Ga direct naar de content

Jrg. 26, editie 1325

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 11 1941

11 JUNI 1941

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

conomisch
,
-wStatistisc
‘he

B

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

26E JAARGANG

WOENSDAG 11JUNI 1941

No. 1325

COMMISSIE VAN REDACTIE:

J. G. Koopmans, P. Lieftinck, N. J. Polak, J. Tinbergen

en F. de Vries.

Secretaris oan de Redactie: M. F. J. Gooi.

Redactie en Administratie: Pieter de Hoochweg 122,R’dam-W
Aangeteekende stukken: Bijkantoor Ruige piaatweg.

Telefoon JVr. 35000. Postrekening 8408 (ten name oan

,,Economisch-Statistische Berichten”).

Abonnements prijs yoor het weekblad, waarin tijdelijk

is opgenomen het Economisch- Statistisch Maandbericht,

franco p. p. in iVede,land / 21*._ per jaar. Buitenland en

holoniën f 23.— per jaar. Abonnementen kunnen met elk

nummer ingaan en slechts worden beëindigd per ultimo van

elk kalenderjaar. Losse nummers 50 cent. Donateurs en

ieden van het Nederlandsch Economisch Instituut ontoan gen

het weekblad gratis en genieten een reductie op de oerdere

publicaties. Adreswijzigingen op te geoen aan de Administratie.

Adoertenties 000rpagina 10.50 per regel. Andere pagina’s

f 0.40 per regel. Plaatsing bij abonnement Qolgens tarief.

INHOUD:

Blz.

Enkele hoofdlijnen van de nieuwe inkomstenbelasting
door Dr. B. Schendstok ……………………360

Balansstatistieken van hypotheekbanken, publicatie
door de Redactie van het Economisch-Statistisch
Maandbericht …………………………..
363

Het parkeeren in het centrum van groote steden
door Dr. J. G. Raniaker ………………….366

A a n t e e k e n i n g e n.

Het tarief der nieuwe Inkomstenbelasting . . . .

369

Overheidsmaatregelen

op

econo-

misch gebied ……………………….
372

M a a n d c ij f e r s.

Indexcijfers van Nederlandsche aandeelen……
373

S t a t i s t i e k e n.

Geld- en wisselkoersen – Bankstaten ……….
374

GELD- EN KAPITAALMARKT.

Op de
geldnzarkt
vallen geen verschuivingen van be-

teekenis te vermelden. De voornaamste mutaties op den

laatsten weekstaat van De Nederlandsche Bank zijn

een vermindering van het bedrag der rechtstreeks

bij de Centrale Bank geplaatste schatkistpromessen

en een vermeerdering van de buitenlandsche portefeuille,

resp. met
20
en 16
millioen gulden.

De
obligatiemarkt
heeft over het geheel genomen weinig

verandering ondergaan. In ons vorige overzicht werd

reeds melding gemaakt van de reactie op het koerspeil

als gevolg van de geruchten inzake een nieuwe staats-

leenirig. Die reactie is deze week niet teniet gedaan, maar
tot een verdere inzinking is het toch nauwelijks gekomen.

De
3-31
pCt. ‘Nederland sloot de week op
88,
nadat een

laagste koers van
87/
was bereikt. De
4
pCt. leening
1941

sloot op
98,
na een laagste noteering van
97
15
/
1
, In vei-

gelijking tot de slotnoteering in de voorgaande week zijn

de afwijkingen nog maar uiterst gering. Opvallend was

het voorts, dat voor gemeenteleeningen en pandbrieven

het koerspeil zelfs de kleine inzinking van de staatsfondsen

vrijwel niet heeft overgenomen, integendeel, hier en daar
waren de koersen hooger. Wellicht hebben overwegingen

van den aard als die, welke wij in ons vorig overzicht te

berde brachten, den druk op het koerspeil zoo beperkt

gehouden als’ tot nu toe het geval bleek. Trouwens, de

nieuwe leening, waarover werd gesproken, is nog niet

aangekondigd. Wel heeft het aan geruchten niet ontbro-

ken; men sprak nu zelfs van een tot.al bedrag van een

milliard, terwijl ook over het rentetype nog weer afwij-

kende geruchten de ronde deden. Vooralsnog heeft de

obligatiemarkt, zooals gezegd, zich onder dit alles naar

verhouding zeer goed gehouden.

De
aandeelenniarkt
heeft over het geheel genomen een
uitgesproken flauwe tendens vertoond. Dit geldt vrijwel

over de heele linie. Zoowel de hoofdfondsen, als de minder

courante waarden, hadden te lijden onder aanbod. De

eenige uitzondering vormden aandeelen AKU, die ge-

vraagd bleven, en bijna op het hoogste punt van de week

zijn gesloten. De verwachte maatregelen terzake van de

winstuitkeering van ondernemingen blijven de voor-

naamste oorzaak vormden van het aanbod, dat dan ook

in de allereerste plaats een druk legt op de relatief hoog

genoteerde aandeelen. Tegen het einde der week kwam er

ook aanbod los in Amerikaansche waarden, zulks mede

in verband met geruchten, dat de handel in deze waarden

nog verder bemoeilijkt zou worden, een gerucht, dat

overigens nog geen enkele bevestiging kreeg.

360

.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11 Juni 1941

ENKELE HOOFDLIJNEN VAN DE NIEUWE

INKOMSTENBELASTING.

De nieuwe inkomstenbelasting vormt één geheel niet
de reeds tegen het einde van 1940 afgekondigde loon-
belasting en de thans aangekondigde dividendbelasting.
De laatste zal, naar verluidt, 15 pCt. bedragen, en geheven
worden van binrienlandsche dividenden. De volgende
regelen zullen gemakshalve geschreven worden, alsof
ook deze dividendbelasting reeds was ingevoerd.
De beide voorheffingen zijn van verschillende struc-
tuur. De loonbelasting is een voorheffing van liet per-
soonlijke type: de heffing vindt plaats ten laste van een
bekenden belastingschuldige; bij de inhouding van de
belasting door den werkgever wordt met verschillende
persoonlijke omstandigheden rekening gehouden. De
dividendbelasting daarentegen is een voorheffing van het
onpersoonlijke type. Zij zal tevens voorheffing van de
winstbelasting moeten zijn, voor het geval, dat de divi-
dendtrekker een aan de winstbelasting onderworpen
lichaam is. Het in een kalenderjaar aan loonbelasting
ingehouden bedrag kan tamelijk goed overeenstemnien
met het bedrag, dat de belastingplihtige over hetzelfde
jaar in totaal aan inkomstenbelasting verschuldigd is.
Bij de dividendbelasting is deze overeenstemming vrijwel
uitgesloten. Een eindafrekening met den belastingschul-
dige is hier dan ook regel. Zulks zal ook het geval zijn
met de loonbelasting voor hen, die hun arbeidsinkomsten
uit meer dan één dienstbetrekking genieten of naast hun
inkomsten uit dienstbetrekking nog andere inkomens-
bronnen bezitten.

In de volgende beschouwingen zal er naar worden ge-
streefd, niet te treden in herhalingen van het perscom-
muniqué, dat door het Departement kan. Financiën
0
1)
den Zaterdag vÔôr Pinksteren aan de dagbladpers is ver-
strekt. Het is echter onmogelijk, dergelijke herhalingen
geheel en al te vermijden en toch de belangrijkste punten
van het Besluit op de Inkomstenbelasting 1941. te be-
handelen.

Verband tusschen inkomen en belasting jaar.

liet is overbekend, dat de Wet op de Inkomstenbelas-ting 1914, die thans voor natuurlijke personen geen be-
lastingschuld meer doet ontstaan (art. 60 Besluit), de
belastingschuld voor een geheel
,
belastingjaar bepaalde
naar gegevens, welke bij het begin van dat belastingjaar
voorhanden waren. Dit geschiedde met behulp van een
aantal ficties, waarvan de voornaamste waren:
10.
dat
het inkomen in het belastingjaar uitsluitend zou vloeien
uit de bij den aanvang van het belastingjaar voor den
belastingplichtige bestaande bronnen van inkomen;
2
0
. .
dat al deze bronnen het geheele belastingjaar zouden
blijven bestaan; V. dat er in den loop van het belasting-jaar geen nieuwe bronnen zouden ontstaan; 4°. dat voor
bronnen, welke reeds een vol kalender- of boekjaar voor
dan belastingplichtige hadden bestaan, de opbrengst
over het komende belastingjaar werd gesteld op de op-brengst over het laatstverloopen kalender- of boekjaar;
5
0
. dat voor de overige op 1 Mei bestaande bronnen van
inkomen de opbrengst over het komende belastingjaar
moest worden begroot aan de hand van de op 1 Mei be-
staande feiten.
De wet van 1914 belastte dus een
geconstrueerd
in-
komen, en de constructie geschiedde met behulp van een
apparatuur, die men in vakkringen placht aan te duiden
als het
bronnen-fictiestelsel.
Velen spraken ook van de
bronnentheorie,
doch dit is, gelijk hierna zal blijken, eigen-
lijk iets anders.
Het bronnen-fictiestelsel kan men vergelijken met het
geval van den automobilist, die op zijn snelheidsmeter
de snelheid afleest, waarmede hij op een gegeven moment
rijdt, en dan concludeert, dat hij in het eerstkomende uur

evenveel kilometers zal afleggen als het getal bedraagt,

dat de meter aanwijst. 1-let nieuwe stelsel daarentegen
kan men het best vergelijken niet den automobilist, die
bij het begin en bij het einde van het uur zijn kilometer-

teller raadpleegt, en dan constateert, hoeveel kilometer
hij in een uur heeft gereden. liet laatste maakt een reëele-
ren indruk, en het stelsel van inkoniensbepaling over een
reeds verstreken periode noemt men dan ook in de van-
deling het
reëele stelsel.
Dit i’eëele stelsel is het systeem
van de nieuwe inkomstenbelasting. Ook het reëele stelsel
moet zich echter van ficties bedienen om hanteer-
baar te zijn. Dit is vooral dan waar, indien het reëele
stelsel is gecombineerd met vooruitbetalingen op afre-kening. Dit nu is bij de nieuwe inkomstenbelasting het
geval, en het cloornige punt van de regeling der voor-
uitbetalingen – welke tot aanvulling van de beide voor-
heffingen dienen – laat het l3esluït over aan een uit-
voeringsbeschikking, die nog niet verschenen is. ‘Vel leert
het invoeringsbesluit ons reeds, hoe de vooruitbetalingen
het eerste jaar zullen worden geregeld. Overigens zal
ook de aandachtige lezer van het Besluit zelf meermalen
den indruk krijgen, dat het reëele stelsel toch niet zoo
eenvoudig iS als men bij oppervlakkige overweging zou
denken: de aan het berekenen van inkomen en belas-
ting gewijde artikelen zijn in het Besluit veel talrijker
dan in de wet van 1914, en nochtans laat het Besluit een
aantal zaken nog ter regeling over aan den Secretaris-
Generaal. Aan den anderen kant valt niet te ontkennen,
dat het Besluit op sommige punten uitvoeriger is dan de
Nederlandsche wetgevingskunst tot dusver noodzakelijk
placht te achten.
De beschikbare plaatsruimte laat niet toe, over het
voor en tegen van het bronnen-fictiestelsel en van het
reëele stelsel uit te weiden. Wel is het een feit van alge-
meene bekendheid, dat de Commissie-Bodenhausen reeds
véér Mei 1940 zoo goed als gereed was met een ontwerp

tot wijziging van de Wet op de Inkomstenbelasting, waar-
bij tot het reëele stelsel zou worden overgegaan. Mi-
nister de Geer had dan ook reeds aangekondigd, dat hij
hoopte, tegen Mei 1941 een nieuwe inkomstenbelasting
– met een tarief, waarin de 50 rij ksopcenten op de ge-
meentefondsbelasting zouden zijn versmolten – in wer-
king te zien treden. De voornaamste bezwaren tegen het
bronnen-fictiestelsel waren, dat het voor het publiek moei-lijk te begrijpen was (de apparatuur vaa densnelheidsmeter
is minder bevattelijk dan die van den kilometertellert)
en dat het stelsel uitlokte tot ontduiking. Men kan nu
eenmaal gemakkelijker, zonder zichzelf noemenswaard
te schaden, invloed oefenen op den toestand op een be-
paalden datum (1 Mei), dan
01)
den toestand gedurende een
geheel belastingjaar.

liet inhomensbegrip.

Het bronnenstelsel – t.w. de opvatting, dat, van in-
komen slechts sprake is, indien ei’ iets uit de een of andere
bron van inkomen
1)
genoten is – is in de nieuwe inkom-
stenbelasting behouden, behalve voor wat betreft het
beschouwen van speculatiewinsten als deel van het in-
komen. 1-let bronnenstelsel beteekent namelijk in wezen,
dat onderschêid wordt gemaakt tusschen verrijkingen,
die inkomen zijn, en andere, die geen inkomen, doch recht-
streeksche vermogensvermeerderingen zijn. Tot de laatste
behooren bijvoorbeeld erfenissen e6 waardestijgingen van

1)
Het begrip ,,bron van inkomen” laat zich in het
kort aldus omschrijven, dat liet een oorzaak is van een
of meen’ baten, en wel een oorzaak, die een langeren
bestaansduur heeft dan het moment, waarop de bate(n)
wordt (worden) genoten. Voorzoover menschelijke acti-
viteit ooi’zaak was van de bate, is er echter slechts sprake
van een bi’on, indien de activiteit bestaat in het deel-
nemen aan het maatschappelijk ruilverkeer.

Zuivere opbrengst van
eigen onderneming en
van arbeid.

Winst (Artt. 6-12).

Loon (Artt. 26 en 27).

Andere zuivere op-
brengst van arbeid.
(Art. 28).

11 Juni 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

361

iemands bezittingen, voorzoover deze laatste niet tot zijn be-
drijfs- of beroepsvermogen behooren. Het belasten van spe-
culatiewinsten als deel van het inkomen is dus met de bron-
nentheorie in strijd, vooral indien, gelijk in het thans inge-
voerde Nederlandsche en in het Duitsche stelsel, een aantal
transacties tot speculatie worden gestempeld, uitsluitend
door het korte tijdsverloop, dat ligt tusschen den aankoop
en den daarop gevolgden verkoop (voor onroerend goed
twee jaar, voor andere zaken een jaar). Slechts bij verkoop

vÔôr den aankoop draagt de transactie
r’an meet af aan

wettelijk het karakter van speculatie. Zulke termijn-
zaken zou men nog wel als ,,bronnen van inkomen” kunnen
beschouwen. 1-let is echter eenvoudiger, alle speculatie
over één kani te scheren, en te zeggen, dat inkomen ont-
staat uit bronnen 6f uit speculatie.
Het Besluit geeft in art. 5 van de bronnen een indee-
ling, die tevens een limitatieve opsomming van de volgens
het Besluit denkbare bronnen behelst. Deze opsomming
is verwerkt in de volgende tabel, die een inzicht tracht
te geven in de stiuctuur van het belastingobject (voor
binnenlandsche belastingplichtigen).

Belangrijk is vooral de onderscheiding tusschen winst
eenerzijds en de overige bestanddeelen van het onzuiver
inkomen anderzijds. Deze overige bestanddeelen – en deze
alleen – noemt het Besluit het ,,verschil tusschen de in-
komsten en de kosten van verwerving”. Wij zullen kort-

heidshalve liever spreken van de zuivere inkomsten.
Onder de in art. 14 omschreven kosten van verwerving
trekken in het bijzonder de aandacht de – tot dusver hier
te lande niet toegestane – afschrijvingen op onroerende en
roerende goederen. Anderzijds wordt geen afchrij ving
meer toegestaan op rechten op periodieke uitkeeringen,
niet van het leven afhankelijk, die aan een termijn zijn

gebonden.

Onzu.iç’er inkomen Pan een bepaald belasting jaar (kalender-

jaar).

Tot het onzuiver inkomen van een kalenderjaar behoort
in de eerste plaats de winst van dat jaar. Voor volledig
boekhoudenden wordt de winst bepaald per boekjaar,
en daarna voor zooveel noodig herleid tot winst van het
kalenderjaar. Voor de niet volledig boekhoudenden wordt

Schema van liet zuiver inkomen.

Uit landbouwbedrijf (art. 18).
Uit niet-agrarisch bedrijf *) (art. 19).
Uit zelfstandig uitgeoefend beroep (art. 24).

Uit dienstbetrekking.

Fooien buiten den werkgever om ontvan-
gen, executeursloon, presentiegeld,winstuit
onderverh., strijkgeld bij veilingen e.d.m.

Zuivere opbrengst van

Onzuiver inkomen

vermogen.

(Art. 5)

Huurwaarde van in eigen gebruik zijnde
roerende en onroerende goederen, behalve
Zuivere opbrengst van van den inboedel (art. 570 B.W.).
goederen. (Art. 30).

Huur- en pachtsommen voor onroerend
en roerend goed.
Erfpacht, beklemhuur, grondrente.

/ Dividend, interest, altijddurende rente,
Zuivere opbrengst van lijfrente en andere al dan niet van het
roerend kapitaal.

leven afhankelijke periodieke uitkeeringen
(Artt. 31-33).

(b.v. uit studieverzekeringen), met uit-
zondering van pensioenen (zijnde loon).

Alimentatie-uitkeering,

genoten

van

Zuivere inkomsten in

duurzaam gescheiden levenden echtgenoot
den vorm van perio-

of van ex-echtgenoot;
dieke uitkeeringen,

Periodieke uitkeering.

Publiekrechtelijke periodieke uitkeering,

voor zoover niet onder

(Art. 34).

geen loon zijnde (b.v. ouderdomsrente).
bovenstaande rubrie-

Niet onder ,,loon” vallende en niet, in

ken vallend,

rechte vorderbare periodieke uitkeering,
door rechtspersonen gedaan.
Zuivere inkomsten uit

Speculatiewinst. (Af:)

speculatie

(Art. 15).
1°. onverrekende ver-
liezen van vorige jaren……………………………………………
(Art. 16)
2°. persoonlijke

ver-
plichtingen
‘(Art. 16)

(Blijft:). Zuiver inko-
komen (Art. 4).
(Bij:) Zuiver inkomen
kinderen, voor zoover
geen loon (Art. 43).

Totaal zuiver inkomen

Negatief onzuiver inkomen vôôrvorig jaar,
voor zoover vorig jaar nog niet verrekend.
Negatief onzuiver inkomen vorig jaar.

Al wat .
aoor den genieter
pensioen (uitge-
steld loon) of opbrengst van roerend
kapitaal is. Premie (of koopsom) voor lijfrente.

Lijfrenten en andere (al dan niet van het leven afhankelijke) periodieke uitkeeringen tusschen bloed- en aan-
verwanten in de rechte lijn of in den tweeden graad der zijlijn blijven, zoowel voor den verstrekker als voor den
genieter, buiten beschouwing, tenzij zij de tegenwaarde voor een praestatie vormen. /

*) Onder ,,winst uit nièt-agrarisch bedrijf” is ook gebracht de winst, bij verkoop van aandeelen of winstbewijzen
behaald door personen, die, tezamen met hun naaste verwanten, in den loop van de laatste 5 jaar voor meer
dan een vierde geïnteresseerd waren.

362

1

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11 Juni 1941

de winst van een kalenderjaar afgeleid uit de bruto-winst
van dat kalenderjaar; de bruto-winst wordt op haar beurt
afgeleid uit den omzet (art. 12).
T-let zooeven vermelde herleiden van de winst van boek-
jaren, welke gedeeltelijk buiten het kalenderjaar vallen,
geschiedt op een bijzondere wijze (artikel 7), die zich het
best door een voorbeeld laat uitleggen.
Gesteld, dat iemand tot 1 Juli 1941 een betrekking
heeft, die hem f 250 per maand opbrengt. Daarna begint
hij voor eigen rekening een bedrijf, waarvan het boekjaar
loopt van 1 Juli tot en met 30 Juni. 1-Jet boekjaar 1941/’42
levert een winst op van 1′ 4000; het boekjaar 1942/1943

levert £ 6000 winst op. Daarna verkoopt de belasting

plichtige op 30 Juni 1943 het bedrijf tegen balanswaarde;
hij verkrijgt met ingang van den volgenden dag een be-.
trekking van £ 500 per maand. Bij het begin van het
bedrijf kan, naar schatting, de gemiddelde jaarlijksche
winst van het bedrijf gesteld worden op £ 3600 per jaar,
of f 300 per maand. Uit eigen onderneming en uit arbeid
tezamen geniet hij nu in 1941:

6 maanden salaris

£ 250.— ………………. £ 1500
6 maanden winst, geschat op £ 300 per maand ,, 1800

Totaal 1941: £ 3300
Over 1942 geniet hij:
Winst 1941/1942 £ 4000; hiervan gaat af als reeds
belast £ 1800, blijft ……………………£ 2200
Winst eerste 6 maanden boekjaar 942/1943 …. ..1800
(De eenmaal gedane schatting van £ 1800 over 6
maanden wordt namelijk aangehouden, zoolang
een gelijk aantal maanden van een boekjaar in het
kalenderjaar valt, waarin het boekjaar is begonnen)

Totaal 1942: f 4000

Het verdient de aandacht, dat dit bedrag van £ 4000
gelijk is – en ook gelijk moet zijn – aan de winst van het
boekjaar, dat in het kalenderjaar 1942 is geëindigd.
Over 1943 geniet hij:
Winst 1942/1943 f 6000; hiervan gaat af als reeds
belast £ 1800; blijft

………………….£ 4200
Salaris 1 Juli 1943-31 December 1943 ……..,, 3000

Totaal 1943: £ 7200

Hieruit blijkt, dat de schatting van de winst bij het
begin van het bedrijf dient om het inkomen gelijkmatiger
over de jaren te verdeelen. Was de winst beschouwd als
geheel behoorend tot het kalenderjaar, waarin het boek-
jaar eindigt, dan zou het inkomen voor 1941, 1942 en 1943
onderscheidenlijk hebben bedragen £ 1500, £ 4000 en £ 9000
(het laatste bedrag is verkregen door t 6000 winst te ver-meerderen met t 3000 salaris). Er ‘Lou dan in totaal meer
belasting verschuldigd zijn, doch de belasting zou ook gemiddeld veel later betaald moeten worden.
Het niet eenvoudigweg verschuiven van alle winst
naar het kalenderjaar, waarin het boekjaar geëindigd is,
is veelal bovendien nog in het belang van den belasting-
plichtige, indien bij de liquidatie stille reserves aan het
liht komen, ook al wordt, krachtens art. 20, van zulke
reserves, op verzoek, de eerste £ 5000 onbelast gelaten en
de rest belast met een speciaal tarief. Dit is vervat in
art. 48, welk artikel een regeling treft van het belasten
van bepaalde inkomens-bestanddeelen, welke in ééns los-
komen, doch in wezen in den loop van een reeks van
jaren zijn verdiend. Dit tarief is afhankelijk van de
grootte van het overige deel van het zuivere inkomen,
doch bedraagt ten minste 15 pCt. en ten hoogste 374- pCt.
Is, zoolang de genoemde percentages niet van toe-
passing zijn, de boekjaar-regeling in het belang van den
contribuabele, anderzijds heeft de fiscus er belang bij,
het veranderen van boekjaar om anti-fiscale redenen
minder voordeelig voor de contribuahelen te maken. Dit
is vermoedelijk wel gelukt.

Tegen willekeurige winstverschuivingen trachten ook
de bepalingen betreffende het berekenen van de winst

voor een boekjaar (bij volledige boekhouding) of over een
kalenderjaar (hij gebreke van volledige boekhouding) te
waken. De winst over een boekjaar wordt bepaald door
balansvergelijking (art. 9) met waardeerings- en afschrij-
vingsvoorschriften (artt. 10 en 11). De beide laatste arti-kelen spelen ook een rol bij de in art. 12 beschreven me-

thode: omzet, bruto-winst, netto-winst. De kenner van
de artt. 7, 10 en 11 van de Wet op de Inkomstenbelasting
1914 en van de rechtspraak van den Floogen Raad op die
artikelen zal in art. 12 van het Besluit veel bekends

terugvinden. Aangezien het berekenen van de w’inst
,,over de winst- en verliesrekening” tot hetzelfde resultaat
moet leiden als de winstberekening ,,via de balans”, is
het duidelijk, dat aldus, ook voor de volledig hoekhou-

dende bedrijven, veel in stand gehouden is van een recht-spraak en een doctrine, welke met groot beleid zijn opge-
bouwd. 1-let geven van een commentaar op de wijze
van winstbepalen is overigens binnen het bestek van
dit artikel niet mogelijk.

Behalve de winSt van het kalenderjaar behoort tot het
orzuiver inkomen het totaalbedrag van de zuivere in-komsten. Tot welk jaar behooren de inkomsten en de
kosten van verwerving? 1-let antwoord tracht art. 15 te
geven. Duidelijker dan de Duitsche wet, die deze zaak
geheel overlaat aan de uitvoeringsvoorschriften en de
rechtspraak, doet art. 15 uitkomen, dat hier niet het kas-
stelsel geldt, al is evenmin aangenomen, dat de inkom-
sten reeds tijdens haar rijpingsproces verworven worden.
liet systeem ‘van art. 15 laat zich het best illustreeren

aan de hand van het geval van een obligatiebezitter. Ge-
steld, dat iemand een obligatie erf t, waarvan de eerste
halfjaarlijksche coupon een ‘maand later vervalt en op
dat tijdstip ook inderdaad inbaar is. Op den vervaldatum
verwerft hij de volle halfjaarsrente als inkomst, ook al heeft hij eigenlijk 5 maanden rente geërfd en daarover
successierecht betaald. 1-Jet successierecht wordt niet tot
de kosten van verwerving gerekend. De persoon in quaestie
verwerft nu geen andere inkomst van dezelfde obligatie,
alvorens de volgende coupondatum aanbreekt, tenzij hij
voordien de obligatie (of de enkele loopende coupon)
verkoopt. De loopende rente, die hij dan ontvangt van
den kooper,
is
dan voor hem een inkomst en behoort voor
den kooper tot de kosten van verwerving, en wel tot die
van het jaar van aankoop. Voor zoover de loopende rente
de provisie of het zegelrecht verhoogt, vormen deze
verhoogingen kosten van verwerving voor verkooper en kooper. Wordt de obligatie noodlijdend, dan wordt geen
inkonist verkregen, alvorens de onbetaalde coupon los
wordt verkocht of inhaar wordt (verg. art. 31, lid 4,
en art 36). Op te merken valt nog, dat een inkomst
steeds als verworven w’ordt beschouwd, zoodra zij rente-
dragend is geworden.

Pcrsoonlijka belasiingplicht.

Belastingplichtig zijn uitsluitend natuurlijke personen.
Er zijn binnenlandsche en buitenlandsche belasting-
plichtigen. De belastingplicht ontstaat voor de binnen-
landers door het metterwoon geboren worden hier te
lande of door het zich metterwoon vestigen hier te lande.
hij eindigt door het metterwoon verlaten van Nederland
of door het sterven als inwoner van Nederland. Voor
vrouwen is er nôg een oorzaak van aanvang en einde van
den belastingplicht, namelijk aanvang en einde van haar
huwelijk. Tijdens het huwelijk wordt alles, wat de vrouw
betreft, op den man geënt. De belastingplicht van de ge-
huwde vrouw is echter niet meer geschorst van het
oogenblik af, dat zij duurzaam gescheiden van haar man
gaat leven. Bij deze situatie telt het huwelijk niet meer.
De belastingplicht van niet hier te lande wonenden
begint en eindigt met den toestand van het hebben van
één of meer binnenlandsche bronnen van inkomen (artt.
1 en 39).

11 Juni 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

363

Het Besluit spreekt van een belastingtijdvak (art. 4),
indien de persoonlijke belastingplicht niet gedurende een
geheel kalenderjaar heeft bestaan. De duur van het be-
lastingtijdvak is van invloed op de toepassing van het
tarief. Voorbeeld: een hier te lande wonende man sterft
in den nacht van 31 Maart op 1 April. Hij laat een we-
duwe na. Voor den man is er een belastingtijdvak van
3 maanden (90 dagen); voor de vrouw van 9 maanden
(270 dagen). Het inkomen van de 90 dagen wordt verme-

nigvuldigd met 90
-; op het aldus gevonden jaarinkomen

wordt de tabel. toegepast, en de belasting volgens de tabe’

wordt tenslotte vermenigvuldigd met
90
Voor de weduwe
360
geschiedt een analoge berekening (verg. art. 45).

Het kan niet anders, of in een betrekkelijk kort artikel
als dit moest menig belangrijk punt onaangeroerd blijven. Naar volledigheid is dan ook niet gestreefd, veeleer alleen
naar het belichten van den principieelen opzet van het

Besluit op de Inkomstenbelasting 1941 en naar het vestigen
van de aandacht op enkele punten van secundairen aard,
w’elke tot dusver nog niet in het publiek behandeld zijn.

B. SCHENDSTOK.

BALANSSTATISTIEKEN VAN HYPOTHEEK-

BANKEN.

(Samengesteld door het Centraal Bureau c’oor de Statistiek
in ooerleg met het IVederlandsch Economisch Instituut).

Verscheidene jaren achtereen werden in ,,De Kroniek
van Dr. Mr. A. Sternheim” gegevens, ontleend aan de
jaarverslagen van ondernemingen, in drieërlei vorm ge-
publiceerd en besproken. De afzonderlijke jaarverslagen
werden onder het hoofd Balansanalyse behandeld, de

gegevens van de verslagen van ondernemingen in een-
zelfden bedrijfstak werden samengevat in Balansstatistie-
ken, terwijl de totaalcijfers betreffende liet kapitaal, de
resultaten en de uitkeeringen van alle ondernemingen,
die jaarverslagen publiceerden, onderverdeeld naar be-
drijfstakken, in Conjunctuuroverzichten verwerkt werden.
Na de opheffing van De Kroniek heeft de Amster-
damsche Bank de bewerking der Conjunctuuroverzichten overgenomen; de eerste publicatie daarvan is 16 Septem-
ber 1940 gedateerd.
Het Centraal Bureau voor de Statistiek en het Neder-
landsch Economisch Instituut te Rotterdam zijn over-
eengekomen om voortaan, in onderlinge samenwerking,
de Balansstatistieken te bewerken en te publiceeren. 1-let
onderhavige artikel is daarvan de eerste vrucht. 1-let be-
handelt de hypotheekbanken, werkzaam in het binnen-
land, naar aanleiding van de jaarverslagen over 1939.
Voor een goed inzicht en ter vergelijking zijn ook cijfers

over eenige voorgaande jaren opgenomen.

Periodiek Qerschijnende gegeoens omtrent het hypotheekwezen

Alvorens de balarisstatistieken 1939 te bespreken, lijkt
het van belang de aandacht te vestigen op enkele publi-caties, die regelmatig omtrent het hypotheekwezen ver-

Schijnen.
Zoo bevat het Maandschrift van het Centraal’ Bureau
voor de Statistiek maandelijks, in de tabel ,,cijfers be-
treffende den ecoriomischen toestand in Nederland”,
het bedrag der nieuw ingeschreven hypotheken en den
rentevoet van hypothecaire leeningen (vanaf 1 Januari
1940). Eenmaal per jaar verschijnt bovendien een over-
zicht, getiteld: ,,Pandbrieven van Hypotheekhanken”,
dat gegevens bevat omtrent het uitstaande bedrag
aan pandbrieven en de daarin voorgekomen mu-
taties. . Het in 1940 verschenen overzicht, vôorkomende

in dé Juni-aflevering, blz. 709 e.v., geeft een meer uit-
voerige toelichting dan gewoonlijk, terwijl, evenals reeds
in 1938, ook gegevens omtrent uitstaande hypotheken
zijn opgenomen. –
Door het Nederlandsch Economisch Instituut werden
tot en met Januari 1941 maandelijks iii Economisch-
Statistische Berichten cijfers gepubliceerd omtrent den
rentevoet van in de voorafgaande maand afgesloten eetste
hypotheken van normaal karakter in een aantal plaatsen
in Nederland
S
.
De afzonderlijke uitgave van het Centraal Bureau
voor de Statistiek ,,Statistiek van het grondcrediet
1928-1937″ geeft uitvoerige gegevens omtrent de hypo-
thecaire inschrijvingen; de voornaamste cijferreeksen
zijn sindsdien voortgezet in afzonderlijke ,,bededeelingen”
van het C. B. S., laatstelijk in Mededeeling no. 16 van
April 1941.

Balansstatistieken oan hypotheekbanken, werkzaam in het
binnenland oper
1939.

De gegevens, clie voor deze statistiek aan de jaarver-
slagen der hypotheekbanken zijn ontleend, werden in de navolgende tabellen samengevat:
de gecombineerde balans en verlies- enwinstreke-ning (tabellen 1 en II).
een specificatie van de uitstaande hypothecaire
leeningen naar de grootte en naar aard en ligging van
het onderpand (tabel III).
de gemiddelde rentemarge, voorzoover de jaar-
verslagen deze vermelden (tabel IV).
4.’ het aantal executies (tabel IV). Een specificatie van de hypothecaire leeningen en de
uitstaande pandbrieven naar het reritetype, welke spe-
cificatie in vele jaarverslagen voorkomt, is in dit over-
zicht niet gemaakt. Een dergelijlce Specificatie komt voor
in het ai-tikël ,,Pandbrieven van 1-lypotheekbanken”
op blz. 709 van het Maandschi-ift van Juni 1940.

Ondernemingen, welker t’ersla gen bewerkt werden.

In dit overzicht zijn zooveel mogelijk dezelfde onder-
nemingen betrokken, w’aarvan de gegevens omtrent de
pandbrieven onder de rubriek ,,I-Iypotheekbanken, werk-
zaam in het binnenland” zijn verwerkt in het genoemde
artikel in de Juni-aflevering 1940 van het Maandschrift. Ondernemingen, die, hoewel ze den naam hypotheek-
bank voeren, meer het karakter van een crediet- en voor-schotbank dragen, zijn daarom niet opgenomen; in meer-
bedoeld artikel zijn deze ondergebracht in de rubriek
,,Crediet- en Voorschotbanken”.
Desondanks was het niet mogelijk geheel aan te sluiten
bij het bedoelde overzicht. Van drie hypotheekbanken,
die in liquidatie zijn, was namelijk geen verslag beschik-
baar. Een vierde werd niet opgenomen, omdat ze het
karakter van een maatschappij tot exploitatie van on-
roerende goederen heeft; de naam is sedert 1938 ook dien-
overeenkomstig gewijzigd. 1-let uitstaande bedrag aan
pandbrieven van deze vier ondernemingen bedroeg per
ultimo 1939 slechts ruim 1 1.6 millioen, zoodat practisch
toch wel volledige aaflsluiting bestaat. Niettemin ver-
toonen de totaalbedragen der uitstaande hypothecaire
geldleeningen en der pandbrieven volgens vorengenoemd
artikel een vrij belangrijk verschil met de overeenkomstige
bedragen in de gecombineerde balans, die hier gegeven

wordt.

Dit blijkt uit. de volgende cijfers:

Uitstaande Uitstaande
hyp. leeningen pandbriqven
uit.
1939
uit.
1939
x

rniiIioen gid.
49
hypotheekbanken,
in
overzicht
Pandbrieven opgenomen

790,9
742,9
45
hypotheekbanken, in dit over-
zicht
opgenOn1en

…………
766,4
730,4

364

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11 Juni 1941

De verschillen zijn in hoofdzaak als volgt te verkl’aren:
in de specificatie der hypotheken naar rentetypen
01) blz. 715 van het betreffende Maandschrift waren
mede opgenomen de hypothecaire leeningen, waarvoor
een hypotheekbank een garantie heeft gegeven, doch die
niet door haar zelve zijn verstrekt. In de balanscijfers
kwamen deze leeningen niet voor.
de ,,andere leeningen”, in de gecombineerde balans
als een afzonderlijke post voorkomende, waren in het
artikel ,,Pandbrieven van hypotheekbanken” als pand-
briefleeningen aangemerkt, als gevolg van het feit, dat ze
door de betreffende hypotheekbanken ten behoeve van
de statistiek als zoodanig waren opgegeven.
Per saldo zijn in dit overzicht 45 hypotheekbanken
opgenomen. Dit is het aantal, dat een juridisch zelfstandig
bestaan voert. Van enkele dezer instellingen is het aan-
deelenkapitaal echter geheel of bijna geheel in het bezit
van een andere hypotheekbank, waarvan d gegevens
eveneens in dit onderzoek verwerkt zijn.
Economisch beschouwd is het aantal dan ook niet
grooter dan 39. Daaronder bevinden zich twee hypotheek-
banken, de ‘s-Gravenhaagsche en de Arnheinsche Hypo-
theekbank, waarvan het aandeelenkapitaal in het bezit

van levensverzeJeringrnaatschappijen is.
De verwerving van dit aandeelenbezit hee(t plaats ge-
had in 1938 en de aanleiding er toe moet gezocht worden
in de destijds bestaande moeilijkheid, voldoende geschikte
beleggingsobjecten te vinden tegen den minimum rente-
voet, die door de levensverzekeringmaatschappijen nog
acceptabel geacht werd. Het doel was, in de financiering
van de hypothecaire vorderingen dezer hypotheekbanken
een rendabele betegging te vinden voor een deel der be-
schikbare kapitalen. Intuschen heeft deze financiering
geen grooten omvang aangenomen. Met de stijging van
de rente, die sindSdien is ingetreden, verviel namelijk
de bovengeschetste aanleiding. De ‘s-Gravenhaagsche
Flypotheekbank had per ult. 1939 een bedrag van t 8.4 mii-
lioen opgenomen hij het concern ,,De Nederlanden” van
1845, de Arnhem5che Hypotheekbank f 1 millioen hij de
Nationale Levensverzekeringbank. Daartegenover be-
droeg het bedrag der uitstaande pandbiieven resp. t 21.2
en 07.6 rnillioen, waarvan slechts betrekkelijk geringe
bedragen zich in het bezit van de houdters der aandeelen
bevonden. Bij beide hypotheekbanken heeft volstorting
van de aandeelen plaats gehad.
Van de hypotheekbanken, waarvan het aandeelen-
kapitaal zich geheel of grootendeels in handen bevindt
van andere hypotheekbanken, in dit overzicht opgenomen,
zijn de halansen en verlies- en winstrekeningen eerst ge-
combineerd met die-van de bank, die dit aandeelenkapitaal
bezit. Het ,,geplaatst kapitaal” op de creditzijde van de
gecombineerde balans, die in dit overzicht voorkomt, is
dus het bedrag, dat bij derden uitstaat. Ook in de gecom-
bineerde verlies- en winstrekening zijn dubbeltellingen van
dezen aard vermeden.
De beteekenis van de hypotheekbanken 000r de hypothe-
caire crediewerleening.

Eenig inzicht in de beteekenis, die de hypotheek-
banken voor de hypothecaire credietvci’leening hebben, geeft het navolgende staatje:

en instellingen, waaronder de levensverzekeringmaat-
schappijen en de spaarbanken een belangrijke plaats in-
nemen, en dan dat van particulieren.
Het bedrag van de nieuwe hypothecaire inschrijvingen
heeft in 1937, na een voortdurende daling sedert 1931,
voor het eerst veer een stijging vertoond, welke stijging
zich in 1938 voortzette. In 1939 vond echter weer een
daling plaats onder den invloed van de steeds slechter
wordende internationale verhoudingen in Europa en de
door de stijging der rente verdwenen mogelijkheid om
hypotheken op voor de geldnemers gunstiger voorwaar-
den, over te sluiten.

De gang oan zaken in
1939.

1-let jaar 1939 is, voorzoover het beloop van den rente-
stand betreft, voor de hypotheekbanken niet ongunstig
geweest. De hypotheekrente is in den loop van het jaar
gestegen van 3f 4 pCt. tot 41 â 4 pCt. Deze stijging
van de i’ente, die zich reeds in het begin van het jaar voor-
deed, bewerkte, dat voor de leeningen betere voorwaar-den konden worden bedongen en dat er een einde kwam
aan de conversies naar lager rentetype, die zich in de
laatste jaren hadden voorgedaan, en aan de vele vervroegde
aflossingen tot dit doel. l)it uitte zich om, in het belang-

rijk lagere bedrag van de in 1939 gesloten leeningen, dat de jaarverslagen vermelden, en waarin in de meeste ge-

vallen de geconitinueei

de en overgesloten leeningen zijn
begrepen. l)e daling van de baten ,,provisie” en ,,ver-
goeding vooi’ vervroegde aflossing”, die de gecombineerde
verlies- en winstrekerijng aanwijst, houdt er ook recht-
streeks verband mede.

Aan den anderen kant maakte de rentestijging een
einde aan de voortdui’ende conversies van pandbrieven,
die zich de laatste jaren, voornamelijk in 1937 en 1938,
vooi’deden.

In de eerste maanden van 1939 hebben nog wel enkele
conversies plaats gehad, doch spoedig werd dooi- de koêi’s-
daling van pandbrieven, als gevolg van de internationale
omstandigheden in het begin van het jaar, en het aan-
trekken van den rentestand, plaatsing van pandbrieven
onmogelijk. Het totale bedrag van de in 1939 dooi’ 49
hypotheekbanken, werkzaam in het binnenland, geplaat-
ste pandbrieven bedroeg dan ook niet meer dan f 16.9
millioen; dat der convel’sies was f 12.8 millioen (zie blz.
714 van het Maandschri(t).

Een gunstige factor voor de hypotheekbanken wal de omstandigheid, dat de conversies van betrekkelijk hoog
rentedragende pandbrieven in hoofdzaak vbör 1939 hun

beslag hadden gekregei de pandbrieven, die ultimo
1939 uitstonden, waren in groote meerderheid van het
lage rentetype van 31 pCt.

De toestand op de huizenmai’kt, waar het peil der huren
zich kon handhaven, terwijl de sedert Augustus sterk
verminderde woningbouw ook voor de toekomst minder
leegstaande woningen deed verwachten, was gunstig
voor de hypothecaire debiteuren: dit kwam tot uitdruk-king in een geringei’ worden van den. achterstand in de
voldoening van de rente- en aflossingsverplichtingen.
Het bedrag van de diverse afschrijvingen en verliezen
op de gecombineerde verlies- en winstrekening vertoont,

1937

1938

1939

1937

1938

1939

X millioen gulden.

in procenten.

453,0

564,9

432,7

100

100

100

Bedrag der nieuwe hypothecaire inschrijvingen tot zekerheid van schulden,
voortvloeiende uit geidieening (inclusief crediethypotheek) en niet ge-
noemde oorzaken
…………………………………………..

waarvan:

ten gunste van Hypotheekbanken
1
)46,3

60,5

51,3

10,2

10,7

11,9

andere banken en instellingen
.
……………………….2380

311,6

241,4

52,6

55,2

55,8

particuliere personen
………………………………
168,7

192,8

140,0

37,2

34,1

32,3

dle uitdrukkelijk dien naam voeren; dit is dus een grooter aantal dan dein dit artikel
1)
ilieronder begrepen alle ,,hypotheekbankeri”
behandelde 45 banken.

Het aandeel van de hypotheekbanken in de nieuwe
inschrijving
is
gedurende de laatste jaren iets gestegen.
Het ligt echter belangrijk lager dan dat van andere banken

in overeenstemming hiermede, een vermindering t.o.v.
het vorige jaar. Het aantal executies nam verder af en
heeft een gedert 1929 ongekend laag peil bereikt.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
11 Juni 1941

De rentelnarge.

Eenigszins in tegenspraak met het geschetste verloop
schijnt het feit, dat de rentemarg, die door 39 hypotheek-
banken in het verslag vermeld wordt, over het geheel
genomen is gedaald, al is dat niet hij alle banken het geval.
De gemiddelde hypotheekrente blijkt in 1939 in het alge-
meen nog te zijn gedaald t.o.v. 1938, wat een gevolg
hiervan kan zijn, dat renteverlagingen in den loop van
1938 slechts gedurende een deel van dat jaar invloed uit-
oefenden op het gemiddelde. Hoe de gemiddelde rente
is berekend, wordt in de verslagen niet aangegeven. De
gemiddelde pandbrie[rente was in 1939 slechts zeer weinig
lager dan in 1938. De daling van den post ,,rentewinst”
op de gecombineerde verlied- en winstrekening is met liet
vorenstaande in overeenstemming.
Voor de gemiddelde hypotheek- en pandbriefrente
en de gemiddelde rentemarge zie men tabel IV. Daarin
is het rekenkundig gemiddelde weergegeven; een bereke-
ning heeft geleerd, dat de gewogen gemiddelden daarvan
practisch niet afwijken.

‘Label
IV. Geinkidehle rente, Rentemarge. Aantal exeeutie.

1939

Gemiddelde hypollieekrenie
(39

banken)

in pCt
.
.

….
4,9423 4,6788 4,5305
Gemiddelde pandibriefrente
(39 banken) in pCt.

….
4,0378 3,7349 3,6992
Gemiddelde rentemarge
0,9045

.
.

0,9439 0,8313
(39

banken)

in pCt……

hoogste rentemarge in pCt..
1,264 1,403
1,4563
Laagste rentemarge in pUt..
0,2104 0,6535
0,43

Aantal executies ………..426

1

267

1

176

De balanscijfers.

Uit de gecombineerde balansen blijkt, dat de inkrimping

865

van het bedrijf, die zich ook in 1939 heeft voorgedaan –
het bedrag der uitstaande vorderingen nam met ongeveer
f 16 millioen af – belangrijk geringer geweest is dan
in 1938.
Flet bedi’ag dei’ uitstaande hypothecaire leeningen van in het binnenland werkzame hypotheekbanken is blijkens
de gecombineerde balansen, voorkomende in het Octobei’-
nummei’ 1939 van ,,De Ki’oniek”, vanaf 1931 steeds terug

geloopen; de teruggang in 1939 is geringer dan in eenig
jaar sedert 1934 het geval is geweest. Als afzonderlijke podt zijn opgenomen de ,,Hypotheken
van de belegde reserve” Een reëel verschil tusschen deze
en de andei’e hypothecaire vorderingen iS uiteraard niet
aanwezig. Deze afzonderlijke opneming heeft slechts
plaats gehad om zooveel mogelijk aansluiting te bewaren
bij de balanSen, zooals ze dooi’ de Hypotheekbanken ge-
publiceerd worden (op deze balansen komen de hypotheken van de belegde reserve tezamen met beleggingen in effecten
en enkele andere beleggingen voor onder het hoofd ,,Be-
legde Reserve”) en bij de specificaties van de uitstaande
leeningen, voorkomende in tabel III. Als regel zijn namelijk
in de Specificaties in de verslagen de.hypotheken van de
belegde reserve niet begrepen.
– Het bedrag van de uitstaande pandbrieven, dat in
1937 vrijwel gelijk was aan dat van de hypothecaire vor-
deringen, is sindsdien weer daar beneden gedaald, wat
een meer normale toestand geacht moet worden, aan-
gezien de hypotheekbanken over belangrijke eigen midde-
len beschikken. In vorige jaren deed de toestand, dat een
deel der hypothecaire voi’deringen uit eigen middelen ge-
financierd werd, zich ook steeds voor.
De teruggang yan de kasmiddelen moet in verband met het vorenstaande gezien worden. Er deed zich in
1939 een betei’e beleggingsmogelijklieid in hypotheken voor, terwijl de verminderde conversiebedrijvigheid ge-

‘label 1. Clecomnbiimeermle balminsen van
45
hypotheekbankemi, werlizaam in het binnenland.

1937
1

1938

1

1939

x millioen gld.

81,1
78,4 835,1
782,7
766,4
Hypotheken van cle belegde reserve

.
. .
2,1
3,6
4,’,
Ingekochte Onderpanden

…………
20,0 20,6 19,4

Obligo

Aandeelhouders

……………..83,8
Hypothecaire Vorderingen

………….

.
1,2 1,2
Effecten

……………………….
16,9

.

14,1
11
,
3
Gebouwen

………………………
1,4

Te

vorderen

intrest,

debiteuren, diverse
16,8

..

14,0
13,8
activa

………..

………………
Prolongatie, Deposito, Kas, Bank, Giro
52,0 22,7 14,4

028,1
1
940,0
1
909,3

Toelichting gecombineerde balansen. Het geplaatste kapitaal is
het kapitaal, dat hij derden uitstaat; aandeelenkapitaal van een
hypotheekbank, dat zich in het bezit van een andere hypotheek-
bank, in dit overzicht opgenomen, bevindt, is niet medegeteld.

1937 1 1938 1 1939
x millioen gid.

Geplaatst

Kapitaal

…….. …..
id

. ….
99,9
100,0
Statutaire- en Txtrareserve,

Divendre-
36,0
35,8 835,9
759,6 730,4

.99,9


0,2
10,4

serve en Onverdeelde Vinst

………35,6

Bestemmings- en Verplichtingsreserves

.
10,7
11,2
12,2

Uitgegeven

Pandbrieven ……………..
Andere

Leeningen

…………………

Uitgelote en Aflosbare Pandbrieven

. . .
26,5
15,1
3,0
Te betalen intrest, onkosten en Crediteuren
inclusief Winstuitkeeringen

………..
19,5
18,0
17,5

1028,11 940,0
1
909,3

Vorderingen en schulden tusschen de hypotheekbanken in dit
overzicht onderling, zijn tegen elkaar geschrapt. De winstver-
deehing is in cle balans verwerkt.

I
II
Tabel
II.
Oecombineerdo Verlies-
en Wlnstrekenlngen van 45
hypotheekbanken, werkzaam In liet binnenland.

19371

1938
1

1939

x

millioen gid.

Onkosten

………………..
……..
2,6
2,5
Emissiekosten en Conversiekosten
2,5
6,5
0,2
Afschrijvingen en andere verliezen

.
. .
2,9

.2,6

3,5
2,9
Verliezen

afgeboekt tegen

Bestemnmings-
reserves

……………………..
Koersreserve Pandbrieven …………..
.0,5
.0,1
0,4

0,2


1,4
m
Dotaties aan Bestemings- en Verphich-
.

.
tingsreserves

……………………
1,9
2,2
Dotaties aan Statutaire- en

Extrareserve

Koersverlies Beleggingen

……………-

Diviclendreserve en Onverdeelde Winst

.,8

1
1
0
1,0 1,3
1,2
1,4 1,5
Dividend

en Tantièmes

…………….

12,4
12,4
1

12,3

1937
1

1938

1939

x

millioen gld.

Rentewinst

……………………..
6,7
7,2
7,0
Provisie

……………………….
0,9
1,1
0,7
Vergoeding voor vervroegde aflossing.
. .
0,4
0,3
0,2
Exploitatie ingekochte onderpanden

. . .
0,6
0,7
0,8
Koerswinst Pandbrieven …………….
0,1
0,5 0,6
Terugboeking van Bestenimingsreserves
.
0,8
0,9
0,4
Rente

Beleggingen

………………..
0,9
0,9
1,2
Koerswinst Beleggingen

…………….
0,1

Terugboeking van Koersreserve Beleggin-

..

Terughoeking van Statutaire- en Extra-

..

..0,2
.. ..


0,2
gen…………………………….

reserve, Dividendreserve en Onverdeelde
.1,8
0,7 1,2
12,4
12,4
12,3

Winst

……………………….

1

Toelichting gecombineerde Verlies- en Winstrekenlngemi. Afboe-

lijken
post ondergebracht, omdat tegen deze verliezen in het
kingen van verliezen direct tegen reserves, zoodat ze buiten de

algemeen in vorige jaren gereserveerd is. Conversiekosten echter,
Verlies- en Winstrekening bleven, zijn, voorzoover de verslagen

clie in vele gevallen ook direct tea laste van een reserverèkening
voldoende inlichtingen bevatten, op de gecombineerde Verlies-

zijn geboekt, komen alle onder het hoofd Emissie- en Conversie-
en Winstrekening tot uitdrukking gebracht. De verliezen afge-

kosten voor. De winstverdeeling blijkt uit de Verlies- en Winst-
boekt tegen bestemmingsreserves zijn daarbij in een afzonder-

rekening.

•1-‘-

-.r’.’.a_”.r.

‘–‘-‘S,
,

.

,,

•.-

-.-‘

.;.
:

366

.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

,

11 Juni 1941

Tabel
flIa.

Speellicatio der uitstaande leoningen

1937
1

1938
1939
D

1937
1

1938
1

1939
1937 1938
1

1939

naar
(10
grootte der loeningen

x

millioen gid.
in procenten
dleç

Leeningen boven

f100.000,-

…………. …

van f 75.000-6 100.000

………..69,4
50.000-f

75.000

……….
t
25.000-6

50.000

…………
610.000-6

25.000

………..

196,6

105,0
159,2
182,6 120,8

186,2
65,6
100,2 150,9
167,2
112,5

185,5
62,5
99,0
146,8 162,5
110,5
.

23,5
8,3
12,6
19,0
21,9 14,5

23,8
8,4
12,8
19,2
.21,3
14,4

24,2
8,1
12,9
19,1
21,2
14,4

177,7
85,7
60,6
35,1
15,9
4,8

177,8 85,9 60,9
35,0
15,8
4,8

178,7 86,3
60,9 35,0
15,8 4,8
beneden

610.000

……………..
niet

gespecificeerd

……………
1,5
1,0
0,8
0,2
0,1 0,1


Totaal
835,1
1

783,6′)
1

767,6′)
11

100,0
1

100,0
1

100,0
18,6
1

18,7
1

18,7

naar
(1011
aard van hot onderpand

x

millioen gld.
in procenten

Op:

Gebouwd

……………………….
780,4 739,9
726,2
93,5
94,4 94,6
34,2
28,6
27,5
4,2
3,6 3,6
Ongebouwd

………………………
.

.
1,8 7,6 7,6 1,0 1,0 1,0
Bouwterrein

…………………….8,7
Niet

gespecificeerd

……………….
7,5
6,3
1,3 1,0 0,8

Totaal
……….
.835,1

1

783,6′)
1

767,6′)

100,0 100,0
1

100,0

Tabel
IlIb.

Specificatie dor uitstaande toeningon naar iie ligging (ter ondorpandon 1930.

Gemidd.
Aantal
Bedrag
bedrag der
leeningen
>< miii. gid.
leeningen
x 1000 gIci.

5,0
8:0
.

067
3,9 4,8
1,5
4,0
Overijssel

……………..
7,2 6,7

Groningen

………………629
Friesland

………………806

1509
14,9
9,9

Drenthe

……………..375

1769

.

29,5
16,7
Gelderland

………………
Utrecht

………………..
6964
24752
35,5
Amsterdam

……………
Overig Noordholland
8761
87,3
10,0

Aantal
leeningen
Bedrag
x
mill. gid.
Gemidd.
bedrag der
leeningen
x
1000 glcl.

5635
134,8
23,9
4695 119,8
25,5
Overig Zuidholland
5468
86,6 15,8
2,6 5,9

‘s-Gravenhage

………….
Rotterdam

……………

2144 21,3
9,9
Zeeland

……………….443

5,1
8,5
Noordbrabant

………….
Limburg

……………..603
Meer dan één provincie .
. .
4
0,1
25,0
Niet gespecificeerd

0,8

Totaal
767,6′)
1

‘) Inclusief t 0,9 millioen hypotheken van de belegde reserve.

ringere eischeri aan de kasmiddelen stelde.
(Zie de
terug-
gang van het bedrag dei’ uitgelote en aflosbare pand-
brieven). –
Het bedrag, waarmede de op korten termijn beschik-
bare middelen de schulden op korten termijn ovértreffen,
was per uit.
1939
grooter dan een jaar tevoren.
In het geplaatste kapitaal kwam in de laatste drie
jaren vrijwel geen wijziging. De hiertegenoverstaande
post ,,Obligo aandeelhouders” vertoont een daling, zoo-
dat het gestorte kapitaal is toegenomen.
Uit de gecombineerde verlies- en winstrekening blijkt,
dat de normale winstbronnen een behoorlijk overschot
boven de kosten en de gewone, in het bedrijf geleden,
verliezen vertoonen.
De teruggang van 1938 op 1939
in het bedrag des’ rente-
winst, en in dat der baten uit provisie en vergoeding voor
vervroegde aflossing, is reeds tei’ sprake gekomen.
De bate uit koei’swinst op pandbrieven, die iii
1938
n(Jg iets grooter was dan in
1939,
is in beide jaren verkregen
door inkoop van partdbrieven. Op de effectenbeleggin-
gen werd in
1939
een belangrijk koersverlies geleden.
De tabellen III en IV spreken voos’ zichzelf. Uit tabel
11f blijkt, dat de leeningen boven f 100.000 een belangrijk
percentage van het totale uitstaande bedrag uitmaken.
1-let toenemen van de groote posten, nu al sed.ei’t een reeks
van jaren, is een bekend verSchijnsel en hangt samen met
de moderne bouwwijze van groote complexen. Dat deze
groote posten een bijzonder risico meebrengen als gevolg
van de omstandigheid, dat de onderpartden moeilijk
verkoopbaar zijn, is duidelijk.
Bijna
95
pCt. van het totale bedrag is vei’leend op ge-
bouwde eigendommen. 1-let gemiddelde bedrag per
lee-
ning is verreweg het grootst bij
die,
verstrekt op onder-
panden in de gemeente Amsterdam. In de diie grootste
steden des lands is i’uim
65
pCt. van het totale bedrag
uitgezet. Deze concentratie in de gs’oote Steden is zeei’ ver-
klaarbaar, maar brengt uiteraard ook bijzondes’ risico mee.

‘) Inclusief f1,2 millioen hypotheken van de belegde reserve

HET PARKEEREN IN HET CENTRUM

VAN GROOTE STEDEN.

liet probleem.

Hoewel de moeilijkheden, veelal verbonden aan het
pal’keeren in het centrum van groote steden, zich thans
weinig doen gevoelen, zal ongetwijfeld dit vraagstuk we-
derom op den voorgrond treden, als eenmaal het huidige benzinelooze tijdvak tot het verleden zal behooren. 1-Jet
probleem moet dan ook de aandacht blijven hebben van
hen, tot vier taak het behoort onze steden uit te rusten
met alle voorzieningen, die deze behoeven om haar moei-
lijk te ovei’schatten rol in het ecoaomisch leven der toe-
komSt te vervullen.
In ons dichtbevolkte land dient uiteraard de bestem-
ming van gronden met zoi’g bepaald te worden. Naarmate
terreinen in de onmiddellijke nabijheid van groote centra
gelegen zijn, stijgt hun waarde, om te ciilmineeren in de
binnenstad, waar het dus – meer nog dan elders – ge-
boden is alle ruimte zoo efficiënt mogelijk te gebruiken.
Dit geldt evenzeer voor het bouw- als voor het straat-
oppervlak. De functie van dit laatstbedoelde oppervlak (in ruimen zin genomen) bestaat om. in het dienen van
het verkeer in al zijn voi’men. 1-let moet dan ook eener-
zijds geschikt zijn. om
een vlotte afwikkeling van het
rijvel’keer mogelijk te maken, anderzijds gelegenheid
bieden voertuigen v56r of bij panden te laten stoppen
1

stationneeren of parkeeren, ook omdat voor zeer talrijke
city-bedi’ijven een stilstaande auto van oneindig meer
beteekenis is dan een voorbijsnorrende.
Stilstaande voertuigen beperken evenwel de weg-
breedte, wat althans in straten, die smal zijn of veel
verkeer
te
verwerken hebben – ernstige belemmeringen
voor het i’ijverkeer oplevert en dientengevolge het rende-
ment van auto’s drukt. Daar verbreeding of vermeer-
dering van de rijbanen steeds kostbaai’ en vaak onmogelijk

11 Juni 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

367

is, zal men geneigd zijn op groote schaal het parkeeren en zelfs het stoppen te verbieden, en – in het gunstigste
geval – stilstaande vehikels te verwijzen naar bezijden
de straten gelegen terreinen. Maar ook dan daalt het
rendement van een auto, en wel meer
naarmate de afstand tusschen parkeerplaats en reis-
doel grooter is;
naarmate de duur van het oponthoud korter en
dientengevolge de verhouding tusschen den op het reisdoel
doorgebrachten tijd en den ,,wandeltijd” (heen en terug) ongunstiger is, en tenslotte
naarmate de verplaatsing tusschen parkeerplaats en
reisdoel zonder auto bezwaarlijker iS, hetzij omdat de
personen, die dezen weg hebben af te leggen, slecht ter
been zijn, hetzij omdat de vracht uit zware of onhan-
delbare goederen bestaat, hetzij omdat kruispunten of
andere obstakels de wandeling bemoeilijken.

De ,,ideale” parkeerbanen en parkeerpleinen.

1-her vallen bepaalde gevolgtrekkingen uit af te leiden. T. Allereerst is het duidelijk, dat voor onze binnenstad-
straten noch algeheele parkeervrijheid, noch een algemeen
stopverbod mogelijk of wenschelijk zijn. 1-let evenwicht
moet gevonden worden door in elke richting slechts één
baan van circa 2 meter in beslag te laten nemen door
stilstaande voertuigen, teneinde het rijverkeer niet méér
straatbreedte te ontnemen dan onvermijdelijk is. In
bochten, en op andere moeilijke punten, zal ook dit zelfs
niet toelaatbaar zijn, en overal zal streng tegen het zgn.
double-parking gewaakt moeten worden. In smalle Straten
zal men het stoppen alleen 5f links, èf rechts (al dan niet
beurtelings) kunnen toestaan. Ook in ,,one way streets”
verdient een dergelijke beperking vaak aanbeveling.
Het verkeer zal nu van deze banen het meest profijt
trekken, indien zij gereserveerd worden voor die gevallen,
waarin het rijden naar een parkeerterrein een oneven-
redig tijdverlies oplevert. Er dient dan ook, althans over
dag, slechts op gesto’pt te worden voor het in- en uitlaten
van passagiers, het laden en lossen van goederen, en het
parkeeren gedurende 15 of ten hoogste 20 minuten, genoeg
voor het bezoeken van een winkel, het voeren van een’
telefoongesprek, enz. De vraag kan echter gesteld worden, in hoeverre een der-
gelijk beperkt parkeerverbod inderdaad tot een beter ge-
bruik van de hoofdstraten onzer steden leiden zal. Immers,
zou thans slechts door enkelen langer dan een kwartier ge-
parkeerd worden, dan zou het effect slechts gering kunnen
zijn. Te Rotterdam werden in 1938 voor den ouden stads-
driehoek, met de stationswijk en enkele andere aanslui-
tende w’egen, tellingen verricht. De opnemingen geschied-
den om het uur, en op Dinsdag, als het zakenleven hoogtij
viert, werd 40 pCt. der auto’s meer dan éénmaal gere-
gistreerd. Voor den Coolsingel en de hierop uitmondende
straten – de birt waar lang parkeeren wel het minst
welkom is – bleek het cijfer nog boven het gemiddelde
te liggen, tot 47 pCt., toe. Bij de waarnemingen werden
de stoppende en stationneerende voertuigen buiten be-
schouwing gelaten, zoodat de gevonden percentages bij
berekening over
alle
stilstaande wagens lager zouden zijn.
lIet zou daarentegen hooger zijn geweest, indien dè op-
nemers niet slechts om het uur hun ronde gemaakt hadden,
maar geregistreerd zouden hebben, welke wagens langer
dan de voorgestelde parkeerlimiet van 15 of 20 minuten
op dezelfde plaats bleven staan. liet, wil mij dan ook voorkomen, dat veilig mag worden aangenomen, dat
talrijke ,,1ang-parkeeie6de” auto’s op de rijstraat beslag
leggen, en dat mitsdien elke maatregel, die hun vervijde-
ring daaivan mogelijk maakt, het rendement van het ver-
voer per auto zal verhoogen.
Een verdere conclusie is deze, dat voor ,,lang-
parkeerende” voertuigen pleinen of terreinen noodig zijn,
en wel in vrij grooten getale, om in zooveel mogelijk gevallen

nabij het reisdoel van automobilisten gelegen te zijn.
Slechts bij uitzondering zullen zij aan meerdan pim. honderd
wagens plaats moeten bieden. Deze laatste uitspraak is
gebaseerd op algemeene waarnemingen, niet op bere-

keningen van het aantal ,,parkeerruimte-behoevenden”,
die een bepaald bedrijf aantrekt. In de Vereenigde Staten
heeft men in dit opzicht uitgebreide tellingen verricht en
men schijnt er met vrij groote nauwkeurigheid te kunnen
bepalen, voor hoeveel wagens in de nabijheid van een
waienhuis, een kantoorpand, een schouwburg, enz. plaats
moet zijn. Het is – ook indien men over een zeker scep-
ticisme t.a.v. de waarde dezer normen heenstapt – on-
mogelijk de Amerikaansche statistieken ook voor Neder-
land ten grondslag te nemen. Niet alleen iS de auto hier
te lande veel minder verbreid (door toepassing van bepaalde
coëfficiënten zou deze omstandigheid wellicht nog uit te schakelen zijn), maar onze levenswijze verschilt dermate

van die der Amerikanen (de Nederlandsche huisvrouw,
die met haar vriendinnen per auto shopt, is nog uitzonde-
ring!), dat sommige uitkomsten voor toestanden ten on-
zent eerder omgekeerd dan recht evenredig geldigheid
zouden hebben
1)

Tenslotte is het gew’enscht, dat een parkeerplein,
als in de voorafgaande alinea bedoeld, te vinden is
binnen elk complex van bouwblokken, dat door hoo(d-
verkeersstraten omsioten wordt. Dit voorkomt de nood-
zakelijkheid deze drukke straten te voet te kruisen en
tempert mitsdien aanzienlijk de bezwaren, welke soms tegen
de ligging van parkeerterreinen gekoesterd worden. Meer
in concreto aangeven waar parkeerterreinen geschapen
moeten worden, gaat bezwaarlijk. Elke Stad toch heeft
haar eigen gebouwen, markten en andeie centra van be-
drijf en vertier – om van de ,,bottlenecks” te zwijgen
– welke alle bij de plaatsbepaling hun gewicht in de
schaal leggen. Ook kan het in sommige gevallen aanheve-
ling verdienen een krans van parkeerpleinen om de stads-
kern aan te leggen, die den automobilist a.h.w. uitnoodi-gen zijn wagen te verlaten vÔér hij zich in de binnenstad
met haar nauwe straten begee8.
Eén ding evenwel hebben vele parkeerterreinen in
onze steden gemeen: zij zijn slechts een betrekkelijk klein
deel van het etmaal flink bezet. In zakenwijken bewijzen
ze goede diensten overdag, bij schouwburgen meestal alleen
‘s avonds, en rond markten en beurzen slechts op dagen
en uren, w’aarop deze gehouden worden. Hierin zou men
derhalve aanleiding kunnen vinden om de stadsontwikke-
ling zoodanig te leiden, dat dezelfde ruimten door de
wagens van opvolgende categorieën parkeerders ingenomen
kunnen w’orden. De inogelijkheder om deze terreinen elf i-
ciënter te gebruiken zijn echter beperkt, omdat andere,
en belangrijkere, stedebouwkundige factoren zich in vele
gevallen zullen verzetten tegen concentratie van inrich-
tingen en gebouwen, die op uiteenloopende tijden ,,in
bedrijf” zijn. Een sterk sprekend voorbeeld is een vee-
markt: deze behoeft een zeer groote parkeerruimte, welke
slechts één of twee halve dagen per week gebiuikt wordt;
men zal deze markt echter niet in een centrum van ver-
maak kunnen vestigen, louter en alleen om het parkeer-
terrein ook ‘s avonds bezet te zien! Daarentegen zou men
er wèl naar kunnen streven schouwburgen, dancings en
dergelijke etablissementen in de nabijheid van kantoren,
restaurants en groote winkels te vestigem

De financieele zijde van het vraagstuk.

Belangrijk – zooals bijna steeds – is het financieele
aspect van het vraagstuk. Uitgangspunt hierbij zij, dat
elk verkeer zijn eigen kosten moet dragen, opdat het
vervoer zich op de economisch-juiste w’ijze over de

1)
Een ander motief om de capaciteit van deze terreinen
niet te zeer
01)
te voeren ligt in de ontandigheid, dat groote
concentraties van auto’s veelal opstoppingen in den omtrek
v’eroorzaken. –

V
T

368

.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11 Juni 1941.

verschillende transportmiddelen zal verdeelen. De gewone
grond- en aanlegkosten van onze straten kunnen mi.
evenwel niet ten laste van een bijzondere categorie weg-
gebruikers gebracht worden en mogen zelfs geenszins
uitsluitend als verkeersvoorzieningen beschouwd worden.
Heffingen ter zake van het parkeeren langs het trottoir
zijn dan ook uit dezen hoofde niet gerechtvaardigd.
Anders staat het met de, buiten het stratencomplex ge-
legen, parkeerpleinen en -terreinen, waaraan Soms groote
bedragen ten koste gelegd moeten worden. Daar nu
de heffing van parkeergelden even onpractisch is als die
van tolgelden, is het rationeel, dat deze voorzieningen
bestreden worden uit de algemeene belastingen, welke op
het motorverkeer dlukken. Dit iS trouwens in overeen-

stemming met artikel 41 der Motorrijtuigenbelastihgwet,
waarvan het eerste lid zegt.,, Behoudens de heffing van
tol wordt terzake van het rijden met motorrijtuigen.
op den opénbaren weg geen andere belasting geheven dan
welke krachtens deze wet aan het Verkeersfonds ten goede
komt.” Logisch ware het dus om uit het Verkeersfonds
aan de gemeenten te restitueeren hetgeen deze laatste
in het bijzondere belang van het motorverkeer uitgegeven

hebben. Dat de Kroon niettemin in verscheidene.gevallen
parkeergeldheffingen heeft goedgekeurd – bij uitzonde-
ring zelfs voor het parkeeren langs den trottoirband –
kan dan ook moeilijk anders dan uit den precairen
toestand van de overheidsfinanciën verklaard worden.
Thans kan slechts de hoop uitgesproken worden, dat na
den oorlog de financieele betrekkingen tiisschen het Rijk
en de gemeenten t.a.v. dit punt op een juistere basis
gebracht zullen worden.

Dient nu elk parkeeren kosteloos te zijn, zooals het
berijden van wegen thans nagenoeg geheel vrij is van
tollen en tollenaars? Voorzoover het enkel en alleen par-
keeren betreft, kan het antwoord moeilijk anders dan
bevestigend luiden. Wenscht men echter bijzondere dien-
sten, b.v. bewaking, dan is betaling alleszins gerecht-
vaardigd. Maar men keere de zaak niet om, door den
automobilist niet de gelegenheid te bieden zijn wagen
ergens onbewaakt achter te laten, en hem dan aan te
spreken ter zake van een ,,dienst”, waar hij wellicht
geenszins prijs op Stelt, al werd hij hem kosteloos be-
wezen! De bewaking dient dan ook beperkt te worden
tot zeer enkele afgesloten terreinen, uitgerust met een
pompinstallatie, een wachtkamer, een toiletinrichting,
telefooncellen, enz. Ook zal het voor bepaalde winkels
aantrekkelijk zijn zich in de nabijheid te vestigen en deze
,,stations voor het wegverkeer” zullen stellig gevaar-
deerd worden door hen, die een reis van eenigen duur
afgelegd hebben om de stad te bereiken, waar zaken,
winkels en vertier hen wachtén. Zeer vaak immers laten
automobilisten van deze categorie den wagen het liefst gedurende hun geheele verblijf in de stad op één plaats
staan, waar dan tegen vertrektijd de reisgenooten elkander
terugvinden. Voorts biedt vertrouwde bewaking de mo-
gelijkheid om op het parkeerterrein pakjes te laten a1′-
leveren, zoodat men niet verplicht is – wil men het
aangeschafte in den wagen mee naar huis nemen – he-
terogene doozen en andere colli zelf mee te sjouwen
naar alle winkels, kantoren, café’s en andere oorden, die
men tijdens zijn rondzwarvingen door de metropool aan-
doet. Ongetwijfeld zal deze ,,service” het doen van in-
koopen veraangenamen en 9timuleeren.

De toekomstige ontwikkeling.

Bij deze beschouwingen dringt zich tenslotte nog de
vraag op, of de overheid – en in het bijzonder de’gemeen-
telijke – tot taak zal 11ebben om maar steeds te voorzien
in de behoefte aan parkeerruimte, welke behoefte – naar te verwachten lt – na den oorlog weer van jaar
tot jaar zal toenemen. Aan bepalingen nopens rooilijnen
en gevelhoogten ligt de gedachte ten grondslag, dat het

bouwen ondergeschikt moet zijn aan de volksgezondheid,
de veiligheid, de openbare orde, kortom, aan het alge-
meen belang. Nu het verkeer in de 20e eeuw van steeds
grootere beteekenis is geworden, ligt het in de rede, dat
aan het bouwen andere en nieuwe eischen gesteld wor-
den, die voortspruiten uit de behoeften van dit moderne
verkeer. Het parkeeren is één der problemen, clie in ver-
band hiermede ontstaan zijn, zoodat men niet ontkomt
aan de slotsom, dat bij het bouwen voortaan ook (of althans
méér) rekening gehouden zal moeten worden met dit
belang. Een enkel voorbeeld moge dit illustreeien:
Blijkt ergens net voldoende parkeerruimte te zijn voor
de bezoekers van een kantoorgebouw, indien dit, een ge-
bruiksoppervlak heeft van 200 m
2
, bij een frontbreedte
van 10 m, dan zal dit, ceteris paribus, niet meer het geval
zijn, indien dit pand afgebroken en vervangen w’ordt
door een kantoorgebouw, dat – zonder een grootere
breedte te hebben – vèl een grooter oppervlak heeft, on-
verschillig of dit door grootere diepte of door meer verdie-
pingen ontstaat. De bouw van een dergelijk pand zou tot ge-
volg kunnen hebben, dat de gemeente tot onteigening en
slooping van een naburig gebouw zou moeten overgaan
om het vereischte parkeeroppervlak te verkrijgen. Dit
ware een absurde consequentie van het ôverigens juiste
standpunt, dat de overheid uit de opbrengst van alge-
meene verkeersbelastingen wegen en parkeerruimten
dient te bekostigen. Dit beginsel houdt dan ook niet in,
dat de gemeenten overal en altijd parkeerruimte moeten
klaren, waar het particulieren behaagt, behoefte aan
parkeerplaatsen te scheppen, en zoowel in Engeland als in Duitschland heeft men de laatste jaren gepoogd deze
zijde van het vraagstuk tot oplossing te brengen:
De ,,Restriction of ribbon development act 1935 (as
amended by the Trunk roads act 1936)” bepaalt in Section
17, dat bij het verleenen van bouwvergunningen, ,;unless the local authority are satisfied that either:
the character of the new building is such as not to be likely to cause increased vehicular traffic along any
road adjacent thereto; or
satisfactory arrangeinents have been, or will be,
made for limited interference with traffic along the roads
adjacent thereto, the local authority, after consultation with the chief officer of police for the district, may, as
a condition of their approval, require the provision and
maintenance of such means of entrance and egress, and
of such accomodation for the loading or unloading of vehi-
des, or picking up and setting down of passengers, or the
fuelling of vehicles, as may be s$cified by the local au-
thority for the purpose of limiting such icterference as
foresaid”.

De ,,Reichsgaragenordnung” van 17 Februari 1939 ver-
plicht tot het maken van parkeerruimten en garages in
bepaalde gevallen (Abschnitt II):

11
1
. Wer Wohnstiitte, Betriebs- und Arbeitsttte oder
tihnliche bauliche Anlagen errichtet odes Um- und Erwei-
terungsbauten ausführt, die den Wert solcher baulichen
Anlagen erheblich steigern, hat fOr die vorhandenen und
zu er’,vartenden Kraftfahrzeuge der Bewohner, des Be-
triebes und der Gefolgschaft Einstellplatz in geeïgneter
Grösze, Lage und Beschaffenheit samt den notwendigen
Zubehöranlagen auf dem Baugrundstück oder in der Nâhe
zu schaffen.

Wenn durch die Errichtung haulicher Anlagen
voraussichtlich ein erheblicher zustitzlicher Zu- und Ab-
gangsverkehr entstehen wird, ist Einstellplatz auch für
die nach Art des Betriebes gleichzeitig anwesenden Kraft-
fahrzeuge der Besucher und Benutzer zu schaffen, soweit
es die hiernach zu erwartenden Verkelirsverhöltnisse er-
fordern.

Durch örtllche Baupolizeiverordnungen oder Orts-
satzung kann für das ganze Gemeindegehiet oder für Teile bestimmt werden, dasz auch bei bestehenden Wohnstitten,

11 Juni 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

369

Betriebs- und Arbeitstitten oder ahnlichen baulichen
Anlagen Einstellplatz nach Abs. 1 für die vorhandenen
Kraftfahrzeuge der Bewohner, des Betriebes und der Ge-
folgschaft gefordert werden kann, wenn auf dem Grund-
stück die benötigte Fiëche in geeigneter Lage und Grösze
vorhanden ist.”
T00r
ons land ware het wellicht het eenvoudigst (en toch
afdoend) verkeersbezwaren als nieuwen weigeringsgrond

voor het verleenen van een bouwvergunning in de Woning-
wet op te nemen.

Waarschijnlijk zal men slechts bij uitzondering tot weige-
ring moeten overgaan; in tal van gevallen zal een bij het
l)edrijfsoppervlak en den bedrijfsaard passende parkeer-
ruimte – vaste normen zal men in de Bouwverordening
vooralsnog wel niet kunnen aangeven — gevonden kunnen
worden door een deel van het perceel onbebouwd te laten,
door den beganen grond of den kelder als parkeerplaats in
te richten, door de auto’s per lift naar een verdieping of
naar het dak te brengen, of wel door de wagens in een zgn.
paternosterlift op te bergen. 1-let verschil in kosten, dat
door het maken van dergelijke voorzieningen veroorzaakt
wordt, dient – het bovenomschreven standpunt laat niet anders toe! – ten laste der gemeente te komen, die hier-
tegenover evenwel haar aandeel moet kunnën stellen in
de baten, welke de overheid uit het verkeer trekt.
Parkeerplaatsen, welke krachtens een zoodanige regeling
tot stand komen, moeten vanzelfsprekend door een ieder
gebruikt kunnen worden, ook al moge de bouw van een
bepaald pand er de aanleiding toe zijn geweest. Dit iS trouwens een conSequentie van de financiering uit de
publieke kas. Maai bovendien eischt een rationeel gebruik
der beSchikbare plaatsen evenzeer, dat een dergelijke
parkeerruimte niet alleen toegankelijk is voor de bezoekers
van het gebouw, waarbij het behoort, doch – met name
buiten de bedrijfsuren van dat gebouw – ook anderen
categorieën automobilisten ten dienste staat.

Dr. T. G. RAMAKER.

AANTEEKENINGEN.

HET TARIEF I)ER
NIEUWE INKOMSTENBELASTING.

In aansluiting bij het artikel elders in dit nummer,
dat zich bezig houdtmet enkele punten van meer prin-
cipieelen aard betreffende het Besluit op de Inkomsten-
belasting 1941, laten wij hier een korte aanteekening over
de structuur van het tarief dezer belasting volgen.
De vorm, waarin dit tarief is gepubliceerd – de be-kende belastingtabel in twaalf kolommen – maakt het
voor belanghebbenden gemakkelijker dan vroeger om,
in een concreet geval, met één oogopslag uit het tarief
af te lezen, hoeveel belasting over een bepaald jaar-
inkomen bij een bepaalde gezinssamenstelling verschul-
digd is. Daar staat echter tegenover, dat de groote lijnen,
die aan de samenstelling van het tarief ten grondslag
liggen, thans minder gemakkelijk te onderkennen zijn
dan dit bij de vroegere Inkomsten- en Gemeentefonds-
belastingen het geval was. Wij meenen er daarom goed aan te doen hier enkele tabellen te laten volgen, waarin
het nieiwe tarief is weergegeven in een vorm, welke die
van de tot dusver geldende tarieven zooveel mogelijk be-
nadert.

De tabellen hebben betrekking op de tariefgroepen 1
(Ongehuwden beneden de 65 jaar) en II (Gehuwden zon-
der kinderen). Voor elk van deze beide groepen is het
tarief op twee wijzen weergegeven. De eerste opstellings-
wijze – de tabellen A – geeft het duidelijkste inzicht in
de structuur van het nieuwe tarief en den opbouw van de
progressie-schaal, en tevens in enkele onregelmatigheden,
die in deze schaal voorkomen: o.m. op de punten, waar
de ,,intervallen” tusschen de opvolgende inkomensklassen
stijgen, resp. van f 50.— tot t 150.— (bij een inkomens-
niveau van f 4000.— p. j.) en van f 150.— tot f 300.-

(bij een irikornensniveau van f 7000.— p. j.). Bij deze
opstellingswijze is de klasse-indeeling aangegeven volgens
de methode der ,,gemiddelde zuivere inkomens” per
klasse – in den Duitschen tekst ,,Mittelbetrâge” ge-
naamd -, zooals deze in de officieele tabel voorkomen.
Bij de tweede opstellingswijze – de tabellen B – zijn
de structuur van het tarief en de hierboven bedoelde onre-
gelmatigheden in de progressie-schaal iets minder gemakke-
lijk te onderknnen dan bij de tabellen A. Niettemin drukken
wij ook deze opstellingswijze af, o.m. omdat het met
behulp ‘hiervan iets eenvoudiger is om voor ieder con-
creet geval de verschuldigde belasting te berekenen. De
aandacht wordt er op gevestigd, dat in deze tabellen B de
klasse-indeeling niet volgens de ,,Mittelbetrige”, maar
volgens de grensbedragen tusschen de inkômensklassen
(t 525.—, f 575.—, enz.) is aangegeven ‘).

De volgende conclusies kunnen uit de i’avo1gende
tabellen (zie blz. 370 en 371) worden getrokken:

De belastingpercentages, berekend over het
geheele
inkomen, stijgen in elk der beide groepen
1 en II geleidelijk – zij het ook niet geheel regel-
matig – tot een ,,plafond”, dat voor groep 1 (onge-
huwden) 65 pCt. bedraagt en bereikt wordt bij een
gemiddeld zuiver inkomen van 1 106.900.— per jaar,
terwijl voor groep II (gehuwden zonder kinderen)
dit ,,plafond” 55 pCt. bedraagt en bereikt wordt bij
een gemiddeld zuiver inkomen van 1 96.700.— per jaar.
De belastingpercentages, berekend over op-
volgende inkomensdeelen
(dus over
toenemingen
van het jaarinkomen met telkens f 50.—, £ 150.-
of f 300.—), stijgen in een betrekkelijk sifel tempo
tot aan de inkomensklasse van gemiddeld f 2500.—,
en blijven daarna over geruimen afstand vrijwel
stabiel op een peil van 23 25 pCt. voor gehuwden,
resp. 34.5 è 37.5 pCt. voor ongehuwden, totdat een
inkomensniveau van f 10.000.— is bereikt. Voorbij
dit punt stijgen zij geleidelijk verder tot een peil
van 70 pCt. – dat is dus zoowel voor groep 1 als
voor groep II
hooger
dan het maximale belasting-
percentage over het geheele inkomen! – welk niveau
van 70 pCt. voor groep 1 (ongehuwden) reeds bij een
jaarinkomen van pl.m. f 20.000.—, voor groep II
(gehuwden) daarentegen eerst bij een jaarinkomen
van pl.m. f 75.000.— wordt bereikt. Boven deze
grenzen wordt derhalve voor elke f 300.—
meer
jaarinkomen 1 210.— meer aan belasting geheven.
Dit blijft zoo, totdat het sub 1 genoemde punt be-
reikt wordt, van waar af de belasting over het
geheele
inkomen wordt geheven volgens het ,,plafond”

percentage van 65 pCt. (voor groep 1), resp. 55 pCt. (voor groep II); voorbij dit punt worden deze laatste
percentages dus ook geheven van verdere toenemingen
van het jaarinkomen met telkens f 300.— (resp.,
boven de
f
124.750.— jaarinkomen, op. welk punt de
tabel eindigt, over toenemingen met telkens 1 100.—).
Het belastingbedrag voor groep’I bedraagt voor
alle inkorfiens tuSschen de 1 1600.— en pl.m. f 20.000.-
het 1,5-voud van dat voor groep II; boven de grens
van pl.m. f 20.000.— jaarinkomen . wordt dit ver-
houdingsgetal geleidelijk lager, om tenslotte te dalen
tot 65/55, d.i. iets beneden het 1,2-voud.

1)
Hoewel dit uit de officieele tabel niet duidelijk blijkt,
moet – naar ons bij informatie te bevoegder plaatse werd
medegedeeld – deze tabel aldus worden gelezen, dat, even-
als dit bij de loonbelastingtabel het gev.a1 is, een inkomens-
bedrag, dat de grens tusschen twee opvolgende klassen vormt, zelf zal worden belast volgens het tarief voor de
laagste
dezer beide klassen; dus bijv. een inkomen van
1 525.— per jaar volgens het tarief voor klasse 1 (f 475.-
tot f 525.—) en’ eerst een inkomen van
meer
dan f 525.-
per jaar volgens het tarief voor de eerstvolgende klasse.

1 10.000

1 12.100

1 15.100

1 17.800

1)

0

1

7.000
ce ce
ce ce
1 10000

1 12.100
1 15.100

0
J)

1

1.915.50
(= 27,4 pCL)

ei

(=

30,4 pCI.)

1

3.982.50
(=

32,9 pCt.)

5.557.50
(=

36,8 pCi.)

370

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11 Juni 1941

Tabeflen A.

Tarief Poor belastinggroep 1 (ongehuwden beneden de 65 jaar)

475 t.e.m.
f

600
f
16.-

(=

3,2 pCt.)

)
1
600

,,
1

1.000
f
24.-

(=

4,0 pCI.)
1
1.000
f

1.300
1
64.- (=

6,4 pCt.)

1.300
1

1.500
f
100.-

(=

7,7 pCt.)
1.500

,,
1

1.600
1
128.-

(=

8,5 pCt.)
1
1.600

,,
1′

1.700
1
144.-

(=

9,0 pCt.)
1
1.700

,
1

1.900
1
162.-

(=

9,5 pCt.)
1.900

.,
t

2.100
f
201.- (=

10,6 pCI.)
1
2.100

,,
1

2.300
1
246.- (= 11,7 pCI.)
1
2.300

,,
f

2.500
1
300.- (= 13,0 pCI.)
1
2.500

,,
f

4.000
1
363.-

(=

14,5
pCI.)

Cz

f
4.000
f

7.000
f
880.50

(=

22,0 pCt.)

17.800

11

1 19.900

1 7.177.50
(_=
40,3 pCi.)

1 19.900

,,

fl06.900

1 8.590.- (= 43,2 pCt.)

1106.900

,,

1124.750

169.485.- (= 65

pCt.)

meer dan 1124.750

f81.120.- (= 65

pCI.)

t
4.- (= 8 pCt.)

a
f 50

C
F

P

1

525
1 5.- (=10 pCI.)

C
11
1 50

f

625

be
t
6-(=12 pCi.)

t
50

1 1.025

7.- (=14 pCI.)

f 50

cd

1 1.325
Cz

1 8.- (=16 pCt.)

1 50

f 1.525
1 9.-(=18 pCt.)

,0
f50

.

1.625
1

9.75 (=19,5 pCt.)

..i
1 50

‘ . S

1

1.725

o
1 11.25 (=22,5 pCI.)

e f 50

.

1

1.925

13.50 (=27 pCI.)f 50

1

2.125 .
1 15.75 (=31,5 PCI.)

?
t
50

,…, ce

t

2.325
1 17.25 (=34,5 pCt.)

1 50

0

t
2.525

51.75 voor de inkomensklasse van 14.025 t.e.m. 14.225, bene-
vens met eenzelfde som van 151.75 (=34,5 pCt.) voor
elk bedrag van 1150 of gedeelte daarvan, waarmede
het belastbare inkomen de som van f4.225 te hoven

E

gaat.

1 109.50 voor de inkomensklasse van f 7.075 t. e. in. 1 7.450,
benevens met 1112.50 (= 37,5 pCI.) voor elk bedrag
van 1 300 of gedeelte daarvan, waarmede het belast
bare inkomen dc som van 1 7.450 te boven gaat.

a
t 1135.- (=45 pCi.)
_
t
4
f 300. – .

1 10.150

.,-
Cd
1157.50 (=52,5 pCt.)

,

1 300
1 12.250

1180.- (=60 pCt.)

‘g 1 300 ‘ .

1 15.250 –

1201.50 voor hel eerste, met 1202 (=
-4..
67 pCt.) voor hel tweede
tot en met zesde, en met 1201.- voor het zevende be-
drag van f 300 of gedeelte daarvan, waarmede het be-
lastbare inkomen desorn van 117.950 te boven gaat.

1210.- (=70 pCI.)
_
,
4 5.
1 300

.

.

1 20.050) 4

bD
1195.- (=65 pCi.)

1 300

c.
1107.050

1 65.

(=65 PCI.)

1100

1124.800

) Over het laagste (gemiddelde) inkomensbedrag in de betreffende klasse.
“)
Voor hel laatste ,,interval” binnen deze inkomensklasse (overschrijding van de inkomensgrens van 1 106.750) bedraagt de toene-
ming der verschuldigde belasting slechts 1`205.- inplaats van 1 210.-.

Tarief poor belastinggroep II (gehu(vden zonder kinderen)

775 t.e.m.

1
900
1

900
,,

f
1.100
1

1.100
,,

f
1.300 1.300
,,

t
1.500
t

1.500
f
1.700
1

1.700
,,

1
1.900
t

1.900
,,

1
2.100
1

2.100
,,

f
2.300
1

2.300
t
,,
2.500
1

2.500
1
,,
4.000

1

4.000
,,

1
7.000

ce

7.000
,,

1
10.000

1

10.000
,

1
12.100
1

12.100
,,

1
15.100
1

15.100
,,

1
17.800
1

17.800
,,

t
19.900
19.900
,,

f
25.000
1

25.000
,,

f
30.100
t

30.100
,,

t
75.1Q0
1

75.100
,,

f
96.700
t

96.700
,,

t
124.750
meer dan f
124.750

1

16.-
(=

2,0 PCI.)
1

4.- (= 8
pCI.)
=

1

50
.,.

f

825
t

24.-(=
2,7pCt.)
1

4.50(=9
plt.)

f50
f

925
42.-
(=

3,8 PCI.)
1

5.- (=10
pCt.)
1

50
f

1.125
1

62.-
(=

4,8 pCt.) t

5.50

(= 11
pCI.)
1

50
..

1

1.325
1

84.-
(=

5,6 pCt.)
t

6.- (=12
pCt.)
1

50
t

1.525
,
1

108.-
(=

6,4 pCt.)
1

6.50 (=13
pCI.)
1

50
c
15

f

1.725

e
1

136.-
(=

7,1

pCt.)
1

7.50 (=15
pCt.)
f

50

.

t

1.925
t

164.-
(=

7,8 pCt.)
1

9.- (=18
PCI.)
f

50

1

2.125


1

200.-
(=

8,7 PCI.)
1

10.50 (=21
PCI.)
1

50
°

t

2.325

e
f

242.-
(=

9,7 pCt.)
1

11.50 (=23
pCt.)
1

50

,

f

2.525

1-

587.-
(=

14,7 pCi.)


1

34.50 voor de inkomensklasse van
14.025 t.e.m. 14.225, bene-
vens
mei eenzelfde
som van 1 34.50 (=23 pCt) voor

elk bedrag van
1 150 of gedeelte daarvan, waarmede
het

belastbare
inkomen
de

som

van

1 4.225 te

boven
gaat.

1

1.277.-
(=

18,2 PCI.)
1

73.- voor de inkomensklasse
van
f7.075 t.e.m. 67.450, bene-
vens
met

1 75 (=25 pCt.)
voor

elk

bedrag

van
1300
of gedeelte
daarvan,
waarmede het belastbare
inkomen de som
van
t
7.450
te boven gaat.

1

2.025.- (=

20,3 PCI.)
t 90.- (=30
pCt.)
1 300
E

t

10.150
1

2.655.-
(=

21,9 pCt.)
1105.- (=35
pCt.)
>
1 300
1

12.250
1

3.705.- (=

26,5 pCt.)
1120.- (=40
pCI.)
w 1 300
e

1

15.250
,
1

4.785.-
(=

26,9 PCI.)
1135.- (=45
pCt.)
.

1 300

f

17.950

ee
1

5.730.- (=

28,8 pCt.)
1180.- (=50
pCt.)

1 300
T

f

20.050
8.280.-
(=

33,1

pCt.)
1165.- (=55
PCI.)
1 300
B
e

1

25.150
111.085.-

(=

36,8 PCI.)
1180.- (=60
PCI.)
1 300

..

t

30.250
138.085.-
(=

50,7 pCt.)
1 210.- (=70
pCI.)
f 300

1

75.250)
.
653.185.- (=

55

pCI.)
1165.- (=55
pCI.)
o 1 300
ee

1

96.850

-‘
1 68.640.-
(=

55

pCt.)
f 55.- (=55
pCt.)
.

1100

,.

6124.800

) Over het laagste (gemiddelde) inkoniensbedrag in dc betreffende klasse.
“)
Voor het laatste ,,interval” binnen deze inkomensklasse (overschrijding van de inkomensgrens van 196.550) bedraagt de toe-
neming der verschulcligde belasting slechts 1190.- inplaals van 1210.-.

11
Juni
1911
ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN
871

Tabellen
B.
Tarief r’oor belastinggroep J (ongehuwden beneden de 65 jaar).

475 t.e.m.
f

625
f

16.- (=

3,2 pCt.)

)
f

4.-
(=

8

pCt.)
1

50
4
1

525

625

,,
1

1.025
f

29.- (=

4,5 pOt.)
f

5-
(=

40

pCt.)
f

50
1

675

t
1.025

,,
t

1.325
t

70.- (=

6,7 pCt.)
t

6.-
(= 12

pCt.)
t

50
-Ct
f

1.075

1.325

,,
f

1.525
f

107.- (=

7,9 pCt.)
f

7.-
(

14

pCt.)
f

50
.
t

t.375

1.525

,,
f

1.625
f

136.- (=

8,8 pCt.)
1

8.-
(=

16

pCt.)
f

50
t

1.575

t
1.625

,,
f

1.725
1

113.- (=

9,3 pCt.)
f

9.-
(=

18

pCI.)
f

50
a
t

1.675

ceu

1
1.725
t

1.925
t

171.75 (=

9,8

pOt.)
.,.
t

9.75
(=

19,5 pCt.)
f

1.775

t

50
f
1.925

,,
2.125
p
f

212.25 (=

10,9 pCt.)
f

11.25
(=

22,5 pCI.)
e
f

50
o
t

1.975
cS
cc;
2.125

,,
t

2.325
f

259.50 (=

12,1

pCI.)
.-

t

13.50
(=

27

pCt.)
t

50
ce
t

2.175 bO

f
2.325

,,
.
t

2.525
,

t

31575 (=

13,4 pCt.)
t

15.75
(=

31,5

pCI.)
t

50
t

2.375

ce

cS

t
2.525
,,
t

4.025
t

380.25 (=

14,9
pCi.)

.,

f

17.25
(=

34,5 pCt.)
,n
t t

2.575

t
4.025
,,
7.075
t

932.25
(

22,5 PCI.)
u

f

51.75
(=

34,5 pCt.)
.
t 150
ce
t

4.225
7.075
,,
t

10.150
f

2.025.- (=

28,1 pCI.)
f 112.50
(=

37,5 pCt.)
f 300
>
r

7.450

a
f
10.150

,,
f

12.250
.4

f

3.172.50 (=

30,8 pCI.)
u
(= 45

pCi.)
t 300
0

t

10.450
.

f
12250

,,
1

15.250
t

4.140.-
(

33,4

pCt.)
f 157.50
(=

52,5 pct.
f 300

t

12.550

f
15.250
,,
t

17.950
t

5.737.50 (=

37,3

pCI.)
f180.-
(=

60

pCI.)
t 300
e
t

.15.550

17.950
f

20.050
f

7.379.-(=

40,8 pCt.)
f202.-
(=

±
67 pCI.)
f 300

,
t

18.250)

20.050
f106.750
f

8.806.- (=?

43,6 pCt.)
f210.-
(=

70

pCt.)
1 300
‘u
f

20.350

f106.750

,,
f124.750
f69.485.-
(

65

pCt.)
f195.-
(=

65

pCt.)
f300
bO
f107.050

t 124.750
f81.120.- (= 65

pCI.)
f

65.-
(=

65

pCt.)
f

900
f124.800
0

)
Over het laagste
(gemiddelde)
inkomensbedrag uit cle betreffende
klassc.
)
Voor het laatste ,,interval”
binnen deze inkomensklasse

(overschrijding

van

de

inkomensgrens
van t

19.750)
bedraagt
de
toeneming
der verschuldigde
belasting slechts t 201.- inplaats van
f202.-.

Tarief eoor belastinggroep II (gehuwden zonder kinderen).

775 t.e.m. f
925
t

16.- (=

2,0 pCI.)

)
t

4.-
(=

8
pCt.)
t

50
05
t
825

t

925
,,

t
1.125
t

28.50 (=

3,0 pCI.)
t

4.50
(=

9
pCt.)
f

50
975

t

1.125
,,

t
1.325
t

47.- (=

4,1 pCt.)


t

5.-
(= 10
pCt.)
t

50
C
w
t
t
1.175

t

1.325
t
,,
1.525
t

67.50
(=

5,0

pCt.)
t

5.50
(= 11
pCt.)
t

50
33
t
1.375

1.525
,,

t
1.725
f

90.-
(=

5,8
pCI.)
f

6.-
(=
12
pCt.)
t

50

t
1.575

1.725
,,

t
1.925
f

144.50
(=

6,5 pCt.)
1

6.50
(=
13
pCt.)
t

50
1
1.775

1.925
t
,,
2.125
t

141.50
(=

7,3 pCt.)
f

7.50
(=
15
pCt.)
f

50
..a

ce
t
1.975
t

2.125
,,

t
2.325


u
t

173.-
(=

8,0 pCt.)
_
-‘
t

9.-
(=
18
pCt.)

t

50

t
2.175

..

2.325
t.
2.525
°
t

210.50
(=

9,0 pCt.)
t

10.50
(=
21
pCt.)
ae
f

50

t
2.375

5
f

2.525
f
,,
4.025

f

253.50
(=

9,9 pCt.)
.-
f

11.50
(=
23
pCt.)
t

50
E
t
2.575
f

4.025
f
,,
7.075
..
t

621.50
(=

15.0 pCt.)
t

34.50
(=
23
pCt.)
t 150
t
4.225

7.075
,,

t
10.150
t

1.350.-
(=

18,5 pCt.)

t 75.-
(=
25
pCt.)
..n
t 300
‘u.
t
7.450


f

i0.150
,,

t
12.250
t

2.115.-
(=
20,5 pCt.)
T
f 90.-
(=
30
pCt.)
t
300
..
t
10.450

5
t

12.250
f
15.250
f

2.760.-
(=
22,3
pCI.)
f105.-
(=
35
pCt.)
f 300
t
12.550
t

15.250
,,

t
17.950

t

3.825.-
(=

24,8
pCi.).
1120.-
(=
40
pCt.)
5
f 300
,5
t
15.550

‘-

E
t

17.950
t
20.050
t

4.920.-
(=

27,2 pCt.)
f135.-
(=
45
pCt.)
c.-
t 300
c
f
18.250
20.050
,,

f
25.150
t

5.880.-
(=

29,1

PCI.) .
f150.-
(=
50
pCt.)
f 300

‘0
f
20.350

25.150
f
30.250
t

8.445.-
(=

33,4 pCt.)
f165.-
(

55
pCt.)
t 300
.
f
25.450

30.250
t
75.250
f11.265.-
(=

37,1

pCt.)
f180.-
(=
60
pCI.)
f 300

t
30.550

t

75.250
t
96.550
138.295.-
(=

50,8
pCt.)
f210.-
(=
70
pCI.)
f 300
0
t
75.550

t

96.550
,,

f124.750
153.185.-
(=

55

pCi.)
.
f165.-
(=
55
pCt.)
t 300
W
f
96.850

f124.750
f68.640.-
(=

55

pCt.)
.
t 55.-
(=
55
pCi.)
t
100

f124.800

)
Over het laagste
(gemiddelde)
inkomensbedrag
uit de betreffende
klasse.

Vermelding verdient verder, dat onder het nieuwe
tarief het belastingbedrag, over twee afzonderlijke in-
komens (hetzij van gelijke of ongelijke grootte) geheven
volgens de ongehuwden-schaal, in alle gevallen, waarin de
som van deze beide inkomens de
f
6000.-
te boven gaat,
hooger
ligt dan dat, hetwelk over die som volgens de
gehuwden-schaal verschuldigd is. Samenvoeging van twee
inkomens door huwelijk zal, dus voortaan bij de hoogere
inkomens een
oerlaging
van de in totaal verschuldigde
belasting medebrengén, zulks in tegenstelling tot het

vroegere stelsel, waarbij, als gévolg van de toepassing van
een hoogere progressietrap op het gecombineerde inkomen,
in, een dergelijk geval steeds een belastingverhooging
plaats vond.

**
*

VTat den kinderaftrek betreft, is, voorzoovei’ wij kun-
nen nagaan, in hoofdzaak het onderstaande systeem
gevolgd:
Voor het eerste, tweede en derde kind wordt het be-
lastbare inkomen verminderd met telkens 10 pCt., en
voor ieder volgend kind met telkens
15
pCt., e. e. a. met
een minimum-aftrek van
t 200.-
en een maximum-

aftrek van t 600.- per kind
‘),
terwijl het totaalbedrag
van den aftrek c.q. naar boven wordt afgerond op veel-

vouden van
f 50.-,
resp. f
150.-. Op
het aldus geredu-

ceerde inkomen wordt vervolgens het tarief, van be-
lastinggi’oep II (gehuwden zonde,’ kinderen) toegepast,
waarbij zoo noodig – namelijk om te vermijden, dat
voor twee of meer opvolgende inkomenklassen een-
zelfde belastingbedrag verschuldigd zou zijn – tusschen-
liggende belastingbedragen tusschen die van het tarief
voo,’ groep II zijn ingevoegd. Boven de f 96.000.-
jaarinkomen w’ordt de aftrek voor het eerste kind in-
tusschen geleidelijk geringer, om bij een inkomensbedrag
van ruim t 99.000.- geheel te verdwijnen; daarboven ge-
schiedt hetzelfde met den aftrek voor het tweede kind, en
zoo vervolgens, totdat bij de jaarinkomens van f
124.450.-
en hooges de kinderaftrek ook vooi’ een aantal van tien
kinderen verdwenen is 3).
Behoudens dit laatste punt – de ,,absorptie” van den
kinderaftrek bij de hoogste inkomensklassen – is het

‘) Deze maximum-aftrek van t 600.- per kind geldt
dus om. voor alle inkomens boven de t 6000.-.
3) Voor het elfde en volgende kinderen bedraagt – blijkens de noot aan het slot van de officieele tabel –
de aftrek, orgeacht de hoogte van het jaarinkomen, steeds
t 600.- per kind.

–:

372

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11 Juni 1941

systeem van het nieuwe tarief dus analoog aan dat van
de vroeger geldende Inkomstenbelasting, bij welke laatste
echter de differentieering tusschen de eerste drie en de
daarop volgende kinderen relatief sterker was en ook in
het maximum van den aftrek (f 200.—, resp. f 450.-
per kind) gehandhaafd bleef.
Tenslotte zij nog opgemerkt, dat het tarief van de nieuwe
Inkomstenbelasting tot de grens van 1 12.000.— per jaar (gelijkstaande met f 1000.— per maand, dus m.a.w. over
de geheele lengte van de loonbelastingtabel) vrijwel mei
dat van de Loonbelasting overeenkomt; althans indien
men rekening houdt met den in laatstgenoemd tarief.
vervatten orftrek van f 100.— perjaar voor beroepskosten.
Belastingplichtigen, die geen andere inkomsten genieten
dan loon (uit ién betrekking) beneden de f1000.— per
maand, zullen dus in het algemeen, boven de te hunnen
laste ingehouden loonbelasting, geen inkomstenbelasting
meer hebben te betalen.
Voor een vergelijking van den totalen belastingdruk
onder de nieuwe tarieven met dien onder de vroegere
Inkomsten- en Gemeentefondsbel astingen plus de diverse
daarop geheven opcenten, zij verwezen naar het artikel
van P. C. J. Kien in E.-S. B. van 27 December jI., blz.
784 e.v.

INDEXOIJFERS
VA_N
NEDERLANDSCIIE AANDEELEN

•Rectificatie 1-let artikel ,,De contractie van het
spaarbankbedrijf in 1940″, opgenomen in de E.-S.B. van
28 Mei jI., behoeft op eenige punten aanvulling en
correctie.
Schrijvende over het beleenen van effecten, maakten
wij gewag van een in 1931 getroffen regeling, volgens
welke de Bondsspaarbanken onder bijzondere omstan-
digheden zekere overheidsobligaties tegen
bijzondere
voor-
waarden bij De Nederlandsche Bank in beleening kunnen geven. De Nederlandsche Spaarbankbond wijst ons er op, dat deze regeling niet in werking werd gesteld, aangezien de spaarbanken voldoende liquide waren om door middel
van l)eleening op de
gebruikelijke
voorwaarden in de be-
hoefte aan contante middelen te voorzien.
Gebleken misverstanden onzerzijds bij de interpretatie
van een tweetal jaarverslagen nopen ons tot de volgende
correcties.
De Spaarbank te Rotterdam heeft de overheidsobligaties,
waarvan sprake is in de noot op blz. 341, grootendeels
niet ter beurze, maar – gebruik makende van de
gunstige stemming ter beurze – ondershands verkocht.
De cijférs betreffende de effecten en onderhandsche lee-
ningen, in portefeuille bij de Spaarbank te Groningen
(zie de verzamelbalansen op blz. 342), dienen te worden
vervangen door de volgende cijfers (in duizenden guldens):

Oriderh.

Ultimo

Effecten

leeningen

Spaarbank te

1939

16.732

7.928

Groningen

1940

16.143

7.251

– De totaalcijfers betreffende effecten en onderhandsche
leeningen worden dientengevolge (eveneens in duizenden
guldens):

Onderh.
Ultimo

Effecten

lee.ningen

18 Bondsspaar-
1939
146.239
52.596
banken
1940
133.704 45.770

In pCt. van het
1939
52,3
18,8
balanstotaal
1940
54,7
18,7

Toe- of afneming
in pCt.

I

I

– 8,6

– 13,0

De op de verzamelbalansen gebaseerde conclusies onder-
gaan door deze correcties geen wijziging.
C. GoEDHA1{T.

OVERHEIDSMAATREGELEN OP
ECONOMISCH GEBIED.

hANDEL EN NIJVERHEID.

Generatoren. Wijziging van de omschrijving van ,,gene-
rator” in de Generatoren- en tankgasbeschikking 1940
No. 1, waardoor voortaan ook een ,,installatie, waarin uit
vaste brandstoffen gassen voor het stoken van ovens wor-
den gevormd enz.” onder deze beschikking valt. (E.V.
30/5/’41, pag. 788; Stct. No. 98).
Hars, -gom
en
terpentijn. Bij wijziging van de Hars-,
Gom- en Terpentijnbeschikking 1940 No. 1 zijn hierin ook
opgenomen harsolie en een aantal l)roducten, waarin boven-
genoemde artikelen verwerkt zijn. (E.V. 30/5/’41, pag.
788; Stct. No. 99).
Non-ïerrmetiiIen. Nadere regeling van den invoer en
de rantsoeneering (toepassingsverboden) van non-ferro-
metalen. (E.V. 30/5/’41, pag. 787; Stct. No. 65).
Ontslagmogelijkiieid. Aan werkgevers wordt in het
algemeen vergunning verleend tot het ontslaan van
werknemers, die bij hen in tijdelijken dienst zijn.
(E.V. 30/5/’41, pag. 791; Stct. No. 99).
Papier. De handel in en het bewerken van papier door
zgn. ,,’rerwerkers van oud papier” valt thans eveneens onder de organisatie van het Rijksbureau voor Papier.
(E.V. 30/5/’41, pag. 788; Stct. No. 99).
Prijzen. Nadere prijsregelingen met betrekking tot bui-
tenlandsch gezaagd naaldhout, inlandsch rondhout, loof-

hout en gezaagd inlandsch loofhout, chemische producten
en binnenvaartuigen. (E.V. 30/5/’41, pag. 781 t.e.m. 783;
Stct. Nos. 91, 93, 99 en 100).
Raiitsoeneering van rn aterialeii. Machtigingen voor het
gebruik van schaarsch geworden materialen zullen in het
vervolg slechts gedurende een bepaalde periode geldig
blijven. (E.V. 30/5/’41, pag. 788).

Tabak. Tabaksurrogaten zijn als distributiegoed aange-wezen, hetgeen tevens aanvulling der Tabak- en Tabaks-
productenbeschikking 1940 No. 1 op bepaalde punten ten
gevolge heeft gehad. (E.V. 30/5/’41, pag. 790; Stct. No. 100)
Verzekeringswezen. Voorschriften voor het verzekerings-
n herverzekeringsverkeer in verband met de regeling van
het deviezenverkeer. (E.V. 30/5/’41, pag. 785/86; Stet.
No. 98).

LANDBOUW EN vOLVSELvoOhtZIENING.
i{arnwerktnigeii. Het vervaardigen of verhandelen van
een karninrichting of -werktuig boven een bepaalde capa-
citeit is thans verboden. (E.V. 30/5/’41, pag. 790; Stct.
No. 98). –

Laiidbouwinvciitarisatie. Besluiten inzake de organisatie
van de over het tijdvak 26 Mei tot 8 Juni te houden land-
bouwinventarisatie. (E.V. 30/5/’41, pag. 789; Stct. No. 100).

Motorbrandstot voor land – en tuiiibouwbedrjven. Rege-
ling voor het aanvragen van motorbrandstof voor het ver-

richten van werkzaamheden in land- of tuinbouw. (E.V.
30/5/’41, pag. 789).

Pacliteontracten. Besluit betreffende de vaststelling van
den pachtprijs. Dit besluit strekt voornamelijk tot het
betuegelen van de mobiele pachten, welke hetzij met pro-
ductenprijzen, hetzij met overheidslasten op den grond
verband houden. (E.V. 30/5/’41, pag. 790; Stct. No. 99).

Plantenziekten- en insectenbestrijdingsmiddelen. Nage-
noeg alle bestrijdingsmiddelen tegen plantenziekten en
schadelijk gedierte zijn thans tot distributiegoed verklaard,
De organisatie van handel en distribueering berust bij het
Rijksbureau voor Chemische Producten. (E.V. 23/5/’41.
pag. 739; 30/5/’41, pag. 789; Stct. No. 94).

Slachtvee. Nadere bepalingen inzake noodslachtingen
in verband met de verplichte veelevering. (E.V. 6/6/’41,
pag. 832).
Varkens. Afkondiging van het Leveringsbesluit 1941
Varkens als aanvulling op de bestaande regelingen dien-
aangaande. (E.V. 6/6/’41, pag. 832; Stct. No. 104).

11 Juni 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

373

GELD., CREDLET. EN BANKWEZEN EN BELASTINGEN.
Commissarissen-belasting. Alkondiging van een ,,Be-
sluit op de Commissarissen-belasting 1941.” Onder ,,com-
missarissen” worden hierbij verstaan de natuurlijke en

rechtspersonen, die, onder welken naam ook, belast zijn
met het toezicht op het bestuur, ongeacht of zij bijkomstig
ook aan de hestuurstaak deel hebben. (E.V. 6/6/’41, pag.
830; V.B. No. 24).
Omzetbelasting. Nadere regeling inzake de heffing van
de omzetbelasting met betrekking tot ]eaering van
motorrijtuigen en paarden voor de Duitsche Weermacht,

reclmemateriaal, stroo en stroocarton en watergasteer.
(E.V. 23/5j’41, pag. 742).
Nadere regeling iiiet betrekking tot de restitutie van
invoerbelasting op retourzendingen. (E.V. 6/6/41, pag.
833).

Reichsbanknoten. Regeling van de afrekening van de in
Mei 1940 verplicht gestelde inlevering van ,,Reichsbank-
noten” en ,,Rentenbankscheine” tegen een koers van
f
75.36 per 100 Rijksmark resp. Rentenmark. (E.V.
30/5/’41, pag. 791; Stct. No. 99).
VERKEER.
Eigen vervoer. Opgericht is de ,,Eigen Vervoerders Or-

ganisatie” (E.V.O.), welke rechtspersoonlijkheid bezit.
De Secretaris-Generaal van het Departement van Water-
staat geeft regelen omtrent de samenstelling en bevoegd-

heden der organen van de E.V.O. Degene, aan wien ver-
gunning wordt verleend tot het vervoer van goederen
langs den weg in eigen vervoer, wordt daarmede tevens
lid van de E.V.O. (E.V. 30/5/’41, pag. 790; Stct. No. 99).

Inschrijving vervoermiddelen. Verplichte opgave aan
het Departement van Waterstaat van het bezit op 15 Mei
1941 van de volgende vervoermiddelen: 1. motorrijtuigen,
opleggers en aanhangwagens, geheel of gedeeltelijk in-
gericht tot vracht- of peronenvervoer; 2. motorrijtuigen, uitsluitend bestemd tot het voortbewegen van opleggers

of aanhangwagens (met uitzondering van landbouw-
tractoren). (E.V. 23/5/’41, pag. 742; Stct. No. 95).

Rijn.
en
binnenvaart. Publicatie van de nieuwe statuten
van de Stichting Nederlaiidsche Particuliere Rijnvaart-
Centrale en van de Vereeniging Centraal Bureau voor de
Rijn- en Binnenvaart, alsmede van het nieuwe Bedrijfsre-
glement van de Nederlandsche Particuliere Rijnvaart
Centrale. (E.V. 30/5/’41, pag. 790; Stct. No. 100).

Vervoer zuidelijk grensgebied. Met ingang van 10 Juni
1941 is het vervoer van verschillende goederen naar en in
een gebied langs de Belgische grens aan beperkende be-
palingen onderworpen, met het doel den aanvoer te be-
lemmeren van goederen, welke bestemd zouden kunnen

worden om frauduleus te worden uitgevoerd. (E.V. 6/6/’41,
pag. 833; Stct. No. 105).

MAANDCIJFERS.

INDEXOIJFERS VAN NEDERLANDSCHE AANDEELEN (CentraaIfluroaii voor dc Statistiek)

(Men zie voor de wijze van berekening der indexcijfers het Maandschrift van het C.B.S. van Maart 1925, blz. 355 e.v. en
30 April 1937, blz. 605 e.v. De lijst der fondsen, uit welker noteering de indexcijfers worden berekend, ligt ter inzage op
het Centraal Bureau voor de Statistiek). –

De tusschen haakjes geplaatste cijfers geven het aantal fondsen aan, waaruit het indexciifer berekend is.

1930

100
.5

_i91_

0n

(22)

5

:’

1
.LLL

n

_L

p

U) (6)
.i.L.
[
..LL
LL.

.Q

(7)

5
.n

L..
1

.

JL


v

_.2L.

E
O

.i
1
9.
0

,,

5

.itL

100 100 100 100
100 100 100 100 100 100 100 100 100
100
1931
72
76
74
86
55 57
51
63
51
68
65 66
70
59
55
49 64
30
37 32 36
29
39
46
41
46
39

1930

……..

59 54
72
26
44
34
35
45
38
59 49
52
36
1934

……
66
57
68
21
42
34 28 73
41
69
58
55
34
67
55
75
21
47
38
34 80 48
65
60 55 37 1935

…….46
1936

…….52
76 64 80
38
79
44
42
109
70 73 79
66
62
85
108
95
103
113 108
70 64
209
92
107
120
104
76 84
105
93
99 98
90,
57 56
145
81
94
98
96
54
86

. 09.6

100
92
80 94 79 45
63
132
53 84 86
90
56

Jan.

’40
80.4
92.7
85.7
65.4
106.6 69.8
38.2
67.3
141.7 46.6 80.2
86.0
85.4
54.3
Febr.
81.0 92.6
86.0
65.1
106.3 66.3
36.4
64.9
135.3
48.1
79.2
83.6
84.7
52.5
82.0
96.7 88.3
64.1
110.1
64.2
35.9 64.3
132.0
46.7
78.0
82.3
85.7
52.6
1923

…….44
1933

…….51

April

.50

82.3 94.5
87.6
63.8
111.1
58.8 34.7
61.8
126.2
47.5 72.6 77.7
83.9
53.5

Sept.

4)
99.3
111.6
104.6
68.4 110.8
60.4
50.3
61.2
131.7
52.2 74.5 79.5
94.3
56.1

1937

……..
1938

……..

Oct.
123.6
115.6
80.2
117.5 63.9
63.1 64.1
144.0
55.1

.
82.3
85.8
104.1
57,

1939

……..

Nov.
113.1
130.6
120.7
84.3 127.8
75.7
65.9
74.3
170.4
65.7
103.7
102.6
112.7
69.8
Dec.

,
118.0
134.5
125.1
85.1
134.2
71.4
62.3
77.9
182.4
69.7 93.9
105.4
116.1
69.7

Jan.

’41 126.2 139.2 131.8 85.9
134.1
70.8
61.8 77.6 186.2
70.6
93.4
106.4
120.0 69.7
F,ebr.
120.8 183.4
126.2
84.1
125.3
62.0
56.7
69.6
169.9
64.9
89.4
97.6
113.4
63.4
iJrt.

-,
123.0
135.8 128.5
82.1
125.6
60.0
56.8
69.9
174.0
64.9 90.7
99.0
115.1
63,8
April
134.3
151.7
141.8
87.1
133.7
70.6 68.8
78.9
189.8 75.3
100.7
109.5 126.5
57.1
Mei
130.2 146.2
137.1 88.8
1
128.6
64.7
67.6
74.5
181.3
72.4
100.1
105.2
121.6

Fondsen, die zoowel internationaal verhandelbaar zijn, als geacht kunnen worden sterk den invloed van den
buitenlandschen conj unctureelen toestand te ondervinden.
1-lieronder is ook het petroleumaandeel uit de voorafgaande kolom opgenomen.
Hieronder zijn begrepen de aandeelen uit de 4 voorafgaande kolommen.

)
ianueeieri
van lNeuerlanclscne en lNecerlanclsch-lndische ondernemingen, waaronder 3 fondsen, die niet in de
voorafgaande kolommen zijn opgenomen.
4)
Over de inaanden Mei t/m. Augustus ’40 werden
,
geen indexcijfers berekend.

874

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11 Juni
1941

STATISTIEKEN.
ZILVERPRIJS

OOUDPRIJS
Londen
1)
N. York’)

A’dam ‘)
Londen
4
)
3

Juni 1941..
23
1
1,,
34
1
14

3

Juni

1941..

2125
168/-
4

,,

1941..
23
7
/,,
34
3
/

4

,,

1941..

2125
1681-
5

,,

1941..
23’/
34’/

5

1941..

2125
168/-
6

,,

1941..
23
3
/,
34/

6

,,

1941..

2125
168/-
7

,,

1941..

7

,,

1941..

2125
168/-
9

,,

1941..
23/
345/

9

1941..

2125
168/-
10

Juni 1940..

34
1
/
4
10 Juni

1940..


168/-
23 Aug. 1939..
18/,,
37
1
/

23 Aug. 1939..

2110
14816
1
/.

‘)
In pence p. oz. stand. ‘) Foreign silver in $c. p. oz.
line.
‘) In guldens per ke 100011000.

4)
In sh. p. oz. line.
KOERSEN TE NEW-YORK. (Cable).
Data
Londen
Parijs

Berlijn
Amsterdam
(8
per £)
(8 per 100 Ir.)

(8 p. 100 Mk.)
($ p.
/
100)
3 Juni 1941
4.03
1
/
2.32

40.05

4

1941
4.03’/,
2.28

40.05

5

1941
4.03’/,
2.29

40.05

6

1941
4.03
1
/,
2.30

40.05

7

1941
4.03’/,
2.30

40.05

9

,,

1941
4.03’/
2.30

40.05

10 Juni 1940
3.52
2.-.

40.-‘)

Muntpariteit
4.86
3.90
8
/
8

23.81 ‘/
40
1
/,
‘)
Nominaal.
KOERSEN
TE LONI)EN.
Plaatsen
en
Not.
3-7
Juni
’41
7Juni
26-3
1Mei
’41
31

Me,
landen
I
eenh.
Laagste
1
Hoogste
1941
I..aagstel
Hoogste
1941

Officieel:
New York
$
P.
£
4.021
4.03
4.03
4.021 4.03*
4.03
Parijs
Fr.p.I


– –


Stockholm
Kr.p.l
16.85
16.95 16.90
16.85
16.95 16.90
Montreal
$
p.
£
4.43
4.47 4.45 4.43
4.47
4.45
Buenos Aires
Pes.pt
16.95*
17.13 17.04*
16.95*
17.13
17.04$
Niet -Officieel:
Alexandrië
P. p.
£
97.50
97.50
97.50
97.50
97.50 97.50
Athene
Dr.p.I
525
525 525 525
525 525
Bangkok
9h. p.tical



– – –
Bombay
d. p. r.
17.93
17.93
17.93
17.96
17.96 17.96
Budapest
d. p.
£

Hongkong
P.p.
$
15.-
15.-
15.-
15-
15.-
IS.-
Istanbul
TIp.I






Kobe
d. p. ysn
14.25
14.25 14.25
14.25
14.25
14.25
Lissabon
Escu.p.I
99.80
100.20
100.-
99.80
100.20
100.-
Madrid
Pt.p.
£
40.50
40.50
40.50
40.50
40.50
40.50
Montevideo
d.p. p.

– –



Rio de Janeiro
d. p.

mii.






Slang hai
d. p.
$
3.28
3.29,
3.29
3.31
3.34
3.32
Singapore
d. p.
$
28.16
128.16
28.16
28.16
28.16
28.16
STAND
VAN
‘s
RIJKS
K1S.

Vorderingen

1

23Mei1941
31

Mei1941
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
hij de Nederiandsclie Bank


Saldo b. d. Bank voor Nec!.
Gemeenten

……………
t

138.679,21
t

192.197,57
Voorschotten op ultimo April
1941

aan

de

gemeenten
verstrekt

op

aan

haar
uit te keeren hoofdsom der
pers, bel., aand. in de hoofd-
som der grondbel.

en

de
gem.fondsbel., alsmede opc.
op die belastingen en op de
vermogensbelasting

……
,,

3.394.487,62
Voorschotten aan Ned.-Indië’)
13
,,

9.291.986,82
,,

139.421.481,23
Idem voor Suriname
1)


10.281 116,69

…..3.394.487,62

,,

10.281.116,69
Idem

aan

Curaçao

‘)
209.788,71
,,

209.788,71
Kasvord.

wegens credietver-
strekking a. h. buitenland
,,

71.377.890,47
70.689.470,56
Daggeldieeningen tegen onder-
pand………………


Saldo der postrek. van Riks-
,,

65.944.477,68
Vordering op het Alg. Burg.

j
…….

comptabelen

………….68.600.133,-

Pensioenfonds

1)
Vordering op andere Staats-
…….

bedr.

en

instellingen

‘)

..,,
40.421.639,24
38,377.377,59
Verplichtingen

Voorschot door de Ned. Bank

ingevolge art. 16 van haar
f

1.810.843,93
t

15.000.000,–
Voorschot door de Ned. Bank
in reken.-cour. verstrekt
. .

,,

2.457.615,50

octrooi

verstrekt

……….

Schuld

aan

de

Bank voor
Ned. Gemeenten


Schatkistbiljetten

in

omloop
,, 143.254.000,-
,,

143.251.000,-
Schatkistpromeslen in omloop
,,1
342.800.000,-‘)
,, 1 360.200.000,–‘)
Daggeldleeningen


Zilverbons in omloop

……
Schuld op ult)mo April 1941
77.657.227,-
,,

82.679.707,50

aan

de

gemeenten

weg.
a. h. uit te keeren hoofds. d.
pers. bel., aand. i. d. hoofds.
grondb. e. d. gem. fondsb. d.
alsm. opc. op die bel, en op
cle vermogensbelasting

….

Schuld

aan

het Alg.

Burg.
Pensioenfonds
1)
636.250,35
,,

845.684,72
Id. aan het Staatsbedr. der P.
T.

en

T.

‘)

…………..
,, 140.187.069,81
,, 147.496.237,83
Id.

aan andere Staatsbedrij-

…….

ven

‘)

………………

.

30.335.865,44
,,

30.786.125.80
Id. aan div. instellingen
1)

..,,
….
230.061.816,15
1

,
220.124.921.41
‘) In rekg. cr1., met ‘s Rijks Schatkist ‘) Rechtstreeks bij De
Nederlandsche Bank 1 145.000.000,- ‘) Idem
t
125.000.000,-.

DE NEDEIILANDSUHE BANK.
Verkorte balans op 9 Juni 1941.
Activa.

1

Gouden
.
Andere
t

Beschikb.
1
Dek-
Data
muni en’)
L
opeischb.
1

Metaal-
1
kings- muntmater.
schulden
1

saldo

1
perc.
9
Juni ’41
.1.021.891
1

1.650.100
159.348
1

318.055
1

57
3

,,

’41
1.024.886
1

1.659.646
157.592
1

315.513
1

57
26 Mei

’41
1.021.760
1

1.627.745
168.628
324.227
1

±58 6 Mei ’40
1,160.287
1

1.158.613
255.183
ij
607.042
83
Totaal Schatkist-
Belee-
Papier

I
Div.
Data
bedrag
I
prom.
1
op
het

1
reken.
disconto’s
rechtstr.
ningen

1
buit eni.

1
(act.)
9 ;tuni)1
124.575 118.000
1

185.599

1
231.422
3

,,

’41
144.609
138.000
189.817

1
215.671
221.720
26 Mei

’41
146.659 140.000
191.003

1
201.854

1223.069

211.717
6 Mei ’40
9.853

217.756

1
750
20,648
‘) Per
1
April 1940 herwaardeering van den goudvoorraad op basis
van een depreciatie-percentage van 18 pCt.
GEZAMENLIJKE STATEN VAN DE NATIONALE BANK VAN
BELGIË EN VAN DE EMISSIEJ3ANK TE BRUSSEL.
(in milI. francs)

5)
,ss)
1
5)
055
._
.
,5
.a

55


E
ias
1
55
0
1

I

00
5”
i.,555)
5)555)
Cd
0
0
0
I0

28 Mei ’41
Y’
i7
1T74
3.511

1
2.048
21

’41
28.421
530
15.017
1.735
39.054
3.526
2.491
15

’41
28.350
538
14.635
1.735
39.168
3.465

I

1.994
8

’41
28.103
555
14.884 1.748
39.114
3.489

1
2.055
1

,,

’41
28.175
560
14.553
1.672
38.867
3.423

I
2.038
8 Mei ’40
23.606
5.394
695
1.480
29.806

t
909

DIHTSC.HR RIJK91IANK.
Goud
1

Renten-
Andere wissets
Betee-
Data
en
1

bank-
chèques
en
deviezen

1
scheine
schatkistpapier
ningen

31

Mei 1941
77,7
t

256,4
15,917,6
t

23,2
23

,,

1941
77,8 312,6
15.005,9
1

16,6
15

,,

1941
77,7
i

287,7 15.029,3
1

22,9
23 Aug.

1939
77,0
1

27,2
8.140,0
1

22,2

Data
Ei/ee-
1
Diverse
I

Circu-
1

Rekg.-

1
Diverse
ten

1
Activa

1

tatie

1

Cr1.

1
Passiva
31

Mei

’41
1

17,5
1

1.542,4
1

15.210,3
t

2.012,2

t
354,2
23

’41
1

18,5
1

1.426,9
1

14.046,3
1

2.280,7

1
331,9
15

,,

’41
t

18,2
1

1.301,5
1

14.232,3
1.983,7

1
327,8
23 Aug.

‘391

982,6

1

1.380,5

1

8.709,8

t

1.195,4

1
454,8

Binnenl. Wissels,1, Hfdbank.

1

124.500.000
Promessen, enz.

Bijbank.,,
Agentsch.

,,

75.225
424.575.226
Papier op het Buitenland
. .

f

231.421.584
Af: Verkocht maar voor de
bank nog niet afgeloopen


231.421.584
Beleeningen mcl.

1, Flfdbank.

t

147.910.999 ‘)
voorschotten in

Bijbank.

2.813.509
rekening-courant( Agentsch. ,,

34.874.773
op onderpand
t

185.599.281
Op Effecten enz.

………

f

185.358.457 ‘)

Op Goederen en Ceelen ….

..240.824
185.599.281 ‘)
Voorschotten

aan het

Rijk

……………….
15.000.000
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
muntmateriaal

………

t 1.021.891.182
Zilveren munt, enz.

……

..15.990.653
,,
1.037.881.835.
Belegging van kapitaal, reserves en pensioenfonds
,,

48.424.056
Gebouwen en meubelen der Bank

…………..
4.500.000
Diverse rekeningen

……………………….
223.068.935
t 1.870.470.917

Passiva.

Kapitaal

…………………………….
1

20.000.000
Reservefonds

…………………………..
4.454.251
Bijzondere

reserves ……………………….
13.494.514
Pensioenfonds

…………………………..
10.933.312
Bankbiljetten

in

omloop

………………….
1.650.100.235
Bankassignatiën

in

omloop

………………..
41.433
Rek.-CourantS Van het Rijk

1


saldo’s

Van anderen

,,

159.306.923.-
159.306.923
Diverse

rekeningen

……………………..
12.140.249
11.870.470.917 Beschikbaar

metaalsaldo

…. …………….
f

318.055.332
Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop dan
waartoe de

bank gerechtigd

is

……………
795.138.330
Schatkistpapier, rechtstreeks hij de bank onder

gebracht

……………………………
118.000.000
1)
Waarvan

aan Nederlandsch-Indië
(Wet van 15 Maart 1933, Staatsblad No. 99)
t

57.977.150

Voornaamste posten
In
duizenden guldens.

Alfa betische Index Overheidsmaatregelen op Economisch gebied

(Zie voor den alfabetischen index Overheidamaatregelen. in 1940 het Jaarregister 1940, laatste bladzijde.)

Aardappelen (1304) 57, (’14) 216, (’19) 287,
(’20) 299, (’23) 345
Aardolieproducten (zie ook Brandstoff(n,
Motor) …. (1302) 31, (’09) 147, (’14) 215,
(’16) 249 (’19) 287, (’20) 299, (’22) 328,
(’23) 345
Afval . . . . (1311) 174, (’13) 205, (’14) 215,
(’16) 248, (’19) 287, (’21) 311, (’23) 345
Alcoholhoudende dranken (1308)128, (’12)191,
(’19) 287
Appelen

………………..(1311) 174
Arbeidsdienstplicht

……….(1313) 205
Arbeidsvoorwaarden… (1303) 46, (’06) 92,
(’08) 128, (’09) 147, (’11) 173, (’13) 205,
(’16) 248, (’25) 372
Autobevrachtingsdienst ……..(1306) 93
Batterijen ………………..(1303) 46
Belasting (1304) 57, (’05) 75176, (’07) 108/09,
(’12) 191, (’14) 216, (’17) 263, (’25) 372
Benzine …………(1302) 31, (’07) 107
Betalingsverkeer m. h. buitenland (1304) 57,
(’05) 75, (’07) 108,(’16) 249, (’17) 263
Bier ……………. (1308) 128, (’12) 191
Bindtouw …………..(1314) 216. (’23) 345
Binnenvaart (1316) 249, (’18) 273, (’25) 373
Bloembollencultuur . . . . (1302) 31, (’03) 46,
(’19)287
Bloemkweekerij ……(1306) 92, (’11) 174
Boschbouw……….(1311) 174, (’24) 357
Boomkweekerij (1305) 75, (’15) 233, (’24) 357
Boter . . . . (1303) 46, (’04) 57, (’06) 92/93,
(’14) 216, (’16) 249,
(
1
18) 273
Bouwmaterialen(1303) 46, (’05) 74, (’07) 107,
(’12) 189, (’14) 215, (’16) 249, (’24) 357 Brandstoffen, Motor- .. (1302) 31, (’03) 46,
(’05) 74/75, (’07) 107, (’08) 127, (’09) 147,
(’16) 249, (’25) 372
Brandstoffen, Vaste . . (1304) 56, (’12) 191,
(’13) 205
Brood ……………………….(1314) 216
Buitenlandsche handel (1302) 31. (’11) 173,
(’12) 189, (’14) 215, (15) 233, (’22) 328
Cacao ………………(1314) 216, (’17) 262
Carbolineum …………….(1311) 174
Carton ……………………1321) 311
Chemische producten. .(1307) 107, (’24) 357,
(’25) 372
Cichorei ………………..(1306) 94
Corn nissarisen-belasting ……..(1325) 372
Conserven ………………….(1323) 345
Crisisinvoerwet …………..(1305) 74
Crisisproducten (1302) 30, (’03) 46,
(’04)
57,
(’05) 74
Deviezenverkeer, Regeling (1304) 57, (’07) 109
(’12) 191, (’14) 216, (’16) 249, (’17) 263,
(
1
18) 273, (’25) 372
Distributiebesciseiden ……….(1306) 93
Doelcorporaties …………..(1311) 173
Economische rechtspraak ……(1324) 357
Effecten ………………..(1312) 191
Eieren (1306) 92, (’08) 129, (’14) 216, (’19) 287
Electriciteit ……..(1304) 57, (’08) 129
Electrotechnisch bedrijf (1312) 189, (’13) 205,
(’14)
215, (’18) 273
Fotografisch bedrijf ……….(1311) 173
Gas …………….(1304) 57, (’08) 129
Gasgeneratoren (1303) 46, (’05) 74, (’08) 127,
(’09) 147, (’11)1 73, (’16)249, (‘1 9)287, ‘(25)372
Gevogelte ………………..(1304) 57
Goederen voor de Duitsche weer-
macht (1 302) 31, (’06) 93, (’07) 109, (’08)129,
(’14) 216
Goederenbeurzen …………..(1311) 173
Goederenyerkeer m.h. buitenland (1302) 31,
(’07) 109, (’19) 287, (’22) 328, (’23) 345
Grafische Industrie . . . . (1303) 46, (’05) 74,
(’13) 205
Granen ……………………. (1319) 287
Grit ……………………(1316) 248
Grondbelasting ……………..(1304) 57
Harsen e.d. ……………… (1325) 372
Hooi …………(1307) 107, (’14) 216
Hotels, restaurants enz. (1308) 128, (’16) 248
Hout(1304) 56, (’11) 173, (’14) 215, (’19) 287,
(’24) 357
Houtteelt ………………..(1311) 174
Huurprijzen ……….(1303) 46, ’21 (311)
Hypotheekwezen …………..(1304) 57
Invoerrechten (1304) 56, (’05) 74/75, (’08) 128
IJkwet ……………………..(1314) 215
Ijzer en staal (1304) 56, (’07) 107, (’08) 128,
(’09) 147, (’13) 205, (’18) 273, (’22) 328,
(’23) 345, (’24) 357
Jachtwezen ……………..(1324) 357
Jute …………….(1305) 74, (’11) 173
Kaas ……(1305) 75, (’06) 93, (’12) 191
Keramische Industrie (1307) 107, (’13) 205
Klompen ………………..(1312) 181
Koffie(1306) 92, (’08) 129, (’14) 216′ (’15) 235
Kunstmest ……..(1312) 189/91, (’18) 275
Kunstzljde ………………(1311) 175

Cijfers tusschen haakjes verwijzen naar nummer E.-S.B., tweede cijfers naar de
bladzijde, waar het bericht voorkomt.

Kurk ……………………(1324) 317
Landbouw . . . . (1302) 31, (’04) 57, (’05) 75,
06 92193
1
(’07) 107/08, (’11) 175, (’12) 189 i
(’14) 216, (’17) 262, 1’18) 273, (’19) 287,
(’20) 299, (’22) 328, (’23) 345, (’24) 357,
(’25) 372
Landbouwgrond (1302) 31,(’09) 147,
(
1
22) 328
Landbouwinventarisatie (1304) 57 (’25) 372
Lederindustrie ……..(1314) 215, (’22) 328 Linoleumindustrie . . (1303) 46, (
1
14) 215,
(’16) 248
Lompen, enz . …… (1304) 56, (’06) 92
Looistoffen ………………..(1319) 287
Loonbelasting (1304) 57, (’07) 108, (’12) 191
Luchtpostverkeer …………..(1305) 75
Slargarine ……….(1306) 92,
(
1
14) 216
Slee! en -producten …………(1307) 108
Melk en -producten (1304) 57, (’07) 107/08,
(’12) 190,
(
1
14) 216, (’17) 262, (’18) 273,
(’19) 287, (’23) 345 Metalen (non-ferro) . . (1304) 56, (’09) 147, (’11) 173, (’12) 189, (’18) 273,
(
1
19) 287
(’25) 372
Motorrijtuigenbelasting (1304) 57, (’16) 249
Muntwezen ……..(1324) 357, (’25) 372
Oliên en vetten (1304) 56, (’05) 75, (’06) 93,
’09) 147, (’14) 215/16, (’16) 249, (’19) 287,
(’23) 345
Omzetbelasting (1305) 75,
(
1
12) 191, (’14) 216,
(’16) 249, (’18) 273 (’20) 299 (’22) 328,
(’24) 357, (’25) 373
Ondernemingen…………….(1315) 233
Ondernemersovereenkomsten . . .. (1302) 31
Oorlogsschade ……(1302) 31, (’08) 128,
(‘ll) 173/74, (’19) 287
Openbare nutsbedrijven ……(1316) 249
Organisatie
bedrijfsleven
(1305) 74, (’14) 215
Paarden . . . . (1302) 31, (’06) 93, (’11) 175,
(’14) 216, (’21) 311
Pachten ……(1314) 216, (’17) 262,(’25) 372
Papier(1302)31, (’16)249, (’21) 311, (’25) 372
Papierwol ……………….(1313) 205
Pelterijen ………………..(1318) 273
Petroleum ………………..(1302) 31
Pluimveehouderij ….(1312) 190, (’17) 262
Prijsregeling (1302) 31, (’03) 46,
(
1
04) 56/57,
(’05) 75, (’06) 92, (’07) 107/08, (’08) 128,
(’11) 173/74/75, (’12) 189 (’13) 205,
(’14) 215/16, (’16) 248/49, (’18) 273, (’19) 287,
’20) 299, (’21) 311, (’23) 345, (’25) 372
Radiohandel ………………(1305) 74
Rantsoeneering materialen……..(1325) 372
Rundvee …………(1304) 57, (’06) 93
Rijwielbanden ….(1312) 190/91, (’16) 249
Schapen . . . . (1306) 93, (’11) 175, (’16) 249
Scheepvaart . . . . (1311) 173, (’14) 215/16,
(’16) 249, (’19) 287
Schoenindustrie ……(1308) 128, (’16) 249,
(’20) 299
Schuldbrieven aan toonder …… (1316) 216
Schuldenaren, Bescherming . . . . (1306) 92
Slachtgevogelte ……(1316) 249, (’19) 287
Slachtvee (1304) 56, (’07) 108, (’11) 174/75,
(’12) 190, (’14) 216, (’22) 328, (’23) 345,
(’25) 372
Sleepvaart ………………..(1314) 215
Specerijen ….(1304) 56, (’06) 92, (’12) 189,
(’16) 249
Spertijden ………………(1316) 249
Steengroeven ……..(1311) 173, (’24) 35
Stroo…………..(1307) 107,
(
1
14) 216
Suikerindustrie …………….(1322) 328
Surrogaten .. (1306) 92, (’14) 216, (’15) 233
Tabaksproducten(1304)56, (’14)216, (’16) 249,
(’17) 262, (’19) 287, (’25) 372
Text ield istributie (1304) 56, (’06) 93, (’12)189,
(’13) 205, (’14) 215/16
Textielindustrie …………..(1320) 299 Thee ………….. (1308) 128, (’14) 216
Tuinbouw (1302) 30/31, (’05) 75, (’06) 92,
(’11) 175, (’12) 189190, (’14) 216, (’16) 249,
(’18) 273, (’19) 287, (’20) 299, (’23) 345
Turf …………..(1311)’174, (’16) 249
Varkens . . . . (1304) 57, (’06) 93, (’12) 190,
(’16) 249, (’23) 345, (’25) 372
Vaten ……………………1307) 107
Veeboekje ………………(1306) 96
Veevoeder . (1304) 53, (’17) 262, (’21) 311,
357
Vereffeningscertificaten

(1305) 77
Vei’f (1312) 184, (’19) 287, (’21) 311, (’23) 345
Vermogensbelasting ……….(1314) 219
Vervoerswezen (1305) 75, (’06) 93, (’07) 109, (’09) 147,
(’11)
173, (’19) 287, (’20) 299.
375
Verwerkende Industrie0n ‘1303) 46,(’07) 107,
(
1
13) 205, (’14) 215, (’16) 248/41
Verzekering

……..(1304) 57, (’25) 373
Vetsmelters

………………(1304) 57
Vezels

………………….(1311) 175
Visscherij (1316) 249, (’18) 273, (’20) 291
(’23) 34-
Vlas ……(1311) 175, (’12) 190, (’13) 20!
Vleesch (1304) 57, (’05) 75, (’07) 108, (’08) 128
(’12) 190, (’14) 21€

Voedselvoorziening . . . . (1305) 75, (’12) 190,
(’14) 216, (’17) 262, (’24) 357
Vordering …………………(1315) 233
WaardevermeerderingSbelasting.. (1304) 57,
(’05) 76
Wederopbouw (1305) 74, (’07) 107, (’14) 174,
(’16) 249, (’19) 287
Wijnbelasting …………….(1307) 109
Wild …………….(1304) 57, (’05) 74
Winstbelasting …………….(1304) 58
Wol ……………………(1322) 328
Zaden . . . (1314) 216, (’17) 262, (’18) 273,
(’19) 287, (’22) 328
Zakken , . . . (1304) 56, (’05) 74, (’09) 147,
(’11) 174
Zeep . . . . (1305) 75, (’07) 108, (’08) 129
Zetelverplaatsing…………..(1324) 357
Zoutindustrie……….(1302) 31, (’17) 263
Zuivelindustrie (1304) 75, (’05) 75, (’06) 92,
(’07) 108,(’14) 216, (’25) 372

.J)IU

11 JUJVI .1941

DETWENTSCHE,-BANKN.V.

GEVESTIGD TE AMSTERDAM

Maandstaat op 31 Mei 1941

Kas, Kassiers en Daggeldlëeningen

………………. …………… f

7.587.853,30

Nederlandsch Schatkistpapier ………………………………….,, 203.287.485,03

Ander Overheidspapier

……………………………………….,,

10.041.162,19

Wissels……………………………………………………….,,

89.351,26

Bankiers in Binnen- en Buitenland……………………………….,,

12.799.35441

Effecten en Syndicaten

…………………………. . ………….

4.228.893,21

Prolongatiën en Voorschotten tegen Effecten ……………………..

21.958.984,65

Debiteuren ………………………………………………..,,

41.102.830,36

Deelnemingen – (mcl. Voorschotten) …………………………..,,

1.544455,05

Gebouwen….. ………………. . ………………………….

,,

4.000.000,-

Belegde Reserve voor Verleende Pensioenen ……………………..,,

1.654.771,89

Effecten van Aandeelhouders in Leendepot ………………………,, 13.224.850,-

f 321.519.691,05

Kapitaal … ………………………….
……………………

f

40.000.000,—

Reserve ……………………….. ………………………….

,,

10.750.000,-

Deposito’s op Termijn

…………. ……………………………. ,,

30.981.428,40

Crediteuren

………… ………………………………………. ,, 218.414.346,92
Overloopende Saldi en Andere Rekeningen ………. .
………………

6.494.293,84

Reserve voor Verleende Pensioenen

…………………………

1.654.71,89

Aandeelhouders voor Effecten in Leendepot ……..

13.224.850,-

f 321.519.691,05

Auteur