9 NOVEMBER 1988
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN.
Economisch~Statistisch
,
Berichten
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
23E JAARGANG
WOENSDAG 9 NOVEMBER 1938
No.
1193
COMMISSIE VAN REDACTIE:
P.
Lieftinck;
N. J. Polak; J. Tinbergen; F. de Vries en
H. M. H. A. van der Vaik (Redacteur-Secretaris).
M. F. J. Gooi – Adjunct-secretaris.
Redactie-adres: Pieter de Roochweg 122, Rotterdam-West.
Aangeteekende stukken: Bijkantoor Ruigeplaatweg.
Telefoon Nr. 35000. Postrekening 8408.
Advertenties voorpagina f 0,50 per regel. Andere pagi.
na’s f 0,40 per regel. Plaatsing bij abonnement volgens
tarief. Administratie van abonnementen en advertenties:
Nijgh & van Ditmar N.V., Uitgevers, Rotterdam, Are-
sterdam, ‘s-Gravenhage. Postchèque- en 9iro-rekening
No. 145192.
Ahonnementsprijs voor het weekblad franco p. p. in
Nederland f 16,—. Abonnementsprijs Economisch-Statis-
tisch Af aandbericht f 5,— per jaar. Beide organen samen
f 20,— per jaar. Buitenland en Koloniën resp. f 18,—.
f 6,— en f 23,— per jaar. Losse nummers 50 cent. Dona-
tcurs en leden van het Nederlandsch Economisch Instituut
ontvangen het weekblad en het Maandbericht gratis en
genieten een reductie
02)
de verdere publicaties.
INHOUD
BIz.
Noodzakelijke bouwsteenen bij ieder oordeel over ,,îonds-
vorming” door
Dr. J. van Hoorn ………………
842
Een onvoldoende gewaardeerd regeeriugsinitiatief door Mr.
J.
Wilkens …………………………….
842
De depotfractiebewijzen door
TV.
Willems
………..
844
Een sympathiek plan door
Prof. Mr. A. C. Josephus Jitta
847
De interne regeling der
rubber-restrictie door
J.
F.
Haccoû………………………………….
848
Zijn monetaire conj unçtuu rinaatregelen thans gewenscht?
door
Dr.
W. L. Valk
……………………….
850
Conjunctuur en welvaart in Engeland door
W.
Glastra 851
De
nieuwe
indeelïng
onzer
handelsstatistiek door
1.
RoetJam.
………………………………..
852
INGEZONDEN STUKKEN:
liet rentevraagstuk in de Vereeniging voor de Staat-
huishoudkunde door
Mr. D. J. Hulshoff
Pol
met
Naschrift door
Prof. Mr. Dr. G. M. Verrijn Stazart
857
IIAANDOIJFERS:
Emissies in October
1938
………………….
857
ONTVANGEN BOEKEN
…………………………
858
Statistieken:
Indexcijfers van
Oroothandeisprijzen ……………………
858
Qeldkoersen-Wisselkoersen-Bankstaten ………………859, 860
GELD-, KAPITAAL- EN WISSELMARKT.
Voor het eerst na geruimen tijd w’aren in de ver-
siagweek cle handel in Pouden zoowel als de koers-
f1utuaties van deze valuta zeer gering. De meening,
dat althans voor het moment aan de neerwaartsche
tendens in het koersverloop weerstand zal worden
geboden, wordt meer en meer algemeen aangehangen
en dientengevolge heeft de speculatie de op korten
termijn loopende posities vrijwel geheel geliquideerci;
daarbij komt, dat toevallig tegelijkertijd het seizoens-
aanbod van Ponden, ‘dat, naar wij vroeger reeds op-
merkten, steeds iii het najaar zich manifesteert, tot
een einde is gekomen, omdat de financiering van de
betrokken transacties is voltooid. Tengevolge van
beide omstandigheden, het weerkeeren van de rust
onder de speculatie en het wegvallen van een tijdelijk
ahnormaal groot commercieel aanbod, is op de valuta-
markt te Londen ook de rust weergekeerd. Schom-
melingen van de Dollar-noteerin.g bleven beperkt tus-
schen 4.76X2 en 4.75 en de omzetten waren gering.
Minder rustig was de markt voor Fransche Francs.
Hoewel door de jongste mededeeling van de Regeerin.g
de verwachting van een verdere daling van de valuta
of een cleviezenrestrictie wel weer is verminderd, is
toch de aanliding tot kapitaalsvlucht geenszins weg-
genomen. Immers, wanneer de Regeering vasthoudt
aan haar uitgangspunt: geen monetaire aanpassing
om het gebrek aan evenwicht in de betalingsbalans
te herstellen, doch economische en ‘financieele maat-
regelen om dat doel te lereiken, dan doemt onmid-
dellijk ook weer het spook der kapitaaisheffing op.
Weliswaar is het grootste deel van het kapitaal, dat
voor vluchten naar het buitenland in aanmerking
komt, reeds lang over de grenzen, maar in zulke ge-
vallen met acute aanleiding druppelt er toch altijd
nog iets na. Alleen door het ingrijpen van het Fran-
sche Egalsatiefonds en soms van het Engeische Ega-
lisatiefonds kon de noteering zich behoorlijk houden.
De stemming voor den Gulden was aan weinig ver-
anidering onderhevig, slechts aan het einde van de
week was de stemming iets minder vast dan aan het
begin. De Dollarkoers, die aanvankelijk gehandhaafd
was op den biedprijs van het Egalisatiefonds, dat op
die noteering enkele posten had moeten opnemen,
steeg daardoor later iets boven dien koers.
Voor de verschillende geblokkeerde Markensoorten
was er wreinig verandering te constateeren, behalve
voor Registermarken, die een belangrijke koersavance
konden boeken. , ‘
842
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
9 November
1938
NOODZAKELIJKE BOUWSTEENEN BIJ
IEDER OORDEEL OVER,,FONDSYORMING”
Over het vraagstuk der ,,fondsvorming” is zooveel
geschreven, dat men zou kunnen gaan denken, dat
het onderwerp uitgeput is. Dit zou het inderdaad ook
reeds lang zijn, als er niet zoo enorm veel Verwarring
heerschte en als niet, vermoedelijk tengevolge’ van
die verwarring en van de ingewikkeldheid, die men erin meent te zien, verschillende eenvoudige w’aar-
heden regelmatig over het hoofd werden gezien.
Aan lange uiteenzettingen op deze punten heeft’
het in den loop der jaren geenszins ontbroken. Voor-
zoover schrijver dezes daaraan heeft medegewerkt,
heeft
hij
daarbij steeds getracht objectieve vaarhe-
den naar voren te brengen, waarover men niet van
meening zou kunnen verschillen en zonder welke men
steeds langs elkaar heen zou blijven praten.
Intusschen zijn de tijden veranderd. Wij leven snel
en evenals de leidende staatslieden geen
tijd
meer
hebben om nota’s te wisselen, maar met behulp van
vliegtuigen naar elkaar toekomen om te gaan praten,
zoo zullen degenen, die zich voor het vraagstuk der
,,fonidsvorrning” interesseeren, geen tijd meer hebben
om lange uiteenzettingen te lezen, maar zal men hun
enkele bondige slagzinnen moeten voorzetten, die
geen tijd van lezen kosten.
Hier mogen er enkele zoo volgen; met opzet zijn zij
zoo gekozen, dat er geen plaats is voor persoonlijke
meening, maar dat ieder, die er zich voldoende reken-
schap van geeft, tot de conclusie moet komen, dat
het onaantastbare waarheden zijn, waarvan hij niet
kan nalaten ze als grond voor zijn opvattingen en
voorstellen aan te nemen.
1. Het tekort in de financiering ‘der arheidersver-
zekering volgens de Invaliditeits’wet komt voort uit
het in 1919 reeds oudere geslacht, dat beneden kost-.
prijs of gratis verzèkerd werd.
,,De premie voor het jongere geslacht (en voor de
verdere toekomstige geslachten) is nooit aangevochten
anders dan door de terloops wel eens gehoorde mea-
ning, dat die premie op losse schroeven zou staan
wegens onzekerheid in den loop der bevolking en den
loop der verzekerde arbeidersbevolking. Dat dit er
iets mee te maken heeft, is echter een vergissing, die,
hoezeer ook hij niet-verzekeringstechnici verklaarbaar,
niettemin een vergissing blijft.”
Was de verzekering der ouderen afzonderlijk ge-
administreerd geweest; elke onduidelijkheid, onover-
zichteljkheid en. verwarring ware vermeden.
,,Men had dan gehad do normale verzekering der
jongeren, die niet meer stof zou hebben doen op-
waaien, dan bij de ambtenarenpensioenen het geval
was, en, daar geheel naast, de verzekering der ouderen
met het tekort, waarvoor de Staat aansprakelijk was.
,,Men doet goed zich voortdurend in te denken in
den toestand alsof die afzonderlijke administratie had
bestaan.”
Had het Rijk, in plaats van garant te blijven
voor het tekort op de verzekering der ouderen, aan
het Invaliditeitsfonds het volledige pak obligaties uit-
geleveid van een met dat doel gecreëerde Staatslee-
nmg ten bedrage yan ‘de contante waarde van het te-
kort, dan was alles in wezen precies hetzelfde, maar
zou van eenige moeilijkheid betreffende dat aanvangs-
tekort nooit gehoord zijn.
,,Natuurlijk hadden dan wel de rente- en aflossings-
verplichtingen dier Staatsleening de hegrootiug he-
zwaard, maar iedereen zou het vanzelfsprekend ge-
vonde.n hebben, dat alle verplichtingen van den Staat,
uit welken hoofde ook aangegaan, gelijkelijk behan-
deld werden en, als besnoeiing financieel onontkoom-
baar bleek, deze over de geheele linie zou geschieden.”
Dat toekomstige verzorging vaii ouden van
dagen (of in het algemeen: toekomstig genot van be-
spaard geld) alleen kan geschieden uit de opbrengst van goederen en diensten in dien toekomstigen tijd,
is een vanzelfsprekende waarheid, die geldt voor
‘tecieresn,
vorm van sparen en verzekeren.
,,Of Rijkspostspaarbank of iarticuliere spaarb,ank,
Staatsverzekering» of particuliere verzekering hier-
voor zorgt, kan voor de werking van deze eenvoudige
waarheid uiteraard niets geen verschil maken.
; ,,Was het Rijk dus, in plaats van zelf de sociale ver-
zekering ter hand te nemen, niet verder gegaan dan
deze verzekering ierplicht te stellen, de uitvoering
overlatend aan particuliere fondsen of maatschap-pij.n, – met welle wijze van schadeloosstelling dan
ook, voor cle posten met aanvangstekort -, dan was
in de economische gevolgen alles precies oo’ al
thans, aangezien die particuliere instelhngeû dezelf
de beleggingen kiezen als de Rijksfondsen van• thans.”
Het is in de practijk
nt
hetzelfde, of gelden
die voor do betaling van pensioenen moeten dienen,
via een Rijlcsfonds komen uit rente op Staats-
leeningen, waarvan uiteraard andere gedeelten in
handen zijn van particulieren., spaarbanken en levens-
verzekeringsmaatschappijen,
dan wel als zoodan.ig rechtstreeks uit de Schat-
kist moeten worden voldaan.
,,Het verschil bljict hij betalingsmoeilijkheden van
den Staat: in liet eerste geval worden alle crediteu-
ren in gelijke verhouding getroffen, in het tweede
geval leggen alleen arbeiders en Rijksimbtenaren het
loodje (nl. wat de hun verzekerde renten en pension-
nen betreft) en komen effectenbezitters, spaarders en
polishouders van levensverzekeringsmaatschappijen
aan hun vollen trek.” . .
Prent men zich de boven,’ neergeschreven eenvou-
dige waarheden goed in, dan komt men er zonder
polemiseeren, d.w.z. zonder studie, toe te begrijpen
op welke punten allerlei redeneeringen, die op het
oogenblik zoo algemeen opgeld doen, verkeerd zijn
geloopen.
Met opzet worden hier dus geen conclusies getrok-
ken: i.edere lezer moet zelf tot zijn conclusie komen.
Maar wat wèl de bedoeling van
schrijver
dezes is:
laten die conclusies niet steunen op onjuiste of op
verkeerd begrepen grondslagen. Komt men na rijp
beraad tot vèr gande besluiteh, laat men dan waar-
lijk beseffen wat men doet, en laat men niet, door
enicele fundameuteele, maar niet aan cl bpp.ervlkte
liggende waarheclen over het hoofd te zien, in den
waan verkecren, dat men slechts theoretische veran-
cleringen aanhrengt, die voor cle reëele practijk maar
beperkte gevolgen zouden hebben.
Dr. J.
VAN HOORN.
EEN ONVOLDOENDE GEWAARDEERD
REGEERINGSINITIATIEF.
Naar mate bij de burgerj een beter begrip bestaat
van wat nuttig en noodig is om een volksgemeen-
schap te besturen, kunnen goede, maar daarom nog
niet
altijd
p’bpulaire, plannen van vooruitziende
regeerders gemakkelijker tot uitvoering komen.
Bedriegen wij ons niet, clan bestaat er in ons land
nog geen communis opinio over de wenscheljkheid
van de premie-regeling, welke de Minister van Bin-
nenlancische Zaken bij circulaire van 23 Juni 1938 in
het leven heeft geroepen om tot een verbetering van
bestaande, min of meer ,,ongewilde” woningen to komen.
Toch lijdt het geen twijfel, dat het hier een belang-
rijk en nuttig initiatiëf betreft.
In de laatste twintig jaren zijn vele honderden mii-
lioenen Guldens aan helastiuggelden hier te lande be-
steed voor den woningbouw, doch niet voor verbete-
ring van bestaande oude, maar goedkoopste types van
woningen, waarin cle armste lagen der bevolking
voor het meerendeel huizen.
Daar was aanvankelijk, ook geen aanleiding toe,
want allereerst diende in het nijpend woningtekort
te worden voorzien. Toen daarin echter voorzien was
en de sleutelgelden om een woning te bemachtigen
plaats maakten voor twee weken of langer gratis wo-
9. November 1938
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
843
nen, ontstond er zeker reden om te trachten een ver-
dere kapitaalvernietiging, belichaamd in een onrust-
barend aantal leegstaande woningen, te voorkomen.
Een aantrekkelijke oplossing zou ongetwijfeld ge-
weest zijn om alle minder gewilde perceelen te ont-
eigenen en moderne nieuwe woningen te bouwen,
doch uien zou naast een prijzenswaardige liefde voor
verbetering der volkshuisvesting financieele verant-
woordelijkheid volkomen moeten missen om dit thans
01)
groote schaal uitvoerbaar te meenen.
Integendeel, wie de belangen van een helaas zoo
dringend noodige verbetering van onze defensie af-weegt tegen het belang van een verdere verbetering
der volkshuisvesting – waarvan de eischen wel reeds
zeer hoog zijn opgedreven, maar nog vrijwel onbe-
perkt verder opgedreven kunnen worden – die zal
onder de tegenwoordige omstandigheden de besteding
van publieke middelen daarvoor tot het strikt noodzake-
lijke en het economisch verantwoorde willen beperken.
Niet noodzakelijk is, dat met belastinggelden –
hetzij rechtstreeks, hetzij indirect door garanties,
voorschotten of dergelijke – de bevolking geholpen
wordt aan een bewoning, welke zij niet zelve kan be-
talen. Daarentegen is, het wel economisch verant-
woord om te trachten den voorraad goedkoope wordu-
gen, die er nog is, voor verval te behoeden en, waar
eenigszins mogelijk en loonend, te verbeteren.
Dit doel stelt de Regeering zich blijkbaar voor te
bereiken door heschikbaarstelling van premies, welke
voor % door het Rijk en voor
Y
3
door de Gemeenten
gedragen zullen worden.
Uit het feit, dat het systeem van premies en niet
dat van voorschotten is gekozen, volgt, dat het hier
niet in eerste instantie gaat om een stounmaatregel
aan in financieele moeilijkheden geraakte huisexploi-
tanten. Wij komen hierop straks echter nog even terug.
Er wordt blijkbaar op gerekend, dat de eigenaren
do rest der kosten van verbetering zelve kunnen beta-
len, of hun crediteuren hun. te hulp zullen komen,
en dat een aanmoediging door een bijdrage in die
kosten van ten hoogste een derde gedeelte voldoende
zal zijn om meer resultaten te verkrijgen dan zonder
zoodanige tegemoetkoming het geval zal zijn.
In verschillende gevallen zal dit inderdaad wel zoo
wezen, doch in meerdere gevallen zijn de goedkoope,
onde woningen in het bezit van kleine eigenaren, ge-
soconcieerd door hypothecaire geld schieters, aan wie
vaak geen andere keus overblijft dan verlies te nemen,
daar de middelen hun ontbreken om van kwaad weder
goed geld te maken. Wellicht zou het overweging ver-
dienen om voor deze gevallen een aanvullingscre:liet
mogelijk te maken.
Intussehen zullen ook dan de genomen maatregelen
niet het beoogde doel treffen, wanneer de gemeenten
haar medewerking ôf in het geheel niet wenschen te
verleenen, gelijk men zich bijv. te Maastricht reeds
heeft uitgelaten, èf de benoodigde gemeentelijke me-
dewerking afhankelijk stellen van allerlei voorwaar-
den, die de aanlokkelijkheid van de premie zoo al niet
illusoir, dan toch aanzienlijk minder groot maken.
Men zal er vrede mee hebben, dat geen premie be-
schikbaar gesteld wordt voor een stadswijk, die op
het punt staat onteigend te worden ter saneering van
de nog resteerende minder fraaie woongedeelton, doch
men zal niet op grond van dit motief de premie mo-
gen weigeren, maar desniettemin toch eigenaren aan-
schrijven tot verbetering uit hun eigen beurs. Zoo kan men zich afvragen of het wel juist is, om
daar, waar de grond het duurst is van geheel Neder-
land, de minimum nuttige oppervlakte hooger te stel-
len dan door de Regeering is bepaald. Deze minimum
nuttige oppervlakte is 30 in
2
en lijkt ons juist voor de
groote steden te zijn bedoeld, doch voor Amsterdam
is deze limiet verhoogd tot 35 m
2
,
zoodat een zeer
groot aantal woningen, die het meeste verbetering
behoeven, van de premio-verkrijging uitgesloten zijn.
* *
*
Aan de gemeente Amsterdam nag de lof niet out-
houden:worden, dat zij als eerste der groote steden
een uitvoeringsregeling, – als door de Regeering be-
doeld, heeft getroffen, doch de regeling wordt o.i.
ontsierd door do arbeidsbepaling, dat de verbetering
slechts mag worden uitgevoerd door arbeiders, die
van de Gemeentelijke Arheidsbeurs zijn betrokken:
een bepaling, die met de zaak niet te maken heeft en
op de frequentie der toepassing een nadeeligen in-.
vloed moet hebben, omdat een zeer groot aantal
oudere huizen te Amsterdam in het bezit is van
kleine timmerlui, loodgieters, schilders, stucadoors,
metselaarsbaasjes, e.d., die de verheteringswerken
slechts zelve of met eigen volk economisch kunnen
uitvoeren.
Men kan nu eenmaal zijn eischen niet te hoog stel-
len, wanneer men in dezen iets wil bereiken. Indien
hijv. eventueele alkoven hij het aangrenzend vertrek
moeten worden gevoegd, dan is hiervan voor de
duizenden voor- en achterwoningen van Amsterdam
het gevolg, dat zij als zoogenaamde één-kamer-wonin-
gen slechts mogen worden gebruikt voor de bewoning
van hoogstens twee personen. Er worden te Amster-
dam nog minstens vijf duizend van deze soort wonin-
gen bewoond door meer dan twee personen, en er
staan verder heel wat leeg. Wanneer de eigenaar nu
bij gebruikmaking van de premie alle gezinnen van
meer dan twee personen als huurgegadigden uitsluit,
dan zal hij in dit genre geen spoedige bezetting van
zijn woningen mogen verwachten, en derhalve weinig
prikkel tot verbetering van zijn bezit ondervinden.
Voorkomen moet worden, dat er paradoxale toe-
standen zouden ontstaan, zoodat hijv. hypothecaire
belanghebbenden, die terwille van het behoud van de
waarde van hun onderpand hun dehiteuren zouden
willen en kunnen helpen, als voorwaarde voor zoo-
danige hulp misschien zouden gaan stellen, dat geen
gebruik gemaakt mag worden van do nieuwe premie,
daar dan die verbeteringen z66 omvangrijk en zéô
kostbaar zouden worden, dat men de werkelijk ge-
wenschte en betaalbare verbetering nog goedkooper
zonder premie kan aanbrengen.
Bovendien staat te vreezen, dat men op deze wijze eigenlijk geen overzicht zal krijgen van de mogelijk-
heden, welke de nieuwe door de Regeering beoogde
maatregel bevat.
Dit zou te betreuren zijn om dor wille van de zaak
zelve: de economisch verantwoorde verbetering van de
volkshuisvesting voor de minst kapitaalkrachtige bc-
ro
n
crs
Maar niet alleen daarom: ook als een zekere
steunn1aatregel voor de eigenaren van oudere wonin-
gen zou een soepele uitvoering nuttig kunnen wer-
ken, daar in die kringen groote ontstemming heersebt
wegens de jareulange forceering van huurverlaging
door de Overheid zonder eenigc compensatie in ver-
laagde overheidslasten, gepaard gaande niet als on-eerlijk gevoelde concurrentie van door de Overheid
gefinancierde of anderszins gesteunde vereenigings-
woningen, die de huurders uit particuliere woningen,
welke zichzelve moeten bedruipen, wegzuigen.
* *
*
Tenslotte zou het ook voor een gezondmaking van
financieele verhoudimigen, bij deze soort woningvoor-
raad betrokken, van belang zijn, dat een premie voor
gewone verbeteringen dit bezit weer iets minder
taboe voor den onroerend-goederenhandel zou maken:
verkoop naar moer kapitaalkrachtige handen kan het
onderhoud in de toekomst eveneens ten goede komen.
liet aandeel van de Gemeente ad één derde ge-
deelte in de premie kan ten hoogste
f
80 per woning
bedragen: in redelijkheid valt niet aan te nemen, dat
al te hooge eischen door dit bescheiden bedrag wor-den gemotiveerd. Wellicht zouden de te Amsterdam
voorloopig gestelde voorwaarden iets gemitigoerd
kunnen worden en moge men dan in andere Gemeen-
ten met voortvarendheid gebruik gaan maken van de
mogelijkheden, welke de Regeering hier weloverwogen
in het uitzicht heeft gesteld. Mr. J.
WILKENS.
844
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
9 November 1938
DE DEPOTFRACTIEBEWIJZEN.
Vernunf t wirct Unsinn., Wohitat P lage”
In tegenstelling tot hetgeen te New-York en te
Londen is geschied, zijn aan de Amsterdamsche beurs
de Depotfractiebewijzen tot de officieele noteering
toegelaten en daarmee
zijn
die papieren min of
meer als ,,effecten” erkend. De plaatsingsinogelijk-
heid is daarlloor in belangrijke mate toegenomen
en de talrijke voorschriften, die door het Bestuur
van. de Vereeniging voor den Effectenhandel over
deze materie zijn gegven, hebben de strekking om
het beleggende puhliek een zekeren waarborg te ver-
schaffen, zoo niet over de waarde van die stukken,
dan toch wel over het juridische en algemeene karak-ter ervan.
In de laatste maanden is dan ook het instituut der
depotfracties in snel tempo gegroeid, de uitgiften er-
van nemen in aantal en. omvang toe en het is gded om een oogeublik stil te staan
bij
de werkeljké be-
teekenis van dezen beleggingsvorm en te overwegen
in hoeverre dé verstandige gedachte, die er ongetwij-
feld aan ten grondslag lig-t, niet tot eenzijdige ,,uit-
wassen” aanleiding geeft of reeds gegeven heeft, of
,,Vernunft” al of niet tot ,,Unsinu” dreigt te ver-
worden, en of hier de ,,Wohltat” zich nog niet tot
,,Plage” ontwikkeld heeft.
Alle overdrijving schaadt; ter heurze van Amsterdam
kan men al sèhertsenderwijze plannen vernemen, tot
het formeeren van een depotfractie van alle reeds
bestaande depotfracties, teneinde de zegdningen, die
de afzonderlijke depotfracties bieden, als het ware
nog eens in een meer geconcentreerdemi vorm aan het
publiek aan te bieden!
Selectie en risicoverdeeling.
Twee niin of meer tegengestelde beginselen hehoo-
±en bij. de ,,kunst” van beleggen gevolgd te worden:
eenerzijds het doen van een op een verstandig oor-
deel gebaseerde keuze uit de vele verleidelijke propo-
sities, die men voorgelegd krijgt, het uitkiezen dus
van het goede, de
concentratie
van belangen, en an-
derzijds de verdeeling van risico. Ieder verstandig
mensch weet, dat, hoe grondig hij zijn oordeel tracht
te vormen, hoe goed hij zich op de hoogte stelt en
hoe nauwkeurig hij zich tracht rekenschap te geven
van de bekwaamheid van.
zijn
adviseurs, fouten in de
beoordeeling en dus het doen van een verkeerde keuze
mogelijk blijven.
Hiertegen tracht hij zich dan zoo goed en zoo
kwaad, als het kan., te beveiligen door verdeeling van
risico. ,,Do not put all your eggs in one basket”, is
het verstandige adagium, dat ten grondslag ligt aan
risicoverdeeliug, waartegenover men te stellen heeft,
dat kennis van zaken, die in de eerste plaats noodig
is om te slagen in het leven, en dus zeker op het ge-
bied van beleggingen, moeilijker te verkrijgen en te
behouden is, naarmate men zijn eieren over een grooter
aantal mandjes verdeelt. Hiermee is in groote trek-
ken aangegeven, tu.sschen welke twee polen de beleg-
ger, die weet, wat hij doet, zich heeft te bewegen en het nieuwe, of betrekkelijk nieuwe, verschijnsel aan
het uitspansel van de Amsterdamsche effectenbeurs
dient men dan ook in de eerste plaats in dit verband
te beoordeelen.
Er zijn beleggers, die ernaar streven om hun beleg-
gingen over een zoo klein mogelijk aantal objecten
te verdeelen.
Hoe grooter aantal, aldus .hun standpunt, hoe ge-
ringer de kans, dat men zich behoorlijk zal kunnen
oriënteeren, en, naarmate. men zich minder goed op
de hoQgte stelt, •ontaardt beleggen in wat men met
een minder fraai, maar niettemin duidelijk, voorcl
,,gokken” .zou kunnen noemen.
• Bij het al te zeer acht slaan op het eenzijdige crite-
rium van de risicoverdeeling loopt men groot gevaar
om in de diepte (van oordeel) te verliezen, wat men
in de breedte wint. Hoe breeder verdeeling van risi-
co, hoe zekerder men getroffen zal worden door nu
hier dan daar plaats grijpende ,,ongelukken” en het
is daartegenover maar een schrale troost, dat men
niet veel grootere verliezen lijdt, door niet
alles op.
de
eene slechte’ kaart gezet te hebben. Zulks zal trou-
wens ook niet veel voorkomen, want, naarmate men
grooter belang hij een bepaalde onderneming of cor-
poratie’ heeft, zal men zich intensiever rekenschap
geven van de ontwikkeling daarvan en is de kans
grooter, dat men door tijdig in te grijpen verliezen
kan beperken.
In het rapport, dat door een door het Bestuur van
de Vereeniging voor den Effectenhandel te Amster-
dam benoemde Sub-Commissie inzake het opnemen
van Depotfractiehewijzen in de Prijscourant is uitge-
bracht, staat als doel van deze stukken aangegeven,
dat:
,,ze alle dienen om den kleinen belegger de ge-
legenheid te bieden tot een verdeeld risico.”
Na het voorafgaande zal het duidelijk
zijn,
dat al-
reeds het doel van die stukken dus een bepaalde een-
zijdigheid is.
Geheel buiten beschouwing latende de vraag of ver-
deeling van risico
eenzijdig
gewenscht is, richt men
de aandacht op het feit van die verdeeling en stelt
men zich bloot aan het gevaar door dat doel na te
jagen de zaak van het beleggen in zijn geheel ernstig
te schaden. ,,Alle Konsequenz fübrt zum Teufel.” Het
abstracte ideaal van risicoverdeeling spot met den anderen eisch van verstandig geldbeleggen nl. het
doen van een oordeelkundige keuze. Ook dus, indien
men zou kunnen zeggen, dat de depotfractiebewijze.n
inderdaad zouden zijn, waarvoor zij zich aandienen
nl. een ideale risicoverdeeling, ook dan nog is de
vraag, of zij wenscheljk zijn voor den belegger,
niet
beantwoord; immers die risicoverideeling is slechts
een zijde van de zaak.
Wie zich nu goed rekenschap geeft van de samen-
stelling van de ‘depotfracties, die thans bij wijze van
lawine over het Nederlandsche publiek worden uit-
gestort, zal al spoedig tot de slotsom komen, dat het,
eenmaal beleggende in depotfracties, voor den mdi-
vidueelen belegger welhaast.
onmogelijk is
geworden
om zich werkelijk duurzaëm op de hoogte te houden
van zijn belangen.
Onder het vaak gebruikte motto ,,hoe meer hde
liever” treft men nu al depôts aan met niet minder
dan 100 Nederlandsche, natuurlijk alle eerste klas-
se (!), fondsen. en de belegger, die zijn vermogen steekt
in zulk een combinatie, moet wel een ,,tlbermensch”
zijn om zich behoorlijk van zijn bezit op de hoogte te
houden.
Niet alleen het vormen van een oordeel is
bij
deze
stukken uiterst moeilijk, ook het omzetten van de
consequenties daarvan in daden brengt zulke groote
bezwaren mee, dat het welhaast onmogelijk gendemd
kan worden. 1-let zich ontdoen van het belang bij
een bepaald fonds, dat men via een dëp’otfractie heeft,
is uitgesloten, tenzij men de heele fractie van de
hand zou doen en zulks zou een omzet vereischen, die in het gekozen voorbeeld 99 maal het belang, dat men
weascht af te stooten, overtreft. Bij’ het verkoopen
van de depotfractie immers verkoopt men mede het
belang hij alle 99 fondsen, die men, strikt genomen
zou wenschen te behouden, maar die men wel weg
moet
doen om het eene ongewenscht geworden fonds kwijt te raken.
Géheel afgezien nog van de andere bewaren,
die aan het verhandelen van de depotfracties op zich-
zelf verbonden
zijn
en waarop
wij
hieronder nader
terugkomen, brengt de aard van deze stukken reeds
mede, dat een werkelijk actieve beleggingspolitiek er-
door onmogelijk wordt.
Dit bezwaar wordt door de
bij
de meeste depot-
fracties voorbehouden bevoegdheid tot het brengen
van wijzigingen in de samenstelling van de depot-
eenheden door de beheerders geenszins ondervangen.
9 November 1938
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
845
De moeilijkheid, om zich
01)
de hoogte te stellen van
den werkelijken aard van zijn bezit, wort er voor den
houder der fractiehewijzen nog maar grooter door en
alleen indien cle veranderingen, die door de beheer-
clers aangebracht worden, toevallig zouden overeen-
stemmen met de wijzigingen, welke de indiviclueele
houder wenscht, zou hij ervan kunnen afzien zelf in
te grijpen.
Het is intussehen niet aan te nemen, dat beheer-
ders, voor
zij
tot wijzigingen overgaan, daarvan in
hot openbaar mededeeling doen, zooda.t op zijn best de
houder van de fractiebewijzen er eerst achteraf ken-
nis van krijgt.
Trouwens het wezen van de fixed trust brengt mee,
dat veranderingen in de beleggingen een uitzondering
zijn en de structuur van het beheer, dat niet op de
wijze, zooals zulks
bij
een gewone vennootschap ge-
schiedt, gecontroleerd wordt en verplicht is verant-
woording van zijn daden te doen, is er dan ook niet
op gericht.
Bij de management trust valt het accent meer
op de persoonlijke bekwaamheid van het bestuur op
beleggingsgebied, maar bij de fixed, ofwel de fiexible
trust, waarvan de depotfractiebewijzen bestaan, ligt
het zwaartepunt bij de
mechanische
risicoverdeelig.
Beleggende in depotfracties, en dit moet men goed
beseffen, schakelt men willens en wetens het per-
soonlijke oordeel uit en zulks is ten eenenmale in
strijd niet het beginsel van ee.n
bewuste
en
actieve
beleggingspo] itiek.
Band tusschen eigenaar en eigendom.
Door het instituut der depotfractie wordt de band,
die den belegger verbindt met zijn uiteindelijke be-
langen, nog weer langer en dus losser gemaakt dan bij
gewone effecten reeds het geval is. Zonder ons op
deze plaats bezig te willen houden met de moeilijk-
heden, die een behoorlijke regeling van de rechts-
verhoudingen, welke ontstaan door de depott
.racties,
oplevert, dient er toch wel op gewezen te worden, dat
hier een geheel nieuwe instantie geschapen wordt,
een nieuwe schakel, tusschen het werkelijke belang en
den belanghebbende, waaruit van nature tal van risi-
co’s, die aan effecten zonder meer niet vastzitten,
voortvloeien.
liet Bestuur van de Vereeniging voor den Effcc-
tenhandel heeft dit zeer goed gevoeld en het heeft
dan ook voor de opneming in de officieele notecring
van depotfractiebewijzen een heele serie voorschriften
gegeven, clie strekken om de juridische cousoIuenties eenigeimate te regelen.
Wie zich do moeite geeft nauwkeurig van clie voor-
schriften kennis to nemen, zal al spoedig beinerken,
dat daarin een complex nieuwe ,,rechtsregels” aan
het groeien is, die de belegger in de toekomst boven
en behalve het vennootschapsrecht zal moeten hestu-
deeren om de verhoudingen, die zijn depotfractiebe-
wijzen heheerschen, te kunnen heoordeelen.
Elke in het vericeer optredende nieuwe juridische vorm brengt moeilijkheden en
dus
risico’s mee en alleen al van deze zijde gezien staat tegenover het
voordeel aan de depotfraetiebewijzen verbonden dus
een belangrijk nadeel.
Stelt men een oogenhlik naast of tegenover dc be-
legging in effecten andere beleggingsmogelijkheden,
die een meer directen band leggen tussehen den eco-nomischen eigenaar en zijn eigendom, dan blijkt, dat
de meer ingewikkelde figuur van de effecten, die zijn
juridische moeilijkheden heeft, in vele gevallen niet-
temin verkozen wordt, omdat uit den effectenvorm
het groote voordeel van gemakkelijke verhandelbaar-
heid voortvloeit.
De vraag is nu, hoe, vergeleken met effecten, de
positie van de depotfractiehewijzen is.
Bij deze nieuwe soort heleggingspapieren heeft men
stellig te maken met het groote nadeel van een
nieuwe serie reehtsverhoudingen, die de structuur in-
gewikkelder maken, maar het voordeel, dat effecten
tegenover de natura beleggingen kenmerkte, de veel
betere verhandelbaarheid, is hier niet aanwezig, in-
tegendeel!
De verhandelbaarheid.
Het vraagstuk der verhandelhaarheid heeft als het
ware twee kanten: de kosten, die het meebrengt om
omzettingen te doen eenerzijds, en de ruimte van de
markt anderzijds, waarbij men wel moet bedenken, dat
het twee zijden van
een
zaak zijn. Ze houden dus met
elkaar verband en beïnvloeden elkaar wederkeerig.
Groote kosten van verhandeling veroorzalcen natuur-
lijk, dat de markt minder ruim wordt en liet feit van
niet ruim zijn van de markt veroorzaakt groote flue-
tuaties in prijs.
De marge, die ligt tussehen bied- en laatprijs,
is grooter en naarmate die grooter is, neemt het ver-
lies bij omzetten toe, hetgeen weer op een
lijn
komt
met de kosten van omzetten.
Het groote voordeel van effecteubelegging verge-
leken met andere beleggingsvormen is, dat de kosten
van verhandeling betrekkelijk gering zijn.
Voor de beoordeeling van die onkosten dient men uit te, gaan van den kringloop Geld—Fonds—Geld.
De kosten van aankoop en de kosten van verkoop be-hooren bijeen genonien te worden en voor transacties
aan de Amsterdamsche heuis bedraagt dit totaal voor
een belegger, die buiten Amsterdam woonachtig is,
0.99 pOt,.
(2 X
Vs pOt. provisie en 2 X 1.2 per mille
nota zegel). Stelt men hiernaast belegging in vast
goed, clan komt men tot aanzienlijk hoogere kosten
,,van in en uit”, al is het goed zich er daarbij reken-schap van te geven, dat de kosten de
overdracht
be-
treffen en dus niet tegelijkertijd aan kooper en ver-
kooper berekend worden.
De ,,in en uit”-kosten op vast goed komen neer
op ca.
3Y
pOt. oploopend tot ca. 4% pOt., afhanke-
lijk van den termijn, die tussehen aan- en verkoop
verloopt.
De veel gunstiger positie van effecten in dit op-
zicht blijkt wel duidelijk.
Hoe staat het nu met de ,,in- en uit”-kosten van
depotfractiebewijzen. De kringloop is hier wat meer
gecompliceerd en luidt als volgt:
Geld—Effecten—Depotfractiehewijzen—Effeeten-
Geld.
Hier heeft men dus als hij cle gewone effecten-be-
legging niet te doen met twee omzettingen, maar met
vier. De gekochte effecten moeten in cle fractiehe-
wijzen omgezet worden en omgekeerd zullen de fraa-
tiebewijzen eerst weer in effecten omgezet worden,
alvorens deze laatste in geld kunnen worden omgezet.
Het feit, dat de instituten, die de depotfracties
scheppen, de fractiobewijzen direct tegen geld afgeven,
brengt hierin geen wezenlijke verandering. Immers,
de aankoop van de effecten wordt nu niet door den
belegger gedaan, maar door den emittent en in totaal is het getal omzettingen onveranderd en worden ook
de kosten, die daaraan verbonden zijn, niet vermin-
derd, maar meestal ineens in rekening gebracht in
den prijs, dien men voor de depotfractie heeft te
beta.len.
Bij verkoop is dit in wezen niet anders, zooclat
men, wil men zich een beeld vormen van de kosten
van ,,in- en uit” hij het beleggen in deze stukken,
de kosten van al clie omzettingen bijeen moet tellen.
De leosten van depotfractiebewijzen.
Het is te danken aan de voorschriften, die het Be-
stuur van de Vereeniging voor den Effectenhandel
gegeven heeft, dat zulks althans voor de in dec laat-
sten tijd uitgegeven depotfractiebewijzen mogelijk is;
voor de beoordeeling van cle vroegere uitgiften is liet
veel moeilijker. Van een willekeurig aantal recente-lijk uitgegeven depotfractiebewijzen hebben wij het
846
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
9 November 1938
totaal dezei kosten berekend ‘en zij variéerden tus-
schen 5 pOt. (voor, de Nedico) en 15 pOt. (voor het
Gemengd bezit in Zuid-Afrikaansche ondernemingen
,Springhokken”), hetgeen dus van 5 tot 15 maal
cle kosten van gewone effectentransacties en eèn tot
vijfmaal de kosten van belegging in vastgoed uit-
maakt!
E’en opsomming van de samenstelling van deze
kosten volgt hier:
Nedico Springbokke’n
Kosten van aan- en verkoop van de
eïfecten
………………….% %
3
%
Aanimaakkoaten en royement der
•depotfi’acties ………………
2
.,
3%
Kosten van beheer …………..1
,,
5
Zegel en beui-snoteering
,,
2%
4Y
4
%
14%%
Kosten van aankoop depotîractie-
bewijzen
………………….%
5%
15%
Een korte toelichting op deze kosten is wel noo-
dig, vooral ook vanwege het groote verschil, dat hier
tusschen verschillende depotfracties blijkt te bestaan.
De Nedico omvat uitsluitend Nederlaudsch-In’dische
ën aan de Amsterdamsche beurs genoteerde fondsen,
terwijl cle Springbokken uitsluitend uit buitenland-
sche fondsen zijn samengesteld. Daarmee hangt samen
het verschil in zegelkosten en dat op aan- en verkooj
van de effecten. De zegelkosten op in het buitenland
gekochte en hier te ‘lande in omloop gebrachte fond-
sen bedraagt 2 püt. en die vallen dus voor de Neclico
uit.
Voorts brengt de beheerder van de Nedico, die
een aan de Amsterdamsche beurs werkende instelling
is, geenerlei kosten in rekening op den aankoop van
de effecten, waaruit de clepoteenheid bestaat, hetgeen
blijkbaar onder de service wordt begrepen, maar de
beheerders van de Springbokken moeten natuurlijk
voor den aankoop van cle effecten in het buitenland
wel de kosten in rekening brengen. Voor de Nedico
hebben wij echter de kosten van verkoop voor den
particulier van de effecten hij afbraak evenals hij de Sringhokken wel in de rekening opgenomen.
Kosten in wezen een extra risico.
De kosten van aanmaak en royement van de depot-
fractiebew’ijzen behoeven geen nadere toelichting. Ten
aanzien van cle beheerskosten moet opgemerkt worden,
dat niettegenstaande die beheerskosten feitelijk gel-
den als vergoeding voor het geheele bestaan van de
depotfr’ecties, ze niettemin bij tusschentijdsche af-
braak niet gedeeltelijk aan de houders worden terug-
vergoed. Bij den aanmaak worden zij in eens in reke-
ning gebracht en zij vormen dus voor den belegger
hij afbraak ‘een totaal verlies.
Wat voorts den, aankoop van de depotfracties zelf
betreft, hebben wij de daarop verschuldigde provisie
en effectennotazegel
i.0
aanmerking genomen, even-
wel geen kdsten voor den verkoop van ‘de fracties.
Immers,’ wij. zijn ervan uitgegaan, dat de fracties
geliquideerd en de effecten der depoteenheid ver-
kocht worden
Nu kan tegn deze beschouwing van de kosten ,,van
in en uit” aangevoerd worden, dat de zaak voor den
belegger te somber wordt voorgesteld. Hij zou immers
zijn fractie, zooals zij is, kunnen verkoopen en hij
maalct daarvoor dan den officieelen koers, zoodat bij
verkoop alleen de verkoopkosten op de fractiebewij-
zen als zoodanig drukken i.c. % pOt. (% pOt. provisie
en 1.2 per mille effectennotazegel).
De vraag is echter, hoe de heurskoers zal zijn en
voor de heoordeeling daarvan moet men in de eerste
plaats als richtsnoer nemen de beurswaarde van de
effecten, die in de depoteenheid begrepen zijn. Uit-
gaande van dien basisprijs, zal de koers van de depot-eenheden zich bewegen tusscheu twee grenzen:
eenerzij’ds de pariteit
plus
de kosten,als het publiek
kooper, en
anderzijds de pariteit minus de kosten, als het
publiek verkooper is.
1-lieruit volgt, dat zoolang het .publi’ek
overwe-
gend
‘kooper . is, de afzonderlijke verkooper, er zon-
der kleerscheuren, wat de kostenmarge betreft, zal
afkomen, maar indien de markt draait en het publiek
dus oveiwegend verkoop’er is, zal hij de volle schade
van de kostenmarge dragen en in zulk een geval
,,profiteert” alleen de
afzonderlijke
kooper, die dan
de stukken
feitelijk onder
•de pariteitswaarde van de
depoteenheid krijgen kan. Wat wij ‘in het voor-
afgaande min of meer beschouwd hebben als kosten,
die men in ieder geval heeft te betalen,
blijkt
dus
bij
nadere everweging te zijn een
extra risico,
dat
aan het beleggen in deze stukken vastzit. Beleg-
gende in depotfractiehewijzen riskeert . men – voors-
hands nog enkel en alleen met het oog op de kosten
van dien beleggingsvorm – boven en behalve de
risico’s, die op zichzelf aan de effecten, waaruit de
depoteenheid bestaat, verbonden zijn, extra verliezen van zeg 5 tot 15 pOt.
Het is niet zoo, ‘dat deze kostenmarge de eenige
extra risicofactor uitmaakt, die is nog slechts, wat
wij het ,,statistische element” in deze kwestie zouden
willen noemen. Er is meer.
Invloed door inperkinq van de grootte der e.ffec-
tennsarkt.
De indiviclueele belegger zal uiteraard niet een zoo
groot aantal depotfractiebewijzen in eens verhandelen,
als
oveTeenstemt
met een geheele dep.oteenheid. De
tegenpartij, dat is meestal de emittent, zal dan ook
tegenover de fracties, die hij afgeeft, niet steeds ge-
lijktijdig de overeenicomstige fondsen op de beurs
Icunnen verhandelen. 1-Tij neemt dus een zeker risico,
dat de koersen anders zijn op het moment, dat hij de.
clepoteenheid moet liquideeren in het geval hij de
fracties inkoopt -, of dat hij de fondsen moet koopen
– bij verkoop van de depotfractie -, als op het tijd-stip, dat hij’ de afzonderlijke fracties kocht of ver
–
kocht.
De depoteenheden omvatten zeer groote bedragen.
Ze varieeren van een
f 40.000
tot ruim
f
200.000
en het is begrijpelijk, dat de emittent, die in frac-
ties opereert, aanzienlijke risico’s van koersfluc-
tuaties loopt. Hij kan zich daar uiteraard alleen
tegen deklcen door bij inkoop van afzonderlijice frac-
ties te bieden
onder
den arbitrageprijs en hij verkoop
zal hij de koersen zoodanig berekenen, dat eralreeds
met zekere speling is rekening gehouden. Daar steekt
op zichzelf niets afkeurenswaardigs in, het is nu een-
maal het’ logische gevolg van het wezen’ van deze
stukken.
De tijd, we]lce men noodig heeft voor het verkoopen
van een aantal
fractiehewijzen,
die tezamen een depot-
eenheid vormen – hij de grootere depoteenheden
heeft men wel 400 fractiebewijzen .-, zal niet gering
zijn, men noemt ons bv. een maand, en het is dui-
delijk, dat de risico’s aan koerssehommelingen in
dien tijd verbonden zeer groot zijn. –
Met deze zijde van de zaak hangt voorts samen,
dat verscheiden depoteenheden omvatten.fondsen, die op zichzelf zeer incourant zijn en waarbij aan- en ver-
koop reeds van een gering aantal stukken zeer groote
koersschommelingen veroorzaken. De individueele be-
legger nu, die dergelijke fondsen wil koopen of vec-
koopen, kan ‘daarbij voorzichtig te werk gaan, maar
voor het completeeren van de depoteenheden heeft
men heel vaak haast en het gevaar is niet denkbeel-
dig, dat daardoor koersen tot stand komen, die hij
een meer rustig ‘opereeren , vermeden zouden kunnen
worden.
IFIet is niet wel doenlijk om de risico’s aan deze
laatste factoren verbonden onder
cijfers
te brengen,
maar zeker is het, dat voor den individueelen beleg-
ger daardoor het risico, dat aan den kosten.factor vast-
9 November 1938
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
847
zit, zeer sterk verhoogd wordt. De werkelijke kosten
voor den belegger, en dat dient men, deze stukken
heoordeeleude, wel te overwegen, bestaan dus niet al-
)een uit het gedeelte, dat men zien kan, en dat alrceds
zeer hoog is, maar ook uit het gedeelte, dat men
niet
zien kan. Verschillen tusschen openlijk in rekening
gebracht beheersloon behoeven dan ook niet te betee-
kenen, dat de totale verdiensten van dengeen, die
het lagere loon in rekening brengt, ook minder zijii;
misschien is zijn positie in de markt zoodanig, dat
hij een veel grootere winst kan behalen door het ver-
handelen van de stukken, die tot de depoteenheid
behooren.
Het rapport van de Bestuurscommissie van cle Ver-
eeniging voor den Effeclenhandel.
In het hierboven reeds ter sprake gebrachte rap-
port van de Bestuurscommissie van de Vereeniging
voor den Effectenhandel wordt aan deze zijde van de
kwestie groote aandacht besteed en er wordt spe-
ciaal gewezen op de monopolie-positie, die de emit-
tent, vooral van de fractiebewijzen van de grootere depoteenheden, van nature gaat innemen. De over-
weging, waarom die commissie tenslotte, niettegen-
staande de zeer duidelijke bezwaren, toch besloten
heeft tot opneming van deze stukken in de prijscou-
rant te adviseeren, komt hierop neer, dat men er de
voorkeur aan gaf, ze te trekken binnen de beurs, ten-
einde de beweging niet ,,te forceeren naar het ter-
rein der advertentie-campagne zonder eenige,contrôle,
met de mogelijke misbruiken daaraan verbonden.”
Het is in hooge mate te betreuren, dat men deze
beslissing genomen heeft, omdat men daarmee, zou-als wij in den aanvang van dit artikel reeds opmerk-
ten, de beweging als het ware gesanctionneerd heeft. In aanmerking nemende deze ,,kosten”-kwestie
en
de monopoliepositie van den emittent, kan men zeg-
gen, dat de verhandelbaarheid van de depotfracties,
vergeleken met die van de daaraan ten grondslag lig-
gende effecten, niet
grooter,
maar
kleiner is.
Hetgeen
wij dus hiervoor over de juridische structuur van
deze stukken hebben opgemerkt, krijgt een ernstiger beteekenis, omdat het voordeel, dat effecten hebben
ten opzichte van allerlei vormen van belegging ,,in
natura” ni. de vooruitgang in verhandelbaarheid, niet
aanwezig is.
.Risico-v erdeeling.
Als w’ij nu terugkeeren tot ons uitgangspunt de
,,risicoverdeeling”, waarvan de depotfractie de ge-
mechaniseerde verwezenlijking schijnt te zijn met
voorbijgaan v.an de wenschelijkheid van oordeelsvor-
ming, dan zien wij, dat deze eenzijdigheid niet vol-
doet aan de verwachting, die zij door haar bestaan
alreeds opwekt. Het behoort bij het beleggen niet te
gaan om risicoverdeeling,
maar om
risicoverminde-
ring.
Met verdeelen van risico is de belegger niet ge-
holpen, hij hoopt, dat zijn totale risico kleiner zal
worden en nu is het resultaat van het voorafgaande, dat de depotfractie daar geen waarborgen voor geft,
ifltegendeel. In ieder geval is aan het instituut een
heele categorie
eigen
risicofactoren verbonden, waar-
van het totaal stellig een hoog percentage uitmaakt
van de waarde, die men erin steekt, en daarmee is o.i.
de depotfractie veroordeeld. Opmerkelijk is hierbij,
dat het juist wederom de ,,kleine man” is, te wiens
bescherming het instituut wordt aangeprezen.
Hij, die vanwege het
mindere
risico depotfracties
verkiest boven effecten, gaat – om te eindigen met
een woord van Bolland – ,,om vermeerdering van
zonlicht zoeken in den kelder”.
W. WILLEMS.
EEN SYMPATHIEK PLAN.
(Tot vermindering van de werkloosheid in het
drukkersbed’rijf.)
Naast de
ondersteuning
van de werkloozen. — wat
natuurlijk alleen een lapmiddel is, omdat het de ge-
volgen van de werkloosheid wel verzacht, maar den
werkloozen niet verschaft, wat zij het meest van alles
noodig hebben: werk – en naast de op grodte schaal
ondernomen en op nog grootere schaal ontworpen
pogingen om
nieuw
w’erk te vinden, is het van het
grootste belang, dat in de bestaande bedrijven zelf
gestreefd wordt de werkloozen aan den arbeid te zet-
ten. Dat probleem kan natuurlijk slechts bedrijfsge-
wijze worden bekeken en opgelost.
Een sympathieke poging om door het bedrijf zelf
maatregelen van dien aard te doen nemen, is ont-
worpen door den Bedrijfsraad in het drukkersbedrijf.
Dit is een bedrijf, dat sinds jaren bekend is door een
zeer krachtige samenwerking der bedrijfsgeiiooten,
waardoor zeer veel goeds tot verbetering van de be-
drjfstoestanden is tot stand gebracht, zonder dat
daarmede gezegd wordt, dat het al goed is, vat daar
blinkt.
Er bestaat in dat bedrijf sinds jaren een werkloo-
zenkas; een anciëuniteitsregeling, die verhindert, dat
de oudere arbeiders, die niet meer goed meekunnen
met de eischen van dit steeds sterker gemechaniseerde
bedrijf, niet ontslagen worden; een zeer behoorlijk pensioenfonds; maatregelen tot herscholing van de
arbeiders, die door werkloosheid hun vakbekvaam-
heid dreigen te verliezen; en een regeling voor de
verhouding van het aantal leerlingen tot het aantal
volwassen arbeiders, welke voorkomt, dat men meer
leerlingen zou opleiden, dan naderhand plaatsing kun-
nen vinden. Die laatste regeling moge misschien niet
volmaakt zijn, de gedachte, die aan dit alles ten grond-
slag ligt, verdient groote waardeering. Niet ieder is
als de godin Minerva volgroeid en volmaakt uit het
hoofd van haar vader ter wereld gekomen.
Men heeft in dat bedrijf gezonnen op krachtiger
middelen ter bestrijding van de werkloosheid. De
poging om na iedere 4 of 5 weken een wandelweek
in te voeren is mislukt. De werkende arbeiders zou-
den gedurende één vijfde van het jaar werkloos ge-
maakt worden met een vergoeding als de werkloozen
genieten. En de werkloozen zouden gedurende die
periode cle vaste arbeiders vervangen. Aangezien er in dat bedrijf ongeveer 12.000 werkende typografen
zijn en 3000 werkloozen, zou op die w’ijze aan een
groot deel van de werkloosheid een eind gemaakt
worden. Dat plan is afgestuit voornamelijk op tech-
nische bezwaren.
Het plan.
Het nieuwe plan, waarop ik hier de aandacht wil
vestigen en dat reeds door den bedrijfsraad is aange-
nomen, maar dat nog de goedkeuring der vakver-
eenigingen en de goedkeuring en de medewerking
van de Regeering behoeft, komt op het volgende neer:
de oudere werkende arbeiders worden vervangen door
jonge werkloozen.
Hét is gemakkelijker die gedachte
in enkele woorden weer te geven, dan haar in de
practijk te verwezenlijken.
Het blijkt, dat er onder de ongeveer 12.000 typo-
grafen 500 arbeiders voorkomen, die 60 tot 64 jaar
oud zijn. Het zou de bedoeling zijn deze oudere arbei-
ders te pensionneeren krachtens een regeling, •die
hun ongeveer 70 pOt. van hun oude inkomen ga-
randeert. De werkgevers verbinden zich voor iede-
ren arbeider, die op grond van deze regeling wordt
ontslagen, een werkloozen jongeren arbeider in
dienst te nemen, Deze jongere arbeiders moe-
ten eerst een proeftijd van een half jaar werk-
zaam zijn, om hun vakbekwaamheid te bewijzen. Men beschouwt trouwens de geheele regeling als een proef,
waarvan de doeltreffendheid nog in de practijk zal
moeten blijken. Nieuwe administratiekosten zijn er
bijna niet aan verbonden, omdat er in dit bedrijf
848
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
9 November 1938
toch reeds een zeer doeimatige administratie bestaat.
Belangrijk is bovendien, dat niemand, patroon noch
arbeider, wordt gedwongen aan dit plan mede te wer-
ken. De medewerking is aan beide kanten vrijwillig.
Het groote probleem is natuurlijk, hoe men de
kosten
van dit plan, die allesbehalve gering zullen
zijn, zal moeten vinden.
Finanieele regeling.
Mij is geen enkele berekening uit het bedrijf zelf
omtrent het totaal der kosten bekend. Ik meen echter,
dat een uitkeering van 70 pOt. van het loon aan 500
arbeiders zeker wel ruim een half millioen gulden per
jaar zal bedragen.
Dit geld wordt in de eerste plaats gevonden, door-
.dat de aan het werk gestelde werkloozen gedurende
5 jaren
f
3 per week van hun loon voor dit, doel
moeten afstaan. Dat is
f
75.000 per jaar. Deze ver-
plichting is alleszins rationeel.
Alle typografen en alle patroons in het bedrijf
dragen bovendien voor dit goede doel
bij.
De arbei-
ders: één dubbeltje per persoon per week. De patroons:
één dubbeltje per arbeider, dien zij in dienst hebben
per week. Dat levert
f
120.000 per jaar op. Tezamen
met de bijdrage der te werk gestelde werkloozen:
twee ton per jaar.
Ik neem aan, dat de Regeering het ontbrekende
bedrag van ruim drie ton zal moeten bijpassen. Dat
zijn niet heelemaal extra-uitgaven. Een bepaald be-
drag aan werkloosheidsuitkeering wordt bespaard,
doordat het aantal werkloozen vermindert. Hoe hoog
dat bedrag zal zijn, valt moeilijk te taxeeren. Niet alle
werkloozen ontvangen een uitkeering. Globaal gespro-
ken slechts ongeveer de helft. Echter juist wél de
ouderen en gehuwden en niet de jongeren en onge-
huwden. Het is dus heel goed mogelijk, dat de bespa-ring niet meer dan één ton en misschien zelfs nog wel
minder zal bedragen.
De Regeering zal om het plan te doen slagen een
aanmerkelijke bijdrage moeten geven – laat ons deze
globaal op twee ton per jaar mogen taxeeren – maar
daartegenover staat, dat het aantal werkloozen met
500 man vermindert.
Voor de oudere arbeiders, die véér den normalen
leeftijd ontslagen worden, beteekent dit ook een
groote opoffering.
Het is mogelijk, dat er onder hen zijn, die dit zullen
toejuichen, omdat zij
01)
dien
leeftijd
in dit sterk ge-
mechaniseerde bedrijf toch reeds niet meer goed mee-
kunnen. T-let is mogelijk, dat er onder hen zijn, die
liever een uitkeering van 70 pOt, van hun inkomen
genieten zonder te werken, dan vol loon te hebben
voor vollen arbeid. Ik moet mij echter al zeer in de mentaliteit van, het meerendeel van deze arbeiders
vergissen, wanneer ik aanneem, dat voor hen deze
regeling niet een groote opoffering zal heteekenen.
Er zal bovendien bij de verwezenlijking van het plan naar ik vermoed nog een moeilijkheid rijzen,
namelijk, of het mogelijk zal zijn onder de werkloo-
zen voldoende vakbekwame arbeiders te vinden, die
de ouderen, die ontslagen zullen worden, geheel: kun-
nen vervangen. Onder 3000 werkloozen heeft men na-
tuurlijk een ruime keuze. Maar zeer bekwame men-
schen zijn in ieder beroep – ook onder de patroons
– een groote uitzondering. Het zal somtijds moeilijk
vallen voor een zeer bekwamen typograaf een plaats-
vervanger met dezelfde capaciteiten te vinden. In die
gevallen zal meii allicht wel een uitzondering moeten
maken en het zal niet gemakkelijk zijn dat aantal
uitzonderingen te beperken. Men weet wat men heeft,
maar is niet zeker omtrent hetgeen men krijgen zal.
Het is in ieder geval te hopen, dat dit plan, waar-
van de moeilijkheden misschien veel grooter zijn dan
ik voorzie, én in de kringen van werkgevers en werk-
nemers én in die der Regeering met al dan ernst en
de sympathie zal worden bestudeerd, die het verdient.
Slaagt het, dan zal het allicht in andere bedrijven
navolging kunnen vinden. A. G. JosEplius
JIrrA.
DE INTERNE REGELING DER RUBB’ER.
RESTRICTIE.
Aneta heeft ons medegedeeld, dat de ordonnantie
tot regeling van de rubberrestrictie in Ned.-Iedië
hij den Volksraad is ingediend; uit de uiteraard sum-
miere mededeelingen van dit nieuwsagentschap valt
toch een en ander af te leiden, dat reeds thans de
bespreking waard is. Wij beperken ons daarbij tot
een tweetal punten, nl. de aanplantvergunningen en
de verdeeling der quota tusschen ondernemings- en
bevolkingsrubber.
Aan pla,nt.’
Internationaal is, zooals bekend, bepaald, dat in de
jare:n 1939/1940 alle deelnemende landen hun areaal
met 5 pOt. mogen uitbreiden en dat, het comité, indien
alle daaraan niet voldoen, het recht heeft dit per-
centage voor de overige met 1 te verhoogen; voor de
overige 3 jaren dezer nieuwe restrictie’periode be-
houdt het comité zich de vaststelling nog voor.
Als gevolg van deze bepaling moest worden ver-
wacht, dat ook, in de nationale wetgeving een uit-
breiding mogelijk zou worden gemaakt. Dit is ook
inderdaad het geval en wel met in totaal 65.049 ha.
Het totale areaal voor Ned.-Indië was door het in-
ternationale comité aangenomen te bedragen 3.192.40.0
acres of 1.291.964 ha, zoodat de uitbreiding ruim
aan de verwachtingen voldoet. Per einde 1936 be-
droeg de ondernemingsrubberaanplant, volgens ,,De
Landbouw Exportgewassen van Ned.-Indië”, 595.959
ha en daarin kunnen slechts kleine wijzigingen zijn
gekomen in verband met herontginningen; op grond
der percentages kan aangenomen worden, dat de on-
dernemingsaanplant thans ongeveer 608.000 ha be-
draagt. Daaruit valt ongeveer de verhouding voor de
verdeeling der uitbreiding over ondernemings- en be-
volkingsrubber af te leiden. Het doet er daarvoor wei-
nig toe, dat de grootte van het bevolkingsareaal niet
nauwkeurig bekend is – de indertijd gepubliceerde
cijfers toch blijken te laag te zijn – want gegeven
het feit, dat, rekening houdende met de wel bekende
gegevens der ondernemingen, het totaal werd vastge-
steld op een bepaalde grootte, volgt daaruit tevens
de verdeeling.
Nu ziet de Overheid de rubberrestrictie als een na-
tionale zaak en deze visie komt ook in de thani voor-
gestelde ordonnantie tot uiting. Ten bate van het
algemeen belang moeten producenten afstand doen,
van een deel van hun rechten ten gunste der gemeene’
zaak,
t.w.
1.000 ha voor een rubberonderneming oj
Nieuw-Guinea. en 300 ha voor uitbreiding der bevol-
kingsrubber op de Westkust van Atjeh. Daarna restee-
ren voor ondernerningsrubber 29.633 en voor de bevol-
king 34.116 ha, een verhouding die, den aftrek in aan-
mnerking genomen, wel zoo ‘ongeveer met de hooger
genoemde cijfers overeenkomt. Van deze 29633 ha
voor de ondernemingsrubber zal een gedeelte worden
gereserveerd voor proeftuinen en andere speciale doel-
einden, zoodat de ondernemingen, haar aanplant met 4% pOt. zullen kunnen uitbreiden.
Hoewel zulks voor Indië als geheel hetzelfde blijft,
heteekent de afstand ten bate van Nieuw-Guinea voor
de ondernemingen natuurlijk, dat zij, wat haar aan-
deel in de’ toekomstige productie betreft, achterop
geraken, zij het dan ook in zeer gerige mate.
Een vraag, die de eerste berichten niet oplossen,
is, hoe men .de uitbreidingen in ‘de bevolkingsrubber-
streken wil verdeelen en controleeren. De verdeeling toch kan nooit zuiver geschieden, zoolang de grootte
van den aanplant niet bekend is; weliswaar werd,
volgens berichten, ‘met de herregistratie van de tuinen
begonnen,. doch geruchten verluiden, dat zij niet zal
worden voortgezet. Dit nog daargelaten gaat met eeh
zoodanigen maatregel geruime
tij’d
gepaard, waarna
de verdeeling der uitbreidingsvergunningen in micrô-
kleine stukjes weer veel tijd zou eischen en binnen
de 2 jaar moeten de boomen geplant zijn. Men ziet,
9 November 1938
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
849
dat er technisch nog wel moeilijkheden aan de uit-
voering zijn verbonden, gezwegen nog van de con-
trôle op de uitvoering in een dergelijk uitgestrekt
gebied. Wellicht, dat hier• de uitbreiding dorpsge-
wijze
zal worden geregeld.
Een andere vraag is, of de bevolking wel zal uit-
breiden en zoo neen, of het vrijkomende recht tot
ontginning dan aan de ondernemingen zal worden
gegeven.
Nauw met het vraagstuk van de ontginning houdt
dat van het
her planten
verband. Beide maatregelen
leiden tot een vergrooting van de preductie-capaci-
teit; de ontginning door het vergrooten van de op-
pervlakte van den aanplant, het herpla.nten door het
vervangen van de boomen door hoogwaardiger produ-
centen, dus door eeii intensificatie der productie.
Herplanten is, volgens de internationale regeling,
gedurende de periode 1939/1943 onbeperkt mogelijk
met dien verstande echter, dat het comité na 31 De-
cember 1940 het recht heeft beperkingen op te leg-
gen. Omtrent de wijze, waarop hierin voorzien is,
meldt het telegralin. niets, zoodat wij moeten aanne-
men, dat hier de internationale regeling wordt ge-
volgd. Ook omtrent den toeslag, die gegeven werd
voor herplanten gedurende de eerste periode, wordt
niets medegedeeld. Wij moeten dan ook de nadere
gegevens afwachten, doch willen hier wel op een
merkwaardige consequentie van het onbeperkt her-
planten wijzen. Rationeel is onder normale omstan-
digheden een aanplant te vervangen, indien de econo-
mische leeftijd bereikt is; economische leeftijd is de geschatte rationeele gebruiksduur van den aanplant,
rekening houdende met de mogelijkheid van verbete-
ring van plantma.teriaal enz. De vervanging vindt
onder gewone omstandigheden dan plaats, indien het
offer der, eventueel voortijdige, vervanging kleiner
is dan de baten, die deze zal afwerpen, daarbij mede
rekening houdende met de rentekosten.
* *
*
Door de restrictie-wetgeving, en speciaal door het
ingrijpende karakter van het beperkingspercentage,
is men voor zijn productiecapaciteit niet meer uit-
sluitend afhankelijk van zijn eigen productiecapaci-
teit, doch van de verhouding der eigen capaciteit in
een bepaald aantal voorafgegane jaren tot het geheel
der ondernemingen in Ned.-Indië en voorts via het
restrictiepercentage, van de capaciteit van alle pro-
ducenten ter wereld, deelnemers en outsiders. Zou
nu de ondernemingsrubbercultuur in Ned.-Indië,
teneinde individueel een zoo hoog mogelijke stan-
daardproductie te krijgen, een ruim gebruik van het
recht van hei-planten maken, dan is het gevolg, dat
ook op zichzelf nog rationeel-produceerende aanplan-
tingen vervangen moeten worden, wil een bepaalde producent niet te veel achterop komen. 1-let gevolg
daarvan zou zijn, dat belangrijke, onder vrije verhou-
dingen ongemotiveerde, kapitaaisverliezen worden ge-
leden aan den eenen kant en dat anderzijds nieuwe
kapitaalsinvesteeringen moeten plaats hebben. Deze
gedragslijn wordt nog in de hand gewerkt, indien
ook aan herontgo:nnen complexen – zooals in deze
restrictie-periode – gedurende den tijd van impro-
ductief-zijn een productie-capaciteit wordt toegekend,
omdat daarvoor de anders uit de herontginning ont-
staande .winstderving geheel of ten deele wordt voor-
komen.
Do situatie is t.a.v. de aanplantuitbreiding zoo,
dat een producent gedwongen is 6f zijn aanplant met
het toegestane percentage te vergrooten, 6f een, zeke-
re som voor het gekapitaliseerde resultaat dier ver-
grooting (door verkoop der uitbreidingsvergunning)
te incasseeren, indien deze hem aantrekkelijker voor-
komt. De mogelijkheid tot onbeperkt .herplanten
dwingt hem in het totale verband waarin hij geplaatst
is eveneens in een bepaalde richting, en nog sterker,
omdat hij dit recht niet gekapitaliseerd in contanten
kan omzetten door overdracht.
Verdeeling der quota.
Een overzicht der standaardquota voor Ned.-Indië
(internationaal) en haar verdeeling over de beide groe-
pen belanghebbenden, ondernemings- en hevolkings-
rubber, gedurende het tweede vijfjarig tijdvak in tons
1.000 kg volgt hier:
Nod -Indië Oudernemiugs- Bevolkings-
Jaar
totaa.1
rubber rubber
1939
………
641.634 323.064 318.670
1940
………
650.271 329.737
320.534
1941
………
655.859 333.931 321.928
1942
………
660.431
337.299 323.132
1943
………
661.447
338.010
323.437
Vergeleken met die voor het jaar 1938 wijzen beide
groepen een stijging aan, want voor dit jaar was de
standaardhoeveelheid voor de ondernemingsrubber
rond 287.325 ton â 1.000 kg en voor de hevolkings-
rubber 261.315 ton. Nu moet men wel bedenken, dat
voor de ondernemingen tegenover de standaardquota
voor 1937 en 1938 van rond 270.660 en 287.325 ton
gezamenlijke standaardproducties staan van rond
297.987 en 320.551 ton. Gezien dit accres moet wor-
den aangenomen, dat ook in de nieuwe periode de
werkelijke standaardproducties, zooals deze door de
Overheid zullen worden goedgekeurd, grooter zullen
zijn dan bovengegeven basisquota voor de onderne-
mingsrubber.
Bij het beoordeelen van deze cijfers valt direct op,
dat het aandeel van de bevolkingsrubber in het totaal grooter is geworden; de verhouding van 100 : ± 91 is
gewijzigd in een van 100 : 98.61 voor 1939, dalende
tot 100 : 95.69 in 1943, dus gemiddeld 100 : 96.73.
Daarbij moet echter dadeljk in aanmerking worden
genomen, dat de hevolkingsrubber van Java (produ-
centen 2e groep), die vroeger haar aandeel ten laste
van de ondernemingsrubbei- kreeg, thans ook inder-
daad bij de bevolkingsru’ober is ondergebracht. Dit
maakt een verschil van gemiddeld ruim 6000 ton.
Met deze feiten voor oogen, kan men pogen de
cijfers te beoordeelen. En dan stuit men al dadelijk
op het feit, dat zich hier een onoverkomelijke moei-
lijkheid voordoet. Immers, voor het beoordeelen van
het aandeel, dat aan de bevolkingsrubber had behoo-
ren te komen, ontbreekt elk gegeven. Voor de vast-
stelling van de quota internationaal zijn, gelijk be-
kend, de arealen grondslag geweest, doch deze basis
kan, zooals wij vroeger reeds herhaaldelijk hebben be-
toogd, hier niet gelden. Primo reeds, omdat niet de
grootte van het met ruhher beplante areaal beslissend is voor de productie-capaciteit der hevolkingsrubber,
doch het behoefte-niveau en de andere middelen ter
verkrijging van een inkomen, secundo niet omdat het
juiste areaal en de werkelijke hoedanigheden van dien
aanplant onbekend zijn. Zou men de bekende gegevens
als juist aannemen, dan zou men op grond van de
indertijd gepubliceerde registratie-gegevens het vol-
gende krijgen:
Van een totaal van ruim 582 millioen boomen wa-
ren ten tijde van de opneming bijna 141 millioen nog
niet tapbaar, welke sedert dus wel in dit stadium
zijn gekomen of zuilen komen. En dan zou het accres
te gering zijn. Doch ook van een aanplant van ruim
681.000 ha waren ruim 51.000 ha nog niet tapbaar,
dus dan zou het accres te groot zijn. Zooals echter ge-
zegd, deze cijfers zijn zeker geen maatstaf. De mate
van aantrekkelijkheid om te tappen moet, wil men
tot een gelijken druk komen, als de minst onaanne-meljke basis worden beschouwd en deze hangt van
de omstandigheden op een bepaald oogenblik af en
valt dus van tevoren niet te beoordeelen. Slechts in
zooverre kan men hij een
bepaaldëgi
prijs tot een be-
oordeeling komen, door na te gaan hoe de verhouding
tusschen de prijzen voor coupons en die voor onge-
dekte rubber zijn. hoe hooger deze laatste t.o.v. de
eerste, des te meer nadert men de productie-capaci-teit bij dien rubberprijs.
850
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
9 November.1938
Dit eenmaal gegeven zijnde, moet de verdeeling der
quota worden beschouwd als een compromis en dan
rest uitsluitend de vraag, hoe cle onderuemingsrubber
eraf komt. Vöor deze toch wordt de mate van aan-
trekkelijkheid om te tappen bepaald door de mate
waarop aantap mogelijk is, dus door cle productie-
capaciteit. Daargelaten de vraag, met hoeveel de pro-
ductie-capaciteit der ondernemingsrubber in de eerst-
volgende jaren zal toenemen – wat van beteekenis is
voor de beoordeeling der vooruitzichten van de mdi-
vidueele ondernemingen – moet vastgesteld worden,
dat de positie van de ondernemingsrubber in het
kader der geheele restrictie als volgt wordt:
Bazisquota der
Basisquo’ta
intern. restrictie,
Ned.-Indisohe
Jaar
zonder Indo-Chi na onderu.rubbe r in perceuten
in long tons
in long tou.s
1937 ……..1.298.500
272.303
21.-
1938 ……..1.335.250
282.800
21.2
1939 ……..1.519.000
317.972
20.9
1940 ……..1.541.550
324.544
21.1
1941 ……..1.554.700
328.672
21.1
1942 ……..1.563.000
331.987
21.2
1943 ……..1.569.000
332.687
21.2
Bedacht moet worden, dat in de jaren 1937 en 1938
ook het quotum voor de bevolkingsrubber op Java
in de basisquota der ondernemingsrubber is opge-
nomen, zoodat dus geconstateerd kan worden, dat de
rubberondèrnemingen in de volgende 5 jaren als ge-
heel een iets gunstiger en een vrij stabiele plaats in-nemen. In hoeverre dit ook voor de individueele
011-
dernemingen het geval zal zijn, hangt ervan af in
hoeverre de individueele en gezamenlijke standaard-
producties langzamer, gelijkmatig of sneller toenemen
dan bovenstaande basisquota. En hierbij moet dan
dadelijk worden aangeteekend, dat voor de oudere
ondernemingen, die over weinig jongen aanplant be-
schikken, de toestand nadeeliger zal worden, zoodat
ook hier weer wordt bewezen, dat het minder juiste
inzicht, dat tot aanplanten en dus tot de moeilijk
–
iieden heeft geleid, feitelijk wordt beloond door deze
wijze van toewijzing, een standpunt, dat eigenlijk
evenzeer in strijd is met het wezen van de restrictie,
als de mogelijkheden van heroutginning en ontgin-
ning, voor zoover zij niet in het kader der bedrijfs-
voering noodzakelijk zijn. J
.
F.
HAccon.
ZIJN MONETAIRE CONJUNCTUURMAAT-
REGELEN THANS GEWENSCHT?
De onbevredigende ontwikkeling der conjunctuur
legt thans velen de vraag om conjunctuurmaatrege
len op de lippen. De argumenten, die daarvoor in de discussie van jaren geleden burgerrecht verwierven,
worden daarbij maar al te dikwijls te berde gebracht. Men vergeet, dat intussche.n veel veranderd is en dat
men bij de beoordeeling van de wenscheljkheid van
dergelijke maatregelen altijd een concrete situatie op
het oog moet hebben en zich moet afvragen, of er in
de periode tusschen twee depressies niet zoôveel ver-
anderd is, dat ook de argumenteering herzien moet
worden.
De ervaring heeft geleerd, dat een vermeerdering
van de geldcirculatie op een moment, dat het be-
drijfsleven stagnatie vertoont, een depressie kan doen
eindigen. Wanneer zulk een geldvermeerdering in
alle landen tegelijk plaats vindt, behoeft zij niet tot devaluatie of muntval te leiden. Doet het ééne land
het wel en het andere het niet, dan is een wijziging van den goudprijs in het eerste land onvermijdelijk
gebleken.
Tevens is gebleken, dat een devaluatie ook bij
volslagen afwezigheid van andere factoren in hevige mate ttimuleerend kan werken, zulks met name door
het effect, dat zij op beurzen, goederenmarkten
en – na terugkeeren van het vertrouwen – ook
op de betalingsbalansen kan hebben. Zoo goed als
reflatic tot devaluatie kan voeren, blijkt ook deva-
luatie tot reflatie ta kunnen leiden. De stijging
van den goudprijs vermeerdert de liquiditeit van het
bankwezen, terwijl ook de stijging van de waarde van
geïmporteerde grondstoffen en clie der effecten tot
vermeerdering van cred i.eten en gelciomi oop aani ei –
ding kunnen geven. .
Er
zijn
dus vier mogelijkheden van beïnvloeding
der conjunctuur door monetaire maatregelen:
Eenzijdige devaluatie.
Alzijdige devaluatie.
Eenzijdige reflatie (welke devaluatie of munt-
val veroorzaakt).
Alzijdige reflatie
In de peri.ode die achter ons ligt, was van interna-
tionale samenwerking geen sprake en men had dus
de keuze tusschen eenzijdige devaluatie en eenzijdige
reflatie. Er is tenslotte een nizijdige devaluatie en
een
alzijdige
reflatie uit voortgekomen, zij het dan
ook dat bij ons deze dingen te laat kwamen en wij
slechts een jaar lang van de zegenrijke gevolgen van
de devaluatie hebben kunnen profiteeren. Toen reeds
brak in Amerika een nieuwe crisis uit en, hoewel zij
niet ernstig was, heeft de politiek er voor gezorgd,
dat de maatregelen, die ter
bestrijding
van deze de-
pressie zijn genomen, nog ni:et tot het gewenschte ef-
fect hebben geleid. Een markt, waarboven voortdu-
rend dreigende gevaren en zenuwsloopende geruchten
hangen,
is
niet te saneeren en men moet zich er bij
de volgende overdenkingen bewust van zijn, dat er
niet veel te doen valt, wanneer politieke spanningen
voortgaan, den economischen hemel te verduisteren.
Het is gebleken, dat eenzijdige reflatie vroeg of laat
moest leiden tot het vallen van de munt, en dan een-
zijdige devaluatie met zich mee moest sleepen, en om-
gekeerd, dat men niet tot reflatie icon overgaan, zon-
der feitelijk reeds van tevoren tot een zekere mate
van devaluatie bereid te
zijn,
hetgeen overigens door
de economen voorzien was.
Het is oolc gebleken, dat eenzijdige devaluatie voor
verschillende groepen van menschen een ernstig na-
deel is geweest, dat weliswaar niet opvoog tegen de
ongeloofeljke resultaten, clie door het middel geboekt
werden, doch ook niet geheel weg te
cijferen
was.
Men ffiag dan ook zeggen, dat, indien de volken het eens waren geweest over een politiek van reflatie of
devaluatie, men veel eerder tot wereidwelvaart was
gekomen, omdat iedere devaluatie en iedere muntval
vooral voor
andere
landen ernstige gevolgen hebben
gehad, terwijlook in het eigen land eenige klappen
gevallen zijn.
Bij internationale reflatie behoeft geen munt te
vallen, aangezien de prijsverhoudin gen hierbij niet
verstoord worden.
Ook een internationale devaluatie,
mits gelijktijdig voltrokken, is een vrij goedkoope sa-
neeringsmethode, hoewel niet ontkend kan worden, dat
hierbij cle gemeenschap een tol betaalt aan een bé-
perkte groep van personen, de goudproducenten.
Bij internationale devaluatie bereikt men wèl eén
verbetering van de hiquiditeit van het bankwezen,
doch het effect op beurzen en groncistoffenmarktén
zal veel minder sterk zijn. Het is de vraag, of dit
middel sterk genoeg is.
Waar dus eenijdige devaluatie een middel is, dat
offers eischt, en alzijdige devaluatie misschien niet
voldoende is, blijven dus over eenzijdige en alzijdige
reflatie. Eenzijdige ieflatie is kevaarlijk en zelfs de
Tereenigde Staten zullen op dezen weg niet ver voort
kunnen gaan, wanneer andere landen niet meedoen,
zonder dat de Dollar in gevaar gebracht wordt.
Het beste is dus alzijdige refhitie,, bijv. een af-
spraak tusschen de voornaamsteohfiuiden, om het prijs-
niveau met 10 pOt. te verhoogen. Het cijfer 10 pOt.
is geheel willekeurig gekozen; een onderzoek moet
aan het licht brengen, met hoeveel de omzetten moe-
ten
stijgen,
wil men bij het tegenwoordige kosteupeil
9 November 1938
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
851
weer loonenci kunnen werken. Acht men dan met het
oog op de bankliquiditeit een alzijdige devaluatie nog
noodig, dan is het niet zoo heel erg, als men de goud-
producenten. eens wat extra wil laten verdienen, doch
men vergete nooit, dat dit een offer voor de gemeen-
Schei) is en bovendien, dat de goudianden er licht
door in een ,,boompositie” geraken, die met het oog
op de toekomstige conjunctuur weer een gevaar kan
zijn.
Er is geen sprake van, dat men het middel van re-
flatie en devaluatie bij iedere, toekomstige crisis
0
1)
nationale schaal zal kunnen toepassen. En temeer,
omdat zelfs alzijdige devaluatie niet geheel zonder ge-
vaar is, streve men met alle kracht naar reflatie-
afspraken tusschen ‘de voornaamste landen, iets wat
na de jongste politieke gebeurtenissen zeer goed mo-
gelijk geworden is.
Doch wil dit lulen, dTi moet men er zelcer van
zijn, dat oorlogsgevaar niet meer als een dreigend
onheil bovan de markten hangt (het vreezen voor een
grooten oorlog beteekent
altijd
een beurskrachje) en
tevens, dat de arbeiders meewerken, zoodat de winst-
vermeerdering, die het gevolg van de reflatie is, niet
onmiddellijk weer door loonsverhoogingen en ver-
meerdering van sociale lasten ongedaan gemaakt kan
worden. Blijft de winst dan stijgen, dan komen die
verbeteringen vanzelf en op een
tijd,
waarop het
economisch leven deze dragen kan, mits ze niet te
snel op elkaar volgen.
* *
Doch – zal men vragen
als deze internationale
samenwerking niet tot stand komt, wat dan? Ik zou
zeggen: laten wij ons geen zorgen voor den tijd
maken en er eerst eens ernstig naar streven, deze
samenwerking wèl te krijgen. Mislukt dit, dan is dit
heel ernstig, want clan staan wij wellicht voor een
reeks van muntverstoringen, die tenslotte wèl een
internationale reflatie tot stand zullen brengen, doch
clie intusschen vele slachtoffers zullen malcen en het
geduld van het werkloozenleger op een harde, ja, te
harde proef zullen stellen.
Bij vorige devaluaties heeft men kunnen zeggen,
dat deze offers niet tevergeefs gebracht werden, want
men moest immers eerst op nationale schaal bewijzen,
dat zulk een politiek mogelijk was, voordat men in
de toekomst internationale reflatie-afspraken kon
maken. Doch een tweede maal zou het onnoodige of-
fers betre:ff en, en moet dit niet verhinderd worden?
Intusschen valt niet te loochenen, dat de president
der Vereenigde Staten zelfstandig met een reflatie-
politielc is begonnen en zulks met zooveel succes, dat
het geld uit Europa reeds naar Amerika ging stroo-
men, om daar op de beurzen winsten te zoeken. Daar-
door werd cle Engelsche betalingsbalans gekwetst, het-
geen liet Pond drukte, dat aldus noodgedwongen da-
lende bewegingen ging uitvoeren. Dat had tot ee.n
onbewuste samenwerking kunnen leiden, zij liet clan
oolc in een ongewenschten vorm (angstreacties in En-
geland), doch het oorlogsgevaar van eind September
brak deze keten van gebeurtenissen, doordat de beurs
van New-York een klap kreeg en repatrieering van
Europeesch geld optrad. Deze gebeurtenissen illus-
treeren wel heel sterk het gevaar, dat er aan verbon-
den is, wanneer men in één land de zaken saneert en
andere belangrijke landen niet meedoen.
Men hoort tegenwoordig niet gaarne over interna-
tionale economische samenwerking spr.eken; doch kan
het anders? Dr. W. L.
VALid.
CONJUNCTUUR EN WELVAART IN
ENGELAND.
Het algemeene beeld van de conjunctuurbeweging,
het in groote lijnen op- en neergaan der conjune-
tuurgolven, bergt vele bijzonderheden in zich, die
eerst hij een nadere beschouwing van de verschillen-
de sa.menstellende indices aan liet licht lcomen. Zoo.
wel depressie als herstel vertoonen een geheel eigen
karakter, dat ook voor verschillende landen en perio-
den zeer uiteenloopend kan zijn.
In liet algemeen Ican men zeggen – althans ten
aanzien van de gebeurtenissen in het afgeloopen de-
cennium -, dat een op een bepaald moment uitge-
broken crisis, met daarop volgende depressieperiocle,
vrij snel om zich heen grijpt en in kort tijdsbe:tek
de belangrijkste landen der wereld aantast. Welis-
waar is de intensiteit niet overal even sterk, en ook
kan men in de depressie een uiteenloopen van cle
conjunctuur in verschillende landen bespeuren, doch
het begin is vrijwel overal gelijktijdig.
Met het herstel is dit wel eenigszins anders; hier
is een sterk uiteenloopen van begin
–
tijdstip en inten-
siteit waar te nemen, dat zeer zeker de aandacht ver-
dient. De oorzalen van deze uiteenloopende ontwik-
keling kunnen velerlei zijn. Wij noemen slechts de
hevigheid van de depressie, de structuur van het
land, monetaire factoren, structureele veschuivin-
gen en vele andere.
Het is een gelulckige omstandigheid, dat juist voor
een land als Engeland, dat in den afgeloopen conjunc-
tuurcyclus van het bovenstaande een duidelijke illus-
tratie geweest is, zoojuist een rapport verschenen is,
dat aan de hand van de betrokken gegevens het her-stel vanuit verschillende gezichtspunten kwantitatief
analyseert.’)
Tezamen met een reeds eerder door dezelfde in-
stant:ie gepubliceerd overzicht
2)
omspant di.t werk een
geheele conjunctuurperiode. Wij zullen ons hier ech-
ter beperken tot liet vermelden van eenige bijzonder
–
heden uit het hersteltijdperk.
Zooals bekend, droeg de hoogconju.nctuur, vooraf-
gaande aan de crisis van 1929, in Engeland niet
zoo’n sterk uitgesproken ,,boom”-karakter als bijv. in
de Vereenigde Staten het geval was. De depressie
daarentegen was, althans gemeten aan verschillende
indices, evenwel zeer ernstig. Opmerkelijk voor En-
geland was evenwel de korte duur daarvan. Reeds in
1.932 was een Icentering te constateeren, die in 1933
voor een eerst langzame, geleidelijk toenemende her-
stelheweging plaats maakte.
Er brak een periode van opleving aan, zooals En-
geland zelden aanschouwd heeft. Een opleving, ster-
ker dan die, welke zich in de meeste andere landen
voordeed. Algemeene bedrijvigheid, werkgelegenheid
en industrieele productie stegen veruit boven het peil
van 1929. Vrijwel alle indices vertoonden een uiter-
mate
.
gunstig beeld.
Het feit, dat deze gunstige ontwikkeling in het
najaar van 1937 tot staan kwam, deed het Reaearch
Committee over de alsdan afgesloten periode het be-trokken rapport publiceeren. Uit de onderzoekingen, waaraan door verschillende
deskundigen op de diverse gebieden werd deelgeno-
men, blijkt reeds het uiteenloopen van het amplitudo
der fluctuaties in de productie van kapitaalgoederen
(waar deze groot) en die van consumptiegoederen
(waar deze veel geringer was). Een gedeeltelijke ver-
klaring hiervoor wordt gezien in liet feit, dat cle
prijsdaling grooter was dan de loondaling, waardoor
het reëele loon en de levensstandaard stegen.
Op grond van deze verschijnselen ond,erscheidt men
de industrieën met een gunstige ontwikkeling en de
,,Bnitain in Recovery”. Prerpaired by a Research Corn-
mittee of the Economie Science munci Statistios Section
of
the British Assooiation. Loudon, Pit.nian & Sons Ltd.
1938.
,,Bri’tain in .Depression”
1935,
852
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
9 November 1938
,,achter gebleven” industrieën. Tot de eerste groep
behooren dan o.a. de bouwnijverheid, de electrische
ipdustrie en de motorrijtuigindustrie; de tweede
groep omvat om. den mijnbouw en de textielin.dustrie.
Hierdoorheen loopt een geheel andere ontwikke-
ling, nI. die van de werkgelegenheid en de werkloos-
heid. Hoewel de wericloosheici nauwelijks daalde tot
het peil van v66r de depressie, breidde de werkgele-
genheid zich zoodanig uit, dat in de herstelperiode
1932—1931 niet minder clan ongeveer vier millioen
arbeiders geabsorbeeid konden worden, afgezien van
de gewone vervanging.
3
)
Ten aanzien van de geografische verspreiding van
het herstel komt de studie in kwestie ook met merk-
waardige gegevens. Bepaalde streken van het land
profiteerden minder van de opleving dan andere.
Soms heeft dit verschijnsel zich dermate toegespitst,
dat men van ,,depressed areas” of
»
special areas” is
gaan spreken. Gedeeltelijic
zijn
deze toestanden terug
te brengen op de ongunstige ontwikkeling in som-
mige speciale industrieën, zooals de textielindustrie
en den kolenmijnbouw. Voor een deel zijn er ook ver-
schuivingen binnen een bepaalde industrie. Een merk-
waardig voorbeeld hiervan vormt de kolenmijnbouw,
waarbij de districten, die zich toelegden op den bin-
nenlandschen afzet (W. en Z. Yorkshire) een naar
verhouding minder ongunstig beeld vertoonen dan de
op buitenl.andschen afzet aangewezen gebieden (Zuid
Tales
). Binnen de eerste groep is er nog een vrij
sterk onderscheid tusschen de productie van huis-
brandkolen – met weliswaar vrij sterke seizoenfluc-
tuaties – en die van industriekolen, die veel con-
junctuurgevoeliger zijn.
Een ander voorbeeld op hetzelfde terrein zou kun-
nen zijn de door handelspolitieke bemoeiingen verkre-
gen afzetvergrooting van kolen op de Scandinavische
markten. De hierdoor verdrongen buitenlandsche con-
currenten ( vnl. Polen) zoeken compensatie op an-
dere, vnl. West-Europeesche markten, die voorheen
door den Engelschen mijnbouw bediend werden. Zoo
ken een toeneming van werkgelegenheid in het kolen-
district, dat de Scandinavische markt bedient (Oost-
.Engeland), uiteindelijk een daling van werkgelegen-
heid in een ander kolendistrict (Wales) veroorzaken.
Het zou ons te ver voeren op deze en vele andere
interessante kwesties, waarvan het rapport melding
maakt, nader in te gaan. Wij willen hier alleen nog
even stilstaan bij de beschouwingen van den beken-
den bouwnijverheid-expert Sir Harold Beilman.
Als resultaat van zijn beschouwingen komt hij tot
cle conclusie, dat
bij
de herstelheweging in Engeland
de bouwnijverheid ontegenzeggelijk de leiding had en
in niet geringe mate stimuleerend op de overige on-
derdeelen van het economisch leven moet hebben ge-
werkt.
Omtrent de oorzaak van de toegenomen houwbe-
drjvigheid loopen de meeningen eenigszins uiteen.
Bellman wijst in de eerste plaats op ‘de sterk veran-
derde algemeene opvattingen aangaande wat thans als
een behoorlijke woningstandaard beschouwd moet
worden. Aan de daardoor gegroeide eischen kon wor-
den tegemoet gekomen, dank
zij
‘den gestegen levens-
standaard (hooger reëel loon). Verdere factoren zijn:
de daling van bouwkosten en rentestand, de uitbrei-
ding der steden, verschuivingen in de industrie, enz.
Na 1935 nam ide groote beteekenis van de bouw-
) Het aantal werkioozen nam met ruim
2
millioen per-
sonen af gedurende het tijdvak September
1932
tot Sep-
tember
1937.
Vergeleken met
1929,
is er evenwel een toe
nerning. Het aantal arbeiders in de verzekerde industrieën
alleen reeds vertoonde een netto toeneming van moer dan
2
millioen. Men sehat voorts, dat nog een .grooter aantal
jonge krachten bij de industrie is ingelijfd.
Men dient hierbij te bedenken, dat slechts een deel van
de arbeiders tot de groep ,,verzekerden” behoort; een
groep,
die tot
1935
slechts betrekking had op een gedeelte der
arbeiders tusschen
16 en
64
jaar. Ter vergelijking dierLe
nog, .dat de bevolking van Engeland ie
1929, 1932
en
1937
raap.
45.7, 46.3
en
47.3
millioen zielen bedroeg.
bedrijvigheid in de snelle expansie iets af; in de
daarop volgende periode was de herbewapening de
dom ineerende factor, die sterk stimuleerend gewerkt heeft op het economisch leven van Engeland.
De tamelijk ingrijpende wijzigingen in de econo-
mische politiek van Engeland: nl. die ten aanzien
van de agrarische en de tariefpolitiek, blijken tot nog
toe in het algemeen minder effect gesorteerd te heb-
ben dan men zou verwachten.
Op de rechtstreeksche gevolgen van het loslaten
van den gouden standaard ten aanzien van de ople-
ving, werpt het rapport weinig licht. Teekenend is
echter wel, dat de uitvoer – die toch in eerste in-
stantie van een dergelijke manipulatie zou moeten
profiteeren – een van de onderdeelen van Engeland’s
economisch leven is geweest, dat slechts zeer laat en
traag aan de algemeene herstelbeweging deelnam.
Tenslotte zij hier nog gewezen op het verschil in
karakter van het herstel in de Vereenigde Staten en
dat in Engeland. In eerstgenoemd land herustte dit
grootendeels op een politiek van openbare werken, die
gefinancierd werden met leeningen op korten termijn. In Engeland daarentegen vonden vrij groote investee-
ringen plaats. De werkgelegenheid was daar een ge-
volg van een werkelijke vraag naar kapitaalgoederen.
Een hoogere levensstandaard was het uiteindelijk
resultaat.
In een artikel in ,,The Economist” werd zoo te-
recht opgemerkt, dat aan ,,the man in the street” de
groote opbloei eigenlijk onopgemerkt voorbij is ge-
gaan. Men staarde zich blind op het groote werkloos-
heidscijfer, zonder zich te realiseeren, dat het bedrijfs-
leven een enorm aantal nieuwe arbeidskrachten ge-
absorbeerd had, de productie per tewerkgestelden ar-
beider was toegenomen en mede daardoor het natio-
nale inkomen serk was gestegen.
W. GLASTRA.
DE NIEUWE INDEELING ONZER HANDELS-
STATISTIEK.
Nadeelen der oude indeeling.
In Mei 1936 schreven wij in ,,De Economist” een
artikel over de Grondslagen van een Coördinatie-
systeem voor Goederen-Statistieken en wezen wij op
de onvoldoende indeeling der twee systemen – be-
kend onder den naam van resp. 15 groepen-systeem
en 6 (9) groepen-systeem -, waarnaar de posten on-
zer In- en Uitvoer-Statistiek werden gegroepeerd.
Zooals algemeen bekend, heeft het Centraal Bureau
voor de Statistiek zich destijds bij de invoering van
het ook in enkele andere landen min of meer gebrui-kelijke 6 (9) groepen-systeem slechts noode neerge-
legd. In genoêmd artikel hebben wij uiteengezet, welke
bezwaren in het bijzonder ook aan dit systeem kleven.
Met betrekking tot de eischen van groepeering
van het materiaal, werd door ons gesteld, dat de no-
meuclatuur, de indeeliug en de samenvoeging der
posten hij de verschillende soorten van goederen-sta-
tistieken – zooals de productie-statistieken, de ver-
bruiks-statistieken, de statistieken voor de kosten van
het levensonderhoud – volgens dezelfde Grondprin-
cipes hehooren te geschieden.
Slechts een doelbewuste analyse der ,,gezichtspun-
ten”, waarnaar rubriceering. der posten plaats vindt,
ken leiden tot het opstellen van onderling schakel-
bare ,,enkelvoudige gezichtspuntsystemen”. Wij gaven
in genoemd artikel een ‘dertigtal dezer gezichtspunt-
systemen aan. Doordat per groepeerings-systeem
slechts één gezichtspunt wordt behandeld – in tegen-
stelling met het 15 resp. 6 (9) groepen-systeem, waar-
bij dit niet het geval is – is het mogelijk met daar-
voor geëigende machines op allerlei wijzen gecombi-
neerde groepeeringen te verkrijgen z.g. gecombineerde
gezichtspunt-systemen.
Nieuwe indeeling.
Reeds op 1 Januari 1937 kwam het Centraal Bu-
9 November 1938
ECONOMISCHSTATISTISCHE BERICHTEN
853
i’eau voor de Statistiek met een nieuwe indeeling
onzer handeistatistiek, waarin een 3-tal onderling
schakelbare gezichtspunt-systemen zijn opgenomen;
het 15 en 6 (9) groepen-systeem heeft men met in-
gang van dien datu.m laten vervallen. Het Bureau
heeft overzichten samengesteld, waarin de Posten uit
de periode 1927-1936, dus over niet minder dan 10
jaren, volgens de nieuwe methode zijn ingedeeld,
welke overzichten op aanvraag tot een beperkt aantal
kosteloos door het Bureau ter beschikking worden
gesteld.
Omtrent de nieuwe indeeling wordt door het Cen-
traal Bureau voor de Statistiek in het voorbericht
van de Maand-Statistiek voor den In-, Uit- en Door-
voer het volgende medegedeeld:
,,De posten zijn gegroepeerd volgens den graad van
,,bewerking en gedeeltelijk tevens naar de bestemming.
,,Daarnaast zijn dezelfde posten gegroepeerd volgens
,,de bedrijfstakken, waarvan de goederen het product
,,zijn. Om aan geuite wenschen in dit opzicht tege-
,,moet te komen en voorts om vermeerdering en ver-
,,rnindering van bepaalde posten van den invoer en
,,den uitvoer in vergelijking met vorige tijdvakken
(Zivcrvoly
pag. 855)
BIJLAGE A. NEDERLANDSCHE HANDELSBEWEGING OVER SEPT. 1938 EN SEPT. 1937 EN DE EERSTE NEGEN MAANDEN VAN 1938 EN 1937.
Invoer
Uitvoer
1
Invoer
Uitvoer
Eenheid.
Groepen.
Eenheid.
Jan./
1
Jan./
Jan.!
Jan./
38
’37 ’38
‘I
Sept. ’38ISept.
’37Sept._’381Sept._’37
1
2
3
4
5
6
7
8
9 10
11
A. Graad van Voorlbrenging:
Geheel of len deele onbewer/e€e goederen
1000 ton
629.4
678.6 291.0 294.9
Nog geheel te bewerken, resp. ver-
5.256.9
5.121.4
2.457.7
2.402.0
1000 ton
f1.000.000
26.8 33.6
5.7
10.5
werken.
275.8
322.8
55.2
94.4
11.000.000
1000 ton
437.8
440.1
128.9 131.0
Gedeeltelijk bewerkte goederen.
3.028.3
3.368.1 967.7 1.251.3
1000 ton
f1.000.000
23.8
.29.6
16.1
22.2
193.0
248.7
134.1
185.5
/1.000.000
Geheel of bijna geheel gereede goederen:
1000 ton
422.1 455.1
.
361.9
404.7
Geheel of bijna geheel bewerkt,
3.335.1
3.276.1
3.462.6
3.819.1
1000 ton
fl.000.000
50.3
40.4 45.4
47.1
resp. verwerkt.
434.5
436.4
401.3
388.4
11.000.000
1000 ton
596.5
608.6
480.3
554.4
Gereed, doch geheel of bijna geheel
5.246.7
5.630.1
3.795.7 4.419.8
1000 ton
f1.000.000
16.0
26.7
34.1
33.4
onbewerkt.
.
149.6
137.0
176.5 177.5
/
1.000.000
2.085.82.182.4
1.262.1
1.385.0
16.867.0 17.395.7 10.683.7 11.892.2
1000 ton
1000 ton
1.000.000116.9
130.3 101.3
113.2
Totaal.
1.052.9 1.144.9
767.1
845.8
11.000.000
B. Naar Bestemming.
1000 ton
24.0
28.8
25.5
20.2
Productiemiddelen.
275.3 261.5
264.6
222.6
1000 ton
1.000.000
17.3 16.5 11.8
8.8 166.6
145.3
106.5
81.3
11.000.000
000 ton
802.7
887.2
608.5 675.2
Huipstoffen.
6.754.9
7.424.6
5.460.2 6.247.3
1000 ton
1.000.000
17.9
19.2
9.3
10.1
159.4
157.0
83.8 86.5
/1.000.000
1000 ton
188.9
156.2
165.7
222.0
Voedings- en Genotmiddelen.
1.564.6
1.502.9
1.287.4
1.561.0
1000 ton
1.000.000
19.1
20.0 30.9 35.6
187.3 199.2
258.2
283.9
/1.000.000
1000 ton
66.4
12.1
31.2
25.6
Overige Consumentengoederen.
531.2
110.2
87.3
81.1
1000 ton
1.000.000
13.3
12.8
24.3
22.7
103.7
102.1
96.2 95.8
/1.000.000
1000 ton
91.4
110.8
40.0
54.4
Nog te verwerken eindproducten.
668.1
801.8
378.2
435.1
1000 ton
1.000.000
10.9 12.9
8.0
10.6
90.2
112.0
73.2 80.5
11.000.000
1000 ton
912.4 987.3
391.2
387.6
Resteerende Goederen.
7.072.9
7.294.7
3.206.0
3.345.1
1000 ton
1.000.000
38.4 48.9
17.0
25.4 345.7
429.3
149.2
217.8
11.000.000
2.085.82.182.4
1.262.1
1.385.0 16.867.0 17.395.7 10.683.7 11.892.2
1000 ton
Totaal.
1000 ton
1.000.000
116.9 130.3 101.3 113.2
1.052.9
1.144.9
76.1
845.8
11.000.000 Sub.
B, gerubriceerd naar Sub. in-
deelingA.
1000 ton
22.3
27.3
19.2 17.2
Productie-
Geh. of bijna)
263.9
248.3
216.6
180.4
1000 ton
1.000.000
17.0
16.2 10.9
7.8
middelen.
geheel
A 3
be(ver)werktJ
163.6
142.2
98.9
73.1
11.000.000
1000 ton
1.7
1.5
6.3 3.0
Gereed, doch
1
geh. of bijna
A 4
11.4
13.2
48.0 42.2
1000 ton
1.000.000 0.3
0.3 0.9
1.0
geh. onbew.
j
3.0
3.1
7.6
8.2
/1.000.000
1000 ton
282.7
296.8 244.9
268.1
Geh. of bijna)
Hulpstoffen.
geheel
A3
2.197.9 2.040.7
2.366.3 2.684.9
1000 ton
1.000.000
8.5
10.3
5.3
54
be(ver)werkt)
71.4
70.8
50.2
50.9
11.000.000
000 ton
520.0
590.4 363.6
407.1
Gereed, doch
1
4.556.9
5.383.9
3.093.9 3.562.4
1000 ton
1.000.000
9.4
8.9 4.0 4.7
geh. of bijna
A
4
geh. onbew.
88.0
86.2 33.6 35.6
f1.000.000
000 ton
123.2
100.7
6.8
13.9
Voedings- en
Nog geheel te
‘1
977.8
969.7 53.2 91.9
1000 ton
1.000.000
9.9
11.6
0.5
1.3.
genotmiddelen,
bewerk. resp.
A
1
verwerken
102.7
119.5
5.2
11.0
11.000.000
000 ton
31.6 30.8 21.9 24.4
Gedeeltelijk bewerkte
)
A 2 234.6
225.0
166.2
216.3
1000 ton
1.000.000
2.3
2.7
4.3
6.1
goederen
j’
20.4 22.6 34.9
51.1
f1.000.000
000ton
14.4
8.5
53.2 60.4
.
Geh. of bijna
111.8
77.0
465.3 480.3
1000 ton
1.000.000
1.6
1.2
12.9
14.4
geheel
A 3
be(ver)werkt
13.6 10.4
113.6
115.3
11.000.000
000 ton
19.7
16.3
83.8
123.2
Gereeddoch)
geh. of bijna
240.5 231.2
602.7
772.5
1000 ton
1.000.000
5.3 4.5
13.2
13.8
,
geh.onbew.
50.6
.
46.7
104.5 106.5
f1.000.000
000 ton
11.3
11.7
4.6
Overige Consu-
Geh of bijna)
93.4
108.3
36.2
38.4
1000
.ton
1.000.000
12.2 12.6
8.3
8.8
geheel
A 3
mentengoederen.
be(ver)werkt)
95.7
101.1
65.5
68.6
f1.000.000
000 ton
55.1
0.4
26.6
21.1
Gereed, doch
geh. of bij na
A 4
437.9
1.9
51.1
42.7
1000 ton
1.000.000
1.1
0.2
16.0 13.9
geh. onbew.
j
8.0
1.0
30.7 27.2
11.000.000
000 ton
91.4
110.8
40.0
54.4
Nog te verwerk.
Geh. of bijna
668.0
80 1.8
378.2
435.1
1000 ton
1.000.000
10.9 12.9
8.0
10.6
geheel
A 3
eindproducten.
be(ver)werkt )
90.2
112.0
73.2 80.5
11.000.000
000 ton
506.2
577.9 284.2 281.0
Resteerende
Nog geheel te 1
A1
4.279.1
4.151.7
2.404.5
2.310.0
1000 ton
1000.000
16.9
22.0
5.2 9.2
goederen.
be(ver)werk.
173.1
203.3
50.0 83.5
/1.000.000
000 toii
406.2
409.3
107.0 106.7
Gedeeltelijk )
bewerkte
2
2.793.8
3.143.0
8b1.5
1.035.1
1000 ton
1.000.000
21.5
26.9
11.8 16.2
goederen
jA
172.6
226.0
99.2
134.3
11.000.000
2.085.8 2.182.4
1.262.1
1.385.0
16.867.0 17.395.7 10.683.7 11.892.2
Totaal.
1000 ton
116.9
130.3
101.3
113.2
1.052.9
1.144.9
767.1
845.8
/
1.000.000
854
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
9 November 1938
0)
en
(0 0
00
00
00 ‘0
(0 0
-t,
00
t.
kf
0
Co 0
0)
0i
0
UQ’0i
0
cq°
°
–
I1.
.2’i
0)0)
–
‘
00 ‘fl
00 0
-s
c
00
o-
c’1 ‘0
0
(0 0.
(‘t 00
‘0
‘
0.
cq
o
en
0)0
0′.
(0 (0
0) Oo (‘t
0)
0) 00
S 0′)
(000
t- 0)
N0(
NO
‘—’)
‘0
N
z.
0.0
0
0)
0′)
0))
t..
0))
0′)
Ic)’0
0′)
00
9
4)),,
‘cr)
000)
0
‘)
0
0)
oo
0)00
00
00)0′)O
C)0’c
(‘t00
00
Ç’101
NO’)
0000
t-to
000′)
(‘)’0
0′))’)
0
‘0’(‘000
.-
.
cd
0
0)0
•,
0)’
o
t-
’00..
t-tO
00
0
‘0
4cØ.)
o
—
tO)
0′)•
0)09)
4
‘1
00
0
,
00
–
(0
O’c
‘
)
tLo
r.
.0
.
c
+0))
co
‘
0
t-
0’0
(‘t
(‘1
0)
(‘t
10
‘oo,v
o
,_
o
_O’)
2
0
0
Fl
C’)t
C’O.
1.
t)
00(0
00 00
‘0
00(0
(000
0)’0
0
0
Of)
t.
00(0
45
0).,
,
000
‘0
2
O
00
0
00
(‘t
0)
–
‘0
0)
Oo
t-
S,
t-
t’,
-co’o
00
C’)(0
0′)
–
p4
–
=
•0
0
=
c.’
=
.
cd 0,
2
Of)
01
0(0
00
t’
0) 0
0)’) 00
–
0
00
‘0)
.-
t.,
0)
(000
0′) 0
–
t’.
t.–
–
,
00
45
:’
,0
•
0)
ocd
Ø.
0)
0)
.0
,0
0
al
0)
0
.
.0
H
4
‘0
.0
.b
•.
‘
.
0)
z
U
to
k
oi
‘
Cd
.0
cd,9
,
,
..’.0
al
•1
II
!I-
;
:
cd
j3
,
0
p4
E
–
i
,.
, ,
090
H
c
.-
00
00
t-
(‘0
(‘1k’)
0)
t-‘
0
0 ”
0) –
0
0
,0
0
c 0
‘t0’
‘
0
00
.
0.0
.9
00
0)cd
0)
.0
0-t..
tO
Os
O
00
(‘”0
____
•
–
t-
-t
0′)
(‘t
41
00 11
— Os
Of)
0″)
00 0
0″) Os
0– 0
Os
(‘t
00
(0
‘c.
00
‘
t
c’
o
c’
0)
000.1
cd
00 0.,
Of)
‘0)
Of)
Of)
00 00
tO
0 ‘0
00
‘0)
0
t’.,
00 Os
0′)
t’.,
0′) 0
5’0
‘d
0′)
cO
)
,.
)
1
4-t
(’00,
0′)
I
,
0
C;•0)
0,
00)
Os
Ç’400
‘0
(
‘
.It’
cd
>
”
cd
–
Os
0
0’O
(0 ‘0)
(‘t
t.,
00 ”
—
.
tO
4
-1
‘
Os
c
CD en
S4
c
oo
cd
.0
=
o>
–
C
‘t’
00 to
(‘1’0
0
(0
t.
(‘t
4,
0)4,
0
00
(‘t
‘
0
oo,00)
‘
00 Of)
(0
t.,
.
”0
0000
to-.0
b0,0
—
.
•
t’).
–
;
0 0
0
0
0
0
0
0 0
0
0
0
0
‘0
.0
9
.0
0
0 0
0) 0) 0)
0) 0)
_0
09
OQ
oQ.o
oQ
o
oQ
oQ
oQ
0
q
.0
4′ 0
4-‘
0
4-‘
0
4-‘
0
4′ 0 –
4′
0)
4-‘
0
4′
0)
4′ 0
4′ 0
4′
0)
4′ 0.
4′
0
cd
.0
0 0
o
0
CD
0
o
0
o
C.
o
0
o
0
c
, D
0
0
0
00
00
0
0
cd
0)
00
CD
0
00
0
0
0)
0
0
0
00 00
0
0
0q0q’.00
+’
0-
0 –
0-
0-
0-
0 –
0
0.- 0 –
0-
‘”‘.
0-
0-
0 –
“,
0
(
357.70
2.728.2
3.70
0,1
354.-
1
2.728.1
140.20 2.095.-
263.20 1.599.-
122.-
15.90
0.1
36.70
124.30 2.094.9
1
255.70
1
1.599.-
85.30
440.4 1
24.70
26.3 21.10
1.012.4
1
43.80
879.5
7.40
185.7
9.10
14.4
,7.60 169.4
10.60
1.5
1
1.50
432.4
111.80
258.-
33.40
22.4
33.90
13.6
8.80
394.1
52.30
406.8
18.50
997.-
12.20
702.9
5.20
143.7
15.40
127
7
6
6.10
50.-,
19.-
41.7 8.50
55.3
11:10
48.4
4.80
2.3
2.10
0.4
0.50
766.2
16.20
318.8
255.8
26.80
53.7
12.3
2.-
13.3
101.2
29.30
97.7 1.584.5
49.20 1.601.2
8.1
0.80
10.2
1.460.3.
32.50 1.690.4
10.90
370.7
‘
6.20
32.60 23.3
11.30
6.60
4.7
1.40
54.80 68.8
16.10
148.50
1.116.6 49.10
2.30
14.9
1.20
141.30 11.273.7
47.80
440.-
1
49.40
II
255.9
1
83.10
II
202.-
1
25.60
18.1
12.40
22.3
0.6
0.30
1.4
21.4
9.70
38.6
14.9
15.20
25.7
1.014.7
11.70
1.109.-
1.648.7
72.70 883.7
8.2
0.80
11.9
13.90
11.1
0.90
0.4
29.-
15.9
31.60
II.-
17.20
826.60
158.-
718.7
3.-
14.9
3.40
0.20
11.80
5.90
8.20
54.10
1.20
9
November
1938
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
855
BIJLAGE C.
Invoer
Uitvoer
ALGEMEENE GEGEVENS.
1929
11
1934
1929
11
1934
Gewicht
1
Waarde
II
Gewicht
1
Waarde Gewicht
1
Waarde
II
Gewicht
1
Waarde
Absolute getallen
x
1000 t.
x
11 mi
Totaal generaal …………………..30.989
2.782
af:
Gouden en zilveren munt en munt-
materiaal ……………………..-
30
Resteert …………30.989
2.752
Per
hoofd
der bevolking
kg
Gid.
1929=100
in 1929 gem. bev. 7.782.000J= 100,-%
in 1934 ,, ,, 8.333.000,=107.08%
Totaal generaal …………………..3.982.5
af: Gouden en zilveren munt en munt-
materiaal ……………………
..-.
–
Resteert ………..3.982.5
x
1000 t.
x
11 mill.
x
bOOt.
x
11 miii.
x
bOOt.
x
/1 miii.
22.737
1.170
16.302
2.047
13.324
1.017
–
132
1
58
–
305
22.737
1.038
16.301
1.989
13.324
712
kg
Gld.
kg
Gld:
kg
Gid.
PER HOOFD DER GEMIDDELDE BEVOLKING.
Invoer
—
Uitvoer
1929
Gezichtspunt-systemen en -posten.
kg
1
Gid.
Oerherkomst. 31.50
van Dieriijke Herkomst ……………..40.1
965.8
160.40
2.809.3
80.10
106.1
14.90
61.2
67.10
Behoeften.
556.8
88.-
van Plantaardige Herkomst …………..
van Minerale Herkomst ……………
Voeding
…………………………
Lichaamsbedekking
(mcl.
niet
af
te
van Chemische Herkomst …………….
van Gemengde Herkomst ……………..
58.-
Huisvesting, inrichting en verplaatsing
1.441.1
111.40
Verwarming, verlichting, kracht …….
1.457.-
23.20
splitsen stoffeering)
…………….35.5
Onderhoud, reiniging en bescherming.
242.1
24.50
.
16.80
Cultureele behoeften………………21.5
Niet of alsnog in te deelen goederen ….
228.5
32.10
Ge- en Verbruik (bedrij/s-econoniisch).
Gebouwen, machines en installaties
5.5
4.80
Werktuigen, gereedschappen,
in-
strumenten, onderdeelen, trans-
portmidd. enz …………….
35.6
32.40
e
Levende gebruiksgoederen
0.3
0.30
Overige gebruiksgoederen ……..
76.2
29.60
Verbruiksgoederen met
gebruiks-
21.6
38.70
Hulpstoffen met verbruiksbestem-
….
.Z
ming
(w.o.
brandstoffen,
vee-
41.50
bestemming …………………
Overige verbruiksgoederen …….
204.50
Niet of alsnog in te deelen goederen
10.3
2.20
Levensduur.
Goederen met een onbeperkte levensduur
1.071.5
39.20
Goederen met een lange levensduur…
….
371.1
69.50
Goederen met breekbare levensduur …
26.5
5.20
Goederen met beperkte levensduur ….
126.3
77.10
2.374.5
160.90
voer, etc.)
………………..1.676.8
Niet of alsnog in te deelen goederen ….
12.6
2:10
Autarkie.
2
..156.2
Goederen, die in eigen land kunnen wor
–
den voortgebracht, geheel of vrijwel
Goederen zonder levensduur………..
geheel onafhankelijk van het buiteni.
2.288.2
100.50.
Goederen, die in eigen land kunnen wor
–
den voortgebracht, afhankelijk van
het buitenland ………………..
609.3
133.80
Goederen, die niet in eigen land kunnen
.
worden voortgebracht …………..
943.-
79.90
Niet of alsnbg in te deelen goederen ….
142.-
39.80
(Vervolg van pap.
853).
,,spoediger in het oog te doen vallen,
zijn
de beide
,,groepeeringeu verder verdeeld in
46 gemeenschap-
,,pelijke
ondergroeien
z:g.
,,schakelgroepen”,
waar-
,,door verband tusschen de beide
groepeeringen
ge-
,,makkelijk kan worden gelegd.”
1934 1929
11
1934
Gewicht
Waarde
Gewicht
Waarde
Gewicht
Waarde
kg
GId.
kg
Gld.
kg
1
Gld.
29.1
10.80
116.8
71.30
89.8
22.90
731.3
48.70
447.4
98.70
276.3 30.50
1.871.5
30.50
1.423.1
28.30
1.146.8
13.20
60. 1
7.40
51.1
11.90
55.2 5.40
36.1
26.90 56.5 45.50 30.9
13.30
725.2
1
28.60100.1
9.90
90.4
5.80
102.6
13.80
48.5
21.40
32.9
6.10
.,,Scha,kelbare” statistieken.
Het is ons gebleken, dat deze nieuwe indeelingen
door velen, die niet gewend zijn met
scha,kelbctre
statistieken te werken, nog niet geheel en al worden
begrepen. Wellicht wordt dit mede veroorzaakt door
den vorm, waarin de nieuwe indeelingen in de pu-
856
ECONOMISCH-STATÏSTISCHE BERICHTEN
9 November 1938
blicaties van het Bureau gegoten zijn. Hoezeer deze
het stempel dragen van met het minimum aantal
cijfers het maximum te laten zien en voor den ervaren
statisticus daardoor juist van ongerneene waarde zijn
en derhalve niet kunnen worden gemist, zijn de op-
stellingen voor den gemiddelden beoordeelaar – de
betreffende gegevens worden ook door tal van dag-
en weekbladen overgenomen – te moeilijk te door-
gronden. Wellicht ware een compromis hiervoor te
vinden, indien het Bureau ten behoeve van de sta-
tistici den vorm, waarin de in.- en uit,voerstatis-
tieken in de maand- en jaar-overzichten voor den
in-, uit- en doorvoer worden gepubliceerd, onge-
wijzigd handhaaft, doch in de meer populaire ge-
schriften van het Bureau zooals het ,,Maandschrift
v.h. 0. B. v. d. St.”, de in- en uitvoerstatistieken zou
iillen doen afdrukken als in Bijlage A en B is aan-
gegeven.
Toelichting
Bijlage
A en B.
liet vbordeel van de opstelling volgens Bijlage A
is, dat de lezer niet terstond het
san’tengestelcle
ge-
zichtspunten-systeem, graad van bewerking/bestem-
ming voor zich krijgt, waaruit hij zelf de beide enkel-
voudige gezichtspunten-systemen moet trachten bijeen
te zoeken, doch zich daarvan een afzonderlijk beeld
kan verschaffen, t.w. eerst van de hoofdindeeling
naar den graad van bewerking, vervolgens van de
hoofdindeeling naar bestemming. Eerst daarna vol-
gen de gemeenschappelijke schakelgroepen, die
bij
de
heide hoofdindeelingen hehooren en wordt het onder-
linge verband, dat door het Bureau tusschen de beide
hoofdindeelingen is gelegd, ook voor leekmi op sta-
tistisch gebied begrijpelijk. Een verder voordeel is,
dat dag- en weekbladen alsdan de keus hebben buy.
alleen de hoofdiudeelingen naar graad van bewer-
king en bestemming op te nemen, doch de gemeen-
schappelijke schakelgroepen, desgewenscht, achter-
wege te laten.
In Bijlage B hebben wij het onderlinge vei-hand,
dat gelegd kan w’orden tusschen de 3 systhmen, laten
zien, door in het midden de 13 bedrijfstakken, waar-
van de goederen het product zijn, op te nemen, (dus
de voorthrengers), daarachter komt in de kolommen
10 en 11 het totaalbedrag (gewicht en waarde) van
den in- en uitvoer voor elk dezer bedrijfstakken, waar-
bij links een groepeering per
bedrijfsklasse
blijkt naar
het gezichtspunt-systeem
.qraad van bewer1ing,
be-
staande uit 23 gemeenschappelijke schakelgroepen en
rechts een groepeering, eveneens per
bedr’ijfsklasse
is opgenomen naar het gezichtspunt-systeem
bestem-
ming
omvattende 45 gemeenschappelijke schakel-
groepen.
Met behulp van Bijlage A en B verkrijgt men nu de
volgende hoofdindeelingen:
sub-posten
Indeeling naar graad van voortbreitging (bewerking)
4
besteiimming ………………….6
voortbrengers ………………..13
en de navolgende
gecombineerde
hoofdindeelingen
(samengestelde gezichtspunt-systemen):
sehakeigroapen
graad van voortbronging ingedeeld naar bestem-
ming…………………………….13
raap, bestemming ingedeeld naar graad van
voortbrenging………….. …. . ………..
.13
graad
van
voortbrenging ingedeeld naar voort-
brengers
…………………………….23
raap. voortbrengers ingedeeld naar graad van
voortbrenging. ………………………..
23
bestemming ingedeeld naar vooritbreagers
45
resp. voortbrengers ingedeeld naar bestemming
.
45
Hoe meer gezichtspunt-systemen (hoef dindeeli ngen)
er
zijn,
des te meer schakelgroepen-systemen kunnen
door ,,permuteeren en combineeren” eruit worden
samengesteld.
Verdere v erv olnjalc’ing onzer ha.ndelsstatistiek.
Misschien zou het Centr. Bureau v. d. Statistiek
kunnen overwegen, zoo mogelijk met ingang van
1 Januari a.s., de groepeeringsmogelijkheden onzer
handelsstatistiek geleidelijk verdr t. vervolmaken
door opneming van de volgende nieuwe hoofdindee-
lingen, t.w.:
le. Oerherkomst.
2e. Behoeften.
3e. Ge- en verbruik (van bedrjfs-economiseh stand-punt bezien).
4e. Levensduur.
5e. Autarkie.
Tene{nde een inzicht te geven, hoe elk dezer ge-
zichtspunten-systemen ongeveer zou kunnen worden
ingedeeld en welke vergelijkende overzichten daaruit
in eersten aanleg kunnen worden getrokken, hebben
wij in Bijlage 0 den in- emi uitvoer van ons land voor
de jaren 1929 en 1934 naar gewicht en waarde per
hoofd der bevolking volgens de genoemde 5 indeelin-
gen gegroepeerd. Hierbij werden, ter elimineering
van den invloed van den bevolkingsaanwas alle posten
van de in- en uitvoerstatistiek dier jaren door
een bedrag gedeeld, overeenkomende met de gemid-
delde bevolking van resp. 1929 en 1934.
De door ons gegeven indeeling en gvoepeering van
de diverse posten der in- en uitvoerstatistiek tot de
in Bijlage 0 met name genoemde gezichtspuntposten
is als een proeve te beschouwen en derhalve alsnog
voor veel verbetering vatbaar. In het bijzonder is dit
het geval met de indeeling van het 5e systeem ,,Autar-
kie”. Het was ons voorts niet mogelijk alle posten der
in- en uitvoerstatistiek nauwkeurig in te deelen, om-
dat deze voor een deel bestaan uit een verzameling hij
elkander gegroepeerde, weliswaar verwante, doch niet-
temin min of meer ongelijksoortige goederen. Deze
onvermijdelijke samenvoegingen zijn voor het eene ge-
zichtspuntsysteem weder hinderlijker dan voor het
andere. De niet ingedeelde posten zijn. door ons, voor
zoover noodig, per systeem gerubriceerd onder het
hoofd ,,Niet of alsnog in te deelen goederen”.
liet behoeft geen betoog, dat de in Bijlage 0 op-
genomen 5 hoofdindeelingen onderling weder schakel-
haar zijn, ook met die van Bijlage A en B. Vooral
door deze schakelingen verkrijgt men een diepgaand itizicht in het economisch gebeuren. Een staat iii den
trant van Bijlage B, waarin
hijv.
in het midden het
gezichtspunt-systcem ,,hehoeften” en ter linker- en
rechterzijde raap. het systeem ,,graad van bewerking” en ,,autarkie” is opgenomen, of bijv. een staat, waarin
de ,,voortbrengers” in het midden en aan weerszijden
de systemen ,,oerherkomst” en ,,ge- en verbruik”
worden vermeld, enz. geeft telkens een anderen kijk
op het geheel en de samenstellende onderdeelen.
Vooral de indeeling der afzonderlijke goederenpos-
ten der in- en uitvoerstatistiek volgens het gezichts-
punt-systeem
autarkie
heeft ons heel wat hoofdbrekens
gekost. Omdat het niet bekend is, of bepaalde onder-deelen, die voor de fabricatie van sommige goederen
noodig zijn, al dan niet in ons land kunnen worden
vervaardigd, moest dientengevolge
bij
de in.deeling
van enkele posten nogal arbitrair te werk gegaan
worden. Met het oog op de economische oorlogsvoor-
bereiding van ons land is deze indeeling echter on-
misbaar. Voor het Centraal Bureau voor de Statistiek
zal het dan ook aanbeveling verdienen zich te dien
opzichte te laten voorlichten door lichamen als de
Maatschappij voor Nijverheid, diverse Nederlandsche
Landbouw Organisaties, enz.
Nadat de in- en uitvoerstatistieken geleidelijk vol-
gens de schakelgroepen-methode zijn ingedeeld, kun-
nen onze overige goederenstatisieken – waaronder in
het bijzonder de productie- en verbniiksstatistieken
moeten worden genoemd – op dezelfde wijze worden
opgezet, waardoor onderlinge vergelijkbaarheid en
combineeringsmogelijkheid van deze statistieken, tot
in alle details, volledig verkregen zullen worden.
1. Ronr
JZN.
9 November 1938
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
857
INGEZONDEN STUKKEN.
HET RENTEVRAAGSTUK IN DE VEREENIGING VOOR
DE STAATHUISHOUDKUNDE.
Do Heer Mr. D. J. Hulshoff Pol schrijft ons:
In het ongetwijfeld met bekwame hand samenge-
stelde, in de E.-S.B. van 2 dezer opgenomen verslag,
waarin Prof. Verrijn Stuart Jr. erin geslaagd is eau
duidelijk overzicht te geven van de vele en veelsoor
–
tige meeningen, welke in de jongste vergadering van
de Vereeniging voor de Staathuishoudkunde en de
Statistiek omtrent het rentevraagstuk te berde zijn
gebracht, deelt
hij
mede, er zich over te hebben ver-
wonderci, dat ik niet de moeite heb genomen de vraag
te behandelen, of door het animeeren van kapitaal
ten behoeve van• beschermde bedrijven in andere, niet
beschermde, bedrijven niet een nieuwe depressie zou
ontstaan.
Aangezien ik niet gaarne den indruk zou willen
wekken, aan deze zeer voor de hand liggende boden-
king in het geheel niet te hebben gedacht, zou ik
dienaangaande het volgende willen opmerken.
Voorop zij gesteld, dat ik in het debat – en liet, mij
dezer dagen toegezonden stenogram bevestigt dit –
slechts gesproken heb van matige beschermende rech-
ten. Voor rigoureuze protectie gevoel ik niets, omdat
deze maatregel zich inderdaad op de door Prof. Ver-
rijn Stuart aangeduide wijze tegen zichzelf zou keeren.
Ik ben hij mijn vorenbedoelde opvatting uitgegaan van de gedachte, dat de verschillende kostenfactoren
hij de bestaande bedrijven een zoodanige stroefheid
– ook in opwaartsche richting – vertoonen, dat ean matig
protectionisme geen kwade gevolgen voor de
niet-beschermde bedrijven tengevolge zou hebben. Dit
geldt in de eerste plaats voor de bonen, welke den
voornaamsten kostenfactor vormen, en waarvan mag
worden aangenomen, dat zij niet, wegens een lichte
stijging van de kosten van levensonderhoud zullen
worden verhoogd. Deze bonen zijn altijd hoog ge-
weest en in de achter ons liggende periode van bijna
voortdurende prijsdalingen to hoog gebleven; een
directe verlaging daarvan is onuitvoerbaar. Een in-
directe is echter zeker mogelijk. Dit kan gebeuren
door reflatie langs monetairen weg, doch de inidde-len, die daarvoor worden aanbevolen, zijn practisch
weinig aanbevelenswaardig, omdat buy, een verdere
depreciatie van den Gulden terstond met buitenland-
sche tegenmaatregelen zal worden beantwoord en een
stelselmatige toepassing veel onrust zal teweegbren-
gen, terwijl een discontoverlaging, gecombineerd met
een daarbij behoorende open-markt-politiek, geen
effect heeft in verband met de toch reeds abnormaal
lage rente. De aanleg van openbare werken kan even-zeer tot op zekere hoogte tot het beoogde doel leiden, doch heeft het nadeel van
zijn
,,Einmaligkeit” en zijn
improductief karakter. In Nederland schijnt de Over-
heid thans al meer en meer deze richting uit te
willen gaan, hetgeen ik zou betreuren; ik hen in dit
opzicht waarlijk niet zoo ,,gouvernementeel” als Prof.
Verrijn Stuart denkt.
rfenslotte
rest dan als ultimum
remedium een lichte verhooging der invoerrechten.
Ten aanzien van den kosteafactor rente niag wor-
den aangenomen, dat deze bij een succes van eenigeri
omvang eenigszins zal stijgen, hetgeen juist de be-
doeling is en trouwens ook het gevolg zou zijn bij
een toepassing met eenig goed gevolg van de andere
hiervoren genoemde middelen.
Bij de aanvaarding van eene lichte protectie zal er
op moeten worden gelet, of eindproducten dan wel
tusschenproducten worden beschermd en of te be-
schermen bedrijven de arbeidsgelegenheid belangrijk
vergrooten. De bescherming van eindproducten zal
alleen eenig gevolg hebben voor de kosten van levens-
onderhoud en dus geen verdere moeilijkheden op-
leveren; die van de tusschenproducten misschien wel,
als zij worden gebruikt voor producten, die voor uit-
voer bestemd zijn. Voor deze gevallen is mi. terug-
gave van het invoerrecht te overwegen.
Tenslotte zij nog meegedeeld, dat ik allerminst de
verwachting koester, dat
wij
met eenige bescherming
de lage rente en de werkloosheid geheel kwijt kun-
nen raken. Dit kan m.i. alleen door toepassing van
het Duitsche stelsel en hiertoe zal men om begrijpe-
lijke redenen hier te lande niet willen overgaan.
N a s c h r i f t. Gaarne maak ik van de mij geboden
gelegenheid gebruik om hij bovenstaande beschouwin-
gen van Mr. I-Iulshoff Pol een kleine opmerking mij-
nerzijids te plaatsen.
De geachte schrijver beschouwt matige protectie als een geëigend middel om te komen tot verlaging
van het loonpeil hier te lande. Directe loonsverla-
ging in den vorm van vermindering der geldloonen
acht hij een onmogelijkheid. Ik wil thans in het
midden laten, of dit laatste inderdaad het geval is,
en of, indien het zoo ware, daarmee niet de onder-
gang van de huidige economische orde bezegeld ware;
ik ben in dit opzicht minder sceptisch dan Mr. HuIs-
hoff Pol, maar wil voor het oogeublik met hem
aannemen, dat verlaging van geldloonen thans uit-gesloten is. De vraag blijft dan, of matige protectie
tot verruiming van werkgelegenheid en tot ruimer
emplooi van thans braakliggend kapitaal zal leiden.
Protectie heeft, ook als zij ,,matig” is, ten doel den
invoer uit het buitenland te verminderen, resp. nieu-
uren invoer geheel of gedeeltelijk onmogelijk te ma-
ken; als dit gevolg niet intreedt, heeft protectie geen
zin en kan men deze gerust achterwege laten. Laat
ons veronderstellen, dat de matige protectie, zooals
door Mi-. Uulshoff Pol gewenscht, wèi effectief blijkt
en dus in den gedachtengang van den voorsteller zin
heeft. 1-let gevolg is dan, dat koopkracht, welke het
buitenland op ‘de Nederiandsche markt tevoren placht
te verwerven, uitvalt,, resp. dat de mogelijkheid om
nieuwe koopkracht op onze markt to verkrijgen, voor
het buitenland wordt afgesloten. Nu wordt de beste-ding van deze koopkracht thans langs allerlei kunst-
matige en gewoonlijk per saldo zeer weinig voor-
deelige banen geleid, waardoor een
vlotte
verwezen-
lijking van het verband tusschen in- en uitvoer wordt
bemoeilijkt. Maar verbroken,
w
rordt dit verband toch
ook nu niet en kan het niet worden, zoolang het bui-
tenland zijn in Nederland verkregen Guldens wil aan-
wenden om er uiteindelijk goederen en diensten mede
te betalen, hetzij door rechtstreekschen aankoop hier
te lande, hetzij door overdracht van de Guldens aan
anderen, die ze hier wenschen te besteden.
Wanneer men nu het verkrijgen van koopkracht op de Nederlandsche markt,
zij
het op ,,matige” wijze,
belemmert, dan belemmert men tot even ,,matige”,
maar daarom in omvang niet minder groote bedragen
de mogelijkheid voor het Nederlandscho bedrijfsleven
om aan het buitenland goederen te leveren of aan het
buitenland diensten te bewijzen. Ilieruit volgt, dat,
wat met matige protectie aan de eene zijde wordt op-
gebouwd, aan de andere zijde weer wordt afgebroken.
Oftewel: protectie verruimt niet de werkgelegenheid en het emplooi voor het kapitaal, doch het verschuift
deze slechts. Een oud argument, voorzeker, maar
waarvan ik mij, zoolang de onjuistheid ervan mij niet
is aangetoond, gaarne blijf bedienen.
Om deze reden acht ik het voorstel van Mr. Huls-
hoff Pol, om door niatige protectie – eventueel ge-
koppeld aan andere maatregelen, waarop ik hier niet
behoef in te gaan – de verruiming van werkgelegen-
heid en kapitaalsaanwending te bevorderen, niet deug-
delijk. G. M. V. S.
MAANDCIJFERS.
EMISSIES IN OCTOBER 1938.
Prov. en Geineentel. Leeningen ….
f
1.861.312,50
zijnde:
Nederland
Prov. Uebder]and
f 780.000
2
1
/2%
10-j.
obi.
1.01%%
………….
f 793.650,-
88
ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN
9 November 1938
Pro’. Ge1der1aid
•
Cert. van 5 en 10 •gew. aand. van
$
10 elk Oommernial
f
1.065.000
31/4%
obi.
1
,
Cred;it C&rnpauy i. pim. $41.4
i
(introductie).
100l/
%
.
f
1.067.66Z,50
De’potfraotiebewijen van aanci. in zes Ca.nadeesohe Goud-
Bank- en. Credietinstellingen
f
5.012.500,-
mijnen ,,Ca.nmines” i. pl.ni.
f
211.55.
zijnde:
Cert.
van
10 ges’.
aand.
van
$
25
elk.
Coinrnoiiwcalth
Nederland
Edison Cmpany a, pim.
$
21 Pa
(i.iitroduotie).
Obligaties:
:Depotfractiebeijzon van cum.
iref. aand.
in
aeht Ga-
NV.
]3ank
vooi’
Onioe-
undeesohe Mijen
Giinprefca.nadiaas”
t
pim.
f
348.
rende Zaken
f
5.000.000
Depotfiaotiebowij;zen
van
ourn.
pre.
naAld.
van
Slaat-
4%
obi.
‘)
a
100/
%
f
5.012.500,-
sohap)ijen in de Engelse.he Dorninions ,,I)orn.ihionprefs.”
Electr-, Gas-, Tel-, Telegr.- en Water..
pl.n.
f
469
p
.bew. van t dopotfrantie en pim.
f
938 pci
leiding
Mijen
………………….5.598.750
–
bew.
van 2 •depotfraoties
(iitroduotie).
•
0
”
,
zijnde
:
0
Ceit
..v an
10 ge’.
aand.
z.n..
Nalioiia1
J)istillcrs
Pro-
Nederland
Corp.
a
pIni.
$
20% pa.
0
Aa?ideele?
:
Depotfractibewijzen ,,Nedico”
i
ii eoupu res vertegenvoor
–
NV. Nationaal Bezit van
diigende elk 1/loo
resp.
/00
aand.
in een
dpoteenheid
i.
aandeelen
Ned.-Ind.
f
478 per depotfracticbcw. van
aanci. ei pim.
.
f
056
Gas-Mij.
f
4.479.000
per depotfraotieibew. van
2
/10
aand.
aand.
2)
i
125%
……
f
5.598.750,-
Emissies in
1938.
0
[landelsondernemingen
…………,,
1.107.000,-.
(In’Oudens)
zijnde
:
Nieuw kapitaal
:
Couversie:
Nederland
Obligatiën
Aandeelen
Totaal
Aandeelen
:
1 an——2.461 .075,-
1 .740.000,-
4.201 G75,-
1.076.515.650-
Febr …..
9.267.401 25
636.000,-
9.903.40
1
,25
110,140.600,-
NV.
flandelinij.
R.
S.
Maart …17.951.32750
1.650.000,-
19.601.327,50
81525.748,-
Stokvis
&
Zonen
.
April
466.292,50
157.500,-
623.792,50
4.852.400,-
f 1.025.000
zand. ‘)a
,
Mei …..20.122.140,50
–
20.122.140,50
4.613,850,-
Juni…..24.164.620,-
5.856.250,-
30.020.870,-
1.460.650,-
108%
…………..
f
1.107.000,-
Juli …..27.838.264,50
375000,-
28.213.264,50
4.854.618,-
D
.
–
o ni
,’vv
1eisen
………………………..
ti.
Aug.
.
..
2.010.000,-
1.852.000,-
3.862.000,-
15.913.00O
3
–
zijnde:
Sept.)
.
4.636.960,-
270.000,-
4.906.960,-
586.000,-
Nederland
Oct……6.873.812,50
10.650.750,-
17.524.562.50
288.000,-
115.791.893,75
23.187.500,-
138.979.393,75
1.300.750.516,-
A.andeelen:
*)
Deze cijfers werden verhoo
°
d door de volonnde uit-
NV.
Intern. Beleggings-
giften, welke in die iriaand nog plaaits hadden:
Unie ,,Interunie”
Cultuu r-Maatschappijen:
f750.000
aaisd.
4)
ic
–
f225.000 aand.
Cultuur Mij.
,,]3odjoug ‘J.la:tar”
h
120% 106%
……………f
79ti.000r-
(recht van
voorkeur
voor
aandeelhouders,
in
dc
verhou-
Rotterdamsoh Beleggings-
ding 5
:
2).
consortium N.V.
Kerkelijke Leen inen:
f2.S00.000
aand.
)
A
f 150.000
334-4%
obi. RK. Kerkbest. der Parochie v.h.
126%
……………
.. 3.150.000,-
Heilige Hart
i
100%
(coisversie).
Kerkelijke Leeningen
6).
Totaal ….
f
17.524.562,50
.
ONTVANGEN BOEKEN.
Recht van voorkeur voor de houders van f 5.294.000
Statistiek
VOOr
het centrale
verwarmingsbedrijf
11
per
15
Nov.
1938
voorwaardelijk
•af1obanr
gestelde
(198611937).
(‘s-Gravenhage
1936;
Stichting
Eco-
434% obi.’
nomisch Instituut voor den Middenstand).
Uitsluitend
voor houders
van gewone
aandeelen
n
i
‘de
N.V.
Nd.-Tnd.
Gas
Mij.
en/of
in de NV.
Nationaal
..
Grrundzuge der deutschen Volks- und Wehrwirtschaf
t
bezit van aancleelen Ned.-Ind. Gas-Mij.
in de verhouding
(Band
T)
door Heinrich Hunke. (Berlijn
1938;
1
:
3.
Ilaude
&
Spenersche Buchhandlung.
Prijs
ge-
Voor aandeelhouders en,
voor
zoo’ver
na toewijzing
cart. R.M.
2.80,
geb. R.M. 4.-).
aan aandeelhouders stukken overblijven, tevens voor hou-
, .
.
L evolutton dit irafzc fluvial de 1 enclave de Maas-
dei-s van restantbeijzen; in ‘de verhoudiiw 1
:
4.
Introductie ter beurze van Amsterdam.
tricht
door Mosa.
(Brussel
1938;
Fonds cle la
Uitsluitend
voo,’
aandeelhouders
in
de
verhouding
Batellerie i-hénane belge).
1: 4.
Conversie:
Ver, der Franc’iscanesse’n en Missionaris-
sen van Maria
fZSS.000
4% obi. it 10034%.
Indexcijfers van belangrijke voedings- en genot-
Voorts werd
hier te lande de
inschrijving opengesteld middelen en grondstoffen.
op
een beperkt bedrag.
,
.2.
,
,
,
.
Cert. van
10
aand. van
$ 10
elk Alaska Juneau Gold
M’ining
Co.
0. pim. $
77/8
p.
a.
(iiistrodu(,tie).
o.’:.
Cee-t.
vnu
10
aand. z.n.w. Allegheny Ludlumis Steel
Corp.
0.
pim.
$1434
•p.a.
(‘introductie).
E
.r
Cent, van
10
gew. zand. B van
$10
elk .American Cyauia-
—
mid Comp.
á P
1
”
$
2034 p.
a.
(introductie).
Aug.
,,
…
45,5 40,9
55,7
48,9
47,6
44,7
Cei-t,
van
10
ge’w.
zand,
van
10/-
(Z.-Afr.)
elk Anglo
45,7
41,0
56,5
49,5
48,0
46,0
Anierican Corporation
of
South Afrioa Ltd
.ic
pim. f264
Sept……
250ct.-Nov.
:::
p.c.
(introductie).
1.8 Oct.
,,
…
4,40 41,0
56,6
49,5 47,4
47,2
AANVOER VAN GRANEN.
(In tons van
1000
kg.)
Rotterdam
Amsterdam
Totaal
Artikelen
30
0ct.-5
Nov.
Sedert
Overeenk.
30 Qct.-5 Nov.1
Sedert
Overeenk.
1938
1937
1938
1Jan.
1938
tijdvak
1937 1938
1Jan.
1938
tijdvak
1937
52.538 1.288.626 1.303.024
–
7.325 19.200
1.295.951
1.322.224
10.861
187.928 249.921
–
–
3.375 187.928
246.296
Boekweit …………..
14.337
12.764
–
–
–
14.337
12.764
Tarwe
……………..
Mais………………
3.674 1.048.095 1.117.527 2.975 78.457 129.398 1.126 552
1.246.925
Rogge
……………..
…25
11.110
437.800
319.242
1.657
22.747
13.114
460.547 332.356
Gerst
……………..
1.205
197.443
123.624
–
8.462
3.180
205.905
126.804
Haver
………………
Lijnzaad
……………
1.050
135.793 172.036 3.953
191.718
183.920
327.511
355.956
Lijnkoek ……………901
..
49.728
59.351
–
225
–
49.953
59.351
1.398
49.115 34.111
75
9.625
6.960 58.740
41.071
Tarwe
m
eel
………….
Andere meelsoorten
1.266
29.602
35.553
130
4.554 7.120
.
34.156 42.673
9 November 1938
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
859
STATISt
BANKDISC
(Disc.Wissels.
,9Bel.Binn.Eff.
2
3Dec.’36
2f
3Dec.’36
1Vrsch.inll.C.21
3Dec.’36
Athene ……….
6
4
Jan.’37
Batavia
……..
3
14Jan.’37
Belgrado ……..
5
1
Febr.’35
Berlijn ……….
4
22Sept.’32
Boekarest
……
3f
5Mei’38
Brussel
……..
2f
26Oct. ’38
Boedapest
……
4
28Aug.’35
Calcutta
……..
3
281’Jov.’35
Dantzig
……..
4
2Jan.’37
ileisingfors ……
4
3Dec.’34
Kopenhagen
….
4
19Nov.’36
OPEN MARKT.
1938
1937
1936
1914
5
31 Oct.!
24129
17122
116
217
20124
Nov.
5Nov.
Oct.
Oct.
Nov.
Nov.
Juli
Am3terdam
Partic.dlsc.
5/4
319-518
1(
4
_3(
5
3(
9
11
7181718
33(4_43(4
Prolong.
1
12
1
12
1
12
1
12
‘/2
1
12
34
1
14
(.onden
Daggeld …
Ia-I
‘!s-1
112.1
1
12-1
1
12_1
2
12_1
1
12-1
Partic.dlsc.
15
133_
9
116
17
116.
9
116
9116
_UJ
16
1119_314
1713291116
91
9(
19
.3(
4
Berlijn
Daggeld. ..
2
3
1-51
231
5311
4
2
3
18-3
1
/
21(
3
7/
9
212-3
2
3
/9-312
251
9
31/
9
(ttaandeld
2314-3
2
3
14-3
2
3
14-3
2314-3 2
3
14-
7
18
25/-71
2
1
12-
7
j
Part, disc.
27/
8
2719
2/8
2
7
1
2
7
18
3
2
7
1
Warenw. ..
4-
1
,’2
4-
1
1
4
–
12
4-/2
411
4
1
12
4.
1
14
iew
York
Daggeld
1)
t
1
1
1
t
1
3
116
Partic.disc.1
11
3
1
11
1
1
/2
11
1
11
114
1
1)
Koers van 28 Oct. en daaraan voorafgaande weken
tjm.
Vrijdag.
WISSELKOERSEN.
KOERSEN IN NEDERLAND.
Data
New
Londen
Berlijn
Parijs
Brussel
Batavia
York
)
S)
)
S)
*)
1)
1 Nov. 1938
1.83i%,
8.73%
73.60
4.88%
31.10
100
2
,,
1938
1.83%
8.74%
73.60
4.89%
31.09
100%
3
,,
1938
1.83%
8.74%
73.60 4.89%
31.09
100%
4
.,
1938
1.83%
8.74%
73.60
4.89%
31.09
100%
5
5
,,
1938
1.84
8.75%
73.65 4.89%
31.12
100%
7
1938
1.831%
8.75
73.671
4.89%
31,101
100%
Laagste d.w’)
1.8334
8.73
73.50
4.88
31.05
100
Hoogste d.wl)
1.84%
8.76
73.70
4.90 31.14
100%
Muntpariteit
1.469
12.1071
59.263
9.747
24.906
100
Data
serland
Praat
Boeka-
Mika,
Madrr
1 Nov. 1938
41.72 6.37%
– –
–
2
1938
41.73 6.32
–
–
–
3
1938
41.71
6.33
–
– –
4
1938
41.70
6.32
–
5
,,
1938
41.72
6.32%
–
–
–
7
1938
41.74
6.30
–
–
–
Laagste d.wl)
41.65
6.27%
1.45
9.65
–
Hoogste d.w’)
41.75
6.35
–
9.75
–
Muntpariteit
48.003
7.371
1.488
–
13.094
48.52
Data
Stock-
1
Kopen-
o
1o)
Buenos-
Mon-
holm) hagen5)
for!’)
Aires’)
treall)
1 Nov. 1938
45.021 39.-
43.90
3.85*
46
1.82%
2
,,
1938
45.07* 39.05
43.95
3.86
.
46
1.82%
3
,,
1938
45071 39.05
43.95
3.86
46
1.82%
4
,,
1938
44.971 39.071
–
3.86
46
1.82%
5
,,
1938
45.10
39071
43.971
3.86
46
1.82%
7
,,
1938
45.10
39.071
43.97f
3.86 46
1.82%
Laagste d.wl)
44.921 3892f
4382f
3.82
45%
1.82
Hoogste d.w’)
45.15
39.121
44051
3.88
46%
1.83
Muntpariteit 166.671
66.671 66.671 6.266
95%
2.1878
S)
Noteering te Amsterdam.
*5)
Not, te Rotterdam.
1)
Part. opgave.
In ‘t late of 2de No. van iedere maand komt een overzicht
voor van een aantal niet wekelijks opgenomen wisselkoersen.
KOERSEN TE NEW YORK. (Cable).
D
0
a
Londen
($ per
)
Parijs
($p.IOOfr.)
Berlijn
($p.100
Mk.)
Amsterdam
($p.lOOgld.)
1 Nov.
1938
4,75%
2,65%
40,07 54,43
2
,,
1938
4,75% 2.66%
40.07
54.43
3
,,
1938
4,75%
2,66%
40,07
54,42%
4
,,
1938
4,76%
2,66%
40,07
54,39%
5
,,
1938
4,76
2,66% 40,08%
54,39
7
,,
1938
4,76% 2,66% 40,06 54,38%
8
Nov.
1937
5,01′
.
3,41%
40,47 55,55
i4untpariteit..
4,86
3,90%
23,81%
40%
KOERSEN TE LONDEN.
Plaatsen en
Landen
1Noteerings-1
1
eenheden
22
Oct.
1 1
1938
1
29
Oct.
1938
31
Oct.15 Nov.’381
1
Laagste]Hoogstel
5Nov.
1938
Alexandrië..
Piast. p.
97% 97%
97%
97% 97%
Athene
….
Dr. p.
£
547%
547%
540
555
547%
Bangkok….
Sh. p.tical
1/10
1110 1110
lhlOT’5
1/10k
Budapest
..
Pen. p.
£
24%
24%
24
…4%
24%
BuenosAires’
p.pesop.
19.011 18.991
18.96
19.07
19.02f
Calcutta
. . . .
Sh. p. rup.
1159/
16
1/5
1
9j’
l/5
29
/
l/5′
1
/,
115
1
%
Istanbul
..
Piast.
p. £
590 588
588 588 588
Hongkong
..
Sh.
p. $
1/2%
1/2%
11218
16
113%
112%
Sh.
p.
yen
1/2
12
1111%,
1/2%
1/2
Lissabon….
Escu.p.0
110%
110%
109%
110%
110%
Mexico
….
$per
–
– – – –
Montevideo
.
d.per
20
20
19
1
,i
20%
20
Montreal
..
$
per
£
4.80% 4.80% 4.78
4.80
4.78%
Kobe
…….
Rio
d.Janeiro
d. per
Mil.
3 3
3
3 3
Shanghai
..
d.
p. $
8
8%
7%
834
8%
Singapore
..
5h.
p. $
213% 213% 213%
214%
213%
Valparaisos).
$perC
119 119
119 119
119
Warschau
..
Zi. p. £
253′
25%
25
25%
25%
1)
Offic. not. 15 laten, gem. not., welke Imp. hebben te betalen
10
Dec. 1936 16.12.
2)
90 dg. Vanaf 13 Dec. 1937 laatste
export” noteering.
ZILVERPRIJS GOUDPRIJS
Londen’)
N.Yorka)
A’dam
3)
Londen 4)
1 Nov.
1938.. 19y
16
42%
1
Nov. 1938.. 2070
146131
2
,,
1938..
19%
42%
2
,,
1938.. 2070
14611
3
,,
1938..
19% 42%
3
,,
1938.. 2065
146111
4
,,
1938..
19%
42%
4
,,
1938.. 2065
14611
5
,,
1938..
19%
–
5
,,
1938.. 2070
146/1
7
,,
1938..
19%
42%
7
,,
1938.. 2070
14611f
8
Nov.
1937.. 19%
44%
8
Nov.
1937..
–
140101
27 Juli
1914.. 241y
59
27
Juli
1914.. 1648
84110e
1)
in pence
p. oz.
stand.
1)
Foreign silver in
$c. p. oz.
fine.
3)
In guldens
per Kg.
100011000.
4)
in sh.
p. oz.
fine.
STAND_VAN_’s_RIJKS_KAS.
Vorderingen.
1
22Oct. 1938
1
31 Oct. 1938
Saldo van
‘s
Rijks Schatkist bij De Ne.
fl51.632.279,66
f139.963.345,99
Saldo b. d. Bank voor Ned. Gemeenten
•
438.259,60
,,
293.129,66
Voorsch.
op
ultimo September
1938
derlandsche Bank
……………….
a(d. gemeent. verstr. opa. haar uit te
keeren hoofds. der pers, bel., aand. In
de hoofds. der grondbel. en der gem.
fondsbei., alsmede
opc. op
die belas- tingen en
op
de vermogeisbelastIng
–
–
Voorschotten aan Ned.-Indlë
………
49.293.657,36
,
51.040.491,94
Idem aan Suriname ………………
…11.634.374,91
,,
11.838.274,70
Kasvord.weg. credietverst. a(h. bulteni.
,,
102.749.042,26
,,
102.567.680,17
Daggeldleeningen tegen onderpand..
–
…
–
Saldoderpostrek.v.Rijkscomptabelen
.
41.241.116,59 38.074.319,54
Vord.
op
het Alg. Burg. Pensioenf.’)…
–
–
Vord.
op
andere Staatsbedrijven’)
11.621.730,27 10.349.155,04
V e r plich t i n ge n
Voorschot door De Ned. Bank ingev.
art.
16
van baar octrooi verstrekt
–
–
Schatklstbiljetten in omloop ………
f222.513.000,- f222.483.000,-
Schatkistpromessen in omloop
-.
–
Zilverbons in omloop
…………….
1.082.123,-
.
,,
1.081.761.50
Schuld
op
ultimo September 1938 a/d.
gem. weg. a. h. uit te keeren hoofds. d. pers. bel., aand.
1.
d. hoofds. d. grondb.
e. d. gem. fondsb. alsm.
opc. op
dle
….
bel, en
op
de vermogensbelastlng
8.855.163.73
,
8.855.163,73
Schuld aan het Alg. Burg. Pensioenf.’)
,,
1.702.169,92
,,
52.180.824,14
,,
1.663.955,68
,,
51.132.102,83
Id. a. h. Staatsbedr. der
P.T.
en
T.’)
,222.957.307,64
,225.450.832,19
Schuld aan Curaçao’)
……………..
,,
12.000.000,-.
,
12.000.000,-
Id. aan andere
Staatsbedrijven’)
……
221.485.945,31
.219.252.753,64
Id. aan diverse instelllnen
1)
………..
1)
In rekg.-crt. met
‘s
Rijks Schatkist.
NEDERLANDSCH-INDISCHE
VLOTTENDE
SCHULD.
29 Oct. 1938
1
5Nov. 1938
Vorderingen:
1
)
Saldo Javasche Bank
–
–
Saldo b. d. Postchèque- en Girodlenst
f
466.000,-
f
212.000,-
………………..
VerplIchtingen: Voorschot’s Rijks kas e.a. Rijksinsteli.
,,
51.145.000,-
,,
55.449.000,-
Schatkislpromessen in omloop………
15.750.000,-
,,
20.750.000,-
5.000.000,-
–
Schuld aan het Ned.-lnd. Muntfonds.
,,
2.311.000,-
,,
2.311.000,-
Schatkistbiljetten in omloop
………..
Idem aan de Ned.-lnd. Postspaarbank.
,,
2.110.000,-
•
2.299.000,-
830.000,-
,,
830.000,-
Belegde kasmiddeler, Zelfbesturen…..
Voorschot valt de Javasche Bank
…
,,
560.000,-
,,
4.149.000,-
1) Betaalmiddelen In ‘s Lands Kas
f
35.536.000,-.
SURINAAMSCHE BANK.
Voornaamste posten in duizenden guldens.
Data
Metaal
Circa-
latie
Andere
opeischb.
schulden
Dlscont.
Dlv. rek,e
ningen
24 Sept.
1938..
721
1.045 528
531 1.271
17
,,
1938..
722
1.041
467 527
1.253
10
,,
1938.,
721
1.072
586 518 1.283
3
,,
1938.,
720 1.200 594
521
1.276
27 Aug.
1938..
862 1.183 485
523
1.261
1 Juli
1914..
645
1.100
560
735
396
1) Sluitp. der activa.
[EKEN.
ONTO’.
‘Lissabon
Londen ……
…. 4
11Aug.’37
2
30Juni’37
Madrid ……
5
15Juli’32
N..YorkF.R B. 1
26Aug.’35
Oslo
……..
3f
5Jan.’38
Parijs
……3
27Sept.’38
Praag
……
3
1Jan.’36
Pretoria
…. 31
15Mei’33
Rome ……..
4f
18Mei’36
Stockholm
.. 21
1Dec.’33
Tokio….
3.46
11
Mrt.’38
Warschau….
41
18Dec.’37
Zwits. Nat. Bk.
1125 Nov.’36
860
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
9 November 1938
NEDERLANDSCHE BANK.
• Verkorte Balans op 7 November 1938
Actava.
Binnen!. Wis
–
rllfdbk.
f
14.662.636,45
sels, Prom.,.
Bijbnk.
,,
122.238,27 enz.in disc.Ag.sch.
,,
950.347,42
f
15.735.222,14
Papier o. h. Buiteni. in disconto ……
Idem eigen portef.
f
4.050.000,-
Af: Verkocht maar voor
de bk.nog niet afgel.
–
4.050.000,-
Beleeningen
t’
Hfdbk.
f
281.155.168,591)
mc!. vrsch.
1
Bijbnk.
2.181.407,81
in rek.-crt.
i
1 Ag.seh.
,,
25.096.760,12
op onderp.i.
f
308.433.336,52
Op Effectenenz.
..
f
307.108.833,241)
OpGoederenenCeel. 1.324.503,28 308.433.336,521)
Voorschotten a. h. Rijk …………….
,,
–
Munt, Goud ……
f
106.637.535,-
Muntmat., Goud
,,1.374.385.182,58
fl.
48
l
.022
.
717,58
Munt, Zilver, enz.
,,
21.333.599,89
Muntmat. Zilver.
, –
1.502.356.317,47
2
)
Belegging van kapitaal, reserves en pen-
sioenfonds ……………………
,,
43.425.298,07
Gebouwen en Meub. der Bank ……..
,,
4.580.000,-
Diverse rekeningen ………………
,,
10.629.087,51
Staatd. Nederi. (Wetv. 27/5/’32, S. No. 221)
,,
8.905.871,61
Pasetva
fl.898.1l5.133,32
.
__________________
Kapitaal ……………………….
f
20.000.000,-
Reservefonds ……………………
,,
4.860.787,51
Bijzondere reserve ………………
,,
7.102.179,67
Pensioenfonds ………………….
,,
11.851.021,13
Bankbiljetten in omloop …………..
,,
1.015.856.160,_
Bankassignatiën in omloop ……….
,,
64.721,80
Rek.-Cour.
f
Het Rijk fL38.311.136,26
saldo’s:
‘I
Anderen
,,
697.005.915,21
835.317.051,47
Diverse rekeningen ………………
,,
3.063.211,74
f
1.898.115.133,32
Beschikbaar metaalsaldo …………
f
762.027.091,12
Minder bedrag aan bankbiljetten in om-
loop dan waartoe de Bank gerechtigd is
1.905.067.720,-
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de Bank
ondergebracht ………………..
,,
–
2)
Waarvan aan Nederlandsch-lndië
(Wet van 15 Maart 1933, Staatsbiad No.
99) ……..
/
63.247.800,-
2)
Waarjan
In
het buitenland ………………………330.950.938,16
Voornaamste posten in duizenden guldens.
Goud
Andere Beschikb. Dek-
Data
–
Circulatle opeischb. Metaal- kings
Munt Muntmat.
schulden saldo
perc.
7 Nov. ’38 106638 1,374.385 1015.856 835.382 762.027 81
31 Oct. ’38 106638 1.374.396 1045.989 798.468 1.909,173 81
25 Juli ’14 65.703 96.410 310.437 6.198 43.521 54
Totaal Schatkist-
Belee-
Papier
Diverse
Data
bedrag promessen nln en
op het
reke-
disconto’s rechtstreeks
buiten!, lijn gen
1
)
7 Nov. 1938 15.735
–
308.433
4.050 10.629
31 Oct. 1938 16.630
–
302.434
4.050
763
25 Juli 1914 67.947
–
61.686 20.188
509
‘)Onder de act iva.
JAVASCHE BANK.
Data
Goud
Zilver
Circulatle
opelschb.
metaal-
schulden
saldo
29 Oct.
1
38
2
)
138.800 189.290
83.040
29868
22
,,
1
38
2
)
137.820
189.860
82.130 29.024
8 Oct. 1938
ï1686 121.653
195.555
78.408 28.954
1
,,
1938
116.886 21.711 189.632
83.285 29.438
25 Juli 1914
22.057
31.907 110.172
12.634
4.842
1
Wissels,
Diverse
1
Dek-
Data
1
bulten
t
Dis-
1
Belee-
reke-
.
kings-
1
N.-Ind.
conto’s
1
ningen
ningen’)
Percen-
_______________
1
betaaib.
1
lage
29
Oct.’38
2
)
2.630
75?040
69.520
51
22
,,
‘382)
2.650
76.320
68.810
51
8 Oct. 1938
2.666
14.106
1
49,591
71.707
51
1
,,
1938
2.381
13.820
1
51.546 69.344
51
25 Juli 1914
6.395 7.259
75.541
2.228
44
‘)
Sluitpost activa.
2)
Cijfers
telegrafisch
ontvangen.
BANK VAN ENGELAND.
Bankbilf. Bankb tij.
–
OtherSecurities
Data
Metaal
In
In Banking Dlsc.and Securities circulatie _Departm. Advances
2 Nov. 1938 327.722 483.951
42.464 10.499 21.144
26 Oct. 1938 327.776 482.481
43.934
4.1.57 21.609
22 Juli 1914 40.164
29.317
33.633
OtherDeposits
Dek-
Data
GOV:PublicBankers _
Reservekings-
2 Nov.’38102.386 14.133 109.482 30.436 43.772 27,3
28 Oct. ’38 107.581 25.039 100.421 35.501 145.295 28,1
22 Juli ’14 11.005 14.736
42.185
129.297 52
1)
Verhouding tusschen Reserve en Deposits.
BANK VAN FRANKRIJK.
Te goed
wi
–
Waarv.
–
Renteloos
Data
Goud Zilver In hef
j
op het
1
e ee voorschot
buiten!, ze s
buitenl.
n ngen a. d. Staal
27 Oct. ’38
55.808
4871
12
118.2261
751
1
5.466
1
51.334
20
,,
’38
55.808
478
11
751
4.983
51.334
23 Juli’14
4.104
640
1
–
1
18.075
~
1.541
8i
769
1
–
Data
Bonsv.d.1
zelf
st.
Diver-
senij
1
1
Circulatie
1
Rekg.Courant
1
1
Zei/st.
1
Parti.
“””
1 1 1
I&mort.k1
culleren
27 Oct. ‘381
5.570
2.979
110.446
1.288
2.354
23.827
20
,,
’38
5.570
3.079
110.555
1.637
2.368
22.582
23 Juli’14
–
–
5.912
401
–
943
‘)Sluttpost activa.
DUITSCHE_RIJKSBANK.
Daarvan
Deviezen
Andere
a a
“
ud
0
bij bui-
als goud-
1
wissels Belee-
ten!. circ.
dekking
en
ningen
banken
1)
geldende
cheques
31 Oct.
1938
70,8
10,6
5,6
7.542,1
32,1
22
,,
1938
70,8
10,6
6,0
6.737,3
19,3
30 Juli
1914
1.356,9
–
–
750,9
50,2
Data
Effec-
1
Diverse
1
Circu-
1
Rekg.-
1
Diverse
ten
Activa’)
(atje
1
Cr1.
1
Passiva
31 Oct. 1938t 549,9 1 1.254,1
1
7.753,9 11.040.5
1
400,0
22
,,
1938
1
549,9
1.158,8
1
7.040,4
1
922,9
1
381,8
30 Juli 1914
330,8
200,4
1.890,9
J
944,-
40,0
1)
Onbelast.
2)
w.o.
Rentenbankscheine 31, 22 Oct., resp. 30, 34 miii.
NATIONALE BANK VAN
BELGIË (inBelga’s).
Goud
.
n
0
Rekg.Crt
Data
1938
0
0
4.565
1
114
1
360
27110
.13.3181
49 1
9031
422 48
1147
230 4.542 54 434
FEDERAL RESERVE BANKS.
Goudvoorraad
Wissels
Data
1
Goud-
,,Other
In her-
1
I.
de
Totaal
1
cert 1fl-
cash”
2)
disc. v. d.
1
open
bedrag
member
1
markt
caten’)
banks
gekocht
26Oct.’38 11161,5 111.252,7
1
378,8
7,2
1
0,5
19
,,
’38 11.206,9 11.197,2
374,3
6,1
0,5
Belegd
1
,/
Totaal
1
Goud-
1
Aluem.
Data
in
.
s.
1
Gestort
1
Dek-
1
Ziek-
Gov.Sec.
J
incïrcu-
Kpitaal
1
kings-
1
ktngs-
___________
perc.3)
1
perc.
4
)
26 Oct. ’38’ 2.564,0
1
4.284,4
1 9.698,3 134,0
1
83,2
1
–
19
,,
’38j
2.564,0 4.288,8
1
9.644,1 134,0
1
83,1
–
Deze certificaten werden door de Schatkist aan de Reserve Banken
gegeven voor de overname van het goud, toen de $ op 31Jan. ’34 van
100 op 59.06
cents werd gedevalueerd.
Other Cash” does not inciude Federal Reserve Notes or a Bank’s
own Federal Reserve
bank
notes.
Verhouding tolalen goudvoorraad tegenover opeischbare schul-
den: F. R. Notes en netto deposito.
4)
Verhouding tot e voorraad
muntmateriaal en wettig betaalmiddel tegenover idem.
PARTICULIERE BANKEN AANGESLOTEN BIJ HET FED. RES. STELSEL.
Dis-
lReserve
1
1
Aantal
1
conto’s Beleg-
1
b/
Rde
Waarvan
1
depo-
Totaal
1
time
Data
!eenln.J
en
gingen
beleen.
1
bcinks
1
sito’s
deposits
19 Oct. ’38)
3
1 8.270 13.044
1
7.152
1
28,208
1
5.164
12
,,
‘381
–
1
8.272
.
13.023
1
6.870
j
27.847
1
5,163
De posten van De Ned. Bank, de Javasche Bank en de Bank of
England zijn in duizenden, alle overige posten in millioenen van
0 betreffende valuta.