kan

zijn, dat een bijzondere psitie op de wereldmarkt innëemt,
niet in die superieure kwaliteit kan worden negemaakt

en daarom van concurrentie van andere ka’assoorten ralnder

te lijden heeft dan de Nederlandse hoter, welke zich in

zijn kwaliteit niet zozeer van andere botersoorten onder-:
scheidt en daardoor meer het karakte”r van een stapel-

product heeft. Echter dient anderzijds te worden bedacht,
dat die bijzondere positie, neerkornende op een geringe
mate van onderlinge vervangbharheid der verschillende
kaassoorten – een hogere prijs van.hijv. Cheddarkaas zal’

niet tot ,gevolg hebben, .dat een’belangrijk aantal buiten-
landse consumenten op Nederlandse kaas zal overgaan –
ook betekent, dat een enigszins belangrijke uitbreiding

van het aanbod een Vrij sterke prijsval tengevolge zal
hebben, waaraan vrijwel geen grens zal zijn gesteld. Dit

in tegenstelling met Nederlandse boter, waarvan in ver-

band met zijn vervangbaarheid met andere botersoorten,
het aanbod, wanneer eenmaal een beaald laagtepunt
• bereikt is, vrijwel onbeperkt kan worden uitgebreid zonder
dat de prijs vei-der veel zal dalen
5).
Dit verschillend
karakter vn de vraag naar boter en kaas dient men zich

te realiseren, wanneer men de toekomstmogelijkhed en dezer’
producten beziet. Ook indien men wil streven naar de
maxitnumopbrengst van de export, zal met de verschillende

wijze, waarop de prijs van de’ onderscheiden producten. op eeii toenemend aanbod reageert dus het verschillend’ verloop der .vraagcui’ven – moeten worden relening ge-
houden. Ieder product zal dan een zeer bepaald aandeel
in de totale exportahele hoeveelheid melk moeten worden
gegeven: de maximale opbrengst zal dus liggen hij een

bepaalde verdeling van het exportsurplus aan melk over de
verschillende producten. Die verdeling kan zeer wel daar
liggen, waar de hij de verschillende aangeboden hoeveel-

heden te realiseren prijzen niet zodanig zijn, dat, per kg
melk teruggerekend, de opbrengsten van de verschillende
producten geheel geëgaliseerd zijn. Indien nu echter bij
de uitkering aan de grens geen onderscheid tussen de ver-

schillende producten wordt gemaakt en per kg geïncorpo-
reerde melk eenzelfde bedrag wordt uitgekeerd, zullen

er bij de productie en export zodanige verschuivingen optreden, dat zulk een egalisatie wôl

tot stand komt,
waardoor dus de totale exportopbrengst geringer zal wor-
dën. Bij het restitutiestelsel dus zullen eventuele prijs-‘
verschillen op de buitenlandse markt tussen de verschil-
lende producten (teruggerekend per kg melk) onverkort tot de producent doordringen en deze zal zich daardooi’

• ‘) Zie Dr II. J. Frielenia: ,, Productie cii prijsvoriiiing
01)
cle
Engelsche markt van Nederlandsche, Deensclie en Koloniale boter”,
Haarlem 1937.

bij het bepalen van de richting, waarin hij de melk zal

vei’wei’ken, volledig laten leiden. Indien op een bepaald
moment hijv. de kaas, per kg melk teruggerekend, meer
opbrengt dan bijv. de boter, zal de productie en het aan-

bod van kaas worden uitgebreid’ en de productie en het

aanbod van boter worden ingekrompen, zo lang, tot een
egalisatie der opbrengsten
is
bereikt. De totale opbrengst
zal daardoor echter ongunstig worden beïnvloed: ten

eerste zal, in verband met de geringe elasticiteit van de

vraag, de opbrengst van de grotere hoeveelheid kaas lager

zijn dan van de oorspronkelijke hoeveelheid en ten tweede

zal de opbrengst van de geringere hoeveelheid boter, gezien

de elastische vraag naar dit product, eveneens lager zijn.

Om een maximalisoring van de opbrengst te bereiken,
lijkt het dus noodzakelijk om de uitkeringen bij export

zodanig te hanteren, dat er een differentiatie naar product

kan ivorden aangebracht, in die zin, dat de prijs van het

product, wâarnaar de vraag inelastisch is, hoger wordt
gehouden dan de prijs van het ,,elastische” product. liet

toeslagstelsel opent daartoe de mogelijkheid, het restitutie-
stelsel niet
:
‘ • –

Intussen zal het duide]ijk zijn, dat het geen zin heeît’te

spreken van betere kansen van het ene of het andere

product. Indien geen differentiatie wordt aangebracht,

zillen de,prijzen tenslotte worden geëgaliseerd, ‘zodat er

ir het geheel geen verschil meer bestaat; in het andere

geval werken de -producten zodanig sanen tot’het bereiken

van het eindresultaat – de maximumopbrengst – dat

er geen voorkeur voor een bepaald product kafi woden
geconstrueerd.
– 1
Tenslotte moet bij het poen van een keuze .tussen de

verschillende in aanmerking komende.ui tkei’ingsstelsels nog

worden rekening gehouden met wat volgens het handvest

van de International Trade Organization internationaal
‘toelaatbaar is. Art. 26,,lid 2 van het charter opent de mo-

gelijkheid om heffingen op geïmporteerd ‘veevoeder l)ij

uitvoei -van uit dit voeder geproduceerde melk (‘esp. van
daaruit hereide producten) te restitueren. Indien dit artikel

op grond van de redenering, dat differentieel gezien alle
uitgevoerde melk geheel uit ingevoerd veevoeder wordt

geproduceerd, zo zou mogen wordén uuitgelegd, dat resti-tutie mag worden verleend over al het in de melk geïncor-
poreerde voeder, dan iiog zal de door de pi’oducentfexpor
teur aldus te realiseren opbrengst hij export onvoldoende

kunnen blijken om de kosten te dekken. Als dan
01)
geen der aanwezige ,,escape”clausules een ‘beroep zou -kunnen
worden gedaan,zouden de internationale, ook doorNederland
aanvaarde spelregels ons dus niet de ruimte laten om in

dat geval een ,,toeslag” te betalen, welke wel die- kosten
dekt. Er zal dan, zoals reeds eerder aangeduid, een addi-
tionele maatiegel’ moeten worden genomen, welke ‘zal
moeten bestaan uit het betalen vaii een productietoeslag,
waarvoor de middelen zullen . kdnnen worden verkregen
öf uit de staatskas ôf uit een accijns op’het binnenlandse
verbruik. In het laatste geval zal er echter geen w’ezenlijk
verschil meer bestaan met het toeslagstelsel.

Eeentuele kwantiuuiec’c , nQoerbeperhing een coniplicatie.
In het bovenstaande is uitgegaan van de veronderstel-
ling, dat een bepaald gewenst binnenlands prijsniveau

steeds zal kunnen worden gerealiseerd door bij uitvoer
al dan niet bepaalde toeslagen toe te kenpen. Een voor-
waarde voor de uitvoerbaarheid van dit stelsel is intussen,

dat er zich kwantitatief gezien.steeds voldoende export-

mogelijkheden voordoen. Indienditniet het geval is –
hetgeen, zolang

het bilaterale handelsvei’keer niet voldoen-
de wordt doôrbroken, zeer wel denkbaar is

zal de vraag
op een bepaald ogenblik tekoi’t schieten om liet éanbocl
op t•e nemen, waardoor er niet-p1aatbai’e overschotten
zullen öntstaan, welke de gehele prijestructuur bedreigen.
In dat geval zal er enig 01-gaan moten bestaan, dat deze

5
Mèi 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

413

overschotten kan opnemen
6).
Bij het vaststellen van de

prijs, waartegen deze surplussen uit de markt worden

genomen, kan men zich door geheel analoge overwegingen

laten leiden dis bij export werd beschreven en dus er naar

strevel1 de melk in een zodanige richting te doen verwerken,
dat totaal het gootste voordeel wordt verkregen.

In dit artikel werd gewezen op enige prijspolitieke

aspecten van de situatie, zoals deze zich straks naar alle

vaarschinlijkheid t.a.v. de productie en de afzet -van

zuivelproducten zal ontwikkelei. Deze toekor’istige situatie
moesten wij als vij somber kenschetsen. Intussen zijn ook

de boeren zich terdege bewust Van het belang, dat dit
vraagstuk voor hen hef t: de Stichting voor den Landbouw

riep in samenwerking met de Algemeei’ie’Nederlandsche
Zuivelbond een commissie in het leven, welke, onder voor-

zitterschap van de Wageningse hoogleraar, Prof. Ir W.
de Jong zal hebben na te gaan, welke de nationaal-econo-

misch meest gewenste bestemming van de melk is. Met veel

helângstelling wachten wij het rapport van deze Commissie
af. Môge h€t een aandiiiding bevatten, dat de verschillende

groeperingen, welke de Nederlandse melkverwerkènde

industrie kent, er zich van bevust zijn geweest, dat de te

– verwachten ongunstige situatie een ‘positieve bijdrage in
het nationaal belang van hen verlangt. In dat geval zal
de waaFde van liet rapport niet gemakkelijk kunnen

worden overschat.’ –

‘s-Gravenhiage.

,

Dr
E. VAN DE WIEL.

)
Hetzelfde orgaan zal moeten ojtredcn, indien door een buiten-
landse afnemer gecentraliseerde leverihg wordt verlangd (zoTs thans
bij Engeland het geval
is).

HET HERSTEL DER AAN HET

RIJKSMARKGEBIED OVERGEGANE

NEDERLANDSE VERMOGENSWAARDEN.

– Op 1 April 1941, dies ater, werd liet wederzijdse, interne

betalingsverkeer tussen liet Duitse Rijk en het bezette
Nederlandse gebied goeddeels van zijn deviezenrechtelijke
kluisters ontdaan, de zgn. opheffing van de Nederlands-
Duitse deviezengrenS. De door de oorlog opgehoopte
Duitse koopkracht kon zich practisch ongehinderd op.
Nederland storten en de gevolgen daarvan zijn voor

ons land nadeliger geweest dan welke andere. Duitse
maatregel ook. Niettemin behield Nederland zijn eigen

deviezeitreelit, zij het dat, dit door het, Deviezenbesluit
1.941in sterke mate aan het Duitse cleviezenrclit werd
aangepast, ‘welk laatste hier te lande echter nimmer
werd ingevoerd. Een omvangrijke kapi taalbelegging in
Nederland van het Duitse deviezengebied, dat uit de

Ri:ksmark in de gi.ilden vluchtte, was het gevolg. Hon-
derden millioenen guldens, zijn. hiermede gemoeid. Na
de borlog’ heeft Nederland de financi6legevo1gen van de
opheffing van de Nederlands-Duitse deviezengrens zo-
veel mogelijk ongedaan trachten te maken. Financieel
was dit geboden, daar tegenover het omvangrijke, Neder-
landse Rijksmarkenbezit een zeer grote kapitaalschuld
aan het buite’iland was ontstaan, waarop toekomstige

deviezenhetalingen moeten word en voorkomen.- Het
o9gedaan -maken dezer eigendomsverki’ijgingen was ook
infernationaalrechteliïk gerechtvaardigd, daar het hiei’
niet ging om’herstelbetalingen van door de vijand toe-
gebrachte rechtstreekse schade, doch om een ongedaan
maken van een door een niet-ingezetene gedurende de

bezetting zelf verrichtte handeling, waarbij hij extra voor-
zichtig moest zijn in het licht der zgn. Joint-Declaration

vati een aantal geallieerde regeringen van 5 Januari
1943, waarbij uitdrukkelijk werd gewaarschuwd voor
handelingen ten aanzien, van vermogen_in bezet gebied.

‘Voor zovr aldus
,
Nederlan,ds vermogen in Duits bezit

t
.

,

kwam, is de eigendom daarvan, voor zover dit vermogen

zich in de Nederlandse rechtsspheer bevond, krachtens

het Besluit yijandelijk Vermogen aan de Nederlandse
Staat overgegaan. Voor het overige’ zal de daardoor voor
Nederland ontstane schade, veroorzaakt door -ingezetenen

van Duitsland, uitsluitend binnen
,
het kader der Duitse

reparatiebetalingen dieien te worden vergoed. Daarnaast

staat echter de groep diergenen, die’tijdens de oorlog

in het Duitse deviezengebied woonden, ‘doch wier woon-

gebied na de oorlog- bij andere Staten is gevoegd, ten

gevolge waarvan zij thans geen vijand in de’zin der Ne-
derlande wetgeving meer zijn. Met het oog hierop werd
hier te lande na de oorlog de wet van iS Juli 1947, hu–
dende. voorzieningen’ in verband met herstel vermogens-

overgang Rijksmarkgebied, Stbld No H 251, in het leven

geroepen, welke wet regelingen inhoudt ten aanzien

van liet vermogen, dat sedert de opheffing der Nderlands-
Duitse deviezengrens tijdens de bezetting door niet-
ingezetenen.,uit Nederlands bezit is verworven met betaal-.

middelen of tegoed, verkl’egen of ontstaan door over-
making – van Duitse Rijksmarken, onderscheidenlijk

Tsjechische kronen.
Als algemene regel houdt artikel 2 dezer wt in, dat de
verkrijging, anders dan onder algemenè titel,van aan een
ingzetene toébehorende vermogensbestanddelen geduren-
de het tijdperk, daTt de opheffing van de Nederlands-
Duitse deviezengrens van kracht is geweest, door een

niet-ingezetene, die op de dag der verkrijging w’oonachtig
of gevestigd was in het Rijksmarkgebied, niet’ wordt
erkend, voor zover, deze vermogensbstanddelen niet voor
1 Januari,1947 tot een ingezetefle zijn teruggekeerd,

zomede dat deze- vermogensbestanddelen van rechtswbge
in eigéndom overgaan op de’ Staat der Nederlanden.
Analoge bepalingen gelden voor de vestiging van-zakelijke

rechten op aan ‘een ingezetehe toebehorende vermogens-
bestanddelen ên het verkrijgen van ‘vorderingen op en

andere verbintenisrechtelijke aanspraken jegens een in-
gezetene door een niet-ingezetene, op het tijdstip der
vei’krijging woonachtig of gevestigd in het Rijksmark-
gebied. Onder’ het Rijksri’iarkgebied wordt – verstaan de

gebieden, waar na 31 Maart 1941 de toennaJige Duitse
dcvi ezenw’etgeving en haar uitvoeringsvoorschriften zijn

toegepast met inbegrip van het voormalige ‘Protectoraat
Böhmen en Mâhren; onder niet-ingezetenen, niet-inge-

zeenen, die niet zijn vijandelijke onderdanen in de zin

van het Besluit Vijandelijk Vermogen. Ex artikel 4 der
‘wet zal o.a. aan degene, wiens ve’rrnogensbestanddeel
aldus aan de Staat der Nederlanden is overgegaan en die
voor de verkrijging daarvan geheel of gedeeltelijk heeft

betaald met betaalmiddelen ,of tegoed, verkregen of
ontstaan dooi overmaking van Duitse-Rijksmarkcn ge durende de opheffing dci’ deviezengrens, door de Staat
der Nederlanden worden- teruggegeven een zodanig per-

centage van de tegenwaarde in guldens van het voor de
verkrijging overgemaakte Rijksmarkbedrag als overeen-

komt met het percentage, dat de Nederlandse Staat op
reparatierekening ontvangt van het totaal van zijn schade-

vordering.op het Duitse Rijk, w’elke ‘voor de -toepassing
dezer bepaling wordt gesteld op een bedrag van f 25

milliard.
Deze wet beoogt dus de verwerving van Nederlands
vermogensbezit door iiigezetenen. van gebieden; waar

tijdens de oorlog het Duitse deviezenrecht werd

toegepast,

zodat zij -van de opheffing van de- Nederlands-Duitse
deviezengrens konden profiteren, doch ‘welke gebieden
na afloop vân de oorlog in liet gebied yari een andere
Staat dan Duitsland werden opgenomen, zodat de be-
woners geen Duitsers en vijand in de zin der betreffende
Nederlandse wetten meer zijn, ongedaan te maken. liet

betref t hier een gehele reeks van gebieden en’wel Luxem-
– burg, de Elzas, Lothhringen, het Saargebied, Eupen,
Malmédy – en Moresnet,. Oostenrijk, het Protectoraat’
Böhmen en M5hren, het Siidetenland, de Unter-Steier-

414

ECONOMISCH-STATISÏISCHE BERICHTEN

25 Mei 1949

mark, de gebieden Karnten en Krain, het Memelland,

Danzig, de ingelijfde Poolse gebieden (de Rijksgouwen

Danzig-Wist-Pruisen en Wartheland en de regerings–

bezirken Kattowitz en Zichenau) en het regeringsbezirk

Bialystok, welke’ gebieden thans behoren tot België,
Frankrijk, Oostenrijk, Tsjechoslowakije, Yougo-Slavië,

Polen of Rusland. Terecht wordt ten aanzien van. de
inwoners dezer gebieden het-standpunt ingenomen, dat,
hetgeen zij met waardeloze Rijksmarken uit Nederlands

– bezit hebben verworven, hen weer wordt. ontnomen,
met als vergoeding een evenredig percentage van hetgeen

Nederland van zijn vordering op Duitsland ontvangt.

Deze wet op zich zelf is bezwaarlijk volledig te noemen;
daar zij o.a. slechts de benadeling van ons land door

directe Nederlandse vermogensverkrijging door ingeze

tenen der
,
betreffende gebieden beoogt op te heffen. De

benadeling langs andere wegen wordt zelfs niet getangeerd.

Ook zijn de samenstellers dezer wet weinig thuis geweest

in de deviezenrechtelijke practijk
;
zoals deze in Duitsland

en deze gebieden tijdens de oorlog gold, in •de historie

van de territoriale uitbreiding, van het Duitse deiezen-

echt en het deviezenrecht ddl in het bijzonder in deze

gebieden gedurende dèze periode van kracht was. De wet
verstaat onder Rijksmarkgebied de gebieden
;
waar na 31

Maart 1941 de .Duitse deviezenwetgeving en. haar uit-

voeringsvoorschriften zijn toegepast, inclusief Böhmen

en Miihren. In het aanvankelijk wetsontwerp stond zelfs
,,waar de Duitse deviezenwetgeving. . . . van kracht zijn

geweest”, hetwelk bij Nota van wijzigingengelukkig werd

vervangen door ,,zijn toegepast”. Ook dit is echter niet

juist. In een aantal dezer gebieden is op verschillende

• tijdstippen en in verschillende vorm, al dan niet na een
zelfstandig transitoir recht, het Duitse deviezenrecht,
het ,,Gesetz uber die Devisenbewirtsèhaftung” van

12 December 1938, zonder meer ingevoerd (bijv. Sudeten-
land, de Poolse. Oostgebieden, Eupen in Malmédy, Luxem-
burg); in andere is het Duitse recht bij verordening van

de Chef der Zivilverwaltung van toepassiig verklaard
(bïjv. de Elzas en Lotharingen, die staatsrechtelijk niet
bij het Duitse Rijk werden ingelijfd), terwijl bijv. Oosten-

rijk en het Protectoraat Böhmen- en Mëhrenhun eigen
devi’ezenrecht behielden. liet Protectoraat is expressis
verbis in de wettelijke definitie van het Rijksmarkgebied
begrepen; hoewel het een deviezenrechtelijk zelfstandig

gebied binnen-het’ Duitse Rijk bleef en deviezenrechtelijk
als buitenland bleef gelden. Oostenrijk is echter niet ge-
noenid, hoewel het Duitse deviezenrecht juridisch nimmer-

in Oostenrijk is toegepast. Na het ,,Linzergesetz” van 13
Maart 1938 werd in Wenen wel een Reichsdevisenstelle

opgericht, doch het Odstenrijkse deviezenrecht bleef on-
verkort bestaan. Dit recht werd wel min of meer aangepast aan het Duitse recht bij het door de Oostenrijkse ,,Landes-
regierung” gegeven ,,Gesetz über die Abënderung und
Ergiinzung der Devisenverordnung (Devisengesetz f-ür
das Land- Österreich)” van 23 Maart 1938 en de daarop
volgende Nouvelle van 1 Juni ,1938, doch de Duitse de–
viezenwetgeving gold als zodanig nimmer in Oostenrijk

en werd er evenmin toegepast. Met het oog op dit zelf-
standige Oostenrijkse recht werd echter het Duitse de-

viezenrecht gecomplementeerd door de elfde ,,Durch-
führungsverordnung zum Devisengesetz” van 30 Maart

1938, terwijl wel bij verordeningvn de Reichsw’irtschafts-
minister van. 29 April 1938 de belangrijkste deviezen-
rechtelijke nevenwetten van het ,,Altreich” als bijv. het

,,Gesetz über Zahlungsverbindlichkeiten gegenübei dem

Ausland” van- 9 Juni 1933, en het ,,Gesetz ziir Regelung
von Kapitalföjligkeiten gegenüber dem Ausland” van
25 Mei 1937, in Oostenrijk werden ingevoerd, resp. van

toepassing werden verklaard.
Juridisch kan men dus zonder meer stellen, dat geheel
Oostenrijk buiten de werking der wet van 18 Juli 1947
‘valt, hetgeen wel niet de bedoeling der ontwerpers zal
zijn gewèest. Zo zijn er meer onnauwkeurigheden en

lacunes in deze wet van 18 Juli 1947, waar het hier niet

de plaats is om ei’ de vinger op- te leggen, doch die de

reële betekenis dezer wet- zeer

betrekkelijk doen zijn,

indien zij uit een-oogpunt van deviezenrecht en deviezen-

rechtelijke practijk wordt bezien.
Afgezien hiervan wordt de betekenis dezer wet evenwel

sterk uitgehold door de overeenkomst, welke Nederland
op 8 Juni 1948 op het Château d’Ardenne met Luxem-

burg sloot met betrekking tot de toepassing dezer wet

t.a.v. Luxemburg, in het licht van welke overeenkomst
men haast tot de conclusie moet komen, dat genoemde

wet niet meer heeft beoogd dan het scheppen van een

onderhandelingsbasis met de Staten, waarin de door de

wet bestreken- gebieden na afloop ,van de oorlog zijn op-

‘genomen, resp. teruggekeerd. Krachtens artikel 1 dezer
overeenkomst verbond Nederland. zich toch de effecten

en guldenstegoeden, die krachtens de genoemde wet in –

eigendom van de – Nederlandse Staat waren overgegaan,

aan .de .Luxemburgse eigenaren, yoor zover deze .van

Luxemburgse nationaliteit en in- Luxemburg gevestigd

zijn, te restitueren onder de volgende voorwaarden.

Luxemburg -zal aait Nederland een ,,prix de rachat”

betalen van 50 pCt van de waarde vanhet door Neder-

land gerestitueerde vermogensbezit, dat te goeder trouw

in het bezit was van-Luxemburgse crediet- en spaarbanken

en vennootschkppen met een winstoogmerk – de laatste

voor zover zij een bezit van meer dan f 75.000 Nederlandse
waarden hadden —’en van 10 pCt van het gerestitueerde

Nederlandse vermogensbezit, hetwelk te goeder trouw toe-
behoorde aan andere Luxemburgse natuurlijke en rechts-

personen, alles voor zoveel daartoe niet tevens een vijand
in de zin der Nederlandse

wetgeving medegerechtigd was,

hetgeen Luxemburg zal vaststellen. De waarde der ef-
fecten zal worden bepaald naar de beurskoers .te Am-

sterdam op 31 Mei 1948. Teruggegeven worden voorts

de opbrengsten dezer effecten, vervallen na 31 Juli 1947,
daaroiider begrepen claimrechten e. d. Deze terugkoopprijs
zal Luxemburg naar keuze kunnen voldben, hetzij in

francs, hetzij in de vorm van guldenstegoeden of Neder-
landse effecten, waarbij Nedei’land ook monetair geblok-

keerde gulden in betaling zal accepteren. De gehele

regeling is echter niet van toepassing op de effecten,

waarvoor een eis tot teruggave krachtens het Besluit
herstel Rechtsverkëer is ingediend, terwijl anderzijds
Luxemburg zich het recht voorbehoudt van ,artikel 5

der w’et van 18 Juli 1947 (bevoegdheid der Kroon om in uitzonderingsgevallen, waarbij de wet tot onbillijkheden

zou leiden t.a.v., degenen, die op 7 I-iei 1945 eigenaren
te goeder trouw waren van aan de Staat overgegane ver-
mogensbestanddelen, een hoger bedrag dan ex artikel 4
dei wet terug te geven) gebruik te maken voor de Luxem-burgers, die niet onder deze overeenkomst vielen, waarbij
Nederland zich verbindt ook deze gevallen in de geest
van de onderwerpelijke overeenkomst te zullen behan-

delen. –
Deze overeenkomst – waarvan niet bekend is welk

bedrag aan Nederlandse waarden, door Luxemburg tijdens
de hézettingsperiode hier te lande met waardeloze Rijks-
marken gekocht, zij bestrijkt – komt er op neer, dat
Luxemburg onder afstand van een fractie van het ver-
worven Nederlandse vermogensbezit het overige mag
behouden, terwijl Nederland met de daarvoor indertijd
ontvangen Rijksmarkbedragen blijft opgescheept. Zij is dan ook geenszins onbedenkelijk. In de eerste plaats -is
zij in strijd met artikel 4 der wet, waarbij het restitutie-

percentage voor de -aan de Staat overgegane vermogens-
waarden afhankelijk wordt gesteld van het door Neder-
land op reparatierekening op zijn vordering op Duitsland
ontvangen bedrag. lIet is nauwelijks waarschijnlijk, dat

aan Néderland resp. 50 pCt en 10 pCt dezer vordering in-
feite zal worden ‘betaald. De overeenkomst schept dan
ook een precedent tegenover de overige buitenlandse
crediteuren, resp. hun nationale Staten. Ongetwijfeld zal

25 Mei 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

415

bijv. ook Frankrijk. tenminste dezelfde regeling wensen

te verkrijgen voorde ingezetenen van de Elzas en Lotha-

ringen, waarvan bekend is, dat zij in niet onbelangrijke

mate Nederlandse waarden hebben gekocht. De moge-lijkheid om door de opheffing van de Nederinds-Duitse

deviezengrens de financiële gevolgen van de inlijving

in het Rijksmarkgebied te ontgaan door hun vermogen

zoveel mogelijk naar Nederland over te brengen, waar

het, in dé guldensspheer gebracht, intact zou blijven,
terwijl het in de Rijksmarkspheer bij een verliezen van

de oorlog door Duitsland mèt de Duitse valuta waardeloos

zou worden, is door de bewoners dezer gebieden dan ook
in ruime mate aangegrepen. Dit is geschied ovei de Ne-derlandse rug en het zou niet an’ders dan billijk zijn aan

de ingezetenen dezer gebieden zonder meer uit de rijke

Nederlandse Rij ksmarkvoori’aad het Rijksmarkbedrag
weer ter beschikking te stellen, dat zij voor de aankoop

van het Nederlandse bezit besteedden. De schade, welke
zij dan daarop lijden, kan dan door hun eigen Staat als

schadevergoeding op Duitsland geldend worden gemaakt. Thans neemt Nederland een zeer groot deel van deze door

Luxemburg t.a.v. Duitsland geleden schade, ontstaan

door het zelfstandig en – let wel – onverplicht handelen

van Luxemburgse ingezetenen;zonder meer voor zijn
rekening.
Het is te verwachten, dat het op dezelfde wijze de
door Frankrijk, België, Polen enz., te lijden Duitse schade

indirect zal moeten dragen; immers, niemand neemt aan,
dat de Nederlandse vordering op Duitsland van f 25

milliard incasseerbaar zal zijn. Deze overeenkomst is dan
ook in strijd met de geest van de wet van 18 Juli 1947,

welke juist beoogde deze schade af te wentelenop de
gebieden der ‘betreffende Staten, die haar voor Nederland
hadden veroorzaakt, zodat deze Staten daaëmede hun
vordering op Duitsland konden verhogen. Nederland

zal dan ook een belangrijk deel van zijn vermogensbezit
in de handen dezer Staten moeten laten en daarvoor
debiteur worden, ‘met als tegenprestdtie een oninbare
Rijksmarkvordering.

Ook uit een oogpunt der deviezenpositie is de over-

eenkomst bedenkelijk. De Nederlandse betalingsbalans
tegenover België-Luxemburg vertoont een ernstig deficit
dat veel zorgen baart. Zou men al een dergelijke royale
overeenkomst met Luxemburg hebben willen sluiten,
dan zou het minste geweest .zijn, dat Luxemburg als tegen-

prestatie van de behouden Nederlandse vermogenswaarden,
waarop het de opbrengsten in deviezen getransfereerd
krijgt, de terugkoopsom in deviezen aan Nederland, dat
daaraan een zo groot gebrek heeft, voldeed, terwijl de aan

Luxemburg teruggegeven Nederlandse vermogenswaar-
den als geblokkeerd buitenlands bezit onder contrôle
der Nederlandse d eviezenreglementering bleven. Ook dit
is niet geschied. Luxemburg mag tezijner keuze de te
betalen kapitaalsom ten laste van de tegen Rijks-
marken verworven guldenstegoeden voldoen. Ook in
dit opzicht mag de getroffen overeenkomst wel

zeer

weinig gelukkig worden genoemd. Naar het wil voor-
komen, zou het mogelijk zijn geweest’ deze aangelegenheid
op een andere, Nederland minder schadende wijze te
regelen. Nu dit precedent eenmaal is geschapen, is het
waarschijnlijk, dat er van de strekking van de overigens

toch al weinig volmaakte wet Van 18 Juli 1947 tot herstel
van de gevolgen der opheffing ,.cler Nederlands-Duits deviezengrens in de practijk weinig of niets• zal terecht
komen en dat Nederland dit brok Duitse schade van de
betrokken derde Staten voor eigen rekening zal moeten
Overnemen. – –
liet zou belangwekkend zijn de nauwkeurige bedragen

te kennen, waarvoör door ingezetenen dezer gebieden
aan Nederland Rijksmarken werden geleverd; deze zijn nimmer gepubliceerd. In het licht van het vorenstaande
zou het dan mogelijk zijn de volle omvang van deze

,,strop” voor ons land te bepalen. Door de met Luxem- –

burg gesloten overeenkomst is echter théns feitelijk de
basis ontnomen aan de mogelijkheid, dat Nederland

krachtens dewet van 18 Juli 1947 nog enige noemens-

waardige compensatie voor zijn waardeloze Rijksmarken-

bezit zal ontvangen. Van de fraaie en j uridiscli houdbare

doelstelling der wet dreigt aldus in de practijk wel heel
weinig terecht te zullen komen.

‘s-Graenhiage.

Mr Dr J. H. P. BLOEMERS.

MIDDENSTAND EN BEDRIJFSORGANISATIE.

FIet is alweer ruim drie jaar geleden, dat wij eveneens

onder bovenstaande titel een serie artikelen hebben ge-

schreven ii dit weekblad, waarin wij de komende publiek-

rechtelijke hedrijfsorganisatie hebben bezien, speciaal
van middenstandsoogpunt uit
1
). Thans, nu mag worden

verwacht, dat het ‘ontwerp van wet tot toepassing t.a.v.’
het bedrijfsleven van de artikelen 80 en 152 tot en met

154 van de Grondwet, zoals het wetsontwerp officieel

heet, zeer binnenkort in openbare behandeling komt in
de Tweede Kamer, der Staten-Generaal, terwijl in de
laatste tijd in de middenstandspers de discussie rpnd dit
t’v
onerp weer fel is opgelaaid, schijnt het yel goed deze
zaak opnieuw aan een beschouwing te ondérwerpen,

wederom uitsluitend met het oog op de belangen van de

middenstand.
Artikelen en beschouwingen over de komende publiek-
rechtelijke bedrijfsorganisatie – de p.b.o., Izoals wij haar
kortheidshalve verder zullen noemen – zijn er genoeg

verschenen, doch buiten de vakpers slechts weinige,
welke de’ zaak van middenstandsoogpunt bezien; een
reden temeer om speciaal aan dit aspect van de zaak
aandacht te wijden. Wij zullen daarbij niet in herhaling
vervallen van datgene, wat wij omtrent betekenis en
huidige positie van die stand in het eerste artikel van de
boven aangehaalde’ serie hebben gezegd, doch volstaan
ermede in herinnering te brengen, dat in ons land ten
minste 2 & 21 millioen personen voor hun levensonderhoud
rechtstreeks afhankelijk zijn van de gang van zaken in het
middenstandshednijf; een getal, hetwelk aan deze facet
van de p.b.o. zeker een geheel eigen betekenis geeft.
Iloe de organisatie van een dergelijke voor onze samen-

leving uiterst belangrijke groep zal worden, resp. hoe zij
die gaarne zou wensen, is dus een zaak van gewicht.

Enkele principiële opmerkingen

Tot recht verstaan van wat hieronder zal yolgçn, schijnt

het wel gewenst enkele bijzonderheden aangaande deze groep nog even voor het voetlicht te brengen. Dan moet
er in de eerste plaats op worden gewezen, dat de zin voor
organisatie in de middenstand weinig krachtig is ont-
wikkeld, ook de offervaardigheid – voor die organisaties
en de wil om ‘door gezamenlijke inspanning grote doelen
te bereiken, zijn niet bijster groot,,hoewel dient te worden
erkend, dat speciaal op dit laatste terrein uitstekend ge-
slaagde voorbeelden van het tegendeel zijn aan te wijzen,
helaas echter te gering in aantal. Men rekent, dat véôr
de jongste oorlog ca 15 â 20 pCt der middenstanders was
georganiseerd; de rest hield zich -afzijdig, profiteerde,
zonder in de kosten bij te dragen, van datgene, wat de
toen bestaande verenigingen wisten te bereiken, of, erger
pog, saboteerde vaak wat de organisaties nastreefden.
En wanneer wij de tekenen om ons heen goed verstaan,
wil het ons voorkomen, dat te dezen ‘opzichte ook thans
nog slechts weinig is veranderd; met name geloven wij

niet, dat de ,,organisatie-mindedness” in de middenstand
in betekenende mate is toegenomen.
In de tweedé plaats dient nog eens in herinnering te
worden gebracht, dat zich reeds lang vôôr de oorlog twee
/
1)
Zie
,,E.-S.B.” van 10 en 30 Januari en 6 en 1311aart 1946.

416

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

25 Mei 1949

duidelijk verschillende stromingen in het

middenstands-

organisatieleven aftekenden: één welke gericht was op cle

waarneming van de standsbelangen en een anderd
,
op die
van de vakbelangen. De eerste kwam tot uiting in de inid-
denstandsbonden, de tweede in de vakorganisaties.
Zoals

vanzelf spreekt hebben de eerste wel getracht de laatste

tot zich te trekken, doch dat ging nooit van harte en
alleen daar, ‘waar wederzijds lidmaatschap verplichtend

was gesteld, kwam er iets van terecht, hoewel, naar het

schijnt, ook laar de band grotendeels op papièr bestond.


Deze weinige geneigdheid was logisch. Vak- en stands-

belangen lopen nu eenmaal wijd uiteen, de eerste spreken

veel directer tot de betrokkenen dan de tweede en een

goed geoutilleerde vakorganisatie kon haar zaken best

zelf waarnemen, zonder steun van een middenstands:

bond. Dit betekent volstrekt niet, dat de middenstands-

bondengeen betekenis hadden. Integendeel, dr zijn onder-

werpen te over, welke speciaal tot hun terrein, dat van

een standsorganisatié, behoren: maatschappelijke vorming
– van een bepaald beginsel uit, jeugdoçganisatie, het alge-

ineen vormend middenstandshandelsonderwijs, in tegen-

stelling tot’het vakonderwijs, verder algemene standsvraag-

stukken als winkeisluiting, verkoop-op afbetaling, autö-
matenwezen,. cadeaustelsel enz. Maar het hetekent wèl,

dat de specifieke vakbelangen intensiever, beter want

metmeer. kenflis van zaken – en meer rechtstreeks kun-

nen worden behandeld ddor, de eigen vakorganisaties.

Deze laatste hebben ook grote belangen bij direct contact

met producenten en grossiers
in
de eigen branche, dat

contact staat voörop inde belangstelling der leden en de
organisaties kunnen dat het beste zelf leggen. Deze beide

onderscheiden verenigingsprincipes vormen reële ver-

schillen, zijn twee gescheiden zaken en het wekt alleen
maar misverstand dit te willen verdoezelen, gelijk
niar .hieronder zal blijken – thans wel geschiedt. Men
tal, juist met het-oog op het zoeken naar de meest ven-

selijke ôrganisatievorm voor de middenstand goed doen,
zich dit principiële onderscheid steeds goed voor ogen
te houden.
Het zal voorts geen ,verwondering wekken, dat de

voormannen van cle véér de oorlog bestaande midden-

standsorganisaties reeds lang op middelen hebben ge-
zonnen om de grote zwakte dier organisaties op enigerlei
w’ijze te verbeteren. Immers, het geringë ledental en
(laarhij nog het feit, dat voor één en dezelfde branche

vaak drie of méér verenigingen bestonden, die nog wel –
eens een verschillende politiek volgden ook, beletten de
organisaties krachtig naar buiten te kunnen optrden en
een ook maar ènigszins voldoende outillage te vormen.
Toch was cEnt zo nodig, omdat reeds véér 1940 de midden-
standsprohlemen vele en velerlei waren. Eén van de

niiddelen nu, welke door de leiders reeds in de jaren dertig
werden gepropageerd, was het verplicht lidmaatschap.
Bij de sterke individuele inslag, wèlkede niiddensLand nu
eenmaal eigerC is, vond dit denkbeeld ook bestrijding

en toen de oorlog uitbrak, was op dit punt dan ook nog
geen eenheid ‘van inzicht bereikt.
Toen’ kwam de hezétting en als gevolg daarvan de zgn.

organisatie-Woltersom. Deze bracht o.a. één allen oni-
vattende vakorganisatie per branche en dus daarmede het verplicht lidmaatschap, hetwelk, zoals men weet,.
door de teruggekeerde Nederlandse Regering werd gehand-
haafd. Het mag wel bekend worden verondersteld, tot
welke bittere controversen dit, althans voorlopig, hand-
haven van de Woltersomse organisatie heeft geleid. –

Wij ‘menen te mogen vaststellen, dat de bestrijding van
deze organisatievorm minder op zakelijke dan ve1 op
sentimentsoverwegingen was gebaseerd. De vakgroepen
moesten weg ,,omdat zij Duits varen” en ons door de

bezetter waren opgelegd, waarbij men de zeer reële voor delen en dd door onze Regering bevolen democratisering
maar over het hoofd zag, alsook, dat het bedrijfsleven
‘ook zônder oorlo en bezetting tot .een soortgelijkevori’n

• gekomen zou zijn, immers reeds véér de oorlog wezen
– vele tekenen daarop. Treffend juist werd de na-oorlogse

positie van de organisatie in de ‘middenstand geschetst

door Dr W. L. Groeneveld Meyer, directeur yan de mid-
denstand bij het Departemeht van Economische Zaken,
in diens rede ter gelegenheid van de tentoonstelling ,,Gro-

ningen 1948″: ,,Het was na de bevrijding een geliefd

tijdverdrijf om op de Woltersom-org4nisati8 af te geven

en haar opheffing te eisen. Ik geloof niet, dat diegei’ien,

die toen het hardst van de toren bliezen, ook over het

verste uitzicht beschikten. De tegenstanders zagen over

het hoofd,’ dat hiër voor het eerst een organisatie. op

midclenstandsgebied tot stand gekomen vas, waarvan

,een kiacht kon uitgaaii als nooit tevoren”: Inderdaad,

bij deze woorden kunnen wij ons van harte aansluiten.

Waar het om gaat is zo juist in de laatst aangehaalde
zinsnede gezegd: hier was nu een middenstandsorganisatie

ontstaan, die werkelijk een kracht was voor de midden-

stand en dat was tevoren in ons land nog nimmer voor-

gekomen. Eindelijk de financiën in overeenstemming met
de ‘betekenis van de belangrijke groep,,welke men ver

tegenwoordigde; goed goutilleerde bureaux , met be

kwame krachten,,die men vroeger niet vermocht aan-te

trekken; research- en documentatie-afdelingen; verste-
vigde vakopleiding; behoorlijke voorlichting; géhoor en

goodwill bij de Overheid en tal van andère adken meer

kon ‘de ‘georganiseerde middenstand geleidelijk veroveren.

Men versta ons wel. Wij willen allerminst beweren,, .dat
de Woltersomse organisaties ideaal zijn en dat ook -daar
geen fouten zijn gemaakt of, gebreken voorkomen. Voor

.zover die er zijn, zullen zij in de komende organisatie-
vorm .moeten worden vermedn. Maaj- zij, die straksge-
roepen zijn om, ôôk voor de middenstand, de ‘meest

wenselijke organisatievorm, te bepalen, zullen toch goed

doen bij hun overwegingen het zakelijk element scherp
te sçheiden van dé gevoelsoverwegingen, welke bij de

bestrijding van de huidige organisatievorm zulk een over-.

wegende rol hebben gespeeld – en nôg spelen.
Enkelë uinnge’ yen de jongste tijd.

Een tweetal onlangs gehouden redevoeringen hebben

in middenstandskringen hier en daar nogal enige aandacht

getrokken i.v.m. het pi’obleem..van de komende’ organi-
satievorm; wij zullen er daarom ook een korte bespreking
aan dienen te wijden. De eerste rede, welke wij bedoelen, is
die,. uitgesproken door de nieuwe staatssecretaris van Eco-
nomische Zaken, de heer ‘Mr W. C. L. van der Grinten,

in de vergadering van de ‘Eerste Kamer der Staten-Geric-
raal op 22 Maart ji. Het was de maidenspeech van deze
autoriteit en dit ‘debuut was naar onze mening niet zo
bijster .gelukkig. Volgens de Flandehingen, heeft deze
functionaris letterlijk gezegd ,,dat het wel degelijk de

bedoeling is om op-korte termijn, nadat het ontwerp –
opde p.h.o., T. – wet is gewoiden, te.komen tot een

feitelijkeopheffing van de organisaties, clie tot de Wolter-
som-organisatie behoren”. Maar de- staatssecretaris ging
nog ‘verder en kwam de voorstanders van een spoedige
opheffing nog verder tegemoet, dooi’ te verklaren: ,,Be-
tekent nu liet feit, dat die organisatie-Woltersom formeel

eerst kan worden opgeheven op het moment, dat het
thans aanhangige wetsontwerp wet wordt; dat iedere
individuele groepzovel formeel als materieel moet blij-yen
bestaan en daarbij betrekkelijk grote lasten op de leden
moeten worden gelegd? Dat. btekept het niet. In de
eerste plaats is formele opheffing wel mogelijk. , . . Zo is

onlangs opgeheven een bedrijfsorganisatie van schoor-
steenvegers. Naast de formele opheffing is de materiële op-
heffing mogelijk. Wanneer de leden zelf niet wensen,
dat de organisatie iets doet, staat het hun volkomen vrij.’

Er is geen dwang dat men werkt….Wanneer een be-
drijfstak geen kosten wil maken voor cle bedrijfsorgani-
satie, dan is zij daarin vrij en èr is geen sprake van, dat tegen de wil van de o:vprgrot6 meerderheid van de her

25
Mei 1949

ECONQMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

417

drijfsgenoten in belangrijke lasten wor’den gelegd op de

leden van een groep”

Zoals men ziet is dit vrijwel een invite aan de aan-
geslotenen bij de Woltersomse organisaties om deze in-

stêllingen U formeel op te heffen ôf om ze uit ‘te hollen,

aangevuld met liet schone voorbeeld van de schoor-

steenvegers. 1-let is ons’ niet bekend op welke wijze de

opheffing van deze organisatie in haar werk is gegaan,

maar wij vragen ons af – of alles – als wij de Zwitsere
uitdrukking mogen ‘gebruiken – hier wel ,,mit rechten

Dingen zugegangen ist”,of deze opheffing dus wel rech-
teiTs is, maar dit terzijde.

Geen wonder, dat diegenen, die het wel meneA met de
belangen van de middenstand, de oren hebben gespitst
hij het horen van deze uitlatingen. Wij nemen aan, dat

de gevolgén van zijn woorden althans voor de midden-

stand de staatssecretaris niet helder voor ogen hebben
gestaân, toen hij deze opmerkingen maakte. Wij kunnen
die gevolgen alweer niet beter schetsen dan Dr Groene-
veld Meyer deed,. toen hij het in de reeds ëerder aange-

haalde rede over oplieffing der Woltersomse organisaties

had: ,,Ontkend kan echter nietworden, dat dö verplichte
organisatie in het bijzonder aan de middenstard grote

yoordelen heeft opgeleverd en dat men met de opheffing
ervan gevaar zal lopen het kind met het badwater weg
te gooien”. Precies, bij opheffing zouden.de
middenstands-,
organisaties weer terugvallen tot dezelfde vrijwel mach-
teloze en verdeelde sitüatie van véér de. oorlog en alle

voordelen, ‘welkè wij hierboven reeds kort hebben aan-
geduid, zou’den met één slag weer verloren gaan. Ni’mand,
die het wel meent met de middenstand, zal hem toe-
wensen, dat hij opnieuw in een dergelijke toestand zal
geraken; liet vele goede werk, dat reeds gedaan is en nog
w”ordt gedaan ter verdere verheffing erversteviging
van deze stand, zbu dan gedoemd zijn om te worden stop-
gezet, dd klok op het gebied ‘van de middenstandsorgani-
satie zou velé jaren wordn teruggezet!
VTij
menen te
mogen aani

Çemen, dat, wanneer de staatssecretaris thans
nog eens dezelfde vragen in de Eerste Kamer zou moeten
beantwoordeij als op 22 Maart, hij een ander geluid zou
laten horen.

Overigens, en dat is tekenend voor een juiste waar-

dering voor wat wij verder nog zullen teberde brengen,
is het wel opvallend, dat, althans voor zover wij juist

zijn ingelicht, tot op heden geen.enkele Woltersomse orga-
nisatic, zeker niet in cle middenstandssector, pbgingen in
helwerk, heeft gesteld om gehoor te geven aan de mviie

van tle staatssecretaris tot formele of materiële opheffing!
Kennelijk is het bçdrijfsleven er van overtuigd, dat on-

tij(lige opheffing, tot chaotische toestanden aanleiding
zou geven , die men tot elke prijs wil vermijden. En terecht.

J)e o?noo?’lning ren de Jvliddenstandsraad.

De tweede redevoering, waarop wij hierboven doelden,
was die van de voorzitter van de Middenstandsraad,
Prof. Dr F. L. van Muiswinkel, ter gelegenheid van de
250e vergadering van dit college. Deze redevoering cul-
mineerde in het uitspreken van de wens, dat de toekom-
stige Sociaal-Economische Raad zou overgaan tot het
instellen van een ,,Commissie Detailhandel en Ambacht”,
welke commissie dan zou kunnen worden beschouwd als
een ,,Middenstandsraad in nieuwe stijl”, die dan blijkbaar

als loporgaan- van de middenstandsbedrijfschappen vol-
gens de komende p.b.o. zou moetefi fungeren. –

Mr van dr Grinten, de staatssecretaris van Economi-sch Zaken, die ook bij deze bijeenkomst tegenwoordig
was, antwoordde de voorzitter van de raad, doéh was heel
wat voorzichtiger dan bij zijn debuut in de Eerste Kamer.

Volgdns de verslagen in de vakpers wees hij ei’ eerst op,
(lat in liet wetsontwerp
01)
de p.b’.o. in belangrijke mate
liet beginsel van het ,zelf-doeii is neergelegd, en, zo zeide
hij verdci’, ,,gezien dit uitgangspunt zult U van mij niet
verwachten, dat ik mij verder uitspreek over de suggestie

van Uw Voorzitte’r. Wel lijkt het mij’van h’et grootste

belang,, dat U, en de vrije middenstandsorganisaties met
U, zich bera4en over de plaats, die naar hun oordeel de

middenstand – in het geheel van de bedrijfsorganisatie
dient in te nemen”. –

Zoals men hieruit bemerkt, hield de staatssecretaris zich
t.a.v. de gesuggereérde.commissie volkomen op de vlakte,

doch beklemtoonde, dat de middenstandsorganisaties

zelve raadslagen dienden te geven .hoe zij de plaats van de middenstand in het grote geheel zouden wensen.

– Prômpt heeft daarop de Nederlandse K.tholieke Mid-
denstandebond gereageerd. Fel worden in een

artikel
in het orgaan van deze bond de Bedrijfsgroep Detail-

handel en de Iloofdgroep Ambacht aangevallen, ‘welke

organen de ontplooiing der Vrije organisaties zouden heb-

ben verhinderd en belemmerd, als gevolg waarvan de
middnstandsblangen thans niet heveiligd en niet -be-
hartigd zouden worden. Verstan wij het artikel wel,

dan wordt aan deze zijde de oplossing gezocht in een
publiekrechtelijk toporgaan in de geest zoals door Prof.
van Muiswinkel gesuggereerd, waarnaast ,,in ‘de vrije

maatschappelijke sfeer als top.’erband de drie Centrale Middenstandsbonden en hij voorkeur een Neddrlandse

Middenstands Centrale als samenverkingsvorm daarvan”
dit .toporgaan ,zou moeten ,,onderschragen”.
• FIet is insiders wel bekend, dat reeds enige jaren po-
gingen zijn aangewend om de middenstandsbonden en de
Woltersomse ‘ôrganisaties op het hoogste niveau in de

middenstandssector tot samenwerking te doen geraken.
Blijkens de gesignaleerde felle aanval schijnen deze po-
gingen te zijn mislukt, hetgeen temeer, moet worden be-

treurd, omdat in tal van middenstands’akgroepen een
dergelijke samenwerking zeer el mogehijlc is gebleken.
Maar deze mislukking heeft tot gevolg, dat men bij voör-
stéllen aangaande de definitieve vorm van Organisatie
van de middenstand wel eens moet denken aan de wijze
woorden van Jezus Sirach: ,,Iedere raadgever wil raden,
‘maar sommigen raden tot hun eigen voordeel. Daarom
wacht u voor de raadgevers, bedenk te’oren wat zijn

voordeel is; want hij denkt misschien zichzelf te raden;. .
Het criterium mag naar onzp bescheiden mening hier

nooit zijn of de middenstandsbonden dan wel de, omge-vormde, Woltersomse• hoofdgroepen het toporgaan van
de middentndsorganisatie dienen te vormen, doch
alleen en uitsluitend de vraag: welke vorin van organi-satie dient de middenslandsbelangen liet best? Van dii,

naar onze mening enig toelaatbare geziclitspuint uit

willen wij dan nogenkele opmerkingen maken. Waarbij
wij clan nog, vobr zoveel nodig, aantekenen, dat wij nôcli
bij de leiding vn de middenstandsbonden, nôch bij die
van de Woltersomse hogere groepen betrokken zijn.

1-Vat denkt dc middenstand zelf?

Wanneer wij willen nagaan wat straks de beste orga-,
nisatievorm voor de middenstand binnen het kader
van de p.b.o. zal moeten zijn, mogen wij ons toch wel
allereerst een beeld- maken van wat de middenstand
zèlf te dezen opzichte denkt.

Laat ons dan aanvangen te constaterçn, dat de strijd’
om het – of de – toporgaan (organen) de gemiddelde
middenstander koud laat. Die -strijd interesseert hem
in het algemeen bitter weinig. En wij achten het juist

een tekortkoming van het wetsontwerp – in enkele bij-‘
dragen over de p.b.o. is dat ook terecht gezegd – dat
het naai’ onze smaak veel te veel van hoven af tracht te
regelen, terwijl het toch voor de hand zou hebben ge-
legen, om, wanneer men deze materie voor de direct
betrQkkenen wil laten leven, wanneer, hen hen waarlijk
wil interesseren en mede wil laten bouwen, hen ook daad-

‘werkelijk bij die bouw te betrekken, dooi’ veel-meer van
onder op te beginnen. ‘Vanneer het ons vei’oorloofd is
-nog éénniaal uit de spreuken van Jezus Sirach te citeien:
,,Als men wat nieuws voor heeft, moet 661 van deze vier

418

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

25 Mei 1949

gebeuren: dat het goed of kwaad wordt, dat het leven

of de dood daaruit volgt”. Inderdaad, wanneer men •de

p.b.o. ook in al haar geledingen tot een levend organisme
‘wil maken,-wanneer het geen dode letter zal mogen wor-

den, wanneer het een waarlijk goede organisatie zal moeten

worden, dient men zich vdôr alle dingen van de bèlang-

stelling der betrokkenen te verzekeren. En dat doet men,

wanneer men méér aandacht schenkt aan wat er op hun’

eigen niveau zal gaan gebeuren. Voor de samenstelling

van de

Sociaal-Economische Raad vermogen slechts

weinig middenstanders zich te interesseren, voor de sa-

menstelling van hun eigen branche-organisatie des te

meer! Zeker, men begrijpt ivel, dat er een centraal orgaan

zal moeten komen, doch rdeer aandacht voor wat..op
lager niveau zal gaan geschieden, ware wèlkom geweest.

Daar komt nog’iets belangrijks bij. Een, groh en, alge-

meen in de middenstand’tot uiting gekomeft bezwaar
tegen de Woltersomse organisatie-opbouw is altijd ge-

weest de sterke hiërarchische binding aan hogere groepen

en de financiële afhankelijkheid van de lagere groepen.
De bijdragen der individuele middenstander’s werden over

het hoofd der middenstandsvakgoepèn heen vastgesteld

door de hogere groep en ook door deze geïnd, daarna

kregen de vakgroepen daar ratd hunner tevoren door

hoger gezag goedgekeurde begrotingen uitkeringen van

die hogere groep. Men had het gevoel niet alleen meer te’

offeren voor de eigen groep, doch medé voor hogere orga’-

nen, waarvan men het nut niet zo voetsto’ots inziet. De

bezwaren gaan niet tegen het bijdragen door èlke bedrijfs-

genoot, aan die gedachte heeft men zich wel gewend; ook
nidt tegen belasting naar draagkracht, al heeft men wel
aanmerkingen 6ver de technische uitvoering; maar wèl

tegen het feit, dat geën enkele middenstandsgroep weet

hoéveel zij in totaal hijeenbrengt en wat daarvan door

de hogere groep voor haar huishouding – of ten bate
van andere groepen – wordt achtergehouden. Men ge-

voelt zich financieel onmondig en ook tezeer door hoger
toezicht aan banden gelegd.

Wat doet nu het nieuwe ontwerp? Dat geeft opnieuw

een sterk hiërarchische regeling en onttrekt opnieuw de

vrije besteding der door de verschillende middenstands-
branches op te brengen gelden aan de eigen organisaties.

Bovendien geeft het ontwerp dan nog een hoogst on-
gelukkige fintncieringsmethode aan, waarvan het zelf
toegeeft, dat verschillende ondernemingen, omdat zij niet

in het handelsregister zijn ingeschreven, niet zullen bij-
dragen. De Memorie van Toelihting zegt, dat deze op-
lossing ,,bij gebrek aan beter” is gekôzen, doch de mid-

denstand vermag dat niet in te zien. Waarom, zo wordt

in middenstandskringen geredeneerd, wordt niet aan
elke middenstandsgroep, welke een bedrijfschap wil for-
meren, eenvoudig het recht gegeven zèlf van Mle bedrijfs-

genoten de bijdrage te incasseren naar draagkracht?
Laat de hogere groep dan maar zeggen, hoeveel zij van
elke groep wenst te ontvangen, dan zal daarvooi worden
zorggedragen, en laat

de groepen dan verder vrij in de
besteding van haar eigen geld. Technisch is dat zeer

eenvoudig, want elke middenstandsgroep beschikt reeds nu
over een kartotheek, een spiegelbeeld van die, welke de
hogere groep heeft aangelegd om de bijdragen te kunnen incasseren. Bovendien zijn er nu reedsbij de Hoofdgroep
handel vele vakgroepen, welke hun eigen incasso ver-
zorgen, het precedent is er dus ruimschoots.
Dan is er een aangelegenheid, welke voor het midden-
standsbedrijf aiders ligt dan bijv. in de industrie, nI. de

samenwerking tussen patroons en gezellen op paritaie
basis. Er zijn middenstandshranches, waar het aantal

werknemers een gelijke stemmenverhouding zeer wel
wettigt, maar er zijn er ook waar de bedienden verre in de
minderheid’ zijn en in deze laatste branches ware een
gelijkë stemmenverhouding beter door een andere te vër
vangen. Wanneer dit mogelijk wordt gemaakt en men


schenkt meer aandacht aan een ‘begin van onderen op,

waarbij uiteraard nog wel moeilijkheden van technische

aard zullen rijzen, waarop in dit bestek moeilijk kan wor-

den ingegaan, doch die geenszins onoplosbaar zijn, dan

is er alle ,kans, dat de p.b.o. ook voor de middenstand
waarlijk gaat leven en dat er dan ook bij de bedrijfs-

genoten belangstelling komt voor de’ organisatie aan de
top.

De vertegenwoordiing aan de top.

Men wil blijkens het wetsontwerp als eerste orgaan de

Sociaal-Economische Raad in het leven roepen.Accoord,

maar is het nu wel beslist noodzakelijk, ‘dat dan reeds

meteen wordt beslist op welke wijze de middenstand

in ‘dat toporgaan vertegenwoordigd zal zijn? 1-let ware
naar onze mening allerminst vei’werpelijk de beslissing

daaromtrent nog wat aan te houden

en voorlopig, bij

wijze van overgang, ekele leden uit de leiding van de

middenstandsbonden èn enkele uit de hogere Woltersomse

groepen als personen zitting te doen nemen. Het zal uit

ons betoog vel duidelijk zijn geworden, dat opheffing

van de Woltersomse organisatie in dé
,
middenstand, funest
zou zijn. Wat is nu méér in het belang van de midden-

stand dan met dit reële feit rekening ‘te houdèn en voor-

lopig enkele deskundigen uit beide kampen zitting, te

doen nemen? Om gevoelighedente sparen zou men hen

nit als directe vertegenwoordiger’s hunnei’ groepen dienen

te benoemen, doch als deskundige personen zonder meer,

tot op een later tijdstip de oi’ganisatorïsch juiste vertegen-
woordiging kan wordën benoemd. Dat iou
tevRns
nog het

voordeel hebben, dat intussen de p.b.o. tijd krijgt om

in het middenstandsbedrijf werkelijk tot een levend
organisme te worden.
Dit is ftièt een poging om ons van deze netelige kwestie

met een Jantje van Leidn af te maken, want wij willen

over het o.i. enig juiste prificipe, hetwelk bij de verLegen-

w’oordiging van de middenstand aan de topgevolgd dient
te worden, nog w’el iets zeggen, waarbij wij dan terug-

grijpen op ddtgene, wat wij in de aanvang van dit artikel

hebben gezegd over “het tweeledige organ.isatieprincipe
in de middenstand. Men moet zich hier goed voor ogen

stellen, dat stands- en vakbelangen in de middenstand
twee vrijwel geheel gescheiden begrippen ‘zijn en ook

altijd geweest zijn. liet is naar onze overtuiging onjuist
-beide belangen tezamen toe te vertrouwen if aan een
toporgaan yan stands- ôf aan een zodanig orgaan uit vak’-
organisaties;, in beide gevallen wringt er iets en beide
oplossirigen zijn nièt in het werkelijk belang van- de mid-

denstand. lIet moet hier niet zijn:
of
ôf, maar wel: èn èn.

Men geve de’middenstand in de top een tweeledige ver-
tegenwoordiging en noeme die onzentwege ,dan

sub-
commissies: één gebouwd op’ de middenstandsbonden,

die bij uitstek geschikt zal zijn om de vele en velerlei
seandsproblemen te bezien – inderdaad dus een ,,mid-
denstandsraad nieuwe stijl”; en een andere, gebouwd

op de langzamerhand ontstaande middenstandsbedrijf

schappen, die par excellence géschikt is om de Qakbelangen
te behdrtigen. Tegelijk met deze langzaam aan ontstaande
hedrijfschappen kan dan de Woltersomse organisatie
worden afgebouwd. Zo wordt er niets kapot gemaakt en

wordt het middenstandsbelang ook inderdaad gediend,
zo w’ordt er voortgebouwd op de historisch gegroeide
algemeen aanvaarde splitsing tussen stands- en vak-
– belangen. De broederstrijd tussen de middenstandsbonden
en de Woltersomse topgroepen kan ons hierbij koud laten,
maar de middenstandkrijgt dan straks aan de top een
vertegenwoordiging, waar hij wat aan heeft. En dat

is het enige waar’het om gaat. –

‘s-Gravenhage.

Dr
E. J. TOBI.

7

t

:


t.-•.

-‘—-

–%.

;’-

.—–i-.1-;:-:-‘-;-4-‘,

,:

u
25Mei 1949

ÉCQNOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

419

AANTEKENING.

lIET DEENSE NATIONALE BUDGET VOOR
1948/40.

Aan het begin van het nieuve financiële jaar, dat van

1 April tot 31 Maart loopt, heeft de Deense Regering

het nieuw’e nationale plan bekend gemaakt. liet feit,

dat vorig jaar een dergelijk plan was ontworpen, maakte

het mogelijk, op grond van de hierbij opgedane er-

varing, het nieuwe plan zorgvuldiger voor te bereiden

en te funderen dan het eerste.

Over het algemeen valt, aldus dö ,,Neue Zürcher Zei-.
tung” van 19 dezer, hij vergelijking van de vorig jaar
gebudgetteerde cijfers met de bereikte resultaten op,
dat de economische ontw’ikkeling gunstiger is geweest,

dan oorspronkelijk was berekend. Hiertoe hebben een

zeer goede oogst en de leveringen van grondstoffen in
het kade’r van het Marshall-plan in belangrijke mate
bijgedragen. De piijsstijging is in de-loop van het jaar

vrijwel tot stilstand gekomen, terwijl de verhouding

tussen import- en exportprijzen zich bevredigend ont-

wikkelde. • –

Handels-, betahngsbalans ea nationaal inkomen.

Voor het nieuwe budgetjaar wordt gerekend op een belangrijke toeneming van de buitenlandse handel. In

de eerste plaats staat exportverhoging op het programma.
Dit zal echter gej5aard moeten gaan met een gelijktijdige
toeneming van de invoer, die op haar beurt weer door
het Marshall-plaii wprdt mogefijk gemaakt. Voorts zal beperking van het binnenlands .verhruik nodig zijn om
voldoende goederen voor export ter beschikking te kun-nen stellen. In onderstaande tabel worden de voornaam-
ste uitvoerpostdn voor 1949 weergegeven, waarbij ter
vergelijking de overeenkomstige cijfers over 1948 zijn
opgenomen. –

Uit
yoer in millioenen kronen

1948
1949
Toene-
Landbouwprotlucteii:

ming

Boter

………………
720
848 128
Spek

…………………
178 385
207

Slachtvee en

vlees ……..
71
83 12

Eieren en eiproducten

. . .
160
225
65
Kaas

………………
57
95
38
Paarden………………
49
40

9
Aardappelen

……………
’42
25

17

Overige

………………
351
323
28

Totaal

……………….
1.628
2.024
395

Vis en visproducten

……….
180 205
25
Suiker

…………………
55
-50

5
Industrieprodiicten:
Machines


…………….
236
250
14
Voedings- en genotmiddelen
95
108
13
Overige (wo. schapen)

.
394

.
437
43

Totaal

……………….
725
795
70

Overige

export

…………
52
95
43

Totaal getieraal


1
2.640
3.169
529

Aan de invoerzijde van de handelsbalans komen voor
verhoging o.a. in aanmerking de posten: vasté brand-
stoffen, machines, transport- en voedingsmiddelen; De
totale verhoging t.o.v. -1948 wordt op 920 mln kronen
geraamd.
Terloops zij opgemerkt,-dat de, als gevolg van boven-
genoemde i nvoerverhoging, ruimere voorziening’ met
l)uitenlafldse brandstoffen wellicht een grotere – werkloos-
heid dan vorig jaar zal veroorzaken, daar de inefficiënte
exploitatie van bruinkool en de fabricatie van turf en
turfbriketten zal kunnen worden gestaakt.. Voor het
geval, dat de werkloosheid groter zal worden dan de

Regering verwacht, zullen echter openbare werken worden

uitgevoerd, die bij wijze van noodmaatregel reeds zijn

voorbereid.
Een inzicht in de betalingsbalans en het nationaal in-

komen voor 1949 geven de volgende tabellen, waarbij

ter vergelijking met vorige jaren, het eindbedrag.van
het nationaal inkomen is omgerekend op basis der in

1947 geldende prijien.

Betalingsbalans in millioenen kronen.

1947

1948

1949

Invoer

………………3.144

3.350

4.270

Uitvoer- ………………..

2.371

2.640

3.169

Consumptie, inQesteringen en de geldmarkt.

Met betrekking iot de binnenlandse consumptie worden

zeer gedetailleerde gegevens verstrekt, liet budget ver-
wacht een toeneming van het verbruik mt- slechts ca
5. pCt t.o.v. vorig jaar. Wanneer de consumptie echter
op basis der in 1947 geldende prijzen wordt omgerekend,
dan blijkt deze stijging nogaanzienlijk minder te zijn en
wanneer bovendien rekening wbrdt gehouden met het
aantal inwoners, dan is er zelfs sprake..van een daling.
lIet is opvallend, dat de consumptieve uitgaven voor
voedingsmiddelen in 1949 relatief lager worden geschat dan in voorgaande jaren, terwijl die voor duurzame aan-
schaffingen enz. daarentegen geacht worden relatief te
zulln stijgen. –

Totaal eerbruik op prijsbasis 1947 in millioenen kronen.

1947

1948

1949
Part. oerbruik:
Voedingsmiddeln

……..
3.655
Genotmiddelen

……….
1.813
Kleding

…………….
2.052
Meubelen

enz………….
966
Huur en verwarming
1.418
Hygiëne………………
827
Culturele uitgaven

…….
532
Reizen en transporten

. . .
736

Vermaak

enz .

……….
931

Totaal

…………….
12.930
OQerheidsuitgaoen – ……….
2.045

Totaal generaal ……..14.975

Willen de vrwahtingen, die het nationale budget
wekt, worden verwezenlijkt, dan zijn belangrijke investe-ringen nodig, die op hun beurt toeneming der besparingen
en kapitaalvorming vereisen. De kapitaalvorming van
particuliere zijde wordt begroot op 550 mln kronen;
.w’anneer dit bedrag wordt bereikt, behoeft de kapitaal-
vorming door de Overheid, die momenteel ca’ 300 mln

kronen bedraagt, niet te worden verhoogd. De Overheid zal hierbij echter moeten zorgen, dat de consumptie niet
te zeer w’ordt beperkt, daar anders de stimulans tot in-
vestering in handel en industrie zou worden verminderd.
In de volgende tabel is een overzicht gegeven van het
beloop der investeringen, zowel in absolute cijfers, als op
basis der in 1947 geldende prijzen.

Saldo handelsbalans ……….

Netto-inkomsten uit scheeps-
vrachten

…………….
Overige netto-inkomsten

. . . .

-773

375

15


710

460


20


1.101
505


6

Saldo betalingsbalans

……..
413

270

590

Nationaal inkomen in
millioenen
kronen.

1947
1948 1949

Bruto-nationaal inkomen

….
18.012 19.556
20.709
Deficit betalingsbalans

……..
413
270
590

Netto-nationaal inkomen ….
18.425
19.826


21.299 -.

Idem, op basis 1947

…….
18.425 18.588
19.555

3.442

3.408

1.820

1.950

2.013

2.128

1.109

1.180

1.410

1.423

822

837

-. 570

583

761

787

936

915

12.833 13.211

1.930

1.944

14.813 15.155

t

trwes!erin gen in millioenin kronen.

Budgetcïjfers

Op prijsbasis 1947

1947 1948 1949 1948

1949

Gebouwen
……”

870 1.110 1.230 1.025

1.140

Rep. gebouwen

820

825 780

775

730

Schepen
……..
177

117

207

‘100

170

Reparaties schepen

60

70

75

64

67

Machines
……..
1.165 1.368 1.637 1.220

1.453

Reparaties machines 269

279

292

248

279

Goederenvooraad

300

300

500′ , 275,

450

Vestapel

……
-211

81

129

68

‘111

Totaal
………
3.450 4.150 4.850 8.775.

4.400

Een groot deel van het nationale budget houdt zich

bezig met de situatie op de geidmarkt en de ontwikkeling

van de rentevoet ,roor hetkomende jâar. De in 1947

begonnen geldcontractie zette zich in 1948 voort. 06k

voor 1949 wordt met het oog op het budgetovei’schot

van de Regering een verdere inkrimping der geidhoeveel-

heid met ongeveer 300 tot 40
9
mln kronen verwacht,

hoewel deze tencientie enigszins zal worden verzwakt
door een toeneming der herdisconteringen van, bouw-

credieten door de centrale bank en een toeneming der
• wisseldisconteringen. Mocht zich evenwel een verkrapping

op de geldmrkt voordoen, dan zal de Regering maat-

• regelen moeten nemen om’de geldh’oeveelheid weer te

vergroten, bijv. door verhoging der credieten van de

centrale bank of door vrijgeving van geblokkeerde saldi.

Het nieuwe Deense nationale budget onderscheidt
zich, aldus
de-,,N.Z.Z.”, van dat voor 1948, doordat het
rekening houdt met positieve maatregelen ter bevordering

van de wederopbouw. In hoeverre echter practische waarde
aan dit budget kan worden toegekend, is, volgens genoemd

blad, moeilijk te zeggen, daar zich tal van onbereken-
bare factoren kunnen voordoen, die het plan zowel in

positieve als in negatieve richting kunnen belnvioeden.

Vooral het Deens6 exportplan vormt een zeer onzekere
factor, daar de export niet alleen van binnenlandse,

doch eveneens van buitenlandse maatregelen en de situatie

0
1
)
de werèldmârkt afhankelijk is. Een sprekend voorbeeld,
dat het labiele karakter van 11et exportprogramma aan-
toont, is het plotselinge afbreken van de
1
lringen aan
België tengevolge van de invoering der prohihitieve

Benelux-invoerrechten. In hoeverre het nationale plan
zich- aan dergelijke omstandighed en kan aanpassen, moet,
aldus de
,,N,Z.Z,”,
nog wor’clen afgewacht.
prijzen, die momenteel oj 90 pCt der pariteitis vastgesteld.

De niet-bevoorrechte producten zullen worden gesubsi-

dieerd op basis van een variërend prijsniveau, dat afhangt
van de omvang der door de Regering gewenste pro’ductie
en de voor de subsidies beschikbare geldmiddelen. Voorts

wordt onderscheid gemaakt tussen snel-hederflijke pro?

ducten

en producten, die kunnen worden opgeslagen.

Voor de eerste wil Brannan de marktprijs volgens de

wetten van vi’aag en aanbod laten schommelen; het ver-

schil tussen marktprijs en siibsidieniveau zal in contanteii

aan dè boer worden uitbetaald.

Onderstaande tabel illusti’eert het veschil tussen het

ontworpen systeem, ‘dat de landbouw de hoogste perma-

nente subsidie verleent, welke ooit in de geschiedenis

dei Amerikaanse’ landbouwpolitiek is voorgekomen, en

hët huidige prijspariteitssysteem.

Product

Eenheid

Nieuw s)sLeem Jluidig s)’steenl
(90 pCt der Maart-

pariteit)
Mais

——‘busbel

.,

1,46

1,42
Katoen

– . . . ]b.-
……….
0,2799

0,2745
Tabak

. . . Ib.

………..

0,496

0,393


Varkens

centenaar

19,00

16,10
Rundëren .. centenaar

16,90

12,00
Lammeren’ . . centenaar

‘18,40.,

‘Wol

……
Ib

….. . ….

0,489

‘ 0,405


Appelen . .; , bushel

…….
2,61

2,12 Melk

.,., centenaar . . .

4,22

,

3,55

Om te vooi’komen, ‘dat te veel van de gesubsidieerde

producten wordt verbouwd, zal er contrôle worden uitge-

oefend. Voorts zal, wanneer, de oogst van een landbouwer

een bepaald maximum overschrijdt,’ boven dat maximum
ii
geen subidie worde verleend. Deie beperking, diti volgens
Brannan ten doel heeft concentratie der productie in enkele

handen te vôorkomen, heeft betrekking op 2pCtderland-

bouwers, die echter ca 25 pCt’der Amerikaanse productie

leveren. , ‘ –
De Minister was nog niet in’ staat inlichtingen te ver-
strekken over de kosten van het programma, doch het is,

aldus de ,,Neue Zorcher Zeitung” van 17 dezer, duidelijk,
dat eventuele aanneming van het ontwerp nieuwe lasten

op de schouders der belastingbetalers zal leggen. lIet is dan

ook te verwachten, dat dit kostbere programma, mocht

het inderdaad de grondslag vormen voor de.nieuwe-subsi-diewet, nog aan belangrijke modificaties onderworpen-zal

worden, temeer daar de Regering zich reeds voor stijgende

uitgaven voor militaire en economische hulp aan het bui-
tenland ziet geplaatst en de oppositie, die reeds hij het
indienen van het ontwerp bestond, eerder is toegenomen

dan verminderd. –

420

ECONOM’ISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

25 Mei ‘1049

INTERNATIONALE NOTITIES.

HET ONTWERP VOOR EEN NIEUWE LANDBOUWSUBSIDIE-
WET IN DE VERENIGDE STATEN.

De Amei’ik’aanse Minister van landbouw, Brannan, heeft

aan het Congres een ,nieuw landbouwsubsidiesysteem
voorgelegd, dat begin 1950 in werking zou moeten treden.
Het gedurende de Regering van Roosevelt, ingevoerde
,,pariteits-prijssysteern”, dat de landbouwers gelijke koop-

kracht voor hun producten als in de jaren 1909/’14 garan-
deerde, zou worden vervangen door een systeem, dat ieder
jaar voor het landbouwbedrijf een minimuminkomen vast-
stelt. –

Het nieuwe systeem, dat is gebaseerd op de gemiddelde
koopkracht van het landbouwersinkomen gedurende de
periode 1989/’48, kent tien bevoorrechte prducten, ni.
– tarwe, mais, katoen, tabak, melk, eieren, kippen, varkens,
runderen en lammeren, waaraan de hdogste. regering-
subsidies worden toegekend. Voor deze productën zal het
minimum-inkomen ten volle worden bereikt, hetgeen be-
tekent, dat de nieuwe subsidiestandard voor de meeste
producten hoger zal zijn dan de huidige basis der pariteits-

OPPOSITIE TEGEN NATIONALISATIE DER ENGELSE
CEMENTINDUSTRIE.
De-leiders-der cementindusti’ie zullen zich, aldus ,,The
Investors’ Chronicle” van 7 Mei 1949, mét hand en tand
tegen nationalisatie dezer industrie verzetten. Zo heeft

Mr 1-lalford Reddish, chairman an de Rugby Portland
Cement Company, Ltd, een ,redè gehouden, waarin hij
de verchillende argumenten voor nationalisatie aanvalt.
Tegen het al’ument, dat de cementindustrie een mo-
nopolie vormt, dat de belangen der consumenten schaadt,
voert Reddish aan, dat de enige oorzaak, waardoor nieuwe
vestigingen in deze industrie niet economisch zijn, ligt bij

de iri’eë.le prijspolitiek van de Regering, liet argument,
dat de cementindustrie de productie beperkt om de prijzen –
hoog te houden, stemt niet met de werkelijkheid overeen,
daar ,,The Cement Makers’ Federation” nooit de macht
heeft gehad de productie van een fabrikant te beperken,. Bovendien Jieeft het aanbod van cement steeds de vraag
overtroffen, zodat er getoeg cement is geproduceerd. Ook
kapitaal voor uitbreiding der industrie is voorhanden.
De bouwkosten zouden door nationalisatie der cement-
industrie niet noemenswaard verminderen. Wanneer bijv.
de fabrikanten geen winst meer op de cement zouden
maken, dan zouden de kosten voor een huis van £ 1.500

-T;-

25 Mei 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

421

slechts iet 25 sh. dalen. B’oveidien betwijfelt Reddish

ten zeerste, of een genhtionaliseerde industrie wel goed-
koper zou werken.
Ook het argument, als zouden de arbeidsverhoudingen
ongunstig zijn, is zijns inziens onhoudbaar, daar de

tjonal ,Joint Industrial Council” goed heeft gefunction-

neerd. Bovendien is de ceinentindustrie, sterk gemechani-

eerd,yodat de belangen van het-gering aantal-arbeiders

geen gewicht in de schaal kunsien leggen.

Tenslotte is d6 cementindustrie de enige Engelse in-

dustrie, die een grotere productie per arbeider heeft
dan haar equivalent in deVerenigde Staten en het ware
op zijn. minst irrationeel een zo efficiënte industrie te na-
tionaliseren.

GELD- EN KAPITAALMARKT.
De geidmarkt vertoonde in de afgelopeh week, tengevolge

van het op ruime schaal vervallen van schatkistpromes-
sen en het verdere térugstromen van bij de maandwisseling

opgenomen bankbiljetten, een voortgaande verruiming,
waardoor aan het einde der verslagperiode de callgeldrente
tot pCt werd verlaagd.’ Dat deze verlaging nu pas plaats-
vond wijst er op, dat de banken weder een zekere terug-
houdendheid in acht nemen bij de aankoop van jaar-
papier van de Schatkist, wellicht met het oog op de nade-
rende maandultirno. -Aan het einde der week noteerden
driemaandspromessen 11 pCt zesmaandspapier was
tegen 1/ pCt aangeboden, terwijl negenmaandspromes-
sen tegen 1/8
pCt werden verhandeld. –
Terwijl op de aandalenmarkt een verdergaande koers-
daling plaatsvond, ontwikkelde zich voor de dollar-
obligaties een vrij grote belangstelling, waardoor de koers

der 3 pCt binnenlandse dollarlening tot 1041 pCt, en
die der
3+
pCt dollarobligaties Philips tot 108/ steeg.
Dit wijst er op, dat er nog steeds belangrijke devaluatie-•
vrees bestaat, doch dat men zich ter dekking van ver-,
liezén niet op aandelen richt. De wiristkansen voor het
Nederlandse bedrijfsleven worden dus;_ ook na een deva-
luatie, niet zeer rooskleurig beoordeeld. Hiervoor is te

meer
redenL
omdat bij een eventuele devaluatie Nederland stellig niet alleen zal staan, doch dat vrijwel alle Europese
valuta’s een overeenkomstige waardedaling t.o.v. de
dollar zullen ondergaan. –

De’binnenlandse obligatiemarkt vertoonde in de afge-
lopen week weinig koersveranderingen, maar een licht

stijgendejenden lie was wel aanwezig. De constante vraag
van institutionele beleggers en de aankopén oor be-
lastingbetaltng vormen een duurzame steun voor deze
markt.

Onderstaande tabel geeft een indruk van de verande-
ringen, welke in het koerspeil op de aandelenmarkt in de

afgelopen we’ek hebben plaats gevonden.

– – 13 Mei 20 Mei

1949

1949

A.K.0.

……………………
…1l3’7+

165-

v. Berkel’s Patent ………………..
iio

no

Lever Bros. Unilever C.v.A

……..247

246+

Philips G.b.v.A.

… . . . ……………221

, 220

Koninklijke Petroleum …………..287+

283+

JT..A.L.

…………….
…………1(i-

-154

N.S.0.

……………………….

161

156k

ll.V.A… ………………………

.162

156

Deli Mij C.V.A. — ……………….

1541

150+

Amsterdam Rubber ………
.

139

Internatio

……………………

188

187

MEDEDELING

Op 31 Mei a.s. zal in het gebouw van de Nederlandsche

Economische – I-Îoogeschooi een – hogeschooldag worden

gehouden, ter gelegenheid waaran.Drs J. F. Postliuma,

Preside nt- D irecteur van de Herstelbank een voordrach t

houdt over ,,Het nationaal herstel en de daarmede ver-

band houdende fin ancieringsvraagstukken”. Aanvang va

de lezing half vier. Na afloop bestaat gelegenheid tot

het deelnemen aan een gezamenlijke maaltijd.’ Secre-

tariaat: Dr F. A. de Graaff, Bachlaan 8, Heemstede.

STATISTIEKEN.

i)E NEDERLANDSCHE BANK.

Verkorte balans op 23 Mei
1949.

Activa.

e
°
f
Hoofdbank t

inessen
schulcibrieven ]3ijbank

in disconto

t
gentsc .,,

900,-:–

900-
1
,TlsseIs, schatkistpapier en schuldbrieven,
door de Bank gekocht (art.
15,
onder
4
1
,
van de Bankwet
1948)

…………..
..

Schatkistpapier, door de Bank overgenomen
van de Staat der Nederlanden ingevolge
overeenkomst van
26
Februari
1947 …. ..
1.800.000.000,-
Voorschotten ( Hoofdbank
t 137.894.070,31 )
in rek.-crt
op
onderpand Bijbank

,,

602.161,98
(mci. heitnin-
gen)

– Agentsch.
,,

3.261.706,36

141.757.936,65
Op cffeclen eni…………
141.658.289,— ‘)


Op goederen en celen
..

99.647,65
14 1.757.930,65′)
Voorschotten aan het Rijk (art.
20
van de
Bankwet
1948)

…………………….

Boekvordering on de staat der Nederlanden
ingevolge overeenkornst van
26
Februari
1947

…………………………
..
1.500.000.000,-
Munt en muntmateriaal
Gouden munt en gouden
muntmateriaal ……t

439.146.714,60
Zilveren munt enz…..
6.709.326,37 465.850.040,97
Papier op het buitenland

f

136.266.400,-
Tegoed hij correspondenten

in

het

buitenland

….

..t
58.989.667,i3
Buitenlandse betaal-
middelen

…………

..
4.865.708,01
30 0. 119 .775
,
1
‘Vorderingen in guldens
ôp
vreemde circulatie-
banken en soortgelijke instellingen

……
242.436.032,58
Belegging van kapitaal, reserves, pensioen-
fonds en voorzieningsfonds

………….
..
117.921.583,05
Gebouwen

en

inventaris

…………….
..
2.000.000,-
Diverse

rekeningen

………………..
..
95.273.173,16 4.645.365.441,85

Pasiva.

Kapitaal

…………………………
t

20.000.000,-
Reservefonds

………………………

15.332335,71
Bijzondei’e

reserves

………………..
..
61.674.999,18
Pensioenfonds

……
………………….
22.5.56.151,96
Voorzieningsfonds

personeel

in

tijdelijke
dienst

……………………..

……
..
1.499.667,79
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften) ..
79.334.625,-
Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgifte)
2.950.110,530,-
]3ankassignaties in

omloop

…………….

20.11 0,07
Rekening-courant saldo’s

‘s
Rijks Schatkist ……

t

62.693.306,10
‘s
Rijks

Schatkist

hij-


zondere

rekening ….

..

293.362.217,31
Geblokkeerde saldö’s

..,,

3.723.155,71

Saldo’s

van

banken in
Nederland

……….

..
49,230.339,97
Vrije saldo’s vai4 vreem-
de circulatiebanken en
soortgelijkcinstellingen

358.889.806/0
Andere Vrije saldo’s……
5:11.676.375,62
1.299.575.201,11
Crediteuren in vreemde geldsoort

……..
.00.707.627,02
Diverse

rekeningen

………………..
..
133.747.126,01
4.645.365.641.85

‘)
Waarvan

scliatkistpapier

rechtstreeks
door de Bank in disconto genomen

. . . –
t


‘)
Waarvan aan Indonesi8 (Vet van
15
Maart
1933,
Staatsbiad no.

99)

……..
..
36.894.550,-
Circulatie der door de Bank namens de
Staat in het verkéergebrachte muntbiljetten ,,
136.484.100,

422

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

25 Mei 1949

DE ‘NEDERLANDSCHE BANK.
-. ..

NATIONALE BANK VAN ZWITSERLAND.

(Voornaamste posten in duizenden guldens). ,

(Voornaamste posten In mlllioenen francs).


t

1′

:.
.
c.,o
O

G)1

i
E-12

30’Dec.

’46
700.876
4.434.786
100.186 153.101
2.744.151
1 L
7
April ’49
444.704
131.392
216.056
156.829
2.995.059
19 April ’49
444.847
133.571
193.325 163.683
2.977.030
25 April ’49
445.054
135.891
160.843
143.602
2.956.856
2 Mci

’49
445.221
134.675
172.312
163.947
3.032.716
a
Mci

’49
445.428
136.020
479
Ç57

144.598
2.984.992
jg Mei

’49
445640
136.574
167.033
145.402 2.958.676
23 Mei’49
/145.856
136.264
163.855
141.758
2.950.911

Saldi in rékerlingcourant

to
:
O

(
.5)
CS

CO

3tiDcc.

’46
.
.
1
11 April ’49
185.390
301.392
3.496
25.673 359.774
392.710
19 April -’49
153.024
30

1.392
3.567
55.97

1
358.227
li18.642
25April ’49
128.321
286.964 3.228
55.848
334.985 444.6

16
2..Mei

’49
76.836
293.362
.

3.335
50.279
349.499 466.748
9 Mei

’49
92.687
293.362
3.875
45.240
366.181
462.630
Ib Mej

’49
65.733
293.362
3.758 38.548 387.782
494.454
23 Mei

’49
62.693 293.362
3.723
49.230 358.890
531.676

DE

JAVASCHE BANK.

(Voornaamste posten in duizenden guldens).

.


Data

g
.
.sg
3)O
4
1’2,/n
u
0
o,a
3)

oa0c
c


Bo-zo
0

3.
Maart 1947
477.080
35.363
33.256
85.402
255.201
27, April

4949
470.972
76.894
14.
1
i09
68.206
914.661
4 Mei

1949
470.982
77.116
14.440
67.034
878.735
Ii

Mei

1949
470.982
86.306
14.451
68.568

871.551

Rekening-courant

sa
i
3J0
to
, ze

aa
.5
.0′
f33)
cd

5
cd

31. Maart 1947
27 April

1949
4 Mei

1949
1

1

Mei

.1949

8 1. 527
30.057–
30.443 30.749

453816
774.724 774.374
804.837


– –

.-

503.718


744.943
708.489
681.277

101.304
56.538
56.422
56703

Muntbiljettencirculatie per 31 Maart 1947 -f 646.830.979,-.
Muntbiljettencirculatie ‘per / Mei

194-9 t 885.875.352,25.
Muntbiljettencirculatie per 11 Mei

1949 f889.897.739,75.

.
WERKLOOSHEID EN WERKVERRUIMINO
IN -N’EDERLAND’).

Maand

.
Geheel

werklozen

1

Geheel
wachtgelders
qei’eg5tr
D.U.W.-
arbeiders ‘)

3Q

Juni

1945



112.622
.


120.800
3)

,

18.300
3)
29 Juni

1946
45.953
3.382
30.693
31

Mei

1948
22.384
519
10.688
30

Juni

-1948
21.169
536
10.598
31

Juli

1948
22.036
429
5.227
3

1

Aug.

1948
2.785

-‘

,360
4.247
30 Sept.

1948


25.898


.

282
.

2.922
II

Oct.

1948
28.770


349
5.928
30 Nov.

1948

,
32.702

,
330

14.896
31′ Dec.

1948
44.784
‘1.461
25.149
31

.Tan.

1949
53.895
‘1.146
29.755
78 Febr.

1949
50.-100

3)

.

1.000
3)

31.000 ‘)
31

Maart 1949

39.000
3
)
800
1
1

27.500 ‘)
30 April

4949

36.900
‘)
900

)

23.600
3)

.
1

.
Data
.
3)0
‘-

‘.

S
0

II

Dec. 1946
4.949,9
158,0
238,7
52,7
4.090,7
1.113,7
30 Apr.-1949
5.947,6
365,2
150.8
39,7
4.298,3 1.726,3
7 Mei

1949
5.992,4 377,4 148,3
39,7
4.230,8
1.830,5
14 Mei

1949
5.999,0
375,6 144,3 39,7
4.180,1
1.887,5

STAND VAN ‘s RIJKS KAS.

Vord -eriÎien
23 April 1949
14 April 1949

Saldo van ‘s Rijks Schatkist bij Dc Nederl. Bank N.V.
f

127.833.371,44
t

171.447.046,23
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
hij

de

Bank voor Neder-
landsche

Gemeenten’

. .
:.
,,

.

49.814,05
,,

.

70.847,45
Kasvorderingen

wegens

ere-
dietverstrekking

aan

het
-.

Daggeldlening

-tegen

onder-
pand………………


Saldo der postrekeningen van
Rijkscomptabelen

…….
386.723.158,62
370.450.770,89

buitenland

. …………. ……….

Voorschotten op ultimo Maart
1949

aan

de

gemeenten

……..

wegens

aan

haar

uit

te

…..

keren belastingen
– –
.Vorderingeh in rekening-cou-

1325.612.753,63
,,1298.796.526,77
,

35.217.681,16
35.217.681,16
rant

op

Indonesië

…….

510.5

19,78
510.519,78
liet Algemeen Burgerlijk Peji-
sioenfonds

…………..

Suriname

. . . . .
………
Ned. Antillen ………….

lIet

staatsbedrijf

der

P.,

T.

enT.

………………


Andere staatsbedrijven en in-
stellingen

………….
317.091.706,67
,.

317.098.068,02

Verplichtingen

Voorschot,

door

De

Nederi.
Bank N.V., verstrekt
– –
Voorschot,

door

De

Neder- landsche

Bank

N.V.

in
rekening-courant

verstrekt Schuld aan de Bank voor Ne-
derlandsche Gemeenten

Schatkistbiljetten

in

omloop
11715.462.300,-
(1712.962.600,-
Schatkistpromessen

hij

De
Nederlandsche

Bank

N.V.
Ingevolge overeenkomst
‘,1800.000.000,-
,,1800.000.000,-
Schatkistpromessen in omloop

(rechtstreeks bij De Nederl.
BankN,V. is geplaatst nihil)

van 26 Februari 1947

…….

15.736,6

mln wo. garantie

Bretton Voods /804 mln
.4932.600.000,-.–
,,6964.800.000,-
Daggelclleningen
– –
Muntbiljetten in omloop ….
137.467.215;-
137.964.089,50
Schuld

op

ultimo

Maart
1949

aan

de

gemeenten


wegens

aan

haar

uit

te

….

.

5-2.245.954,25
keren

belastingen

…. ……..52.245.954,25
Schuld

in

rek-courant

aan:



.



Ned. Antillen

Indonesië

…………….

Het Algemeen Burgerlijk Pen-

Suriname

……………..

18.392.092,75
sioenfonds

………………17.739.97

1,45
IIet.staatsbedrijf

der

P.,

T.
en

T.

…………………..


48

1.187.153,34
428.288.392,23
Andere

staatsbedrijven

. .


Schuld

aan

diverse

fnstcl
.lin-
gen In rekening met ‘s Rijks
Schatkist

………… …….
2022.764.899,03

,,2024.228.750,A0

INLEOOINGEN EN TERUOBETALINQEN BIJ DE SPAABANKEN

IN NÉDERLAND
1).

(in millioenen guldens)

Inleggingén Terugbetalingen

Maand
R.P.S.
Part.

Totaal
.
l.P.S.
Part.

Totaal
Saldo

Totzal ’46
246,4
295,1
541,5 544,5
377,1
921,6

380,1
Totaal ’47
253,7.
307,5
561,2
316.2
285,7
601,9

40,7
Totaal ’48
252,7 345,8 598,5
351,3
6l,1
712,4

113,9

Jan.

1949
24,4
38,7
63,1 24,0
29,6
53;6
+

9,5
Febr.1949
24,3
33,8
58,1
23,1
26,1
49,2
+

8,9
Mrt,

1949
24,4
31,7)
561′)
28,2
.
28,0′)
56,2′)

0.1

1)
Bron: ,,Statlstlsch BulletIn van het C.B.S.”.
‘) Voorlopige gegevens.

‘) Bronnen: ,,Maandschrift van het C.B.S.” en ,,Statistisch Bulle-

tin van het -CBS.”; gegevens van de arbeidsbureaux.
) mdi. vorsiwerklozen, zieken, arbeiders, die ongevalienuit-

kering ontvingen, benevens van een aantal personen, die in het
vrije bedrijf” werk vopden, zonder dat de arbeidsbureaux hiervan
tijdig bericht ontvingen.
‘) Schattingen.

.iii

1

25 Mei 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

423

II- EN UITVOER
VAN ‘NEDERLAND
1).

Invoer

I

Uitvoer

Maand

Gewicht1 Waarde
1
Gewicht Waarde
in dui-
1
in mii-

In dui-
1
In mil-
zenden
1
lioenen

zenden
t
lioenen
t tonnen’) . guldens.1.tonnen’)

guldens

Saldo

Waarde
In wil-
lioenen
guldens

551

Industrieel concern in het Westen des lands zoekt

S
Tot.

’46
11.764
2.145
1
)
3.919
785
—1.60′)
Tot.

’47
16.544
4.251
5.843 1.859
—2.392
Tot.

’48
19.101 4.919
7.357
3
)
2.669
3
)
—2.250
3
)

.Tan.

’49
1.498
464
3
)
653

318

146′)
Febr. ’49
1.269
3
)
401′)
644
5
)
245′)

156
Mrt

’49
1.634
1

476
728 283

193

1
1 Bron: ,,Centraal Bureau voor de Statistiek”.
Exclusief

pakketpost,

diamant,
gouden
en

zilveren
munt en
miintmateriaal.
‘1 Bruto-gewicht; van 1948 af
netto-gewicht.
‘)
Gecorrigeerde gegevens.

118
Nederlandsche

Handel-Maatschappij,
N.V.

DEVIEZENBANK,

Hoofdkantoor: Amsterdam,

Vijzelstraat 32

Meer dan 100 kantoren

in

Nederland,
Azië en Afrika.

Londen

New York

COMPENSATIE-

EN RECIPROCITEITSZAKEN

(Iternati

onaaI

intermedicir)

Ondernemingen, die het beste leidende personeel zoeken,
speciaal met economische scholing, roepen sollicitanten op
door middI van een annonco in de rubriek ,,Vacatures”.’
lIet aantal reast1es, dat deze annonces tengevolge hebben,
is doorgaans uitermate bevredigend:
begrijpelijk,
omdat er

bijna geon grote instelling is, die dit blad niet regelmatig
onthngt en waar het niet circuleert. Opdrachten voor het
volgend nummer dienen 7 Maart. a.s. In 0n8 bezit te zijn.


Economisch-Statistiich Kwartaalbericht

Research-Uitgave van het


, .

,.

Nederlaudsch Economisch Instituut

*

Hoe
zal de
conjunctuur zich
ontwikkelen?

Het Juni-nummer van, het E.-S.K.

zal U voor de. belanHjkste landn

deze dwingende vraag bea’twoorden.

Jaarabonnementen f6,50; voor abonné’s

Telefoon 38040 – Rotterdam – Giroho: 8408

LEID.ER.

van de export-afdeling

Voor het vervullen van, deze functie dient gega-

digde zoveel mogelijk aan de volgende eisen te

– voldon :- perfecte . kennis van Frans, Duits en

Engels, goede kennis van Spaans en Portugees,

ervaring en d6cumentenkennis op het gebied van

export, in staat op hog en laag niveau in . het

buitenland besprekingen te voeren.

Aan indiensttreding, die op Jcorte termijn moge-

lijk moet zijn, gaat een geneeskundig onderzoek

vooraf. –

Brieven onder No. 1950, Adv. Bur. BETCKE,

s-Gravendijkwal 95, Rotterdam.

De Gedeputeerde Staten van de provincie OVER-
IJSSEL roepen op sollicitanten naar de betrekking van

– Commies ter Provinciale Griffie

Afd. REGISTRATUUR
Jaarwedde van
f
3.360 tot f4.500 met 1 éénjaarlijkse
verhoging van
f
240 en 5 dénjaarlijkse verhogingen van
f
180.
Vereisten: diploma Gemeente-Administratie 1 en di-
ploma Archiefverzorging. Grondige kennis van het de-
cimale stelsel.
Sollicitatiestukken in te zenden binnen veertien dagen
na verschijning vaii dit blad. Persoonlijk bezoek alleen
na oproeping.

Z

Beschikbare krachten +


SCHEEPVAART

Erv, repr. kracht, 42 jaar,
met 19
jaar organisatorische en commercië-
lepractijk bij grote scheepvaartmij.
in Indonesië, (verscheidene jaren in
leidende functies) Eng.. taal geheel
B:

machtig, prima refer.,

ZOEKT PASSENDE WERKKRING.

Br. no. 142.033 aan BOLREK, Kon.plein 1, A’dam.

V
.

Speciale rubriek voor Vraag en Aanbod inzake kantoorbe.


…..hoeften, brandkasten, machines, apparaten, fabrieks- en .’Jcantborebouwe, ifidustrie-terreinen, enz. enz.
‘.

Wegens sterfgeval aangeboden z.g.a.n.
Stalen. 2

deurs kant.kasten
GESTETNER

1
f 149.50.
folioform, m. stencila en inkt, kostprijs

01 •

t.
i C
t
f675 vor (400; Pr.

• –

..
Malen arciueureKKen

O’NTINENTAL

200 X 100 X 34 cm., (57.50.
kantoormachine f
275
en portable. Uit voorraad. Goey, Weaterbeeks&aat
Regentesselaan
5,
Haarlem).- Tei.’18524. 23c, Rotterdam. – Telefoon 75172.

N.V. PHUJPS’.JELECOMMUNICATIE INDUSTRiE…

1/h

edschSeilltoeste!Idll !Fabriek”

HLVERSUM;’

,. –

..-.-‘

-• .
S

S!’

k ‘ r; .k

:

.
Alle ommanLcatLe
.
-apparatuur op het gebted van

Radio – Lijntelefonie – Automatische telefonie

r
+

Vacaturt’s

4
1

OIJDSHOFF & BESANÇON

ACCOUNTANTS

vragen voor- hun kantoren. in Indonesië en

Curaçao

jonge medewerkers

(leden N.W.A.
of’
V’.A.GA).

Brieven: Korte Vijverberg 2a – ‘s-Gravenhage

De N.V. BISCUIT- EN

CHO COLADE FABRIEK

VICTORIA’

TE DORDECHT

vraagt een

BEKWAAM.EN PRACTISCH. GERICHT

‘EC O:N’.Ö.’OM

met voldoende kennis van de binnen-

landse markt om de leiding oj zich

• te. nemen, van’ de .afdeling ‘verkoop-

ontwikkeling en,

reclame.

Gezocht wordt’ een: ‘enérgiék, üit een

beschaafd milieu voortgekomen,- per-

soonlijkheid.

Leef tifd omstreeks 30 jaar.

Geboden wordt een interessante en

zelfstandige werkkring met goede

vooruitzichten. –

Sollicitaties te richten aan de afdeling

Personeelszaken. der N.V., Kenletter P.,

Postbus 32 te Dordrecht.

N.V. Hollândsche Stoomboot Nîj

gevestigd te Amsterdam

• .

.

Uitgifte van’

1 2.182200 aandelen aan toonder

De ondergetekenden berichten, dat de inschrijving op bovengenoemde
aandelen is opengesteld

tegen “een koers van’ 104 pCt.

op Maandag, 30 Mei 1949

van des voormiddag 9 uur tot des nniddags
4
uur. uitsluitsnd ,’oor
houders van divudendbewijzen No. 62

te Amsterdam:

ten kantore van


de Heren Hope & Co.
en de
Nederlandsche Handel-Maatschappij, N V.
te Rotterdam:

ten kantose van de
Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.V.
te ‘s.Oraventiage:

ten kantore van de
Nederlandsche Handel Maatschappij, N.V.
uit ‘de
N.V. Bankierskantoor
van Lissa
&
Kann.
Prospectussen en inscltrijvingsforinulieren zijn bij de kantoren van In-
schrijving verkrijgbaar. –

Hope &Co.
Nedérlandsche Hândel-Maatschappij, N.V.
Amsterdam, 20Mei 1949 –

Econdmisch Statistische

H
,
Bertc
ten

‘Adres

voer.’ Nederland:. Pieter de T’Ioochstraat.
.5,
iRotterdam (W,).
T.sl,foon Redactie en Administratie
:38040
Giro 8o8.
Bankiers: ,R. Mees en .Zoo een, Rotterdam.
Redactie-adres voor ,België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie,
24,
Univereiteitsttaat, Gent.
– Abonnementen: Pieter’ d E’oïchstraat 5, Rôttèrdam
Bankiers: Banque de Commerce, Bru.stel.

Abonnemenisprijs, franco per post, voor Nederland
1
.r
,Per jaar,
voor België)Luxenburg’f 8’per,
jéar, te voldoen déor 4torting van de
‘tegenwaarde in francs bij de’Banque de Çommerce-te Brussel. Overzeese
gebiedsdelen (per zeepost) f.26, overige landen fs8 per, jaar. Abonne-
menten kunnen ingaan met elk nummer en slechti worden beëindigd
per ultimo van het kalenderjaar.

Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzee-
dijk, Rotterdam (W)…

‘ADVERTENUES.

Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan dè Firma H.- A. M. Roelants, Lange Haven rr, Schiedam (Telef ooit
69300, toestel 6). Advertentie-tarief f
0.40
per mm. Contract-tarieven
op aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare Krachten”
f o,6o per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht voor,om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.

Losse nummers
75
cents, resp.
12
B. francs

Auteur