Ga direct naar de content

Jrg. 22, editie 1122

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 30 1937

80 JUNI 1987

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN.

ALGEMEEN WEEKBLAD
VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN
VERKEER

ORGAAN VOOR DE MEDEDEELINGEN VAN DE CENTRALE COMMISSIE VOOR DE RIJNVAART

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

22E JAARGANG

WOENSDAG 30 JUNI 1937

No. 1122

.1

COMMISSIE VAN REDACTIE:

P.
Lieftinck:N.
J. Polak; J. Tinbergen; P. de Vries en

t!.
M. R.
A. van der 1/ alk (Redacteur-Secretaris).

Assistent-Redacteur: L. R. W. Soutendijk.

Redactie-adres: Pieter de Hoochweg 122, Rotterdam.

Aangeteekende stukken: Bijkantoor Ruigeplaatweg.

Telefoon Nr. 35000. Postrekening 8408.

Abonncmentsprijs voor het weekblad franco p. p.
in

Nederland f 16,—. Abonne?nentsprijs Economisch-Statis-

tisch
2lJaandbericht f5,- per jaar. Beide organen samen

f 20,— per jaar. Buitenland en Koloniën resp. f 18,—,

f 6,—
en
f 23,— per jaar. Losse nummers 50 cent. Dona-

teurs en leden van het Nederlandsch Econômisch Instituut

ontvangen het weekblad en het Maandbericht gratis en

genieten een reductie op de verdere publicaties.

INHOUD

BIz.
VERNIEUWINO door
Prof. Dr. N. J. Polak …………484

Punt é4n, bestrijding der werkloosheid, een zaak van

monetaire politiek door
Prof. Dr. Ir. J. Gou,lri,wn .. 486

Structureele werkloosheid door
Prof. Dr. J. Tinbergen. .
489

Richtlijnen voor de economische en financieele politiek

van Ned.-Indië gedurende liet komende vierjarige tijd-

vak door Prof. G. Gonggrjp ………………….
490

Opgaande conjunctuur en uitvoering van openbare

werken door Dr.
H. M. H. A.
van der Valk ……..
492

A , N 1′ ERE EN INORN

Over econonietrica …………………………493

Lineaire regressie-analyse van economische tijd-
reeksen ………………………………..494

De lOde cii de 20ste publicatie van het Nederlaudseli

Economisch Instituut

……………………49

Statistieken:

Groothandeisprijzen …… . …………………. ……. 496-497
Geldkoersen-Wisselkoerseim-BaimksL,ten ………………..498

Bijlage:
Richtlijnen voor economisohe politiek door
Prof.
i)r. P. Lief tiuck

Bij het ingaan van de nieuwe regeeringsperiode zal
de algemeene lijn van de economische en sociale po-litiek in de ee.rste plaats in beschouwing worden ge-

nomen. De Redactie van Economisch-Statistische Be-
richten heeft gemeend, eenige personen in de geIeen-
heici te moeten stellen over enkele vraagstukken, nle daarop betrekking hebben, een bijdrage te leveren.
Als
bijlage is de redevoering, welke Prof. Lieftinck
op de jaarvergadering van de Nederlandsche Maat-
schappij voor Nijverheid en handel heeft gehouden,
opgenomen, met toestern no ing van het
1

hoofdbestuur
dezer Maatschappij.

.

GELD-, KAPITAAL- EN WISSELMARKT.

0
1
)
cle wisseluiai,kt is het goudvraagstuk, en daarmee de
ve rhonmdi nig Pomid – Dol la r. geheel op dan achtergrond ge.
drongen. velliiht mmmccle. omdat door de verhooging vami het
.liagelsche Egalisatiefonds niet £ 200 niillioen de Regen
m.ing lieett getoomicI de goudaainkooppolitiek te willen voort-
zetten. Veliswaar was iii den aanvang isiet zooseer de
politiek van cle Eingelsche Regeering ten aanzien van den
goulaa ii koop oorzaak van cle angst van goudp rijverla-
gi lig, iiiaa i’ cle houd lig of vernieende houding van dc Arne
rikaansohe Regeering. Maam’ deze laatste Nverd weer sterk
beïnvloed door het feit. dat de Engelsche monetaire in-sta iities cle ..fixi ng” dusdanig lianteerden, dat daa ruit
duidelijk eeti streven bleek om het aanbod naar Amerika
te clirigeeren. l)e verhooging van het Egalisatiefonds mag
vell PEt als bewijs worden opgevat, dat men in Londen
heeft ingezien, dat, wanneer men geen stijging van den
.Pomidenkoers vnsclet, goud nmot mvom-den opgenomen, van
muur de betaling .d
sbalans aa rtoe aanleiding geeft. Amerika zal dus slechts goud te verduwen krijgen, wanneer de be-
talimLgsbalans vimi cle ‘eroeuigde Staten aotief is.
Veel meer belangstelling had op cle wisselmarkt het ‘er-
loop van
dci)
Franc. Na den val van het kajbi net-Blum hield
het aa nbocl van
1′
ra nos onve mmi ndem-d. aan
;
het Egali satie-
fonds ha ndhaafde ‘nico koers vrijwel onveranderd en had
clan ook omvangrijke bedra.g’emi Franos op te nemen, naar
men aanneemt, moest daarvoor de Banque de France met
haar goudvoorraad bijspringen, omdat die van het fonds
uitgeput .us. Ï)e pessinustisdie verwachtingen inzake het
verdere koersverloop bleken cn’em’duiclelijk uit de termijn-
koersen. .Dze liepen geleidelijk verder op, waarbij de
marg m)
e tusschen het disagio voor (a inaaiid en voor drie
mnaamiclen relatief steeds kleiner vem’d, hetgeen er dus op
•duiclde, dat men binnen zeer koi-ten tijd de beslissing ver-
wanhtte. en dat algemeen gerekend werd op een verdere
devaluatie, en wel eene. clie nog belangrijk uitgaat ho-ver, de grens daarvoor ii) cle clovaluatiewetten gesteld. Op den
dag van den eersten kahinetaraad van het nieuwe ministe
rie deden Sén-maands Francs 55 ets., cii drie-maands bijna
70 cents disagio. De niotie’ven. dlie men aangaf voor de
waarschijnlijkheid van en verdere devaluatie, waren vele:

L
neriijds samenha ogend met het natuurlijke niveau” van
n wisselkoers op grond val) de prijspeilverhoudingen. en
ii imclerzijds nieer oppoi’tuiiistisch getint, ni. verband hou-(lend niet di’ ti naiu’ieri migsbe:hoefte van de schatkist, dia
door boeks lust
°i’
den goudl’vooi’i’aad kan worden gesteund.
Rn tenslotte een mimotief. dat het midden hdudt tusschen
000non) isehe noodzaak en politieke wenscihelijkheid
:
een
sluitend budget is hij cle huidige relatieve beteekenis van
den sn’.huldencl ienst in cle begroot.ing alleen te verkrijgen bij niuntsuoai.
J3ij het ve i’shij nou van cli t uumnme r zal waa rsh i,j nlijk
reeds bekend zijn, ivelken weg de Regeering hij de finnin
n’iede sanverint
,
zal inslaan.
I)c gelcinia rkt bleef tel) onzent natuu rlijk wederom on-
veranderd. Het papier. dat voor het Egalisatiefomids werd
‘ceplaatst. ging tegen cle geldende noodpcil-tai»ieven. Voor
de komnencln’ mniaanclswisseling zal de sohatkist het voor
eigen rekening uitstaande en vervallende papier zelf af-
lossen zonder nieuwe uitgifte.
De beloggingsmarkt blijft gunstig gestemd, de oude
sehulci inonteei’de langzaam ve ‘cle r, de nieuwe uitgi ften tegen stijgemici koerspeil uitgebracht worden vlot opgeno
10011.

484

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

30 Juni 1937

VERNIEUWING.

liet Kabinet, dat de vorige week hier te lande is
opgetreden; vindt een geheel andere toestand dan
dat, hetwelk na de verkiezingen van 1933 met het
bestuur van ‘s lands zaken werd belast. Toen een
steeds verder om zich heen grijpen van de depressie
en een steeds meer afbrokkelen van onze welvaart,
onze bedrijvigheid en onze reserves, nu talrijke
teke-
nen van herleving, toenemende bedrijvi.ghei.d en weer-
gekeerd vertrouwen. Toen een bevolking en een’ he-
drijfsoutillage geestelijk zowel als materieel ingesteld
op cie toestanden van v(iôr de wereldcrisis, bevreesd
voor de badreigi ngen der malaise, nu een geestelijk
gelooterd volk en ten dele gesaneerd bedrijfsleven,
gereed en bereid tot het vervullen van hun taak hij
de wederopvoering van onze nationale welvaart.
De toestand, waarin een Regering bij haar aan-
vaard ing van het bewind land en volk vindt, is
vaak van overwegende invloed op cle algemene rich-
ti ng van het te voeren beleid. Zo was het ook bij de
Regering van 1933: het conserveren van het pro-
tectie-vermogen, dat op toestanden van v66r cle crisis
was ingesteld, vormcle de hoofdliju voor de econo-
inische en sociale politiek. Over vrijwel alle groepen.
(Ier bevolking stak de overheid vroeger of later cie
beschermende hand uit, teneinde te voorkomen, dat
zij door de crisis werden ten onder gebracht. Groeps-
gewijze vond die bescherming plaats, telkenmale
moest het levensbelang van een groep in ht oog
worden gevat en werden maatregelen beraamd ‘om
die groep voor ondergang te behoeden. De ceono-
inisehe en sociale politiek werden daardoor moer en
meer op groepsbelangen geori ënteer’].
Wij leveren bier geen kritiek op het beied der
afgetreden. Regering, wij schetsen slechts wat achter
ons ligt en ven cl en th a n
S
de blik naar het heden en
de toekomst, waarop het nieuwe Kabinet zich heeft
in. te stellen.
Het heden toont ons, naast veel herleving, nog tl
‘van donkere plekken. De donkerste is wel cie nog steeds bestaande werkloosheid, van arbeid en ook
van kapitaal .De voortsehr.ijding der techniek heeft
veel arbeidskracht beschikbaar doen komen voor
nieuwe productie, (Le in meerdere consumptieve be-
hoeften kan voorzien. Het kapitaal, voor die pro-
ductie benodigd, is, althans ten dele, ciaantitatief
aanwezig: cie lage rentestand toont de overvloed van
kapitaal, dat thans nog emplooi zoekt langs platge-
treden paden, waar het zich eigenlijk niet ,,senang”
voelt. Maar kapitaal en arbeid treffen niet samen in cle nieuwe productie. Faalt cie ondernemingsgeest,
faalt cie intermediaire functie of ontbreekt het ver-
trouwen?
Voor zover het verschijnsel nog internationaal is,
voor zover sopernationalisme, verregaande autarkie-
streving, oorlogs-, revolutie- en nati.onalisatiegevaren
de ondernemers en beleggers ervan afhouden, nieuwe
producties op grote schaal aan te vatten en van Icapi-
taal te voorzien, valt het vraagstuk buiten het bestek
van dit artikel. Slechts voor zover de binnenlandse
economische politiek hier helpen kan, heef t het onzo
aandacht.
.Hidr te lande faalt inderdaad de intermedia.ire
functie: het kapitaal wordt slechts gebrekkig geleid
van den belegger naar het bedrijfsleven. Het bekende,
vraagstuk van. de kapitaalverschaffing aan het vitale
bedrijf van middelbare grootte heeft
zijn
oplossing
nog niet gevonden. I)e situatie van cie kap:i.taalmarkt sinds de devaluatie inaalct het mogelijk, dit vraagstuk
anders aan te pakken dan door financiering van
Rijkswege, zoals bij tussenkomst van de Maatschappij
voor Inciustriefinanciering het geval zoude zijn. In-
(ien cle Regering de rente op de door particuliere
financieririgsinstituten uit te geven waarden tijdelijk
zou garanderen –
i).V.
gedurende vijf jaar, gedurende
welice men ervan uig en vcrtmuuuwen zou moeten ver-
krijgen – (lan zout zi,j daarmede wellicht de bank-
wereld iu t haar huiverige a pathie wekken en zo-
doende de stoot geven tot cle meest rationele op1o.s-

sing van liet vraagstuk: financiering door de kapi-
taalmankt met verdeling en verspreiding van risico’s
in cie collectieve belegging en met liet toezicht- en
seiectieapparaat van. de banken.

Maar al zou door deze betere kapitaaldistributie, het
vraagstuk van de kap i taaivoorziening opgelost wor-
den, dan nog zouden het vraagstuk van de mogelijk-
heid van, nieuwe productie en dat van cle lust om ze ter hand te nemen blijven bestaan.
De rnogelijkheid.en cie lust tot het ondernemen van nieuwe producti.e wordt niet bevorderd door een eco-
niomische ‘politiek en een sociale mentaliteit, die op
conserveren van het bestaande z.ijn ingesteld. Hoe
ineen er beschut is, des te geringer kans voor het
nieuwe, liet pnijspei.l voor tal van. kosteufactoren
is
hoog, het handelspolitiek arsenaal is zozeer ten be-
hoeve van liet oude in beslag genomen, dat er op
bescherming van iii eu.we bedrijven tegen ui troei ‘tngs-
d umping of op compensaties tegenover niet-breide-ling van de nieuwe export weinig uitzicht bestaat, de
becirijfsgenoten in bestaande bedrijven en bedrijfs-
takken zijn zodanig georganiseerd en te bevoegder
plaatse geaccrediteerd, dat het nieuw gevestigde be-
(in.i.jf ieder ogenblik belemmering, bemoeilijking of
belasting hoven het hoofd hangt.
.Til
men liet tot stand brengen van nieuwe pro-
ci u.cti.etaklcen en moderne productiemethoden bevor-
deren – en alleen den zullen de honderdduizenden
werklozen weer aan cie arbeid kunnen worden gebracht
– dan moet uien breken met een op groepsbelangen
georienteerde beschutting van, liet bestaande.
Men zal er meer dan tot dusverre op uit moeten
zijn, steun- en stutoutillage te verminderen.

Dit wil geenszins zeggen, dat men, zich van alle
inmenging, bescherming, regeling en beperking zal
hebben te onthouden. Menig algemeen belang eist
nu en later ingrijpen van bovenaf. Maar van beteke-
ds is het, ciat men daarbij .niet langer de gemeen-schap, d.i. de gehele nationale samenleving, met de
(ieelgemeeaschap of belangengroep .vereenzelvige. of
verwarre en dat men het streven van enkelingen en
groepen beoordele ‘naar de betekenis, ciie het heeft,
met voor de betrokken groep, maar voor liet gehele
voikswelzijn.

Nu is het merkwaardig, dat het afgetreden Kabinet
zozeer door de eonserveringspoli’tiek was doortrokken,
dat haar ontwerpen op economisch gebied allengs het
groepsbelang boven of identiek niet ht sociale wel-
zijn gingen stellen. Verbinciendverklari:ng van onder-
nemersovereenkomsten (wet van 1935) is slechts mo-
gelijk gemaakt, i.ndien het algemeen belang er
posi-
t’iefmee
is gediend, cie verorcieuinge.n van de bij de
grondwetsherzi.ening voorziene nieuwe organen (ont-
werp 1036) zullen kunnen worden vernietigd als zij
zijn
in strijd met liet algemeen belang, en de bedrijfs-
vergunuingswet (ontwerp 1937) voorziet slechts be-
perking van vestiging, indien betrokken groepen zulks
verlangen, dus
niet
als naar het zelfstandig inzicht
van. cie Regering liet algemeen belang het e:ist. De
evolotie ging hier :in de richting, waarin wij thans
zeker niet verder moeten gaan. integendeel.

Dit Kabinet treedt op op eennmoment, vaarop tle
incest gesteunde en
verordende
groepen zich meer en
meer tegen het clrukkende ing:rijpen gaan verzetten,
op een moment, dat men meer en meen gact inzien,
dat de samenleving geen bestuurbaar mechanisme is,
doch een. organisme, welks sarnenstellende delen zelf-
stanciig en onverwacht reageren en eigen energie
kunuen ontwikkelen, die voor de ontwikkeling van
cie hogere eenheid, de maatschappelijke samenleving
in haar geheel, niet gemist Ican worden. Maar tevens
is men zich bewust geworden, geleerd door cle er-
varing in de voorafgaande tijd, dat ciie samenstel-
lende delen, indien hun .i nvloed te ongebrei deld wordt
ondervonden, schadelijk kunnen zijn
..00r de gemeen-
schap.
Een van de meest bedenkelijke verstoringen van
liet algemeen welzijn in het afgelopen tijdvak was de
ciisharmonie van prijs- en belonings.niveaux. Deze is

40P)

30 Juni 1937

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

485

nog niet geheel verdwenen, al is er enige nivellering
gekomen. Een groot socia1 belang is er mede ge-
($iefld, indien thans, bij cle geleidelijke verhoging vali
het prijzenpeil, wordt verhinderd, dat de reeds hoog-
staande categorieën hun niveau verder verhogen, al-
vorens zij door de achtergeblevenen zijn ingehaald.
Aangezien juist. het hogere niveau wordt aangetrof-
fen in bedrijfstakken, clie voor de binnenlandse markt
werken, zou verdere stijging de levens- en productie-
khsten verhogen voor de achtergeblevenen, clie daar-
door verder omlaag werden gedrukt en in hun ver-
nieuwing bemoeilijkt.
• Een ernstige verstoring is ook het arbeidsconflict.

I:l.et is toch eigenlijk sociaal ni.et
te verantwoorden,

dat staking of uitsluiting in een sieuteli.ndustrie of
in het transportwezen het gehele bedrijfsleven zou
ontwrichten. Evenmin is het uit sociaal oogpunt toe-
laatbaar, dat de gehele bevolking zich van loodgie-
tershulp bij bevroren waterleidingen ziet verstoken,
omdat loodgieterspatroons en loodg i etersgezellen het
niet eens kunnen worden over een gulden loon per
week of een dag vacantie per jaar m.eer of minder,
of dat een gehe1 stad enige tijd zonder brood of
melk zou moeten leven wegens een arbeidsconflict

in het betrokken bedrijf.
Vij hebben te aanvaarden, dat in een maatschappij, die op verregaande arheicisverdeling en hoogontwik-
kelde specialisatië is gebaseerd, het uitoefenen van
een speciale werkzaamheid sociaal gezien een. werk-
plicht schept. Daarom moeten stakingen en uitslui-
tinge.n, en dus ook invoering van stakingsverzet
wekkende maatregelen, onmogelijk zijn, voordat be-
inicldelings- en arbitrageproneclures ten einde zijn ge-
bracht en moeten op de duur wellicht zelfs bedrijfs-
takken aangewezen kunnen word en, waarin staking
en uitsluiting verboden en arbitrage bindend zullen
zijn. og beter ware liet, indien een permanent
lichaam voor, arbitrage of rechtspraak in het leven werd geroepen. De arbeidsverhoudingen zijn thans
zodanig georga niseerd, dat geschillen door arbitrage
kunnen: worden opgelost en de aloude strijd achter-
gc kan blijven. Bij dergelijke aangelegenheden is
le rest van cle samenleving evenzeer, wellicht nog
ineer betrokken dan de partijen van werkgevers en.
werknemers in de betrokken. bedrijfstak, vandaar dat
liet. sociale welzijn van het geheel breicleling van het
conflict en van cle aanspraken kan medebrerigen.
1.
Aan cle vermeerdering van dle welvaart der arbe.i-
derskiasse in haar geheel zou een dergelijk ingrijpen
ii iet in de weg ‘staan, slechts aan een hevoordeling
van cle ene groep boven en ten koste vande andere,
en aan een. voortdurende verontrusting van de samen-
iëvi.ng. Een college van hoogstaande, betrouwbare
mannen, buiten politieke invloed, zou met deze ho-
icchti ng van arbeidsgeschillen cli enen te worden be-
last. In hoeverre staking, uitsluiting en invoering
van wijziging van arbeidsvoorwaarden tegen een ge-
u bi i ceercl e, gemotiveerd e iii tspraa k i n n.og zullen
voorkomen en in hoeverre cle mogelijkheid daarvan
moet worden opengelaten of beperkt, zal cle praktijk
moeten uitmaken. Voorloop i g zou volstaan k u nn en
worden met staking, uitsluiting en invoèring van or-
‘ganisatorisch bestreden . wijzigingen in arbei dsvoor-
waarden te verbieden, zolang bemiddeling cii arbitrage
niet zijn beëindigd.

Een permanent li ehaa in, zoals wij lii er bedoelen,
zou ook op ander gebied nuttig werk kunnen ver-
richtén. Want in onze moderne maatschappij bestaan
er kraëhten en machten, wier vern i euwencle werking
wij niet kunnen missen., maar die anderzijds het wel –
zijn van de samenleving kunnen bedreigen en schaden. 1)at zijn niet in, cle eerste plaats cle uit cle band spriri-
gende kleineren, clie in onversta’ncl somtijds het tot
stand komen van meerdere doelmatigheid en stabili-teit in een bedrijfstak kunnen verhinderen. Maar dat
zijn veelmeer cle machtige enkelingeo en groepen, die
niet meer door de reacties van anderen •in toom ge-
houden worden. .
Zulke ongecontroleerde, o ogebrei clelde iii ach ten zijn

er i ci onze inodeerce maatschappij : dev
0
l*ei’d
‘M van

grote concerns, de leiders van ondernemersorgnisa-
ties en de leidôrs van vakbonden, in zelcere mate ook
dle leders van het ba.nldwezen. Zij allen kunnen veel
heil brengen aan de gemeenschap, maar zij kunnen
haar ook veel onheil berokkenen. Zij kunnen schep-
pen en vernietigen, leven . wekken • en groei belem-

meren.
Velen hunner zijn zich dat niet bewu.st
. Zij han

delen nog naar de mentaliteit van de kleineren, die
nog voor het persoonlijk bestaan moeten zwoegen. en
daarbij slechts kunnen , streven naar materieel voor-
deel. Ook deze leiders vatten nog slechts dat mate-
riële voordeel in het oog, niet in de eerste plaats voor
zichzelf, maar voor de onderneming of cle groep, wier
belang zij dienen. Zij zien – op enkele uitzonderin-
gen na – nog niet, dat sociale macht sociale plicht
impliceert, dat van personen • in hun positie een

ruimere blik
0])
dle behoeften van dle samenleving kan

worden verwacht.
Eens hebben vorsten dezelfde ontwikkeling cloor
gmaakt. Toen zij nog lagere eclelen of gelijken had-
den te bevechten., was winsthun drijfveer. Als alleen-
heersers gingen zij enige tijd in de oudle lijn voort,
hun gebied en hun civiele lijst te vermeerdieren door
verove:ri.ngsoorlogen., hu iveii,jken, ru ilingen ‘cii an,cl.era

tran sacti.es
. Maar hoe meer hu ci bestaan lieve iii gd
werd tegen mededingers, des te meer wijdden zij zich
aan cle belangen van liet volk. En dit te meer, naar-
mate zij hij dt volk tegenwicht vonden tegenover
handelwijzen, hun dloor eigenbela ng, ijcieihei cl, eer-

zucht of machtswaan ingegeven.
IDeze ontwikkeling mag nfi van de genoemde lei-
clers worden verwacht. Zij hebben niet la.ngci…….ijcl
om het eigen bestaan te voeren’. hun bedrijf of orga-
nisatie is een onmisbaar element in dle moderne maat-
schappij, dlie hun procl tieten, of ho n voorlichting niet
kan dntberen. Deze machtigen zijn aan hun positie
verplicht, zich hij ii tin handleh ngen, clie toch wei
steeds het belang van hun. organisaties zullen dienen,
rekenschap te geven van cle sociale’ uitwerking.’

Ook zij zullen tot (it sociaal dienen kunnen worden gebracht door tegenwchite.n. indien wat zij doen aan-
tastbaar, vernietigbaar
is,
wordlen zij meer en meer

gedrongen tot een algemeen sociale mentaliteit,’ die
nu nog slechts bij enkele hunner bestaat.
Daartoe zal dieostig zijn een, lichaam, zoals wij
bi erboven bedloeh dIen, een Ii cha am, duit het in i dden
hioudlt tusschen een economische rechtbank en: een economisch openbaar ministerie. Zullc een lichaam,
samen te stellen uit een aantal voor het leven te
benoemen, personen van grote kundigheid en be-
trouwbaarheicl, voorzien van een staf medewerkers,
zou rïume bevoegdheid van onderzoek moeten ver-
ki’ijgen en voorts het recht te publiceren wat zijn
inziens moet worden bekend gemaakt, hij den ‘ge-wonen rechtei vernietiging te vorderen van hande-
lingen en overeenkomsten, welke het strijdig acht met
ile goede zeden en cie openbare orde i), alsmede prijs-
verhogingen te vernietigen of ‘minimumprjzeia • vast
le stellen. hetzelfde lichaam zou kunnen worden in-
geschakeicl in de procedure van verbindendverklaring
van overeenkomsten
in het algemeen bela??g.
bij voor-.

beeld ter’ verkrijg ing van grotere doelmatigheid van
heclrijfsmethuclen of grotere stabiliteit in een beclri.jfs-
tak. • ‘
i •

‘Waar liet lichaam niet politiek verantwoordelijk is
gedacht, bestaat geen gevaar voor bijzondere hevoor-
rechting of achterstelliog. Dathet, behoudens in zijn’ jaarverslag, geen verantwoording heeft af te leggen,
is geenachteruitgang: thans zijnde economisch mach-,
tigen aan niernandl verantwoording schuldig, dun wo.r-
den zij gecontroleerd door een lichaam, dat op het
sociale belang is ingesteld en wellcs ingrijpen publiek wordt.en in publieke organen kan worden beoordeeld.
hetgeen, ook zonder liet bestaan van staatsrechtëlijke

.1)
Vergelijk met betrekking tot ‘dit deel ‘der tank mijn
artikel Tegenwicht!
in ‘De
• Naanulooze Temiootsohap a.n.
15
Ootober
1933. bl.z, 193.
• 0

486

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

3.0 Juni 1937

verantwoordelijkheid, invloed op zijn handelingen zal
hebben. De leiders van concerns en organisaties, zich
zodoende gecontroleerd wetende, zullen daardoor m.eer
en meer, naast het belang van de door hen geleide lichamen, het algemeen sociale welzijn in het oog
vatten, zoals van personen in hun hoge posities mag
worden verwacht. Hun kracht blijft ongebroken, in.
het begaan van nieu’e wegen zullen zij niet worden
belemmerd, slechts uitbuiting van beschutte en mono-
poloïde posities wordt voorkomen. Want juist dr-
door wordt cle vernieuwing belemmerd.
Het doet op het eerste gezicht paradoxaal aan, te
menen, dat de mogelijkheid van beperkend ingrijpen
cie activiteit versterkt en de sociale mentaliteit be-
vordert. Toch is dat het geval. De kleine, opstrevencle
beginner, die nog eigen voordeel zoekt en van nature
gemakkelijk door anderen wordt in toom gehouden.
vindt een vrijer veld dan thans. En het nieuwe tegen-
wicht werkt voornamelijk ten aanzien, van hen, die,
kezien hun machtige, publiek bekende en gewaar-
deerde, en persoonlijk veilige positie, dan ook niet
meer in overheersende mate worden gedreven door de
zucht naar materieel voordeel, doch door het verlan-
gen naar succes in de ogen van de zeer velen, die
hen gadeslaan, waardoor zij vatbaar zijn voor een
meer sociale mentaliteit. Er zijn tckenen, dat in deze
geest een nieuwe gemeenschapszin on tki emende is.
De ontwikkeling en de groei daarvan dient te worden
bevorderd en zodanig geleid, (lat het een gemeen-
schapszin wordt, die zich niet opsluit binnen de gren-
zen van stand, klasse of bedrijfstak, maar die het welzijn van de gehele samenleving in al haar ge-
ledingen wil bevorderen en dus de qualificatie sociaal
waardig is.
Met dit doel voor ogen kan de economische poli-
tiek zich geleidelijk, van cle beschutting van het oude,
door die bschutting bevoorrechte, herorienteren op
de bevordering van het nieuwe. Want dat nieuwe moet komen, daar het onontbeerlijk is. willen wij
verlost zijn van de werkloosheid en al de daaruit
voortvloeiende ontbindingselenien ten. P.

PUNT ÉÉN, BESTRIJDING DER WERKLOOSHEID, EEN
ZAAK VAN MONETAIRE POLITIEK.

Men zou het verleden gaarne laten rusten, indien
zijn gevolgen in het heden den weg niet versperden
naar de toekomst.
Er is een
tijd
geweest, waarin liet boetekleed den
man niet ontsierde – en wie zou toen teruggetreden
zijn in liet hoe en waarom van misslagen, die reeds
openlijk waren erkend? Maar de tegenwoordige tijd,
waarin het logische en critische denken zoo sterk
teruggedrongen is door mystiek en sentiment, vraagt
naar gezaghebbende figuren, naar het imponeerende
gebaar en de pose van den sterken man is kwalijk te
combineeren met het kemelsharen kleed.
Zoo zal men het wel moeten verklaren, dat zij, die
in het verleden de dragers zijn geweest van de aan-
passingspolitiek – die toch door het thans afgetre-
den kabinet sedert September 1936 officieel is vaar-
wel gezegd – tijdens de verkiezingen dit thema op-
nieuw op het tapijt hebben gebracht. na
afloop heb-
ben geconstateerd, dat de aanpassingspolitiek het
heeft gewonnen en dat de opleving, die op de devalu-
atie is gevolgd – het ,,ioorm der aanpassing” is.

De waarheid is, dat de aanpassingspolitiek, acht
maanden v66r de verkiezingen .eeds overleden, hij de stembus geen rol van beteekenis meer heeft gespeeld. Maar als men het tegendeel wil volhouden, moet men
constateeren, dat de aanpassing hij de stemming een
nederlaag heeft geleden.
De viêr partijen, die deze politiek tot het laatste
toe zijn trouw gebleven. namelijk de Anti-Revolution-
nairen, de Christelijk-Historischen, de Vrijheidsbond
en de Vrijzinnig-Democraten, haalden hij de Tweede
Kamer verkiezingen in 1933 in totaal 34.85 pOt. van
dé uitgebrachte stemmen; in Mei 1937 was dit ge-
daald tot 33.70 pCt.

De twee partijen, die zich in het bijzonder cle laat-
ste twee jaren reeds scherper tegen de aanpassings-
politiek hadden verzet, namelijk de R.K. Staatspartij
en de S.D.A.P., stegen van een totaal van 49.35 in
1933 tot een totaal van 50.75 POt. in 1937.

De voorstanders der aanpassingspolitiek gingen
dus in steinmenpercentage achteruit en beschikken
than.s hoogstens over
Y
3
de deel der uitgebrachte stem-
men, waarbij er bovendien mee te rekenen is, dat er
vooral onder de Christeljk-Historischen een Vrij
sterk en groeiend verzet tegen de aanpassingspolitiek
merkbaar was.

De tegenstanders der aanpassing daarentegen gin-gen in stemmenpercentage vooruit;
zij overschreden
bij de laatst gehouden verkiezingen de volstrekte
meerderheid van alle uitgebrachte stentinen.
*

In dien rustigen, solieden betoogtrant, die zich
langzaam en geleidelijk voortbeweegt van liet bijzon-
dere naar het algemeene en ook uit de ervaringen
van ie(lercn dag reeds levenswijsheid weet te puren,
hebben de voorstanders van cle aanpassingspolitiek

in de verkiezingsdagen deze nog eens als de p.ieest
natuurlijke, de heelemaal vanzelfsprekende, aan het
Nederlandsche volk voor oogen weten te stellen.
Een huisgezimi, dat zijn inkomsten ziet verminderen
en niet in de schuld wil raken, bekrimpt op zijn uit-
gaven. Desgelijks doet het bedrijf, wanneer de afzet
vermindert en de veikoopsprjzen dalen. Spreekt het
dan niet vanzelf, dat de overheidskassen, bestuurd
met de zorgvuldigheid van een goed huisvader, de-
zelfde politiek moeten volgen? Men moet toch iets van
een hankroetier in zich hebben – aldus de door den
redenaar niet uitgesproken, maar door het publiek met graagte zelf getrokken conclusie – indien men
hierop iets heeft aan te merken. Met een klein beetje meer inspanning is eëhter de
fout in (lit oogenschijnlijk zeer aantrekkelijke betoog
gein akkelijk te doorgronden.

De leider van liet huisgezin is als zoodanig alleen
verantwoordelijk voor het evenwicht van zijn eigen

budget. Wanneer hij zijn uitgaven beperkt, heeft dit
misschien (zeg liever met zekerheid) onaangename
gevolgen voor derden. Maar van deze gevolgen be-
hoeft hij zich als verantwoordelijk hoofd van het
eigen huisgezimi niets aan te trekken. Want zijn
reactie is in Nederland één half millioenste deel van
de reacties van alle Nederlandsche huisgezinnen ge-
zamenlijk. Of hij dus zus handelt of zoo handejt, hij
kan zich altijd troosten met de gedachte, dat door zijn
geciraging de economische toestand van Nederland
practisch niet wordt beïnvloed. Hij reageert op een
milieu, dat ddor zijn individueele reactie geen merk-
bare wijziging ondergaat.

En ook al zou hij, stel een oogenhlik dit onwaar-
schijnlijke geval, na diepgaande hestudeering van de
categorische imperatief van Kant en van den invloed,
dien een algemeene vermindering van uitgaven op cle
werkloosheid in een land moet uitoefenen, tot cle con-
clusle komen, dat zijn handelwijze niet aan de hoog-
ste ethische normen voldoet, omdat zij geen bruik-
baren grondslag kan vormen voor een alenieenen ge-
dragsregel, dan nog zou deze sombere conclusie hem
van de vermindering van zijn uitgaven niet mogen
terughouden, omdat immers het maken van schulden
evenmin grondslag kan zijn voor een algemeene ge-

(lragsljn. En volkomen terecht zal zijn gezond ver-
stand hem zeggen, dat dit tastbare en onmiddellijke
bezwaar zwaarder behoort te wegen dan het verder
verwijderde, voor het gevoel altijd eertigszins ques-
tieuze vermeerderen van de werkloosheid.

De eerzame huisvader brengt dus zijn budget in
evenwicht; gezond verstand, vetenschap en moraal
hebben er vrede mee.
Precies hetzelfde betoog geldt voor de reactie van het individueele bedrijf. Ook de allergrootste onder-
ne.ming omvat ‘niet mee.r dan één of twee procent van
de geheele in een beroep werkzame bevolking. Ook

36 Juni ‘1937

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

487

de leiding van (leze onderneming kan er zich dus mee troosten, dat haar aanpassingsin aatregelen, loonsver-
laging, ontslag van personeel, enz., aan het milieu,
Waarin zij werkzaam is, practisch niets veranderen.
En ook zij zal niet weerhouden worden door cle cate-
gorische imperatief van Kant. De milieu-voorwaar-
den kan zij toch van haar onderneming uit niet be-
heerschen en zij heeft er ook als onderneming geen
verantwoordelijkheid voör. Het in stand houden van
het aan haar zorgen toevertrouwde bedrijfsorganisme
(laaren tegen is haar eerste en duurste plicht.
Maar volkomen anders ligt het vraagstuk voor de
overheid, voor den staat. Wanneer deze èn voor haar
eigen huishouding èn voor cle particuliere onderne-
mingen èn voor de gezinnen cle leus der versobering
preekt, dan moet de voor deze gedragslijn verant-
voordelijke staatsman er van overtuigd zijn, (lat de
veranderingen van de milieuvoorwaarden, die nu in dit geval wel degelijk op zeer merkbare wijze (loot’
zijn individueelen wil worden beïnvloed, op den lan-gen duur ten bate strekken van het algemeen. Met andere woorden: de staatsman, die de aaiipas-
singspolitiek verdedigt, kan er zich niet met een
J’ant.je-van-Leiden afmaken door parallellen te trek-
ken met de gedragslijn van het huisgezin of van de
onderneming. Hij draagt de verantwoordelijkheid
voor het algemeen en moet dus de stelling waar ma-
ken, dat de politiek van stelselmatig dborgevoerde
verlaging van bonen en prijzen aan het geheele eco-nomische en sociale organisme tea goede komt.

Op dit oogeublik komt de theoretische econoom
van den ouden stempel den staatsman te hulp en
zegt: het bewijs, dat aanpassingspolitiek strekt ten
hate van het algemeen, erkennen wij als noodzakelijk,
inaai’ wij zijn bereid. het u meteen te leveren. Het is
eenvoudig. Luister slechts: In tijd van crisis daalt
het geldloon, maar de prijzen dalen meestal sterker,
de reëele bonen stijgen. Dit heeft tot gevolg, dat de
verhouding, waarin het maatschappelijk inkomen ver-
(teeld wordt, zich wijzigt ten nadeele van het kapi-
taal. De ondernemingen zijn verliesgevend geworden,
omdat in verband met de gedaalde prijzen relatief te
hooge bonen worden betaald. Vermag de bonen en gij herstelt de rentabiliteit, daarmede liet expansie-
vOrmogen van de ondornemingen, duscioende bestrijdt
gij de werkloosheid op gezonde basis’).
Ik antwoord hierop als volgt: Uw betoog bestaat
uit drie afzonderlijke doelen:
le. in tijd van crisis stijgt het reëele loon;
2e. voor bestrijding van de werkloosheid is het
noodzakelijk dit reëele loon te doen. dalen;
3e. de daling van het reëele loon, dus de bestrij-
diimg van de werkloosheid, wordt het doelmatigst ver-
kregen door de verlaging van het nominale loon. Over uw eerste stelling bestaat tussehen ons geen
verschil van meening. Zeker niet, indien gij haar be-
perkt tot de reëele bonen van de arbeiders in de in-
(lustrie en dus de landarbeiders uitdrukkelijk uitzon-
dert. Gij behoeft deze stelling zelfs niet met uitvoe-
rige statistieken, zooals hijv. geschied is in de bro-
(hure van den heer M. Rooy, aan te toonen, want het staat voom mij a priori vast, dat dit zoo zijn’ moet.
liet reëele loon immers is ‘gelijk aan het nominale
ioon gedeeld door den prjsindex. De prjsindex is
gelijk aan de som van de gewogen indexcijfers van
het nominale loon plus die van de grondstoffen plus
(lie van het nominale ondernemersinkomen, het kapi-
taalii’mkomen, de risicoprernie, enz.
Aangzien nu in tijd van crisis de grondstofprijzen
en de winsten in veel sterker mate dalen dan de loo-
rica, daalt ook de noemer van de breuk in sterker
mate dan de teller, zoodat haar waarde, i.c. het reëele
loon, moet toenemen.
Deze in het oog springende waarheid heb ik op de

1)
Vergelijk ook liet antwoord van Prof. W. C. Mees in
E.-S.B. van 2,1-4-1937,
Comiversie en koopkracht-theorie.

laatste vergadering van de Vereeniging voor Staat-
huishoudkunde en Statistiek nog eens onderstreept.
Wij behoeven er hier dus verder niet op te insis-
teeren.
Ook met uw tweede stelling kunnen wij ons in
hoofdtrekken vereenigen. Want de bestrijding der
werkloosheid moet geschieden door de uitbreiding der
bedrijvigheid; de bedrijvigheid kan zich alleen ex-
pandeeren, indien en voor zoover dit op rendabele
basis mogelijk is. De verkoopsprjzen moeten dus
weer een element van kapitaalrenumeratie bevatten.
Gedeeltelijk kan dit herstel van de rentabiliteit ver-kregen worden door de altijd voortgezette rationali-
stie. Maar aangezien deze over het geheel van het
bedrijfsleven genomen slechts een daling van kosten
teweeg brengt van 1 a
2
pOt. per jaar, is het niet
aannemelijk, dat alleen uit deren hoofde cle rentabili-
teit op korten termijn kan worden hersteld.
liet ontbrekende moet dus verkregen worden hetzij
door verlaging der bonen, hetzij door verhooging van
prijzen. En uit dit zoo juist genoemde alternatief
volgt onmiddellijk, dat de derde stelling
niet
voet-
stoots kan worden aanvaard. Wij staan hier aan den
tweesprong en hebben nog nader te onderzoeken,
welke van de heide zoo juist genoemde mogelijk-
heden: ôf het verlagen der bonen, ôf het verhoogen
der prijzen, de beste perspectieven biedt voor de be-
strijding van de werkloosheid.

En nu kan men,
01)
geheel dezelfde wijze als wij
cleductief en inductief het bewijs voerden van stel-
ling, ook het bewijs construeeren, dat het verlagen
der geldboonen (niet natuurlijk gezien voor de enkele
onderneming hij gelijkblijvend milieu, maar gezien
voor cle totaliteit der ondernemingen en dus bij ver-
anderend milieu), niet kan bijdragen tot herstel van
de rentabiliteit en dus ook niet tot bestrijding van
(le werkloosheid.
Deductief:

lIet indexcijfer (ler economische activiteit is in een
gesloten economisch milieu voor te stellen door een
breuk-, waarbij in den teller staat het nominale geld-
bedrag van de actieve (d.w.z. aan den ruil deelne-
mende) vraag en waarbij in den noemer staat de
]) rijsinciex.

Wanneer men nu de bonen verlaagt, dan daalt on-
middellijk de teller van deze breuk, m’aar de noemer
blijft door de bestaande en onveranderbare vértra-
gingsverschijnselen in den kleinhandel nog geduren-
de vele maanden constant. T-Iieruit volgt met dwin-
gendheid, dat het volume van den afzet kleiner
wordt, dus dat de werkloosheid stijgt.
Ook indien na eenigen tijd de verlaging der bonen
tot uiting is gekomen in de daling der kleinhandels-
prijzen, zal de oorspronkelijke mate van activiteit
niet meer geheel terugkeeren, omdat cle noemer van
de breuk naar verhouding minder is gedaald dan de
telber: het overbrengen van een bepaald volume koop-
kracht van het booninkomen naar het kapitaalinko-
nien beteekent altijd, dat deze koopkracht, zoo zij al
aan den actieven ruil participeert, aanzienlijk later dan het loon aan deren ruil deelneemt dan toen zij
nog deel van het loon uitmaakte
1
).

Inductief:

liet inductieve bewijs van de stelling is op groote
schaal geleverd door de resultaten van de aanpas-singspolitiek in Nederland en in andere landen. Ik
mag voor gegevens in dit opzicht verwijzen naar mijn
artikel in E.-S.B. van September 1936 en in de
Maart-aflevering van het Tijdschrift van den Neder-
bandschen Werkloosheidsraad.

* *
*

1) Alen zie voorts mijn artikel in ,,])e Eoonomit” van
I)eeember
1934,
,,Berekening van den onrvang der werk’
loosheid als gevolg van prijsdaling in een gesloten econo-
misch milieu”.

488

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

30 Juni 1937

Staat het op grond van het bovenstaande dus vast,
dat loonsverlaging niet tot het doel kun leiden, m;La r
(lat de remedie uitsluitend gezocht moet worden iii
het verhoogen der prijzen, dan rijst de vraag hoe dit
herstel van liet prijsniveau practisch verwezenlijkt
kan vorclen.
Want het is zonder meer duidelijk, dat de impulsen
in deze niet van cle individueele ondernemingen kun-
nen uitgaan. In principe staan dus slechts twee
wegen open:

dé samenwerking van een aantal gelijksoortige
ondernemingen in eenzelfclen bedrijfstak, het,weik tot
uiting komt in het, al dan niet met steun van over-
heidswege, streven naar ordening;
liet vergrooten van de vraag.
Wr
anneer
men nu de zoo juist gegeven analyse van
den invloed van loonsverlaging op de werkloosheid
nog eens mutatis mutandis wil toepassen voor den
invloed van prijsverhooging, dan is het duidelijk, dat
iie hovengegeven breuk, welke de maat is voor de
economische activiteit, op nieuw verlaging oncletgaat,
wanneer men den teller constant houdt, en den noe-
nier door het verhoogen der winstmarge vergroot.
liet streven naar prijsherstel in tijd van crisis door
middel van ondernemersovereerikomsten moet dan ook
met zekerheid bijdragen tot het vergrooten der werk-
loosheid.

• Vruchtbare perspectieven zijn langs dezen weg mi iet
te vindn. Er blijft du.s slechts één weg over:
ver-
grooting van de vraag. En aangezien alle gezins- en
hedrijfshuishoudingen in tijd van crisis genoopt wor-
den tot vermindering van de vraag, kan de vergroo-
ting alleen van de overheid uitgaan.

‘De bestrijding van de werkloosheid in grooten stijl
legt de overheid dus twee taken
01),
die in onderlin-
gen samenhang moeten worden uitgevoerd:

le. het nemen van maatregelen, die verlaging van
liet Nederlandsche prijsniveau, in Guldens gemeten,
eens voor al onmogelijk maken;

2e. het zelfstandig creieren van koopkrachtige
Vraag, indien en voor zoover ook bij gelijkblijvend of
zeer geleidelijk stijgend prijsniveau nog aanzienlijke
werkloosheid mocht op treden.

Het volbrengen van de eerste taak was onder de
heerschappij van den gouden standaard niet mogelijk
en zal ook in cle toekomst opnieuw onuitvoerbaar
worden, indien men zich te kwader ure mocht binden
aan een stelsel van vaste valutaverhouclingen, dat niet
voorafgegaan wordt door afdoende maatregelen in-
zake stabilisatie van het prijsniveau.

Aangezien dit laatste in afzienharen tijd niet mag
woTden verwacht, zal Nederland goed doen zich de.
duur gekochte vrijheid ten aanzien van zijn valuta,
volledig ten nutte te maken voor bescherming van
het hinnenlandsche prijsniveau.

Nederland heeft hierbij een hij uitstek gunstige
• strategische positie, omdat het een klein land is, dat,
bovendien beschikt over zeer groote nationale rijk-
• ‘dominen en over het best georganiseerde bedrijf s-•
leven van de geheele wereld.
Omdat Nederland een klein land is, kan het zich
door middel van zijn valuta telkens los maken van de bewegingen van het wereldprijsniveau, indien dit op-
nieuw een dalende richting mocht inslaan. Zulks in
tegenstelling tot groote landen als cie Vereenigde
Staten of het Britsche Imperium, binnen welker.
grenzen practisch het wereldprijsniveau ontstaat en.
dit dus door deze landen door middel van valuta-
politiek slechts in zeer geringe mate kun worde.n ge-
reguleerd.

Zooals zoo vaak in de geschiedenis wil ook hier
de ironie der ontwikkeling, dat de vrijheid der valuta,
welke de groote landen zich liet eerst hebben toe-geëigend en welke door Nederland tot het uiterste
toe is bestreden, per slot van rekening een toestand

heef t geschapen, welke veel betere perspectieven
biedt voor hct klei mme bi nd dan voor het groote.
En omdat Nederland groote rijkdommen bëzit en
cie beschikking heeft over een solied gefinancierd en
voortreffelijk georganiseerd bedrijfsleven, kan het
zich do vrijheid van valuta veroorloven en daarbij
tevens te allen tijde (te haas blij
••’ en over den koers,
welken mcmi de eigen valuta wil doen aannemen en
daarmee tevens over de ontwikkeling van het prijs-
mm iveau bi nnenslands.
Het is
bijzonder
verheugend, dat de President van
l.)e Nederiandsche Bank in zijn jongste jaarverslag
als zijn meening heeft uitgesproken, ,,dat het geens-
zins zijne bedoeling is, een geleidelijke en binnen
perken gehouden prijsstijging uit den booze te achten.”
Maar het spreekt vanzelf, dat de tijd voorbij is,
waarop liet voeren der monetaire politiek •aami, één
enkel persoon kon worden overgelaten.
l)e reguleering van het Nederlandsche prijsniveau
is een zaak, welke over het wel en wee van liet ge-
heele Nederlandsche volk beslist. De monetaire poli-
tiek behoort dus gevoerd te worden door dle Regee-
ring onder verantwoordelijkheid aan de Staten Gene-
raal.
liet is hoog. tijd, dat de volksvertegenwoordiging
door een breed opgezet debat zich van haar verant-
woordelijkheid imm deze hewust toont en de maatrege-
len neemt, die er ook de toekomst voor zullen
hebben te zorgen, dat de, monetaire politiek voortaan
gevoerd wordt in overeenstemming met de werkelijke
belangen des lands, zooals deze door het Nederland-
sehe volk na volkomen vrije gedachtenwisseling ,’vor•
den begrepen.
* *

Indien het mocht b1ijke, dat, ondanks een gelijk-
blijvend of geleidelijk
stijgend
binnenlaudsch prijs-
niveau, door middel ‘an doeltreffende valutapolitiek
te allen tijde in evenwicht gehouden met het wereld-
prijsniveau, toch nog een aanzienlijke mate van werk-
loosheid in Nederland mocht blijven bestaan -• een
vraag waarop de eerstvolgende jaren het antwoord
kunnen geven – dan is het aangewezen, dat do
overheid daarenboven een doeltreffende politiek van
openbare werken in het leven roëpt. Deze moet clan
imi twee opzichten verschillen van liet tot dusver op
dit gebied gepresteerde.

In de eerste plaats moet mën met de voorbereiding
van deze werken, die van natuie tijdroovend is, thans
reeds een aanvang maken, zoodat een stapel projecten
op elk willekeurig oogenblik kant en klaar’ geieed
ligt.

In de tweede plaats moet men hiermede niet een
prjsdrukkende, maar uitsluitend een prijsstabilisee-
rende werking beoogen.
Dit is uitvoerbaar, indien men voor elk project
een maxinion’m prijs vaststelt, tegen welken het te allen
tijde door een bepaalde groep van ondernemers kan
worden afgeroepen. Deze maximum prijs moet dan
gebaseerd zijn op het min of meer stabiele prijsniveau
van Nederlandsche bonen en andere koitenelementen en eventueel een hausse- en bais’se-clausule behelzen
voor de variabiliteit van uit het buitenland te be-
trekken. materialen.
De alculatietechniek is meer dan ‘voldoende omit-
ivikkeld om den kostprijs van dit soort objecten met
een groöte mate van accurate8se te kunnen vast-
stellen.
1)

Indien men clan den uitvoeringsprjs gelijk aan of
enkele procenten beneden kostprijs stelt, heeft men
cie zekerheid, dat het prijsniveau’ in ‘cle daarvoor in
aanmerking komende bedrijfstakken niet beneden dit
peil kan dalen. Men stabiliseert dusdoende cle ‘heide grootheden,
die onverbrekelijk samenhangen: prjsnieau en eco-
nomische activiteit.

‘) Deze zelfde geclmmchte is voor wat den woningbouw be-
tr’ft m’eeds vOOr mmm
154a1
jaren ontwikkeld imm liet Ver-
slag van de (2oinmmmissie vami Ondem-zok naar cle toesta.miden
mi het Boimvbeclrijf
;
i)en haag 1921/22.

30 Juni 1937

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

489

In geen geval is er plaats voor eenig defaitisme,
dat zich thans reeds zou neerleggen hij een duurzaam
verhoogde, blijvende werkloosheid in Nederland. Ons
land is in de laatste tientallen jaren, die aati 1.931
voorafgingen, steeds een gebied geweest, dat dank zij
zijn innerlijke kracht onder werkloosheid minder te
lijden had dan de meeste andere landen.
T-let zal deze positie opnieuw herwinnen, indien
men slechts den moed heeft om de fouten van het
verleden te herstellen met dezelfde consequenti.e en
hardnekkigheicl, waarmede deze in cle jaren, die ach-
ter ons liggen, zijn. gemaakt.
J. G0uDRIAAL

STRUCTURELE WERKLOOSHEID.

Onder structurele werkloosheid wordt, zoals men
weet, de werkloosheid verstaan, die er overblijft vau-
neer men de seizoen werkloosheid, en de conj unctuur-
(of crisis-)werkloosheid buiten beschouwing laat. Nu
kan men daarbij nog tweeërlei weg volgen. Men kan
als seizoen werkloosheid beschouwen alle werkloosheid
die het slechte seizoen méér te zien geeft dan het
goede seizoen – de zomermaanden. Op dezelfde ma-
nier kan iien als conjunctuurwerkloosheid beschou-
‘en alle werkloosheid, die de slechte conjunctuur-phase meer vertoont dan de gunstige conjunctuur-
phase. Dan zou de structuurwerkloosheid slechts zijn
de werkloosheid, die er in de zomermaanden van het
jaar van gunstigste conjunctuur bestaat. Een andere
opvatting is, dat men de seizoenwerkloosheid gelijk
neemt aan de winterwerkloosheid min de gemiddelde
werkloosheid van het jaar in kwestie; en dat men
als conjunctuurwerkloosheid beschouwt de werkloos-
heid in een depressie min de gemiddelde werkloos-
heid over een gehele conjunctuurgolf. Dan zou cle structurele werkloosheid gelijk zijn aan de gemid-
lelde werkloosheid over ee.n gehele conjunctuurgolf
en daarmee aanzienlijk hoger. Ieder is vrij om de
definities te kiezen die hij wil; maar uiteraard is de
interpretatie verschillend in beide gevallen.
Gaat men uit van de opvatting, dat de seizoen-
werkloosheid onvermijdelijk is, terijijl daarentegen de
conjunctuurwerkloosheid vermeden kan worden – zij
het dat dat vraagstuk daarom nog niet als opgelost
is te beschouwen -, dan is het het meest logisch,
een tussenweg te kiezen en de seizoenwerkloosheid
op de eerste, de conjunctuurwerkloosheid op de tweede
wijze te definiëren. De strpctuurwerkioosheid is dan de werkloosheid, die er bestaat in de zomermaanden
van het jaar, waarin men zich ongeveer in conjunc-tuurevenwicht bevindt. Dit laatste kan men op ver-
schillende
wijzen
ruw proberen te schatten
1)
Doch
ik meen wel ineens te mogen vaststellen, dat ook de
grootste opti mist omtrent de conj unctuuro.n twikk&
ling van de eerste jaren er mee zal rekenen, dat er
in Nederland een aanzienlijke structuurwerkloosheid
zal blijven in de eerstkomende jaren.
Er zal ook m.i. wel weinig meningsverschil be-
staan over de wenselijkheid, dat deze werkloos-
heid wordt bestreden. Zij betekent toch immers, be-
halve ellende voor de betrokken gezinnen, het braak
laten liggen van, arbeidskracht, terwijl er nog zoveel
nuttig werk gedaan kan worden.
De grote kwesti.e daarbij is echter, dat de hestrij-
ding van de stiuctuurwerkloosheid niet op dezelfde
wijze kan geschieden als de bestrijding van de con-junctuurwerkloosheici. Hierin is ook het belang ge-
legen van de onderscheiding van die twee soorten
werkloosheid.
Kan men bv. hopen de conjunctuurwerkloosheid
aanzieûljk te bestrijden door het doen uitvoeren van
openbare werken door geleend geld, de structuur-
wrkloosheicl kan men op die wijze niet aanpakken.
Teti eerste niet omdat men in de mate, waarin dat

t)
Zie bv. ..Conjuiietuurdiagnose met behulp vati span-
ungsbarortieters”,
De
NecI. Conjunctuur, Mei
1937.

nodig zou zijn, niet kan blijven lenen. De staatsschuld
zou veel te snel oplopen. Perioden van lenen moeten worden afgewisseld door perioden van terugbetalen!
Ten tweede echter omdat het middel bovendien on-
werkzaam is tijdens de goede conjunctuur. De voor-
.rtaamste werking toch van het uitvoeren van Open-
bare werken met geleend geld in depressietijd is, dat
men daarvoor geld aantrekt, dat anders opgepot zou
worden en dat men daardoor de geldcirculatie en
clienovereenkomstig. de .goederenafzet verhoogt. In
tijden van goede conjunctuur zal men het geleende
geld echter aan andere bestemmingen onttrekken en
dan krijgt Prof. Cassel gelijk, die eens in algemene
zin betoogde dat ,,openbare werkverschaffing” slechts
werkverplaatsing is. Men moet bij al deze problemen
zorgvuldig onderscheiden tussen depressie en hoog.
conjunctuur; iets waaraan men zich in de bestrij-
ding van bv. het Plan van de Arbeid vaak niet heeft
gehouden. Zodoende is met het woord koopkracht-
theorie, dat ook door economen van naam op een
dubbelzinnige wijze is gebruikt hij de zoëven genoem-
cle bestrijding, veel misverstand gewekt.
Alen kan dus de structuurwerkloosheid niet met
dezelfde middelen bestrijden als de ôonjunctuurwerk-
loosheid. Rest de
belangrijkste
vraag: hoe kan men dé
structuurwerkloosheid wèl bestrijden?

In de ioop der tijden zijn verschillende bestrj
dingsiniddelen genoemd waarvan de voornaamste hier
nog even mogen worden gereleveerd. Methodisch zou
ik daarbij nog even willen opinerken, dat men, voor
dit vraagstuk nu wèl (in tegenstelling tot de con-
junctuurvraagstukken) van de stellingen van de sta-
tische economie mag gebruik maken. Deze economie
toch behandelt vraagstukken van evenwicht, lang-
zame veranderingen en blijvende veranderingen, alles
van toepassing op de structurele ontwikkeling. Het
voordeel van het bewust gebruik maken van de econo-
mische wetenschap als instrument van analyse is,
dat men dan meerdere zekerheid heeft omt:rent al dan
niet volledigheid van het betoog. Zo kan men dan
bv. onmiddellijk een scheiding in twee soorten be-
strijding van structuurwerkloosheid maken: –

To. maatregelen, (lie de prijs van de arbeid betref-
fenen
2o.
maatregelen, die dc overige factoren van in-
vloed op de vraag betreffen.

Een voorbeeld van de eerste groep is de gewone
loonsverandering (verhoging of verlaging).. Er is nog
al eens strijd over of verlaging dan. wel verhoging
voor de werkgelegenheid gunstig zou zijn. Het vraag-stuk is ingewikkeld. Voor een klein land, aangewezen
op internationale ruil, is het het meest waarschijn-
lijk, dat verlaging van lonen voor de werkgelegenheid
meer oplevert. Nauwkeurige onderzoekingen zouden
echter nog steeds gewenst zijn.

Een duidelijk hiervan te scheiden kwestie is echter of men om andere, sociale, motieven, loonsverlaging
ivel gewenst kan achten. Persoonlijk voel ik voor de
sociale motieven tegen loonsverlaging. Zij kunnen
tot gelding gebracht worden wanneer men van elkaar
los maakt het loon als kostenelement en het loon als
inkomen van de arbeider. Dit laatste kan gebeuren
door het verlenen van toeslagen op de lonen aan elke
onderneming. Ik heb dit voorstel reeds elders ver-
dedigd, evenals andere schrijvers daarvoor reeds zijn
opgekomen
t)
en het komt mij voor, dat een serieuze discussie van de zijde van tegenstanders nog niet is
geleverd. Doch ik wil in dit korte opstel nièt verdér
ingaan op kwesties, die nog in de wetenschappelijke
sfeer zo weinig doorwerkt zijn.

Daarom wend ik mij tot maatregelen, die tot doel
hebben om de vraag naar arbeid bljved te vergro-
ten zonder de lonen te veranderen. Onder de belang-
rijkste in actuele discussies besproken voorstellen

‘) Met name A. Bijl in de vergadering te
Oxford
van
cle Econonietric Society
(1936)
en N. Kaldor in Eoonomica
(1936).

490

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

30 Juni 1937

noem ik, zonder nu het theoretisch economisch sche-
ma verder te volgen’):
industrialisatie;
vergroting van het, volume van de uitvoer;
maatregelen tegen overdreven rationalisatie.

Enkele kanttekeningen
01)
deze drie punten zullen

het slot vormen van deze beschouwing. liet eerste
punt is weinig toegankelijk voor algeineen-economi-
sche discussie. Het komt voornamelijk aan op de af-
zonderlijke gevallen, en alleen een uitgebreide tech-nische en commerciële kennis kan hier verder bren-
gen. Het apparaat, dat nodig is om hier een systema-
tische exploratie te voltrekken, begint in Nederland
te groeien; laat men tonen wat men kan!

Bij punt
b.
denk ik zowel aan vergroting van de
uitvoer door het vrijer maken van het handelsverkeer
als door bewuste ruilregelingen. In principe kunnen
beide wegen vanuit de huidige toestand bijdragen tot
verhoging van de welvaart in hét algemeen en van
de werkgelegenheid in het bijzonder. Waar de weg
van de grotere vrijheid in belangrijke mate versperd
is, zal men zijn krachten zeker niet mogen onthouden
aan de andere weg, die bovendien voordelen biedt van
een groter zekerheid tav. toekomstige mogelijkheden.
Doch ook hier is een grote specifieke kennis nodig
om voordeel te brengen. Een schatting maken van de resultaten, die te bereiken zijn binnen een paar jaren,
is zeer moeilijk.
Alweer hetzelfde kan worden opgemerkt omtrent
maatregelen tegen overdreven rationalisatie, waarbij
nog heel wat te zeggen zou zijn over wat .,overdre-
ven” rationalisatie is. Een belangrijke bijdrage tot
de studie van dit vraagstuk wordt m.i. geleverd door
het betreffende hoofdstuk in het Nederlandse Plan
van de Arbeid, waarvan een serieuze discussie ook
nog bijna niet gegeven is door tegenstanders. Ook hier is men overigens nog in een probleem, dat de
stucleerkamer eerst ten dele verlaten heeft.
Eén algemeen principe moet nog worden opgesteld
aan het eind van ons overzicht. Dat is dit: zolang
ook bij volop werken aan de oplossingen, die aan-
vaard worden, nog een aanzienlijke werkloosheid blijft
bestaan voor de eerstkomende jaren, moet door sociale
voorzieningen het werk ,,verdeeld” worden of moeten
bijzondere categorieën worden uitgesloten van werk
om het voor andere beter te maken (,,tw’ee voor één”:
andere vormen van roulering; vervroegd pensioen;
verhoging leerplicht?). Want de ,,troost”, ,,dat het over drie jaar in orde” zou komen is waarlijk al te
schraal voor wie de werkloosheid ondergaat.
J. TINBEROEN.

t)
Ik hoop daartoe een andere gelegenheid aan te grijpen.

RICHTLIJNEN VOOR DE ECONOMISCHE EN FINAN.

CIËLE POLITIEK VAN NED..INDIË GEDURENDE HET

KOMENDE VIERJARIGE TIJDVAK.

I.
Bescherming van cle bosbouw.
Om met het belangrijkste te beginnen:
de bos-
sen moeten worden beschermd.
Uit cle aard der zaak
heeft deze richtlijn niet alleen betekenis voor cle ko-
mende regeringsperiode, maar behoudt zij die voor de
toekomst, in het bizonder zolang het bosbeheer in de
buitengewesten , niet behoorlijk geregeld is. Tot dan
toe zal dit punt als nummer één op het economisch
program van elke Regering over Indië moeten wor

den erkend, want de zaak is voor de huiteugewesten,
dus indirect ook voor Java, urgent. Belangrijker dan
de geidpolitiek,
belangrijker
dan de industrialisatie
van Indië, belangrijker dan de bevordering der emi-
gratie van Java en der kolonisatie daarbuiten, be-
langrijker dan de economische samenwerking tussen
Nederland en Indië, belangrijker dan de contingen-
tering van cambrics, gloeilampen en badhanddoeken
– belangrijker dan dit alles is de bescherming der

bossen.
De iorg van de overheid voor de djatsbossen, waar-

van het economisch belang onmiddellijk gevoeld werd,
dateert reeds van de tijd der Oost-Indische Compag-
nie en men vond clan ook in de Regeringsreglenientert
(le desbetreffende voorschriften, terwijl art. 50 van
de had. Staatsregeling aanvangt met de zin: ,,De
Gouverneur-Generaal vestigt zijne bijzondere aan-
dacht op de hossehen van djati-hout”. liet beheer der
wilcihout-hossen,
waarvan het eminente belang gelei-
clelijk door de wetenschap is ontdekt, is voor lava
geregeld, maar voor de huitengewesten niet. De zaak
lijdt geen uitstel, omdat er ontwouding plaats heeft
en erosie optreedt, het hodemhederf, dat de welvaart
der toekomstige geslachten meer henacleelt dan alle
andere te maken fouten hij elkaar. Erosie is het
bodenihederf, dat de economische grondslag van de
meeste beschavingen uit het verleden vernietigd
heeft. ,,T he history of ‘civilisations is a record
o
struggies against the progressive dissication of civil-
iced lands, schrijft Lowdermilk
1)
De oppervlakte
goede gronden, die door erosie in de Verenigde Sta.
ten in woestijn
zijn
herschapen, was volgens den-zelf-
den auteur in cle korte periode van Mei 1934 tot en
met het najaar van 1935, dat is dus in nog geen volle
twee jaren, 5.000.000 acres, terwijl meet dan 60.000.000
acres bezig waren woestijn te worden. Vindt men
zulke getallen genoemd, waarvan het eerste slechts
geldt voor twee zomerhalfjaren, dan klinkt volstrekt
niet meer fantastisch het krantenbericht, dat het
hoofd van de Government Soil Conservation Service
liet verlies aan volksinkomen, waarvoor de Unie ge-
durende de eerstvolgende 50 jaren zal komen te staan
als niet spoedig krachtig tegen de erosie wordt opge-treden, schat op 20 milliard Dollar.
Ontwouding en hodemheclerf hebben in verschil-
lende delen der buitengewesten reeds op vrij grote
schaal plaats gehad. Volkomen ad rem was de opmer-
king, die een spreker over het beheer der Nederlands-
indische bossen in het Indisch Genootschap maakte,
dat het absurd is, dat vertegenwoordigers van het-
zelfde volk, dat een milliard uitgeeft om stukken van
de Zuiderzee als land te wihnen, het met onverschil-
ligheid kunnen, aanzien, dat grote uitgestrektheden.
land verwoest en improductief worden gemaakt, even
improductief als had men liet land onder zee laten
verdwijnen
2)

De bossen in (le huitengewesten maken deel uit van (le ,,woeste gronden”, waarover volgens oudere, maar
ook nu nog gehuldigde opvatting, het Gouvernement
als over ,,clomein van den, lande”, met name ,,vrij lands-
domein” -zijn, vrij kan heichik-ken; die bossen vallen,
zo is (le opvatting van de aanhangers der Leidse
school van het adatrecht, grotendeels onder het ,,he-
schikki ngsrecht” der inlandse rechtsgemeenschappen
(dorpen), cl.w.z. onder dat hoogste adatrecht op de
grond, dat inhoudt, (lat de leden der rechtsgemeen-
schap binnen een bepaalde grens de woeste grond
vrijelijk mogen ontginnen, er hosprodu.cten mogen
zamelen, jagen, vissen euz., terwijl niet-leden van die
rechtsgemeenschap zulks alleen mogen doen na ver-
kregen vergunning van het (dorps)hoofcl. Het be-
schikkingsrecht reserveert dus in zekere zin, waar het
bestaat, de woeste gronden voor de leden der rechts-
gemeenschap.
Nu is ongeveer twintig jaar geleden een strijd out-
brand tussen Van Vollenhoven en zijn tegenstanders.

De
eerste wilde de ,,domeinverklaring”, krachtens
welke alle grond, waarop niet door anderen eigen-
domsrecht wordt bewezen, domein is van het Land, in
elk geval zo uitgelegd zien, dat alle rechten van de
iniandse bevolking met inbegrip van het beschilc-
icircgsrecht
der inlandse rechtsgemeenschappen, door
(leze donicinverklaring niet worden aangetast. Zijn tegenstanders, de Regeringsopvatting verdedigend,
hielden vol, dat op grond van’cle agrarische wet van

‘) In ,,Ma.n-made deser’ts”. Pacific Affairs, Dec. 1935.
2)
J. W. Gonggrijp in Ind. Genootschap, vergadering van
13
Maart 1936, bis. 42.

30 Juni 1937

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

491

1870 cli (le domeinverklarng alleen bezitsrechten
op grond, n jet het beschikkir.gsrecht van inlaudse
rechtsgemeenschappen over woeste gronden moet wor-
den ontzien. Was Van Vollenhoven van meening, dat
de clomeinverklaring onnodig is, verwarring sticht eti
de deur opent voor onrecht, haar verdedigers achten
haar heilzaam; de Overheid moet volgens hen de vrije
beschikking hebben over de uitgestrekte woeste
gronden, die in de buitengewesten onder het hesehik
kingsrecht zouden vallen.

Wij behoeven geen partij te kiezen in deze j un-
dische kwestie – hoe belangrijk haar oplossing moga
zijn niet name voor een politiek, die de economische
eenheid van indië als noodzakelijk richtsnoer erkent
– maar stellen met Van Vollenhoven niet cle meeste klem nog eens de eis van de praktijk:
dat de bossen
worden beschermd.
in zijn werkje ,,De Indonesiër en
zijn grond” somt Van Vollenhoven de eisen der prak
tijk in zake woeste gronden op. Deze opsomming be-
gint aldus: ,,Vooreerst moet, op en buiten Java,
roofbouw met alle kracht worden tegengegaan. De
bosschen moeten worden beschermd.”
1)

Hieraan hotide men zich!

De in 1928 ingestelde Agrarische Commissie, die
in 1930 haar verslag uitbracht, wekte de indruk, dat
zij a1segel het bosbeheer in de buitengewesten
wenste op te dragen aan de inlandse rechtsgemeen-
schappen. Zeer groot is het aantal van hen, die men.’n,
dat deze voor zulk een beheer niet geschikt zijn ). Bedenkt men, dat voor een doeltreffend beheer in
het algemeen nodig zal zijn, dat hij, die dit uitoefent,
begrip zal hebben van de draagwijdte van dc toe-
vertrouwde belangen, clan is twijfel, of de suggesti(,
van de commissie juist was, alleszins gegrond. Men
moet, om de waarde van hosbescherming goed te beseffen, kennis hebben genomen van enkele der
vondsten van wetenschappen als archaeologie, ge-
schiedenis, bodemkunde, bosbouwkunde, hydrologie.

Ondanks de geweldige verwoestingen, die ontwoudin-
gen. en de vernietiging van het groene levenskleed
der aarde onder de welvaart, de beschavingen en het
geluk der mensheid hebben aangericht, heeft pas in
de allerlaatste tijden onze wetenschap ten volle leren beseffen, wat er al zo bij dat ene woordje ,,erosie” te
bedenken valt. Om het belang van de instandhou-
ding der bossen in déze streek b.v. aan de bovenloop
dezer rivier te beseffen, moet men zich minstens
tweeërlei realizeren: ten eerste welke gevolgen out-
wouding zal hebben voor de kracht der overstromin-
gen, die veraf, benedenstrooms, zullen optreden, en
ten tweede, welke gevolgen in de streek zelf, mis-
schien eerst veel later, zich zullen openbaren ten aan-
zien van opdroging der bronnen, wegspoeling van
(13
vruchtbare aardlagen, erosie. Met andere woorden:
men moet geleerd hebben behoorlijke afstanden in

ruimte en
tijd
te doordenken. Dit nu is in het alge-
ineen zeker geen sterke kant van weinig ontwikkelde
inlanders. Wat hiervan zij, noch de Chinese keizers, noch de heersers in. Spanje, Griekenland, Palestina,
noch de Indonesische dorpsbesturen hebben getoond,
de belangen ener goede bosbescherming te beseffen,
althans te kunnen behartigen. Realizeert men zich
dan nog, hoe uitermate sterk enerzijds de
onnciddel-

lijke
voordelen van roofbouw en ontwouding door de
eenvoudige landbouwers ter plaatse gevoeld zullen
worden, en hoe moeilijk anderzijds de vage belangen
van vèrafwonenden en van latere geslachten doo.r

1)
Blz. 83.
) Prof. Logeimiamin. die lid was der genoemde Commis-
sie.
soli reef in
..i)e
Stuw”,
3e
jaar.gang, no. 9:,,De groote
cmi volstrekt algemeene grief tegen ht werk der agrarische
commissie was dan ook, dat men meende .dat deze met
volle zeilen stevent in de richting van bosekbeheer door
1
nlandsc.he rechtsgemeensehappen als regel, laudsboschbe-
heer uitzondering. Men aehit de belangen van het bosch
en al wat daaiwami afhangt (bij deze rechtsgemeenschap-
pen) niet veilig en ik voor mij deel de overtuiging, dat
voor modern technisch bosehbeheer deze lichamen uit den
aard van hun structuur ongeschilkt zijn.”

hen gerealizeerd zullen worden, dan schijnt toch de
conclusie onontkoombaar: zonder de zorg en het toe-
zicht der centrale Overheid is geen behoorlijke bos-
bescherming denkbaar. Waarom deze zorg dan nidt
toevertrouwd aan de voor de hand liggende instantie,
de dienst van het boswezen? En waarom, in afwach-
ting van een misschien niogeljke inschakeling der inlandse nechtsgemeenschappen in het beheer der
bossen, in afwachting van het toewijzen van stukken bos voor uitbreiding dier bouwvelden, in afwachting
ook van nog andere kw’esties, boswezen en lokale ree-
sorten rakende, waarom niet in elk geval de. zorg voor
het bos voorlopig ondubbelzinnig anti het boswezen op-
gedragen niet de strenge instructie aan het binnen-
lands bestuur eis de inheemse zei,fhestureh, uit alle
macht roofbouw tegen te gaan en de bossen te be-
sehermen, overal waar het boswezen dit voorshands
nodig oordeelt?

Deze voor cle hand liggende vragen kunnen alleen
zij beantwoorden, die de intiemere geschiedenis ken-
nen van dle moeilijkheden, waarmede de pogingen
tot instelling van een behoonli.j k bosbeheer voor de
buitengewesten te kampen hebben. gehad. Wij willen
er op deze plaats alleen dit van zeggen.
Er is tussen de bestuursamnbtenaren in de buiten gewesten en cle dienst van het boswezen veel strijd
geweest. J)i.t :is te jammerlijker, omdat beide groepen
van ambtenaren een en hetzelfde belang dienen: het
belang van land en volk. De houtvestens, natuurlijk opkomend voor een goede bosexploitatie en hosbe
scherming, vonden gelukkig ni.et
altijd maan toch
meer dan eens, de bestuursambtenanen tegenover zich,
wanneer dezen meenden, dat door het steunen van de
eisen der hou tvesters bevolki ngsbelangen bedreigd
werden. Natuurlijk zijn cle eisen en de inzichten der
houtvesters wel eens onjuist geweest, maar treurig is
het, wanneer in naam van de belangen of rechten
der inlan.dse gemeenschappen een bosbeheer en bos-
bescherming achterwege blijven, waardoor het belang
cli erzeif cle inlan cIsc nechtsgemeenschappen later, als
de grond bedorven is, onnoemelijk zwaar geschaad

zal worden. De alang-alangvelden in Palembang, ge-
schat op 1.000.000 ha, beslaan reeds een groter op-
pervlaic dan de bebouwde gronden, tuinen, steden,
dorpen, land- en waterwegen, geschat op 1.500.000 ha ).
Wie erkent, dat het allerkostbaarste bezit van een
vruchtbare bodem ook in de toekomst, ten behoeve
van de bevolking der buitengewesten en dus ook van
Java
2)
een belang van de allereerste orde is, mag
niet eisen, dat de instelling van een behoorlijk bos-beheer in de buitengewesten zal wachten, totdat de
juridische twistvragen over behoud of afschaffing
van de domeinverklaning zullen zijn beslecht. Hij mag
ook niet eisen, dat men het eerst erover eens zal zijn,
hoe wij moeten denken over de preciese inhoud van
het beschikkingsrecht in verschillende streken van de
archipel. Ook mag hij niet eisen,• dat eerst uitgemaakt
zal worden, welke boscomplexen eventueel aan de in-
landse rechtsgemeenschappen, welke aan de land-
schappen, zeifbesturende rijken en andere locale res-
sorten, en welke aan het Gouvernement zullen wor-
den toegewezen, want zo’n w’erk zou in de onmetelijke
streken, waar het zou moeten geschieden, nog jaren
kosten. Wie erkent, dat de bossen moeten worden be-
schermd moet er toe medewerken, dat
dit v66r alles
geschiedt. En hij zal zijn medewerking moeten verle-
nen, wanneer een deel van de opbrengst, der bossen
ten behoeve van het boswezen wordt gevraagd. Men

‘) J. W. Gonggrijp in zijn genoemde voordracht in het
End. Genootschap, blz.
42.
Zie ok zijn voordracht in het
Ned. Genootschap voor la.ndbousvwetensnhaip, af ged ruit in
het Landbouwkundig tijdschrift, 49e jaar.gaug, April/Mei
1937,
over ,,J)e snelheid van devastatie van de bossohen
in de Buiteugewesten”.
2)
Men denke aan het belang van niet-in-woestenijen
herseha.pe.n landstreken voor de emigratie en kolom.misatie,
dus ook voor Java, dus als een zaak van de eerste rang
voor een politiek, die de economische eenheid van Indië
in het oog weet te vatten.

492

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

30 Juni 1937

kan niet eisen, dat het bosbeheer zichzelf moet be-
clruipen en tegelijkertijd verlangen, dat de gehele
bruto-opbrengst der bossen aan de inlandse rechts-
gemeenschappen zal worden uitgekeerd. Wie zo voor
de belangen dier rechtsgemeen schappen. op komt, be-
wijst ze een buitengewoon slechte dienst, want hij be-
werkt slechts, dat een behoorlijk bosbeheer achterwege
blijft.

Wat hiervan zij, de toestand ‘is thans zo, dat 3 mii-
lioen ha op Java behoorlijk worden beheerd, maar
120 millioen vrijwel zonder beheer zijn. ie toestand
is zo, dat Van Vollenhovens eisen der praktijk:
,,Roofbouw moet niet alle kracht worden tegengegaan
,,de bossen moeten worden beschermd” voor de bui ten-
gewesten niet zijn vervuld. De toestand is zo, dat
cle onder graving en vernietiging van de toekornstig
welvaart van Indië voort gaat. Omdat dit punt van Indische economische politiek
in dit tijdschrift zelden of nooit ter sprake kwam,
maar vooral om uit te doen komen, dat o.i. een be-
hoorlijk bosbeheer in de buitengewesten, zolang dit
nog niet verwerkelijkt is, bovenaan moet staan op
elk program van elke Indische 1-tegen ng, zijn wij
hierover wat uitvoeriger geweest dan wij over andere
punten zullen en kunnen zijn. Onze ,,u i tvoerig-
heid” was natuurlijk maar zéér betrekkelijk. Belang-
stellende lezers verwijs ik naar cie reeds aangehaalde
voordracht van den heer J. W. G-onggrijp in de ver-
gadering van het Indisch Genootschap van 13 Maart
1.936, naar een opstel van (len heer G-roeneveldt in
Koloniale Stud.ien 1937 no. 1
1)
en naar het Prae-
advies en cie debatten ter gelegenheid van de 21e
Openbare Algemene Vergadering van de Vereeni-
ging van T

loogere Ambtenaren hij het Boschwezen
in NO-indië op 9 en 10 April 1932 te Jogjakarta
gehouden over ,,De dienstuitoefening van het Bosch-
wezen cmi de strijd om Cle Domei nverklaring’.’
2)

Prof.
G.
GONGGIcIJP.
(Wordt vervolgd.)

,,Boschvcrnieting in Nedenlandsch-Ïndië, speciaal
in
de buitengewesten”. De beer Groeneveidt, oud-residetit,
spreekt van de angstwekkeimde verwoestin.g val liet
hoscharcaal”.
Teetona, Dl XXV, Mrt., Mei/Juni 1932.

OPGAANDE CONJUNCTUUR EN UITVOERING VAN
OPENBARE WERKEN.

De verbondenheid van de conjunctuur in Neder-land met de internationale conjunctuur is, ondanks
de meerdere mate van zeifvoorziening, w’aartoe ook
ons la.n,cl :in de laatste jaren is overgegaan, nog steeds
zeer aanzienlijk. Dit beteekent, (lat bij een volgende
crisis van .intern.ationaieri aard, ook Nederland weer
in de depressiegolven zal worden meegesleept. Zoo-
lang een meerdere stabiliteit in het economisch leven
in de wereld ontbreekt, zal ons land niet gespaard
blijven voor de nacieelon, die internationale depressies met zich brengen.
Al is omtrent liet tijdstip vorm een volgende crisis
op het oogenblik weinig met zekerheid te zeggen,
(lan kan toch op een bepaald onderdeel van de econo-
mische politiek, ni. bij het uitvoeren van openbare
werken, meer dan tot dusverre daarmede rekening
worden gehouden. Anders is de mogelijkheid niet
uitgesloten, dat ons land juist in de periode van op-
leving op allerlei gebieden groote werken onder ban-
den heeft, waardcor de problemen in de volgende
crisis weder verscherpt worden. De periode van 1927
tot 1935 kan :in dit opzicht leerzaam zijn. De jaren
van hoogconjunctuur vielen samen niet een groote
activiteit op het gebied van liet uitvoeren van open-bare ierlcen, terwijl in de depressiejaren, di.e achter
ons liggen, de Overheid haar activiteit vaak tot een
j iii nim n in moest beperken.
De verbetering van den economisclsen toestand van
-ons land zet zich regelmatig voort. Daarbij is het ecn
verheugend teeken, dat de positie van den uitvoer
zich zeer gunstig ontwikkelt, omdat dit
Op
den duu:r

ook zal moeten leiden tot een verder herstel op cie
bin.nenlandsche iiimirk t. II) i t herstel i s imamnelijk miog
niet volledig cii het is daarom denkbaar, dat mccie
onder invloed van de nog steedis groote werkloosheid
Overgegaan zal worden. tot het
Ci
itvoeren van ii ieuwe
openbare werken. Weliswaar moet niet uit liet oog
w’orden verloren, cIa t een gedieel te van. cie verbetering
in den econoniischen toestalidi is toe te schrijven aan
het uitvoeren van openbare werken, waartoe eenige
tijd geleden is besloten, maar dit moet een reden te
meer zijn om n.a te gaan,- door welke oorzaken een
volledig herstel wordt belemmerd, een onderzoek, dat cie economische politieic in haar geheel in. beschou-
wing zal moeten nemen.
Er zijn echter teekenen, diie er op wijzen, dat. ten-
gevolge van maatregelen, die in liet verleden zijn ge-
nomen, de uitvoering van openbare werken in cie
eerstvolgende jaren. nog zal toenemen. in de eerste
plaats zijn nog vele plannen van liet Wïericfonds cii
de Maatschappij voor :hdustriefinanciering in uit-
voering. Daarnaast zijn de uitgaven voor defensie-
doeleinden gestegen en zuilen misschien nog verder toenemen. Verder hebben de Spoorwegen, die in de depressie hun investecrinigen sterk hebben beperkt,
plannen voor uitbreiding van cie clectnificeering enz.
Tenslotte zijn verschi Ilencie gemeen ten reeds ‘overge-
gaan tot het uitvoeren van nienw’e werken. De geld-
ruimte en cie willigheici van (ie kapitaalmarkt voor
gemeenteleeningen zullen dieze tendens nog versterken.
* *
*

Uit deze voorbeelden, die zeker nog wei met ver-
schillende andere zijn aan te vullèn. blijkt reeds, dat
de overheidiswericen iii -den komenden tijd1 ccii belang-
rijken, werkvenrui mendien invloed zullen uitoefenen,
d.w.z. juist in een. periode, waan ii liet particuliere
bedrijfsleven zich gaat herstellen en vele oncierne-
mingen tengevolge van verhoogde winsten en/of door
liet opnemen van kapitaal tot uitbreiding van de
productie en tot aanschaf van nieuwe productiemnid-
delen overgaan. Onder deze omstandigheden is liet
gevaar niet denkbeeldig, dat het uitvoeren van oiin-
hare werken weer, evenals in de jaren voorafgaande
aan de afgeloopen depressie, de conjunctuur gaat
versterken, met alle nadeelige gevolgen, die hieruit
zullen voortvloeien.

liet verdient daarom aanbeveling om allereerst een
overzicht op te stellen van de werken, die opedhare
of semi-openbare lichamen op liet oogenblik in uit-voering hebben of in den eerstvolgenden tijd in uit-
voering zullen nemen. Deze inventarisatie, die regel-
matig dient te worden bijgehouden, geeft de Regee-
ring een inzicht, dat hij liet voeren van haar econo-mische politiek onontbeerlijk is. Immers de Regee-
ring weet dan op elk oogenhlik, welke bedragen er
voor overheidsirerken besteecl worden, hoeveel a rhei –
ders er door deze werken op directe wijze in het pro-
productieproces zijn opgenomien en hoe de werkgele-
genheid in de eerstkomende jaren uit dien hoofde
ongeveer zal zijn.

Deze kennis zal gecombineerd moeten worden met
dle onderzoekingen van de officieele instanties be-
treffende de ontwikkeling van de conjunctuur in ons
land en betreffende de vooruitzichten van de inter-
nationale conjunctuur. Indien het nu blijkt, dat het
econoniisch leven in ons land zich in gunstige rich-
ting blijft ontwikkelen, dan is de vraag gerechtvaar-
digd, of de politiek van openbare werken daarop niet
moet worden afgestemd, en wel in dien zin, dat de
uitvoering van die werken, welke – in de veronder-
stelling, dat dit technisch mogelijk is – niet on-
middellijk noodzakelijk zijn, getemperd w’ordt, en cid
uitvoering van nieuwe werken, voor zoover dat
eenigszins mogelijk is, wordt uitgesteld. Er zij hier
onmiddellijk aan toegevoegd, dat het gewenscht is
steeds een plan gereed te hebben. l)e recente’ geschie-
denis in verschillende landen heeft geleerd, dat het
meestal zeer lang duurt (om technische of finan-

30 Juni 1937

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

493

cieele redenen) alvorens een besluit tot het uitvoe-
ren van openbare werken
01)
de arbeidsmarkt volledig

effect heeft.
In dezen gedachtengang is een centrale regeling
van cle politiek van openbare werken noodzakelijk.
Tegenover de nadeelen, die hieruit voor lagere Orga-
nen kunnen voortvloeien, staan cle voorcleeien, die
een juiste politiek van openbare werken met zich
brengen, voordeelen niet alleen van socialen maar
ook van economischen aard.
Op
het oogenblik is het vraagstuk van een tekort aan geschoolde arbeids-
krachten actueel. Indien de Overheid door het uit-
voeren van nieuwe werken direct of indirect een
ste.rke vraag naar arbeidskrachten ontwikkelt, dan
kan het particuliere bedrijfsleven hiervan de nadee-
len ondervinden. Zoo is bijv. nog een vraag, die alle
aandacht verdient, of cle groote werkloosheid in de
bouwvakken niet een gevolg is van de belangrijke in-
vesteeringen van particulieren en Overheid, welke in
cle laatste hoogconj ctnctu ur samen” ieien en waardoor
personen ui.t allerlei beroepen in het bouwvak zijn
aangetrokken zonder dat de mogelijkheid bestond om
dit tijdelijk groöte aantal arbeiders permanent em-
plooi te verschaffen. Hoe dit ook zij, de nadeelen
van een verkeerde politiek van openbare werken in
ons land verdient nog vcrder onderzocht te worden.

De bovenstaande uiteenzetting verdient nog
OP
en-

kele p na ten een aanvulling.
lo. Tengevolge van de langdurige depressie is er
op verschillende gebieden een achterstand ontstaan,
clie thans noodzakelijk aanvulling behoeft. Uitvoering
van deze werken is inderdaad gewenscht, maar juist
daarom klemt de eisch des te meer om niet direct
noodzakelijke verken te beperken of achterwege te
laten. Bovendien geldt het verschijnsel van den ach-
terstancl ook voor het particuliere bedrijfsleven, dat thans in korten tijd (men denke aan de scheepvaart)
het productie-apparaat kwantitatief en kwalitatief
moet uitbreiden. liet verschijnsel van cle sterke
schommelingen in de particuliere investeeringen is
een van de belangrijke oorzaken in het moderne
conjunctuurbeeld en claarnaar moet de Overheid ook
haar economische politiek richten. Dit geldt thans
meer dan ooit.
2o. Een program van openbare werken kan o.i.
niet ‘de co nj ci nctuu rschommel i ogen verhinderen, maar
ht kan er wel toe leiden, dat de cumulatieve ge-
volgen van de op- en neergaande beweging verzacht
of verhinderd worden. Een nadeel is ongetwijfeld, dat
men niet weet, hoe cle aard van de bewegingen is,
of zij van langen of van korten duur zijn. Deze on-
zekerheid bestaat altijd, maar het is in elk geval
beter een voorzichtige schatting te maken dan geheel
in het onzekere te blijven. De economische ontwikke-
• liug in de wereld is van dien aard, dat eerlang toch
zeker wel een terugslag zal intreden. liet juiste tijd-
sti1i komt er niet in de eerste plaats op aan, omdat
een dergelijke politiek met jaren en niet met maan-
den of dagen behoeft te rekenen.
3o. De werkloosheid is in ons land, ondanks een
niet onaanzienlijke vermindering van het aantal zicht-
bare en onzichtbare werkloozen, nog steeds groot.
Het argument van het uitvoeren van openbare wer-ken ter bestrijding van de werkloosheid heeft thans
• veel van zijn waarde verloren. Integendeel, het is nu
de taak van cle Overheid om op verschillende ge-hieden terug te treden en voor het particuliere ini-
tiatief weder ruim baan te maken. De tijden zijn
daarvoor gunstig en de vermindering van de werk-
loosheid moet thans niet in de eerste plaats geschie-
den door het uitvoeren van allerlei nieuwe openbare
werken, maar door het voeren van een zoodanige eco•
nomische politiek, dat de conjunctureele werkloos-
heid spoedig tot het verleden behoort. Deze vraag-
stukken, alsmede die van cle structureele werkloosheid
vallen echtet- buiten het kader van dit onderwerp.
v. d. V.

AANTEEKENINGEN.

Over econometrica.

(Toepassinq op de rationalisatie en cie werlcgelegen-
heici in de Vereenigde iStaten.)
In cle laatste paar jaren is het aantal pogingen,

om de theoretische en statistische analyse van ec”no-
mische problemen te comhineeren, belangrijk toege-
nomen. De stichting, in 1931, van cle ,,Econometric
Society” was hier een uitdrukking van, en sedert-
dien is de naam ,,econometrica” voor dit gebied van

onderzoekingen meer en meer in gebruik gekomen.
De mathematische vorm leent ich het beste voor cle
theoretische analyse, welke bij de quantatievestatis-
tische analyse noodzakelijk is.

1

let is speciaal ten aanzien van het conjunctuur-
onderzoek, meer algemeen ten aanzien van de dyna-

mische theorie, dat de econometrische methode tot
goede resultaten belooft te leiden. Deze studie, cle
1.9e publicatie van het Nederlandsch Economisch
Instituut, in het Engeisch verschenen onder den titcl:
,,On econometrics”, dissertatie aan de N.II.U.S. tc,
Rotterdam van Dr. T. J. J. Dalmulcler, geeft een
beeld van de o.ntw’ikkeling van de econometrica ten
aanzien van de conjunctuur en geeft bovendien ‘er-
schillencle suggesties over de methodologie.

De onderhavige publicatie bestrijkt, zooals schrij-ver in den ondertitel aanduidt, een tweetal gebieden.
Eenerzijds worden in dit boek suggesties gegeven
betreffende de meth ode der economische wetenschap
in het algemeen en betreffende de econometrie meer
in het
bijzonder,
anderzijds worden eenige aandui-
dingen gegeven in verband met de toepassing der
econometrische methode bij de bestudeering van den
invloed, welken een vergrooting van den ratiorcalisatie-

graad zal hebben op den omvang dei- werkgelegenheid
in de Vereenigde Staten van Amerika. De beide eer-
ste hoofdstukken bewegen zich op het methodu-
logisch gebied, de beide laatste op dat der rationa-
lisatie.

liet eerste hoofdstuk bevat enkele opmerkingen
aangaande de economische methodologie in het
algemeen. Schr. stelt zich hier uitdrukkelijk op het
standpunt der critisch-realistische wijsbegeerte. Als
vertrekpunt wordt de Aristotelische wetenschap-
definitie: cognitio certa pci- causus, genomen, welke
als de bepaling van het ideaal-type der menschelijke
kennis wordt opgevat. In aansluiting hierop worden
de verschillende wetenschappen onderscheiden in
wetenschappen, welke aan dit ideaal beantwoorden, de
z.g. verklarende wetenschappen en wetenschappen,
welke slechts streven naar dit ideaal maar het niet
tot verwezenlijking brengen, de z.g. beschrijvende
wetenschappen. Na de onderlinge verhouding tus-
schen de verklarende en de beschrijvende weten-
schappen te hebben nagegaan, wordt het ken-proces
besproken en hieruit besloten tot de distinctie van
materieel en formeel voorwerp van kennen. In het
formeele voorwerp worden vervolgens onderscheiden:

het formeel voorwerp-dat, d.i. datgene, wat
direct en in zich het voorwerp van de wetenschap
uitmaakt;

het formeel voorwerp-waardoor, d.z. de midde-
len, waarmede het kennend subject zich kennis ver-
werf t betreffende het kenobject.
het formeel voorwerp-waarom, d.i. het doel,
waartoe het kennend subject zich kennis wil verwer-
ven inzake het kenvoorwerp.

Deze onderscheiding in verband gebracht met de
verdeeling der materieele voorwerpen in speculatieve
voorwerpen, d . w.z. voorwerpen, welke slechts object
van beschouwing kunnen vormen, en practische voor-
werpen, d.w. z. voorwerpen, welke door den mensch
gemaakt kunnen vorden, leidt tot een tweede mdce-
ling der wetenschappen, nl. in: speculatieve, prac-
tisch-speculatief speculatieve, ractisch-practisch spe-

culatieve en practische w’etenschappen. Na een be-

494

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

30 Juni 197

spreking van het wezen van het formeel voorwerp-dat
der economische wetenschap wordt deze indeeling
toegepast op het economisch kenobject.
In het tweede hoofdstuk wordt het wezen der eco
nometrie nader onderzocht en wei door achtereen-
volgens het formeel voorwerp-dat, het formeel voor-
werp-waardoor en het formeel voorwerp-Waarom te
beschouwen. Uitgaande van een voorloopige definitie
van het formeel voorwerp-dat, worden de begrippen
transcunte economische handeling en concreet getal
onderzocht, waarna het formeel voorwerp-dat wordt
bepaald als: metingen van gevolgen van transcunte
economische handelingen, welke metingen als zoo-
danig afhankelijk zijn van cle omstandigheden welke

hen bepalen en welke metingen het voorwerp van be-
schouwing uitmaken inzooverre zij intensiteitsme-tingen zijn van welvaartsstrevingen. Op grond van
deze definitie wordt na het formeel voorwerp-waar-
door der econometrie bepaald als: algebraïsche en
goniometrische functies, combinaties van deze func-
ties en vereenvoudigde berekeningsmethoden voor
zulke combinaties. Ten slotte wordt het formeel
voprwerp-waarom bepaald als het vatten van de eco-
nomische werkelijkheid in een netwerk van wiskun-
dige uitdrakkingèn. Dit hoofdstuk wordt besloten
met een bespreking van het zekerheidskarakter dezer
uitdrukkingen en de werkelijkheidswaarde van het
door de econonietrie geconstrueerde netwerk, dat cle

economisphe werkelijkheid afbeeldt.

In de beide volgende hoofdstukken wordt de econo
metrie toegepast. In het derde hoofdstuk wordt aan-
gevangen met een bepaling van het begrip rationa-
lisatie, dat wordt omschreven als de verhouding, welke op een bepaald oogenblik in een bepaalde
maatschappij bestaat tusschn de hoeveelheid voort-
gebracht producten en het aantal arbeidsuren besteed
aan de voortbrenging dezer producten.
Na de econom:isehe verschijnselen, welke in de eco-
nomische werkelijkheid een rol spelen, te hebben
onderscheiden in verschijnselen, welke samenhangen
met de productie-sfeer en verschijnselen, welke samen-
hangen met de monetaire-sfeer, wordt een dusdanige
afbeelding dezer beide sferen ontworpen, dat zij kan
dienen voor een hestudeering van den invloed der
rationalisatie. op den omvang der werkgelegenheid.

De totale waarde van elk der grootheden, welke in deze afbeeldingen voorkomen, wordt vervolgens ge-
splitst in een trend-waarde en een cleviatie-waarde,

waarbij onder trend-waarde verstaan dient te worden
die componenten van, de beweging van de totale
waarde, welke een golflengte bezitten, welke langer
is dan de cyclisehe •eonjunctuur-component met de
grootste periode, en onder deviatie-waarde die corn-
ponenten van de beweging van de totale waarde, welke een golflengte bezitten van een jaar tot en
met de periode van de langste cyclische conjunctuur-
component. Na deze onderscheiding wordt overge-
gaan tot de bespreking van de tussehen de beschouw-
de grootheden onderstelde verbanden, welke vervol-
gens worden samengevat in een trend-vergelijkingen-

stelsel en een deviati9-vergeljkingen-stelsel, welke stelsels hierna worden opgelost naar hun einclve.r-
geljkingen, van welke laatsten wordt nagegaan op
welke wijze een verandering der rationalisatie hun
wortels beïnvloedt.
in het vierde en tevens laatste hoofdstuk wordt de
numerieke gedaante van het treud-vergelijkingen-

stelsel en het devi ati evergeljk i ngen-stelsel bpaa ld.
door de in het derde hoofdstuk afgeleide relaties toe
te passen op Amerikaansche statistische gegevens.
Schr. vangt dit hoofdstuk aan met erop te wijzen,
dat de bereikte resultaten als zeer voorloopig aan-
gemerkt dienen te worden, daar het voorhanden sta’
tistisch materiaal momenteel nu eenmaal nog steeds
groote lacunes vertoont. Vervolgens worden de b
r
on:

nen van het statistische materiaal aangeduid en de berekeningen doorgevoerd, waaruit dan geconclu-
deerd wordt, dat de conjunctuur in de Vereenigde
Staten in de periode 1921-1931 een golfbeweging
vertoonde van 18 maanden, welke een explosief
karakter had ten gevolge van de overmatige’ specu-
laties gediirende deze jaren.
Ten hesluite van dit boek wordt de irivlöecl van de
rationalisatie op den omvang der werkgelegenheid
nagegaan, waarbij o.a’. blijkt, dat de conjuneturecle
werkgelegenheid er niet aanmerkelijk d6 wordt
aangetast, terwijl vooral de stru ctu reele werkgèlcgen-
heid er aanmerkelijk slechter door wordt.

Lineaire regressie-analyse van economische tijd,
reeksen.

Binnenkort verschijnt de
20e
publicatie van het
Nederlandsch Economisch Instituut, over hovenge
meid onderwerp in de Engelsche taal (Linear regies
sioii analvsis of economie time series). De studie,
waarop ‘Dr. T. Koopmans te Leiden promoveerde, he
weegt zich op het gebied van de toepassing der wis-
kundige statistiek op economische vraagstukken.
De ontwikkeling der economische wetenschap in de
richting van meer uitvoerige statistische documen-
tatie en illustratie van de begrippen en wetmatig-
heden der theoretische economie, welke zich steeds
meer doorzet, heeft een toenemende belangstelling ge-wekt voor de wiskunclig statistische hulpmiddelen, die
voor dit doel van dienst kunnen zijn. Bij de statis-
tisclie verificatie van een onderstelden snmenhag tus-
schen economische grootheden (prijzen, omzetten, enz.)
doen zich moeilijkheden
voor,
welke niet ofniet in
die mate optreden bij dergelijke vraagstukken in de
natuurwe tensehap. ilet helaugrijkste verschil bestaat
hierin, dat het bij de experimenteerende natuurwe-
tenschap veelal mogelijk is den invloed der factoren, die op een bepaalde grootheid inwerken, apart te he-
palen, door gedurende het experiment de overige
factoren constant te houden. Wil men echter
bijvoorbeeld
het quantitatieve ver-
band tusschen den prijs van een goed en den omvang
van de vraag naar (lat goed statistisch bepalen, dan
staat men voor cle moeilijkheid, dat gedurende de pe-
rioden waarover gegevens betreffende deze verander-

AANVOER VAN GRANEN.
(In tons van 1000
kg.)

Rotterdam
An,sterdam
Totaal
Artlke4en
2
0

26Junj
Sedert
Overeenk.
2
0-
2
6Jun
1

Sedert
Overeenk.
1937
1Jan.
1937
tijdvak
1936
1937
1
Jan.
1937
tijdvak
1936
137
1936

13.217
839.858 527.652

17.735
6.461
857.593
534.113
Rogg+.

…………….
2.600
138.341
129.326

2.875
1.776
141.216 131.102

Turwt

……………..

R rkwejt

……………
1.324
.
8.258
12.693


350
8.258
13.043 2.381
547.843 380.515
2.425
76.547
81.392
624.390
461.907
4.534
154.253 156.882

6.189 11.540 160.442
168.422
2.871
71.474
43.918

3.180
580
74.654
44.498

ijais ……………….

200 106.367
94.006

125.421
113.780
231.788 207.786

Gerst

……………..
Et aver

……………..

2.320
35.556
30.233


175
35.556 30.408

Lijozaad

……………..
Lijnkoek

……………
Tarwemeel

……………
960
16.483
17.853
220
2.449

,
5.137
18.932
‘22.990
Andere meelanorteri
. – –
1.026
22.141
17.319
352
2.002
753
24.143
18.072

II

30 Juni 1937

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

495

lijken beschikbaar zijn, ook andere factoren, die de
vraag beïnvloeden, zooals de prijzen van concurree-
rende of aanvullende goederen, of de inkomens der ver
brui kers, aan veranderingen onderhevig zij ii geweest.

De statistische methode, die in zulke gevallen
wordt toegepast, w’ordt gewoonlijk genoemd correlatie-
rekening. Zij is voor een belangrijk gedeelte ontwik-
kelci door de Engelsche school van wiskundige statis-
tici, en toegepast op biologische en anthropologische
vraagstukken. De overname dezer methode in econo-
mische onderzoekingen breugt echter eenige techni-
sche moeilijkheden met zich mede, die haar oorzaken
vinden in specifieke verschillen in het waarnemings-
materiaal in de economie eenerzijds en in de boven-
genoemde takken van wetenschap anderzijds. Ook in
zulke gevallen in biologische onderzoekingen, waarin
de verschillende hepalende factoren niet naar wille-
keur door den experimentator kunnen worden ge-
varieerd (bijvoorbeeld de weersomstandigheden), ver-
toonen deze bepalende veran derlijken meestal voldoen-

de onderling onafhankelijk
.
e schommelingen. Boven-

dien is hier veelal het aantal waarnemingen, dat ter
beschikking staat, slechts beperkt door de begrenzin-
gen gesteld aan tijd en kosten, die aan het experiment
worden besteed. Bij de analyse van economische tijd-
reeksen echter is het waarnemingsmateriaal in twee

opzichten beperkt: quantitatief door cle lengte van de beschouwde tijdsperiode, en qualitatief door de
omstandigheid, dat de onderzoeker geen invloed heeft

kunnen uitoefenen
01)
de wijze van schommeling der verschillende bepalende factoren. Is deze zoo uitge-vallen, dat verschillende dezer factoren nogal gelijk-
op in dezelfde of in tegengestelde richting hebben
bewogen, dan is de situatie ongunstig voor een nauw-
keurige quantitatieve vaststelling van den invloed van ieder der bepalende factoren op de bestudeerde groot-
heid. Het is daarom een vraagstuk van bijzonder be-
lang om uit te maken: le. hoe de verschillende ,,he-
invloedingscoëfficiënten” het best uit het getallen-
materiaal kunnen worden bepaald, en 2e. welke nauw-
keurigheid aan de uitkomst van een zoodanige bere-
kening moet, worden toegekend.

In veihand met het technisch karakter van het on-
derzoek was een ruim gebruik van hoogere wiskunde
onvermijdelijk. –

Een punt van discussie ten aanzien van het be-
schouwde vraagstuk is het al of niet gebruik maken
van de theorie der steekproeven
(sampling theory,

een toepassing der waarschijnlijkheidsrekeniug) bij de
interpretatie van het statistisch materiaal. De metho-
de van Prof. R. A. Fisher te Londen, welke hiervan
gebruik maakt en ontworpen is in nauw verband met
toepassingen op biologische en landbouwkundige expe-
rimenten, is in de laatste jaren ook bij de studie van
economische vraagstukken toegepast, o.a. hij het on-
• derzoek van Prof. H. Schultz te Ohicagö betreffende

den invloed
OP
het verbruik van rundvleesch, varkens-

vleesch en schapenvieesch in de Vereenigde Staten, uitgeoefend door de reëele prijzen dezer verbruiks-
goederen en door de inkomens der verbruikers.
Door Prof. R. Frisch te Oslo is er op gewezen, dat de toepassing der formules van Prof. Fisher kan lei-
den tot een overschmtting van de betrouwbaarheid der gevonden beïnvloedingscoëfficiënten, in het bijzonder
in het in econonÇische toepassingen veelvuldig voor-
komende geval, dat er een nauwe samenhang tusschen de verschillende bepalende factoren bestaat. 01) grond
hiervan heeft Prof. Frisch een andere methode uit-
gewerkt, welke uitgaat van een verwerping van het
gebruik van de theorie der steekproeven.

In. de onderhavige publicatie wordt nu aange-
toond, dat deze laatste methode, juist tengevolge van
de afwijzing der steekproeventheorie, aan een eenzij-
digheid lijdt, waardoor eenerzijds slechts een gedeelte
van d fout in de geschatte beïnvloedingscoëfficiën-
ten wordt beschouwd, anderzijds echter dit gedeelte in bepaalde gevallen aanmerkelijk overschat wordt.
Verder blijkt, dat het door Prof. Frisch aangetoonde
gebrek in de methode van Prof. Fisher niet het ge-
volg is van het gebruik der steekproeventheorie, maar
voortkomt uit een, althans voor cle beschouwde econo
mische toepassingen, te speciale keuze van de ge-
maakte onderstellingen omtrent (let) aard van de waar-

netningsfouten in het getallenmateriaal.
Prof. Fisher maakt namelijk gebruik van de on-
derstelling, dat de waarnemingen der hepalénde fac
toren zonder fout zijn, terwijl ,,fouten” alleen voor-

komen in de bestudeerde, van die factoren afhanke-
li.jke, grootheid. Het blijkt nu wiskundig mogelijk den
door Prof. Fisher gegeven opzet van het vraagstuk
zoodanig te generaliseeren, dat waarnemingsfouten
in alle getalienreeksen worden toegelaten. Daaruit
laat zich een methode afleiden, welke, hoewel geheel
als een toepassing der steekproeventheorie opgezet,
toch verschillende elementen uit de methode vaui
Prof. Frisch overneemt en derhalve beschouwd kan
worden als een synthese van de beide genoemde
methoden. .Bij de wiskundige uitwerking dezer svn-
thee wordt voortgebouwd op de resultaten, bereikt
in een publicatie van Prof. M. J. van Uven te Wa-
gen ingen, welke overigens geen verband houdt met
de hier beschouwde economische toepassingen.
Het gebruik der verkregen formules wordt geïllus-
treerd met twee voorbeelden. Het eerste is ontle?nd
aan een onderzoek van Prof. •J. Tinbergen betref-
fende den invloed van winsten en reserves van naam-
boze vennootschappen in de Vereenigde Staten op
cle uitgekeerde dividendsommen. In dat onderzoek zijn
coëfficiënten berekend voor deze twee invloeden,
waarbij bleek, dat de invloed der reserves den directen
invloed der winsten in de beschouwde periode (1920
—1933) verre heeft overtroffen. In de onderhavige
publicatie zijn nu waarschijnlijk grenzen voor de mo-gelijke waarden dezer heïnvloedingscoëfficiënten op-
gesteld, waaruit een oordeel kan worden gevormd
over de nauwkeurigheid, welke aan de bepaling dezer
coëfficiënten moet worden toegekend.
hetzelfde is uitgevoerd bij een tweede voorbeeld,
ontleend aan een studie van Prof. Tinbergen be-
treffende de wereld-scheepsvraehtenmarkt van
1880-

1911. Hierbij blijkt, dat de invloed van de beschik-
bare tonnage op de vrachtprjzen aanmerkelijk min-
der is, dan men zich wi eens heeft voorgesteld; deze
blijft duidelijk ten achter hi.j den invloed der vraag
factoren, en bij dien van den kolenprjs.

De 19de en 20ste publicatie van het Neder-

Iandsch Economisch Instituut.

Binnen eenige dagen zullen de lOde en de 20ste
publicatie van het Nederlandsch Economisch Insti-
tuut verschijnen, t.w.: On Econometrics door Dr. J.
J. J. Dalrnu.lder en Linear regression analysis of
economic time series door Dr. T. Koopmans. Deze
studies worden in den handel gebracht voor de vol-

gende prijzen: No. 19
f
1.50
(ingen.) resp.
f 2.50

(geb. in prachthand); No. 20 f
2.—
(ingen.) resp.

.f
3.— (geb. in prachthand).
Voor donateurs en leden van het Nederlandsch
Economisch Instituut gelden verminderde prijzen van
f1.10
en
f 1.85
resp.
f 1.50
en
f 2.25.
Donateurs en leden kunnen zoowel hij het Secreta-
riaat. van het NET., Pieter de Hoochweg
122,
Rot-

terdam (Giro No.
158477),
als bij den boekhandel en
de uitgevers bestellen. Anderen alleen bij den boek-
handel en de uitgevers (de Erven F. Bohn, Haarlem).

Li

1927
675,10 1928 771,26
1929
912,55
1930
661,10
1931
<
431,88
1932
<
275,75
1933
z
268,40
1934 1935
SJ
226,80 230,95
1936
us
298,75

Jan.

1936
Febr.
253,-
257,35
Maart
262,25
April

1
269,45
Mei

269,95
Juni

269,80
Juli

,,
274,90
Aug.
283,40
Sept.,,
>
290,20
Oct..
z

365,90
Nov.,,
tiJ
397,95
Dec.,,
413,45

Jan.

1937
461,70
Febr.
Maart

z
522,10
638,40
April

0
559,70
Me!

.
1-8
Juni

,,
545,95
532,65
8-15

,,

,,
488/5
15-22

471,70
22-29

,,
505,75

.

.
GROOTHANDELSPRIJZEN VAN BELANGRIJKE VOEDINGS
EN
GENOT.


le

z. 478

GERST
64165 kg
La

lata

MAIS

.
Rotterdam per 2000 kg.

ROGGE
74 kg Bahia
TARWÈ
Rotterdam per 100 kg.
BURMA RIJST
Loonzein
BOTER per kg.
KAAS
F
A
dammer
EIEREN
.
Gem. not.
Leeuwar-
derConim.
e

ing

J’
g;
Rotterdam
Blanca’) beu
Rotterdm
per cwt. f.o.b.
Rangoon(Bassein
maar
Eiermijn
Roermond
La Plata
..
ernlijn-
.
B
a
a1)

f.1.
per2000kg.
1 of2 nind.
Locoprijs
per 100

g.
of2 mnd.
Locoprijs
HerI.Ned.Ct.l

Not.
Centr.
per5okg.

7
—-.

f
% _7

ir

7
—.-

t
%
_7_
%
1
%
sh.
f
%
f
t
%
t
1927
237,-
110,2
171,50
89,3
176,-
87,1
12,475 102,5
13,825
110,1
14,75 109,3
6,83
104,5
1 113 /4
2,03
98,4

43,30
95,0
796
99,3
1928
228,50
106,2
208,50
108,6
226,-
111,9
13,15
108,1
12,57
5

100,1
13,475
99,9 6,43 98,4
10!7j4
2,11
102,3

48,05
105,4
7,99
99,6
1929 179,75
83,6
196,-
02,1
204,-
101,0 10,87
5

89,4
11,275
89,8
12,25
90,8
6,34 97,0
106
2,05
99,4

45,40 99,6
8,11
101,1
1930
111,75
52,0
118,50
€1,7
136,75
67,7 6,22
5

51,2
8,275
65,9
9,67
5

71,7
5,09 77,9
85
1,66
80,5

38,45 84,4 6,72
83,8
1931
107,25
49,9 78,25 40,8
84,50
41,8 4,55 37,4
4,65 37,0
5,55
41,1
3,09 47,3
56
1,34
64,9

31,30 68,7
5,35
€6,7
1932
100,75
46,8
72,-
37,5
77,25
38,2 4,62
5

38,0 4,70 37,4 5,22
5

38,7 2,59 39,6
5111
1
1
2

094
45,6

22,70 49,8
4,14
51,6
1933
70,–
32,5
60,75
31,6
68,50
33,9 3,55 29,3
3,75 29,9
5,02
5

37,2
1,84
28,2
41512
0,61

29,6 0,96
20,20 44,3
3,71
46,3
1934
Z
75,75 35,2
64,75
33,7
70,75
35,0
3,325
27,3
3,25
25,9
3,67
5

27,3
1,74
26,6
4734
0,45 21,8

1,-
18,70
41,0
3,45
43,0.
1935
68,-
31,6
56,-
29,2
61,25
30,3
3,07
5

25,3
3,87
5

30,9 4,125
30
1
6
2,07
31,7
5/8
1
12
0,49
23,1
0,99
14,85
32,6 3,20 39,9
1936
a.
86,-
40,0
74,50 38,8
74,-
36,6 4,275
35,1
5,75 45,8 6,27
5

46,5 2,19
33,5
51712
0,58
28,1
0,88
5

17,55
38,5 3,50
43,6
Jaii.

1936
63,50
29,5
54,-
28,1
56,-
27,7 3,52
5

29,0 5,10
40,6
5,45 40,4
1,81
27,7
4111
1
12
0,57
27,6
0,95
16,80
36,9
4,04
50,4
Febr.
64,50
30,0
52,-
27,1
55,25 27,4 3,40
27,9
4,925
39,2
5,225 38,7
1,89
28,9
512
1
1
4

0,61
29,6 0,92
5

17,37
5

38,1
3,375

42,1
Maart
69,75
32,4
56,-
29,2
59,50
29,5 3,50
28,8
4,925 39,2 5,22
5

38,7
2,03
31,1
517
0,46
22,3
1,04
17,70
38,8
2;69 33,5
April
70,-
32,5

30,2
64,-
31,7 3,45
28,4
4,85
38,6
5,175 38,4
2,10
32,1
5/9ij4

0,44 21,3
1,02
5

16,825
36,9 2,49 31,0
Mei

.,
Juni
u
72,25
33,6

30,7
63,75 31,6
3,17
5

26,1
4,65 37,0 5,125 38,0
2,11
32,3
5181
0,47 22,8
0,99
18,75
41,1
2,52 31,4
Q
71,50
33,2
60,75
31,6
66,-
32,7
3,45
28,4
4,62
5

36,8

5,05 37,4 2,12 32,4
5l8ij
0,57
27,6
0,89 20,20
14,3
2,69
33,5
Juli
Z
u
74,75
34,8
65,75 34,2
71,75 35,5
3,65 30,0 5,15
41,0 5,62
5

41,7
2,06
31,5
517
0,60
29,1 0,81
5

19,35
42,5
291
36,3
Aug
.
40,9
79,75
41,5
84,-
41,6
4,02
5

33,1
5,95 47,4
6,35
47,1
2,17 33,2
5110
1
1
2

0,62
30,0
0,80
17,875.
39,2
3,31
41,3
Sept .,,
h
88.-
40,9
79,-
41,1
85,-
42,1
4,40 36,2
6,-
47,8 6,50
48
1
2 2,22 34,0
511

2
0,58
s,i
0,79
16,25
35,6 3,63 45,3
Oct .,,
120,50
56,0
94,75
49,3 97,50
48,3 6,02
5

49,5
7,775

61,9
8,80 65,2 2,57 39,3
517
/2

0,63
30,5
0,77
5

17,55
38,5 4,85
60,5
Nov.
z
121,50
56,5
89,75
46,7
89,50
44,3 5,72
5

47,1
7,27
5

57,9 8,55
63,4 2,46
37,7
56 14
0,70
33,9
0,78
16,07
5

35,3 5,15 04,2
Dec
.
129,-
60,0 95,25
49,6
97,-
48,0 6,97
5

57,3
7,87
5
62,7
8,17e
60,6
2,71
41,5 61’_1/2

0,65 31,5
0,82
5

15,75
34,6 4,36
5

54,4
Jan.

1937
0
>

61,4
99,75
52,0
97,50 48,3 7,975 65,5 8,07
5

64,3 8,40
62,3
2,74 41,9
6!1’i1
0,66
32,0
0,85
17,075
37,5
3,45 43,0
Febr
129,-
60,0
102,-
53,1
100,50
49,8
8,72
5

71,7
7,92
5

63,1
8,25
61,1
2,62
40,1
5110(4
0,69 33,4
0,80
18,75
41,1 3,81
47,5
Maart

61,8
104,25
54,3
106,-
52,5
9,02
5

74,2
8,72
5
69,5 9.15 67,8 2,57 39,3
5/91/4

0,68
33,0
0,80
18,825
41,3 3,86
48,1
April
149,75
€9,6
110,75
57,7
115,-
56,9
10,-
82,2
9,40
74,9
10,175
75,4
2,72
41,6
6I/4
0,69
33,4 0,80
16,45
36.1
3,05 38,0
Mei
144,40
67,1
107,-
55,7
1 10,-
54,5
10,-
82,2
8,925
71,1
9,725
72,1
2,64 40,4

5/10
1
12
Q,7l
34.5
0,72
5

17,32
5

38,0 2,89 36,0
-8 Juni
148,-
68,8
105,50
54,9
109,-
54,0
10,175
83,6
7,80
62,1
9,10
67,5
2,66
40,7
5Jllij4

0,73
35,4
0,70
18,50
40,6 2,90 36,2
8-15

,,
148,-
68,8 97,75
50,9

51,0
10,17
5

83,6
7,30
58,1
8,75
64,9 2,64 40,4
5110112
0,73
35,4
0,70
19,50
42,8
3,-
37,4
15-22

,.

,,
14950
69,5 96,25
50,1 103,


51 ,2
1 0,1 7
5

83,6
7,35
58,5
8,85
65,6
2,58
39,5
5/9
0,75
36,4
0,70
19,75
433
2,925
36.5
22-29
149,50
69,5
96,-
50,0

51,5
10,075
82,8
7,625 €0,7
9,10
67,5
2,64
40,4
5/10
1
/5
0,75 36,4
0,70
21,50 47,2 3,10
387

JUTE
First Marks”
KATOEN
AUSTRALISCHE WOL
JAPAN. ZIJDE
RUBBER


Midd!ing Upland
Super Fine C.P.
ci.!. Londen
in olie gekamd; loco Bradford per Ib.
13/14 Dern!er
Stand. Ribbed

Crossb

d Colon

1

card

50’s Av
.

Merino 64’s Av.
per Eng, ton
loco
New York per Ib.
Oom
Liverpooler Ib.
wit Gr. D. te
New Yoikper Ib.
Smoked Slieets
Iocp Londen p.!b.
RiTNed.Ct.i
Not.
Herl.Ned.Ct.I Not.
H

Not.
Herl.Ned.Ct.
1

Not.
Herl.NedCt.
I

Not
.

Her! Ned.Ct.
Ni’

1927
f
442,38
% 103,4
£
36.10/-
ets
43,8
%
93,1
$cts.
17,60
cts.
36,7
% .
102,1
pence
7,27
cts.
133,8
%
96,8
pence
26,50
cts.
244,9
%
104,8
pence
48,50
/
13,55
%
105,8
$
5,44
cts.
93
%
140,2
pence
18,50 1928
445,89
104,2
35.16/11
49,8
105
1
8
20,-
37,9
105,5
7,51
153,8
111,2
30,50
259,7
111,1
51,50
12,60
98,4 5,07
54
81,4
10,75
1929
395.49
92,4
32.1413
47,6
101,1
19,10
33,2 92,4 6,59
127,2
92,0 25,25
196,5
84.1
39,-
12,28
95,9
4,93
’52
78,4
10,25
1930
257,97
60,3
21.6/9
33,6
71,4
13,50
19,7
54,8
3,92
81,9
59,2
16,25 134,8
57,7
26,75 8,50
66,4 3,42
30
45,2 5,87
5

193!
192,15
44,9
17.117 21,1
44,8
8,50
20,!
55,9 4,28
60,9
44,0
13,-
109,0
46,6
23.25 5,97
46,6 2,40
15
22,6 3,12
5
1932
.
145,86
34,3
16.18/-
15,9
33,8
6,40
19,5
54,3 5,39
42,5
30,7 11,75
79,7
34,!
22,-
3,87
30,2
1,56
‘I2
18,1
3,375
1933
128,63
30,!
15.12/2
17,4
37,0 8,70
16,8
46,8
4,91
48,9
35,4
14,25
96,9 41,5 28,25
3,21
25,1
1,61
II
16,6
3,25
1934
z
115,85
27,1
15.9/9
18,3
38,9
12,30
13,6
37,8 4,37
51,4
37,2
16,50
95,8
41,0
30,75
1,92 15,0 1,29
19
28,6
6,25
1935 1936
u.l
134,52
31,4
18.11/8
17,6
37,4
11,90
17,7
49,3
587
42,2 30,5
14,-
84,5
36,2
28,-
2,41
18,8 1,63
18
27,!
6,-
142,61
33,3
18.6/8
19,0
40,4
12,10
18,2
50,7
5,60
54,3
39,3
16,75
108,6
46,5
33,50
2,71
21,2
1,73
’25
37,7
7,75
Jan.

1936
F
144,42
33,7
19.16/9
17,5
37,2
11,90
17,3
48,1
5,70 45,5 32,9
15,-
97,0
41,5
32,-
2,42
18,9 1,65
21
31,7 6,87
5

Febr.
Maart
137,87
32,2
18.18/9
16,9
35
1
9
11,60
16,5
45,9
5,46 47,0 34,0
15,50
98,5
42,1
3250
2,49
19,4
1,71
22
33,2 7,25
,,
April
142,86
138,96
33,4
19.1311
16,7
35,5
11,40
16,5
45,9
5,46
47,7
34,5
15,75 100,0
42,8
33,-
2,43
19,0 1,65
23 34,7 7,50
Mei
135,83
32,5
31,7
19.1/9 18.9/8
17,2
17,3
36,5 36,8
11,70 11,70
165
16,1
45,9 44,8 5,46 5,26
47,7
47,5 34,5 34,4
15,75
15,50
100,0 100,3
42,8 42,9
33,
32,75
2,43
2,31
19,0 18,0
1,65
1,56
23 23 34,7 7,50
7,375
Juni
128,22
30,0
17.517
17,7
37,6
12,-
17,0
47,3
5,51
46,4
33,6
15,
97,4
41,7
31,50
2,32
18,1
1,57
23
34,7
34,7
7,375
Juli
123,43
28,8
16.1416
19,4
41,2
13,20
18,3
50,9 5,94
46,!
33,3
15,-
97,6
41,8
31,75
2,47
19,3
1,68 24
36,2
7,75
Aug.
.
Sept.,,
128,76
30,1
17.8/!
181
38,5
12,30
17,3
48,1
5,60
46,2
33,4
IS,-
100,2
429
32,50
2,57
20,1
l,74
24
36,2
7,625
Oct.,,
128,14 160,28
29,9 37,5
17.4/1
17.11/6
18,1
22,8 38,5 48,4
12,30
12,25
17,7
21,9
49,3 60,9
5,69 5,75
48,9
60,8
35,4 44,0
15,75
16,-
99,3
1216
42,5
32,-
2,49
19,4
1,685
24
36,2
7,75
Nov.
169,39
39,6
18.1414
22,6 48,0
12,20
21,3
59,3
5,64 72,6 52,5
19,25
132,0
52,0
585
32,-
35,-
3,26
3,63
25,4
28,3
1,75
1,96
30
33
45,2
49,7
7,87
5

862
5

Dec.
f-
CA)
170,59
39,9
18.19/6
23,5 49,9
12,80
21,5
59,8
5,73
82,4
60,0
22,-
134,8
57,7
36,-
3,51
27,4
1,91
5

37
55,8
9,75
Jan.

1937
Febr.
166,88
39,0
18.1216
23,7
50,4
13,-
22,0 61,2
5,88 88,2 63,8 23,75
141,9
60,7 38,
3,92 30,6
2,14
38
57,3
10,37
5

Maart

,,
O
169,23
174,86
39,5
40,9
18.1812
19.9/1
24,0
26,6 51,0 56,5
13,15 14,45
21,8 23,3
60,7
64,8
5,85
6,25
85,6
61,9
23,-
133,6
57,2
35,75 3,53
27,6
1,93
40
(03
10,50
April
189,96
44,4
21.313
26,0
85,2
14,35
23,!
64,3
6,16
88,6
96,5
64,1
69,8 23,75 25,75
138,9 144,9
59,4
62,0
37,25
38,75 3,59 3,56
28,0
27,8
1,96 1,95
44 44
66,3 66,3
l2,
11,625
Mei
-8 Juni
201,20 94,64
47,0 45,5
22.7/6
21.151-
24,3 23,3
51,6
49,5
13,35
12,79
22,7 23,0 63,2 64,0
6,04 6,15
97,4 96,0
70,4
69,4
26,-
142,9
61,!
38,25 3,25 25,4
1,78
5

38
57,3
10,25
8-15

,,

,,
187,41.
43,8
20.1716
22,5 47,8
12,36
22,3
62,1
5,96 95,4
69,0
25,75
25,50
l3s4,8
140,3
59,8 60,0 37,50
37,50
3
1
22
3,27
25,1
25,5
1,77 1,80
36
35
54,3
52,8
9,75 9,25
15-22
22-29

,,
181,28
184,27
42,4
43,1
20.319
20.10/-
22,8
1

23,1
48,4 49.0
12,55 12.70
22,0 22.0 61,2
61.2
5,89
5.R7
95,4
Ci
69,0
SQl
25,50
Sfl
40,3
1AA,l
60,1)
5fl
1
37,50
7 Çfl
3,31
Q Ql
25,8
)5 0
1,82
36
54,3
9,62
5

KOPER
tandaard
co Londen
r Eng. ton

i
Herl.Ned.Ct.1Not.

LOOD
geul. prompt en
1ev. 3 maanden
Londen per Eng.ton

c TIN
0

E ori e
per

ng.

on

IJZER
C!evelandNo. 3
franco Middlesb.
per Eng. ton

GIETERIJ-IJZER
(Liix

III)
per Eng. ton f.o.b. Aritiverpen

ZINK
gein. proiiipt en
cv. 3 maanden
Londen p. Eng.ton

ZILVER
cash Londen
per Standard
Ounce
ed.Ct.1
Not.
Herl,Ned.Ct.l
Not.
Herl. Ned.Ct.1
Not.
Herl.Ned.Ci,l
Not.
Herl.Ned.Ct.j
Not.
Herl.Ned.Ct.1
Not.
%
85,9
£
55.13111
/
295,75
%
106,5
£
24.8/1
/
3503,60
%
120,6
£
289.1(5
/
44,10
%
104,7
sh.
72/9
f
39,10
4
98,9
Sn.
6416
j
345,40
%
108,8
£
289/11
ets.
132
%
101,5
pence
26
1
ji,
98,1
63.1419
256,15
92,2
21.3/4
2749,50
94,6
227.4/8
39,85
94,6
65/10
37,90
95,9
6218
305,75
96,4 25.5/5
135
103,8
2614
116,1
75.9/7
281,10
101,2
23.4/11
2465,65 84,8
203.18
1
10
42,45
100,8
70/3
41,55
105,1
6819
300,80 94,8
24.1718
123
94,6
24
7
116
84,1
54.13/7 218,70
78,8
18.1/5
1716,20
59,1
141.1911
40,50
96,1
67/-
35,95
91,0
5916
203,55
64,1
16.16/9
89
68,5
17
1
1
54,9
38.7/9
146,60
52,8
13.-17
1332,55
45,9
118.9/1
33,-
78,3
5818
28,90
73,1
51/5
140,05
44,1
12.8/11
9
53,1
1459
35,1
31.1418
104,60
37,7
12.j9
1181,30
40,6
135.18110
25,40 60,3
58/6 22,20
56,2
51/1
118,95 37,5
13.13/10
64
49,2
171
1
1
,
34,
1

32.11/4
97,25
35,0
11.16/1
1603,50
55,2
194.11/11
25,55 60,6
62
1
.
21,-
53,
1

51/-
129,80
40,9
15.14/11
62
47,7
18
1
/8
28,8
30.6/5
82,65
29,8
11.1/-
1723,15
59,3
230.7/5
25,-
59,3
66/1
1

20,25
51,2
54/1
103,05 32,5
13.15/6
66
50,8
211
1
4

29,4
31.18/1
103,40
37,2
14.518
1634,25
56,2
225.14/5
24,70
58,6
6812
20,25
51,2
56/- 102,65
32,3
14.316
87
66,9
28
15
11
38,0
38.8/1
137,15
49,4
17.12/7
1592,-
54,8
204.1218
28,40
67,4
73/-
22,40
56,7.
5717
116,55
36,1
14.1917
65
50,0
2016
32,2
34.14/11
112,50
40,5
15.8/11
1528,35
52,6
209.1819
25,50 60,5
701-
20,10 50,9
55/2
106,30
33,5
14.1211
61
46,9
20
1
116
32,7
35.7/

117,05
42,2
16.118
1508,85
51,9
207.512
25,50 60,5
70/-
20.10
50,9
55/2
111,10 35,0
15.5/2
60
46,2
19
7

33,4
36.1/6
121,30
43,7
16.13/9
1551,15
53,4
213.7/3
25,45 60,4
70/-
20,10
50,9
55
1
3
116,95
36,9
Ir.1/9
60
46,2

1
9/4
34,3
37.-/3
117,70
42,4
16.3/4
1524,80
52,5
209.9/
1

25,50
60,5
70/-
20,10
50,9
5512
111,10 35,0
5.512
61
46,9
20
1
116
34,3
36.14/6
114,45
41,2
15.1114
1489,20
51,2
202.1212
25,75
61,1
701-
20,20
51,1
54111
107,75 34,0
14.13/2
62
47,7
20
1
8
34,3
36.712
112,90
40,7
15.4/3
1360,45
46,8
183.6/11
25,95 61,6
70/-
20,20
51,1
54
/
5

103,95
32,8

1
4.-/2
61
46,9
19
1
4
35,0 37.5(1
116,95
42,
1

15.17/1
1374,30
47,3
186.4(5
27,70
65,7
75/-
20,05
50,
1

54
1
4
100,20
31,6
13.11/7
60
46,2
195
9

36,0
38.5/
11

124,1Q
44,7 16.15
1
5
1360,70
46,8
183.17/8
27,75
65,9
75/-
20,05
50,7
5412
100,10
31,5
13.10/7
60
46,2
19
1
2
36,9
38.19/-
134,15
48,3
18.-/2
1451,85
50,0
194.17/7
27,95
66,3
75/-
20,20
51,1
54/3
103,65
32,7
13.18/2
61
46,9
195/
46,5
40.2/4
168,25
60,6
18.8/11
1836,45
63,2
201.7/3
34,20
81,2 75/-
27,45
€9,5
6012
132,70
41,8
14.11/1
75
57.7
19/i6
50,6
43.19(6
196,60
70,8
21.14/6
2091,-
71,9
231.-/11
33,95
80,6
75/-
29,35
74,3
64110
147,75
4t,,6
6.6/6
79
60,8
21
52,6
45.1919
229,80
82,8
25.11/2
2087,95
71,8
232.5/1
36,40
86,4
811-
32,75
82,9
72110
161,45
50,9
17.19/2
80
61,5
2111
4

58,7
51.1018
244,05
87,9
27.4110
2060,25
70,9
229.18/9
36,30
86,2
811-
34,20 86,5
76/4
188,60
59,4
21.-/Il
78
60,0
20
7
19
66,4
58.7/2
248,-
89,3 27.14
1
4
2080,65
71,6
232.11/3 36,25
86,0
81/-
34,75′
87,9
7716
219,45
69,2
24.10/8
75
57,7
20
81,2
71.9/6
292,95
105,5
32.161- 2498,25
86,0
279.14/-
36,15
85,8
81/-
48,20
122,0
108
1
1
289,65
91,3
32.8/8 77
59,2
20
1
.u,
71,2
62.7
1
6
235,50
84,8
26.4
1
10
2404,95
82,8
268-
1

36,35
86,3
81/-
54,25
137,3
120111
238,65
75,2 126
.6/S
78
60,0
20′
5
1

69,4
60.15
1

214,95
77,4
23.18/
5

2256,45
77,6
251.2
1

36,40
86,4
81/-

5
9,6
5

150,9
132
1
9
209,35
66,0.
23.S/II
76
58,5
205/ie
67,7
59.7
1
6
215,60
77,6
24.-/8
2274,20
78,3
253.10
1

36,35
86,3
81/-
60,SS
153,2
135/-
205,50 64,8
22.18/1
76
SS,S
20
5
/15
62,1
54.819
198,60
71,5
22.216
2210,40
76,1
246.5/-
36,35
86,3 81/-
60,60
153,3
135/-
187,10 59,0
20.16/11
75
57,7
20
60,0
52.101.
193,45
69,7
21.1018
2203,55
75,8 245.5/- 36,40
86,4
81/.
60,65
153.5 1351-
183,65
57,9
20.8/9
74
569
l
90
/is
€4,3
56.7
1
6
2l3,9S
77,
1

23
.16
1
11
2292,
15

78,9
2
55
.
1
0/-
36,35
86,3
81
1

60,
55

1532
135
1

201$5
63,6
2210/-
75
57,7
19i5/15

f
%
f
%
1
%
sh.

t
1927




65,15
97,8
10716
2,73
1928
93,-
98,2
77,50
90,8 66,80
100,3
110/5
3,03
1929
96,40
101,8
93,12
5

109,2 67,81
101,8
112/2
3,12
1930
108,-
114,0
72,90 85,5
57,19
85,9
9417
2,97
1931
88,-
92,9
48,-
56,3
35,72
53,6
63/6
2,44
1932
61,-
64,4
37,50
44,0
25,46
38,2
58/7
1,70
1933
52,-
54,9
49,50
58,0
30,74 46,2
74/7
1,54
1934
61,50
64,9
46,65
54,7
32,94 49,5
88/1 1,42
1935
48,125
50,8 51,625
60,5
32,-
48,1
8815
1,19
1936
.53,42
5

56,4
48,60
57,0
36,37
54,6
93/6
1,48

-Jan.

1936
’44,-
46,5
50,87
5

59,6-
32,09
48,2
88/2
1,41
Febr.
43,775 46,2
48,25
56,6
33,85
50,8
93/-
1,27
Maart

,,
45,75
48,3
46,57
5

54,6
34,35
51,6
9416
1,23
April

,,
48,50
51,2
45,375

53,2
33,85
50,8
93/-
1,30
Mei

,,
51,60
54,5 44,30
51,9
33,38
50,1
90/10
1
1
33
Juni

,,
54,l5
57,2
46,25
54,2
34,13
51,3
921-
1,51
in Ii

,,
57,35
60,6
47,75 56,0
34,53
51,9
93/7
1,52
Aug.

,,
60,40
63,8
50,20
58,8
37,-
55,6
100/-
1,54
Sept.
61,05
64,5
51,87
5

60,8 37,25
55,9
100/-
1,51
Oct.

,,
58,85
62,1
52,30
61,3 44,15
66,3
96(10
1,65
Nov.,,
56,-
59,1
49,87
5

58,5 40,73
61,2
90/-
1,69
Dec.

,,
59,80
63,1
49,70
58,3
41,35
62,1
921-
1,80

Jan.

1937
64,60
68,2
52,75 61,8
41,22
61,9
921-
1,81
Febr.,,
64,17
5

67,8
53,32
5

62,5
38,49
57,8
861-
1,80
-Maart
66,15
69,9
54,82
5

64,3 65,9 39,83
42,32
59,8 63,6
89/-
94/3
1,67
1,72
April

.,,
Mei

,,
71,-
73,325
75,0 77,4
56,25 56,75 66,5
42,71
64,1
95/-
1,90
1-8 Juni

,,
76,30
80,6
55,50
65,1
41,23
61,9
92/-
2,20
8-15

,,
80,-
84,5
55,50
65,1
39,05
58,6
871-
2,09

15-22

,,

22-29

,,

,,
84,70
80,-
89,4,
84,5
55,50
56,50
65,1
65,9
39,06
39,12
58,7 58,7
871- 871-
1,95 1,95

(‘.POMÇN4AI1T

VUREN-

KOE

;5

1

?5

91,4 19,12
5
119,6

t

107,3
15,85

99,1

7

101,2 13,-

81,3

(3
64,4 9,60 50,0

6
45,8
8,-
50,0 4
50,8 6,32
5

39,6 2
38,6 5,32
5
34,5 3
31,1 4,07
5
25,5
4

25,7

3,85

24,1

3

28,5

4,02
5
25,2

4

25,4

4,32
5
27,0

3

26,2

4,125 25,8

3

26,2

3,92
5
24,5

26,2

3,975
24,9

3

26,2

3,65

22,8

26,2

3,85

24,1

1

26,2

3,70

23,1

26,2

3,55 22,2

29,6

3,475 21,7

33,0

4,47
5
28,0

34,7

4,57
5
28,6
36,3 4,72
5
29,5

37,4

5,57
5
34,9

1

40,6

5,72
5
35,8

1

40,2

6,10

38,1

1

39,5

6,12
5
38,3

1

38,9

6,07
5
38,0

1
38,9 6,50
40,6
38,9 6,50 40,6
38,9 6,50 40,6 1


38,9

6,62
5
41,4

GOUD
cash Londen
per ounce line


Herl.Ned.Ct.l Not.

/

%

sh.
0 51,50 100,1

85
1

1

51,45 100,0 85/-

9
51,40

99,9 85/-

3 51,40

99,9 85/-
0 52,- 101,1 92
1
5

9 51,25

99,6 118/-

8
51,35

99,8 124
1
7

3 51,50

95,4. 137
1
8

S 51,50

95,4 142/2
6 54,60 106,1 140/4

2 51,30

99,7 140
1
1

0 5
1
,25

99,6 140
1
10

3 51,25

99,6 141/-.

6 51,25

99,6 140
1
9
7 51,50.

95,4 140/2
.4 51,55
1
3,2 139/-

,6 51,20

99,5 138
1
9

.6
51,20

99,5 138(5
,7 51,55 100,2 138/5
,3 64,70 125,8 141/11
,6
64,40 125,2 142
1
4
,7 63,75 123,9 141
1
10

,8 63,45 123,3 141
1
8
,0 63,60 123,6 142
1
1
,8 63,60 123,6 142/4 ,8 63,45 123,3 141
1
5
,8 63,15 122,7 140/8
,4 63,10 122,6 140
1
84
,6 63,10 122,6 140
1
64
,0 63,15 122,7 140
1
64
,9 63,10 122,6 140
18

S T E E N E N
af fabriek

innenmuur buitenmuui
per

per
1000
stuks
1
1000 stuks

ets.
%
2,75
109,2
101,3
5,25
99,3
102,2
9,25
91,4
94,7
1),75-
80,2 72,1
2,50
56,1
53,3 8,25 37,3
43,0
2,75 43,2 37,0
0 52,8
34,9 4,50
45,5
32,5
0
52,8
39,2

9,50
52,1
35,4
8,50
50,8
34,6
17,25
49,2
33,8
6,50
48,2
33,6
17.
48,8 33,9
16,50
48,2
35.7
16,25
47,9
36,5
16,75
48,5
38,8
17,50

49,5
39,2
16,50
61,4
48,4
18,50
64,0
48,0
IS
63,4
50,4

50,50
66,7
52,0
53,50
70,6

52,4
’25
72,6

53,7
54,25
71,6
54,4
,5
72,6
53.6
19,50
65,3
53,3
19,50
65,3
52,4
31,50
680
52,3
51,50

1
68,0 1
52,8

E’
<5

105,3 104,4 102,0 100,2

92,7

95,4

69,6

75,3

47,6

54,2

35,1

43,0

33,1

39,2

31,6

37,4

32,2

37,3

39,0

42,3

35,2

38,7

34,0

38,4

34,6

38,2

34,6

38,1

34,2

38,1

34,6

38,7

36,0

39,4

36,7

40,2

37,3

40,9

46,8

50,1

49,2

51,6

53,3

54,5

55,1

56,3

54,1

57,1

57,5

61,6

59,3

60,5

56,7

60,3

55,9

60,0

55,0

58,8

54,9

58,5

54,1

59,3

al

124,1
94.6 84,5
60,0
44,7
38,4 34,5 36,5 34,8 40,7

37,4
37,5
37,6
37,4
37,0
36,5
37,4
37;4

38,2 47,6 51,8 56,6

58,5
59,5
64,8
63,6
58,2
56,2
55,1
55,8
56,4

t

0,

f
%
/
%
4,50
107,4 18,50
95,3
105,1
105,2
2,-
88,9
18,50
95,3
96,5
99,0
4,-
103,7
21,25 109,4
98,4
95,8 2,50
92,6
20,75
106,9
83,1
77,3 0,25
75,9
20,25
104,3
60,7
54,7
9,25
68,5
15,-
77,3
49,6
43,0
0,-
74,1
12,75
65,7
46,8
40,6
8,50
63,0
10,50
54,1
45,2 39,0
7,25
53,7
8,75
45,1 47,1
40,3
7,50
55,6
9,50
48,9
48,7
44,3

8,25
61,1
10,-
51,5
45,5
40,8
8,-
59,3′
9,50
48,9
45,9 40,9
8,-
59,3
10,25
52,8
46,5
41,1
8,-
59,3
10,25
52,8
46,4
41,0
8,-
59,3
10,25
52,8
46,3

40,8
7,75
57,4
10,-
51,5
45,7
40,6
7,-
51,9
9,25
47,6
45,6 41,2
6,50
48,1

46,4
44,9
41,2

51,9
9,-
46
1
4
45,9 42,0
7,25
53,7
9,-
46,4 54,9
51,2
7,25 53,7
9,25
47,6
51,9
53,9 7,50
55,6
9,-
46,4
60,4 57,2

7,50
55,6
9,-
46,4
62,5
59,1
7,50
55,6
9,-
46,4
65,0
60,1

59,3 9,25
47,6
74,1
66,6
8,25
61,1
9,50 48,9
68,6
64,4
8,25
61,1
9,50 48,9
71,1
64,5
8,25
61,1
9,50
48,9
71,1
64,2
8,25
61,1
9,50
48,9
69,4
62,9
8,25
61,1
9,50
48,9
68,9
62,5
8,25

61,1
9,50
48,9 70,7 63,4

Zir-
teerd 2/
X
7
HOUT
basis 7″ f.o.b.
HUIDEN
Gaaf,open kop
ner standaard
Zweden/FinI.
57-61 pond
per standaard
Veiling te
HerI. Ned. Ct.
Not,
van 4.672 M.
Amsterdam
r
!
%
1
%
1927
230,28
100,1
19.-/-
160,50
105,1
40,43
100,9
1928
229,90
100,0
19.-!-
151,50
99,2
47,58
118,7 1929 229,71
99,9
19.-!-
146,-
95,6
32,25
80,5
1930
218,43
95,0
18.112
141,50
92,7
25,36
63,3
1931
187,88
81,7
16.141-
110,75
72,5
18,65
46,5
1932
136,14
– –
59,2
15.1314
69,-
45,2
11,15
27,8
1933


:136,48

59,3
16.1112
73,50
48,1
13,26
33,1
1934
134,02
58,3
17.18/4
76,50
50,1
12,07
30,1
1935
127,91
55,6
17.1314
59,50
39,0
12,54
31,3

1936
439,98
60,9
17.19110
78,25
51,3
15,40
38,4

Jan.

1936
123,76
53,8 17.-1-
63,-
41,3
15,-
37,4
Febr.

,,
123,76
53,8
17.-/-
63,-
41,3
IS,-
37,4
Maart
,-l23,59 53,7
17.-/-
64,25
42,1
14,25
35,5
April

,,
l27,40
55,4
17.101-
17.131-
65,- 65,-
42,6
42,6
14,-
13,75
34,9 34,3
Mei

,,
Juni

,
129,73 131,24
56,4
57,1
17.1319
68,-
44,5
13,-
32,4
Juli

,,
131,-
57,0
17.151-
71,25
46,7
13.-
32,4
Aug.
131,72
57,3
17.161-
73,25
48,0
13,50
33,7
Sept.,,
137,83
59,9
18.101-
79,-
51,7
14.50
36,2
Oct.
171,9I
74,8
18.171-
107,-
70,1
19,25
48,0
Nov.,,
174,78
76,0
19.613
106,-
69,4
19,25
48,0
Dec.,,
178,27
77,5
19.1618
112,75
73,9
20,25 50,5

Jan.

1937
181,-
78,7
20.41-
118,75
77,8
21,50 53,6
Febr.,,
187,95
81,7
21.-1-
125,-
81,9
22,75
56,8
Maart
201,84
208,79
87,8
90,8
22.121-
23.5/-
135,-
135,-
88,4 88,4
25,-
28,50
62,4
71,1
April
,,
Mei
211,29
91,9
23.10/-
137,-
89,7
26,25
65,5
1-8

Juni

,,
210,62
91,6
23.101-
137,50
90,1
26,25
65,5
8-15

,,

,,
210,94
91,7
23.101-
137,50
90,1
26,25
65,5 15-22

,
211,-
91,8
23.101-
1
23.10/-
137,50
90,1
26,25
65,5
22-29

,
211,34 91,9
137,50
90,1
24,25
€0,5


Ï

ÊÏNKOLEN
PETROLEUM
BENZINE
Westf /HoIl.
Mid. Contin. Crude
Gulf Exp. 64166
0

bunkerk. oflgez.
33 t/m. 33.9
0
Bé s.g.
per
f.o.b. R dam!
te N.-York p. barrel
‘U.S. gallon
A dam per
HerI.Ned.Ct./
Not.
Herl.Ned.Ct.I Nol
1000kg.
/
%
f
%
S
cts.
%
$cts
1927
11,25
103,1 3,21
103,6 1,28
37
128,0
14,8f
1928
10,10
92,5
2,99
97,1 1,20
24,85
85,9
9,91
1929
11,40 104,4
3,06
99,4
1,23
24,90
86,1
10
1930
11,35 104,0
2,76
89,6
1,11
21,90
75,7
8,81
1931
10,05
92,1 1,42 46,1
0,57
12,38
42,8
4,91
1932

73,3
2,01
65,3
0,81
11,99.,
41,5 4,8
1933
7,-
64,1
1,14
37,0
0,57
9,24 32,0
4,6:
1934
6,20.
56,8
1,40
455
0,94
7,18
24,8
4,8′
1935

6,05 55,4
1,39 45,1
0,94
7,65
26,5
5,11
1936.
6,60
60,5
1,63
52,9
1,04
8,86

30,6
5,61

Jan.

1936
6,15

i
56,3
1,48
48,1
1,01
8,51
29,4
5,81
Febr.

,,
6,15
56,3
1,51
49,0
1,04
8,57
29,6
5,81
Maart

,

.
.

6,15


56,3
1,52
49,4
1,04
8,60
29,7
5,81
April
6,20

56,8
1,53
49,7
1,04
8,55
29,6
5,81
Mei
6,25
57,3
1,54
50,0
1,04
8,41 29,1
5,61
Juni
6,30
57,7
1,54
50,0
1,04
8,32 28,8
5,E
Juli

,,
6,25
57,3
1,53
49,7
1,04
8,08 27,9
‘5,51
Aug.

,,
6,30
57,7
1,53
49,7
-1,04
8,10
28,0
5,51
Sept.,,
6,35 58,2
1,53
49,7
1,04
8,10 28,0 5,4
Oct.,,
7,80 71,4
1,94
63,0
1,04
10,16
35,1
5,41
Nov.

,
7,70
70,5
1,93
62,7
1,04
10,28
35,6
5,5
Dec.

,
7,85
71,9
1,91
62,0
1,04
10,32
35,7
5,6

Jan.

1937
8,05
73,7
1,90
61,7
1,04
10,61
36,7
5,8
Febr.
8,25
75,6 2,12
68,8
1,16
10,95
37,9
5,9
Maart


8,30
76,0 2,12
68,8
1,16 11,16 11,30
38,6
39,1
6,1 6,1
April
Mei
8,5578,3


82,4-
2,12
2,11
68,8 68,5
1,16 1,16
11,46
39,6
6,3
1-8 Juni

,,
9,-
82,4
2,11
68,5
1,16 11,48
39,7
6,3
8-I5

,,

,
9,-
.
82,4
2,11
68,5
1,16 11,48
39,7
6,3
15-22
9,-
82,4
2,11
€8,5
1,16
11,48
39,7
6,3
.22-29

,,

,,
9,-
-82;4
1

2,11
68,5
1,16
11,48
39,7
6,3

MIDDELEN EN GRONDSTOFFEN.
(lndexcijfers gebaseerd op 1927

1929 = 100).

GE-
GE-
DEENSCI-1
BEVROREN
SLACHTE
SLACHTE
BACON
ARO. RUND- RUNDEREN
VARKENS
middelmaat No. 1
VLEESCH
(versch)
(versch)
Londen per cwt. Londen per 8 lbs.
oer 100 kg
oer 100 kg

totterdam
1otterdam
HerI.Ned.Ct.I
Not.
Herl.Ned.Ct./
Not.

CACAO G.F.
KOFFIE

.
Loco R’dam/A’dam
SUIKER
Witte krist.-I
1

THEE


N.-lnd thee-
.

,
Accra per 50 kg
112 kg.
per
suiker loco
1 veiling A’dam
c
c.i.f. Nederland
Rotterdam/IGem.Java-
en
Robusta
Superior
Amsterdam
1
Suniatrathee

erl.Ned.Ct.l Not.
Santos

oer 100 kg.
oer
1
12 kg.

%
511.
.T
7
sfl.
cts.
>’
cts.

92,2

4/6
41,21
119,4
68/-
46,87
5

95,5
54,10
02,4

5/-
34,64
100,4
57/3
49,62
5

101,1
63,48
05,4

5/2 27,70 80,2
45110
50,75

103,4
59,90
00,3

4111
21,04
61,0
34111
32
65,2
38,10
82,4

4/4
13,84
40,1.
24/7
25
50,9 27,10
57,4

3/11
11,77
34,1
27/1
24 48,9
30,04
52
1
0

3/9
9,30
26,9
22/7
21,10
43,0 22,83
48,0

3/912
8,15
23,6
21/10
16,80
34,2
18,40
40,2

3/3
1
/,
8,15
23,6
22/6
14,10
28,7
15,21
50,0

3/9
1
1,
12,05
34,9
30(4
.13,62
5

27,8
16,87
5

47,6

3/10
1
/2
8,49 24,6
23/4
13
26,5
15
42,9

3/5314

8,62
25,0
23/8
13
26,5
15,50
41,6

3(41/2

8,48
24,6
23/4
13
26,5
15,50
43,9

317
8,67
25,1
23/10
13
26,5
15,50
44,9

3/7
1
1,
9,25
26,8
2512 13
26,5
15,50
51,0

4/_3j4

10,42
30,2
2811
13
26,5
15,50
51,4

4/1
1
/2
10,33
29,9
28/-
13,12
5

26,7
15,50
52,0

412
10,92
31,6
2916
13
26,5
15,50
51,0

4/-‘!,
12,20
35,3 32/9
13
26,5
17,50
55,7

3/7
1
12
17,21
49,9 37/9
14,87
5

30,3
19,50
57,1

31814
17,42
50,5 38/6
15,25
31,1
20,50
60,8
4/-
22,48
65,1
501-
16,25
33,1
21,50

61,1

4/’J,

24,50
71,0
54/8
16,75
34,1
22,12
5

€0,8

4/-14
21,09
61,1
4712
18,25
37,2
24 56,4

31814
23,-
66,7
51,6
18
36,7
23,80
58,1
3110
20,83
60,3
46/5
17,87
5

36,4
23,37′
64,2

4/2
3
14
17,30
50,1
3816
17,50
35,7
23
74,3
4111
15,92
46,1
35/6
17,50
35,7
23
70,6
4/8
15,71
45,5
35/-
17,50
35,7
23
65,9
414
15,30
44,3
34/-
17,50
35,7
23-
65,9
414
17,50 35;7
23

COPRA
GRONDNOTEN
LIJNZAAD
L.
Plata
Ned.-lnd.
Gepelde Coron,andel,
I. n,.s.
per
longton
loco
per 100 kg
c.i.f.
Londen
Rotterdam
Amsterdam
HerI. Ned. Ct.
Not,
per 1960 kg

/
%
/
%
£
/
%
32,62
5

106,5
266,03

106,4
21.18/11
362,50
95,1
31,87
5

104,1
254,10

101,6
21.-/-
363,-
95,
27,37
5

89,4
230,16
92,0
19.-/9
419,25
109,1
22,62
5

73,9
175,55
70,2
14.10/4
356,-
93, 15,375
50,2
136,69
54,7
12.2/11
187
1

49,
13,-
42,4
130,52
52,2
15-14
137,-
35
9,30 30,4
90,39
36,1
10.19/4
148,-
38,:
6,90
22,5
71,90
28,7
9.1213
142,50
37,
9,15
29,9
104,26 41,7
14.8/-
131,75
34,
11,90
38,9
113,49
45,4
14.1119
166,50
43,

11,12
5

36,3
104,74
41,9
14.719
153,50 40,
10,62
5
.
34,7
100,56
40,2
13.16/3
152,50
40,
9,775
31,9
99,60
39,8
13.14/1
150,-
39,
9,72
5

31,8
101,12
40,4
13.17/10
147,25 38,
9,52
5

31,1
99,59 39,8
13.11/-
147,75
38,
9,90 32,3
104,81
41,9
14.2/6
154,-‘
40,
10,47
5

34,2
112,82
45,1
15.5/9
162,50

10,82
5

35,3
118,03
47,2
15.1911
170,-
44
11,27
5

36,8
113,24
45,3
15.411
166,75

13,875
45,3
129,05
51,6
14.3/-
199,75
52,
16,125 52,7 132,49
53,0
14.12/10
193,-
50,
19,65
64,2
145,53
58,2
16.319
201,-
52,

20,62
5

67,3
145,04
58,0
16.319
201,50
52
17,95
58,6
132,01
52,8
14.15/-
194,50
51
18,05
58,9
137,54
55,0
15.8/1
209,25
54
16,87
5

55,1
138,95
55,6
15.9/8 224,50
58
14,95
48,8
127,60
51,0
14.4/-
220,50
57 14,75
48,2
134,57
53,8
-15.-/-
219,-
57
14,50
47,3
130,16
52,0
14.10/-
216,-
56
14,-
45,7
128,60
51,4
14.613
213,50 56
14,–
45,7
130,08
52,0
14.101-
217,-
56

KALK-
SALPETER
ZLE
CEMENT
levering bij
franco
schip
franc

hi
groote part.


Ned.perlOokg bruto
Ned
.
erl0ø

g
franco wal
Ned. per ton

1.

/
%
/
%
/
%
S

11,48

102,6 11,44 102,5
18,-
99,1

1
1

11,48

102,6 11,08
99,3
IS,-
99,1

1
10,60
94,8
10,96
98,2
18,50

101,8
1
1

9,84
88,0
10,55
94,5
19,50

107,3
1
3

8,61
77,0
7,73
69,3
14
1

77,1

1
1

6,15
55,0
4,20
37,6
1
1
2,_
66,1
3

6,18
55,2
4,63
41,5
12,-
66,1

1
1

6,11
54,6
4,70
42,1
12,-
66,1
3

5,89
52,7
4,81
43,1
12,50
68,8
5

5,70
51,0
4,82
43,2
II,-
60,5

5,80
51,8
4,85 43,5
II,

60,5
3

5,85
52,3
4,90

43,9
II,-
60,5
3

5,90
52,7
4,95
44,4
II,-
60,5 5,95
53,2
5,-
44,8
II,-
60,5
9

6,-
53,6 5,05
45,3
II,-
60,5
3

6,-
53,6 5,05 45,3
11,-
60,5
6,-
53,6
5,05
45,3
1
1
,-
60,5
O

5,25
46,9
4,45 39,9
II,-
60,5
9

5,35
47,8
4,55 40,8
II,-
60,5
6

5,40
48,3
4,60
41,2
II,-
60,5
5

5,45
48,7
4,65
41,7
II,-
60,5
3

5,55
49,6
4,75
42,6
II,-
60,5

1

5,65
50,5
4,85
43,5
II,-
60,5
9

5,70 51,0
4,90
43,9
11,85
65,2
0

5,75 51,4
4,95
44,4
11,85
65,2
8

5,80
51,8
5,-
44,8
11,85
65,2
0

5,85
52,3 5,05
45,3
11,85
65,2
1

5,85
52,3
5,05
45,3
11,85
65,2
1

5,85
52,3
5,05
45,3
11,85
65,2
1

5,85
52,3 5,05
45,3
11,85
65,2
1

5,85
52,3 5,05

45,3
11,85
65,2

498

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

30
Juni
1937

STATISTIEKEN.
WISSELKOERSEN IN NEDERLAND.

Data
New
Londen
Berlij
n
I

Parijs
Brussel
flat avla
York’)
•)
*
)
S)
S)
1)

22Juni

1937
1.817
9.-
72 97J
811%
30.74
100%
23

,,

1937
1.81%
8.99%
72 94
8.10%
30.71
100%
24

,,

1937
1.81%
8.98%
72.90
8
1
0(
30.72
100%
25

,,

1937
1.811%
8.97%
72.91
8.09%
30.72
100.
26

,,

1937
1.81%
8.97%
72.91
8.09% 30.72
100%
28′
,,

1937
1.81%
8.97%
72.93
8.11%
30.71
100%
Laagste d.wl)
1.81%
8.96%
72.821
8.09 30.67
100
Hoogste d.wl)
1.82%
9.-
73.05
8.12%
30.75
100%
M.untpariteit
1.469
12.1071
59.263
9.747
24.906
100

Data
Zwit-
serland
Weenen
Praag
Boeka-
Milaan
Madrid
5)
ij
rest
1)
)

22Juni

1937
41.72%

6.35



23

1937
41.72

6.35
•-


24

1937
41.69

6.35



25

,,

1937
41.68%

6.35



26

1937
41.68

6.35

– –
28

,,

1937
41.6734

6.34



Laagste d.w’)
41.64
34.-
6 32
1.50
9.55

Hoogste d.wl)
41.75
34.20
6.34
1.55
9.65

Muntpariteit
1 48.003
35.uii7
7.371
1.4$2
13.094
48.52

Data
Stock-
Kopen-
S

)
Buenos-
Mon-
holm ‘)
hagen’)
,t8orfi)
Aires
1)
treal
)

22Juni 1937
46.40
4014
45221
3.94
55
1.81%
23

1937
46.34
40.15 45.20
3.97k
55%
1.81%
24

1937
46.35 40.121
45.17k
3.94
55%
1.81%
25

1937
46.24
4010
45.12k
3.94
55%
1.811%,
26

1937
46.30
40.10 45.12k
3.94
55%
1.81%
28

,,

1937
46.24
40.04
45.10
3.97
55%
1.81%
Laagste d.w
2)
46.20
40.-
45.05 3.95
55
1.81,
Hoogste d.w1)
46.421
40.20 45.25
4._
55%
1.82%
Muntpariteit
66.671
66.671 66.671
6.266
95%
2.1878

‘)
Noteering te
Amsterdam.
“)
Not, te Rotterdam.
1)
Part, opgave.
In ‘t ite of
2de
No.
van
ieder
maand komt
een
overzicht
voor van
een aantal niet wekelijks
opgenomen wisselkoersen.
KOERSEN
TE
NEW
YORK.
(Cable).

D t
a a
Londen
($
per
£)
Parijs
($
P.
IOOfr.)

Berlijn
($
p. 100 Mk.)
A,nsterdam
($ p. 100 gld.)

22 Juni

1937
4,94y
,
4,46%
40,10 54,99
23

1937 4,94J,
4,45%
40,10
54,98%
24

1937
4,94% 4,45%
40,10
54,99
25

1937
4,45% 40,10%
54,99
26

1937
4,93%
4,46% 40,11
54,99
28

1937
4,93%
4,46%
40,10
54,98%

29 Juni

1936
5,02
1
/
32

6,60%
40,27
67.81
Muntpariteit..
4,86
3.90%
1

23.81%
403(
8

KOERSEN TE LONDEN.

Plaatsen en

INoteerings-I
Landen

I
eenheden

1

12Juni
1937
19
juni
1931

i
LaagstelHoogstel
21/26Jzsni1937

126juni
1937

Alexandrië..
Piast.p.0
97% 97%
.97%
97%
97%
Athene

….
Dr. p. £
5.47%
547%
540
555
547%
Bangkok….
Sh.p.tical
1110%
1/10
1/10
1/10k
1/10
Budapestl)..
Pen. p. £
25
25
24%
25%
25
BuenosAires’
p.pesop..1
16.131
16.24
16.16
16.31
16.24
Calcutta .. …

.Sh. p. rup.
1/6%
1/6%
1/6
3
/
33

1 165/
33

1/6%
Instanbul

..
Piast.p.0
616 616 616 616 616
Hongkong
..
5h. p.
$
1/2
2
5/
55

1
1
1
213
16

1/21%
1/2%
1/2%
Sh. p. yen
1/1
81
/
32

1
1
131/
33

1/1
1
%
1 2
1l131/
3

Lissabon….
Escu. p. £
110%, 110%,
110
110%
1103Ç,
letexico

….
$per
18 18
17%
18%
18
Montevideoa)
d.per
28%
28
27%
28%
28
Montreal

..
$
per £

4.93
T
9
1
9
4.93% 4.93%
4.95
4.94

Kobe

…….

Rio d.Janeir.’
d.
per Mii.
37/35
3%
36/
33

3%
313/54

Shanghai

. .
Sh. p.
$
‘b213’
1/2
13
/
52

1/2%
1/2%,
1/2%
Singapore
..
id. p.
$
../4%, 2/4%,
2/4%
2/4%
2/4%,
Valparaiso
5).
$
per £
128
128
128
128 128
Warschau
..
Zl. p. £
26
1

26
25%
26%
2 6 %
1)
Offic. not. 10 Dec. 16112,
2)
Offic.
not.
IS
laten, gem. not., welke
imp. hebben te betalen 10 Dec.
16.12.
3)
Oftic. not. 19
Mei 397/
8
.
4)
Id.
II Mrt.
1935
411
4
.

5)
90 dg.
Vanaf 28
Aug. laatste

export” noteering.

ZILVERPRIJS
GOUDPRIJS
3)

Londen’)
N.Yorkl)
Londen
22 Juni 1937..

19%
44%
22 Juni 1937….

140/4
23

1937..

19′
44%
23

,,

1937….

1405
24

1937..

19%
44%
24

1937.

..

140/4
25

1937..

19′
44%
25

1937….

140
11
6
26

1937.. 19%
449
26

1937….

140/4
28

1937..

199
44%
28

,,

1937….

140/8
29 Juni 1936.. 19%
44%
29 Juni 19313….

138/8k
27
Juli
1914.. 24%
59
27 Juli

1914….

84/10%
‘)/in pence p. oz.stand. 2)
Foreign silver
in $c. p. oz. line.
1)
in sh. p. oz. line

OPEN MARKT.

1937

26

21
1
26

14/19

7/12

Juni

Juni

Juni

Juni
~
2
21J
L
21

9

uni

1935

24’29
Juni

1914

20/24
Juli

Amsterdam
Partic. disc.
114
1
i/4
I
(
3_4
3
1
/34
1
12
3’I8-I26
Prolong.

1
1 1
34
1
1
3-4
2
1
14-
3
/4
Londen
Daggeld
1
/2

1
’12

t
2

1
12

1
1
12-1
112.1
1
3
/-2
Partic. disc.
21/
2
_111
16

21/3_1I(
h1
115_14
11
11614
I4/8
3,4.J3116
411014

Berlijn
Daggeld

21/2

718
2’I2-3
211
4
.3
2
1
/4

/4
2)
35/
s


Maandeld
2
1
/2-/4
2
1
/2_1,4
2’/2’/4
2′


‘/
2/,_3
1
,8
2

4’j’/5

Part. d,sc.
2(8
2
7
/8
2
7
/8
2(8
2j
3
2
1
18
1
12
Warenw.
,
.
4.1/,
4.1/
4

4-4
4..1(
4_114
4_1/
4

New York
Daggeld
)
1
t t t t
1/,
l3/e21( Partic.disc.
113
/2118
ts
9
1
is
Ite
3/_5/

Koers van
25Juni en daaraan voorafgaande weken t/m. Vrijdag.
22126 Juni.

NEDERLANDSCHE BANK.

Verkorte Balans op 28 Juni 1937.

Activa.

Binuenl.Wis-lfffdbk.
f
16.824,046,55


sels, Prom..
Bijbnk.

4 70.954, 2 5
enz.
indisc.t
Ag.scb.

748.065,68
f

18.043.066,48

Papier o.
h. Buiten!, in
iscontu …….
,

Idem eigen portef.
f

2.388.000,

Af: Verkochtmaar voor
debk. nog niet afge!.

2.388.000,-
Beleeniugen

[ifdbk.
f
143.223 275,47′)
mcl.

vrsch.
JBbflk
4.330.487,71
in
,

30.635.297,19
op

onderp.J

f
178.189.060,37

Op

Effecten ……

f
176 755
7
3
7i
T
j
OpGoederenenSpec.

1433.301,70
178.189.060,371)
Voorschotteu
a.
h.
Rijk

……………

([Out,
Goud ……
f

113.607.410,-
Muntmat.,
Goud
..
,,1.132.292.118,51

fl .245.899.528,51
Munt, Zilver, enz.

19 143.774,69
Muntiusat., Zilver
.
1.265.043.303,202)
Belegging van kapitaal, reserves en pen.
sioenfonds

……………………

..

41.862.316,14
Gebouwen en Meub. der Bank

……..

..

4.600.000,-

Diverse rekeningen

………………..
7.200.007,89
Staatd.Nederl. (Wetv.27 5,’32, S. No.221)

10.193.915,19

f

Passiva
1.527.519.669,27

Kapitaal ……………………….
f
20.000.000,-
Reservefonds …….

..

………….

,,
4 338.707,82
Bijzondere

reserve

………….

..
6.600.000,-
Pensioenfonds

………………….
,,
11.148.895,77
Bankbiljetten

in omloop …………..

..
820.533.600,-
Batukassignutiën in omloop

……….
,,
28.259,26
ftek.-Cour.
f
Het R
ij
k
f

74.906.667,42
saldo’s:

k
Anderen
,,
589.637 636,66

,,
664.544.304,08
Diverse

rekeningen ………………

..

325.902,34

f
1.527.519.669,27

Beschikbaar metaalsaldo

…………
7B70i3
7.6_S0/J7
Minder bedrag aan bankbiljetten

0
om-
loop dan waartoe de Bank gerechtigd is
,,
1.677.319.200,_
Schatkistpapier, rechtstreeks hij de Bank ondergebracht

………………..
,,

1) Waarvan
aan Nederlandsch-lndi8
(Wet van
IS
Maart
1933,
Staatsbtad No. 99)………
f

68.518.450,-
1)

Waarvan
in
het buitenland ……………

………..

.111.186.888,18

Voornaamste posten

ii, d,ui7.etlden
guldens.

1
Goud
-lCi
rc
,,l
a
li
c
I
1 Andere
1
Beschikt,.
Dek-
Data

1
opeischb.I
Metaal-
Iklngs
1
Munt
1
Muntmat.
schuldenl saldo
perc,
28 Juni ‘37111360711.132
2921
320 53664
573
1
670 928

21

,,

‘37111360711.113,577I 804 6011650.111
1
664.974
185

86

25

Juli

‘141
65.7031
96.410
310.437j
6.1981

43.521
54

1

Totaal
Belee-
1

Papier
1

Diverse
Data
1

bedrag
I
Schatkst-
promessen
1
ningen
op het
reke-
disconto srechtstreeksl
buutenl.
1
ningen’)

28
Juni
19371
18.043
1


2.338
1

7.200
21

,,

19371
18.169
1


1178.189

166.944
1

2.388 6.234

25 Juli

19141

67.947

61.686
20.188
J

509
1
1
Onder
de activa.

1:
30 Juni 1937

ECONOMISCH.STATISTISCHE BERICHTEN

1

RICHTLIJNEN VOOR ECONOMISCHE

POLITIEK.
1)

,,Een van de meest omstreden vraagstukken van
dezen tijd, zoowel op het terrein der politieke weten-

seha ppeii als
01)
dat der practische staatkude, be-

treft de juiste begrenzing van de functies en het op-
treden van den Staat. In andere tijden is het een
punt van veel strijd geweest, hoe Regeeringen moeteii
worden samengesteld en volgens welke beginselen en
regels zij haar gezag moeten uitoefenen, maar thans
bet bijna gelijkelijk een vraag tot welke sferen vaii
menscheljk handelen het overheidsgezag zich moet
uitstrekken. En waar de stroom zoo sterk in de rich-
ting van veranderingen in bestuur en wetgeving gaat, als een der middelen om verbetering te brengen in de
levensvoorwaarden der menschheid, zal de discussie over deze vraag waarschijnlijk eer toe- dan afnemen
in belangrijkheid. Eenerzijds treft men ongeduldige hervormers aan, die aan de voortdurende verleiding
bloot staan het domein van de )verheid uit te brei-
den buiten de gepaste grenzen, anderzijds heeft de
Overheid zoo dikwijls op minder juiste wijze inge-
grepen en worden zoo• vele overhaaste voorstellen ge-
daan om door gedwongen. regeling . te bereiken wat
slechts na
rijp
beraad en overleg met vrucht is te
verwezenlijken, dat er een stemming van tegenstand
is gewekt tegen overheidsingrijpen als zoodanig en
een geneigclheid de bemoeiingen der Overheid binnen
de engst mogelijke grenzen terug te dringen.”

Deze woorden, door den bekenden Engelschen
staatsfilosoof. en economist. John Stua.rt Miii om-
streeks het. midden der Vorige eeuw geschreven,, zijn.
in de tijden, die wij thans beleven, wei van bijzon-
dere actualiteit.- Overzien wij de landen, die ons om-
ringen en werpen wij een blik op ons eigen land,
dan valt het niet te ontkennen, dat er een krachtige
srooming’ – zij het verschillend j karakter en
sterkte – stuwt in de richting van veranderingen iii
bestuur en wetgeving, waarvan het gewild of .00ge-
wild gevolg is, dat het Staatsgezag zich over steeds
nicer terreinen van rnenscheiijk handelen uitstrekt
en zich daarmede steeds intensiever bemoeit. Alen be-
hoeft geea yerhecrlijker der menscheiijke autonomi.e
otrace te zijn om twijfel te koesteren, of hier-

mede dc ievensvoorvaarden der menschheid in elk
opzicht het best zijn gediend.
De hier bedoelde tendens openbaart. zich wel het
meest algemeen op het terrein van het economisch
handelen. Ook in die landen, waar de autoritaire
staatsopvatting, die zoo licht tot een ecessieve uit-
breiding van het domein der overheidsbemoeiingen
leidt, niet wordt gehuldigd, neemt de economische
politiek onder cle functies van den Staat een steeds
voornamer plaats in. Zelfs in een land als Engelauci, waarvan ‘men met betrekking tot de periode 1860 tot
1931 – zij hot met eenige overdrijv ing – kon zeg-
gen, dat ,.het zaken-doen werd uitgeoefend onaf-
hankelijk van de Regcering en werd beschouwd als
een terrein, dat viel buiten de sfeer der Staatsbenioei-
ing”, zelfs in Engeland wordt, sindsdien door de Re-
geering een. actieve economische politiek gevoerd. En
ook voör ons land zijn, er aanwijzingen genoeg, dat
hoever de liquidatie van crisismaatregelen ook zal
worden voltrokken, een terugkeer van de Overheid tot het standpunt, dat zij inzake cle behartiging van
de economische belangen dei iahds v66r 1931 meende
te kunnen en te moeten innemen, in geen geval te
erwacliten is. Ik wijs in dit verband slechts op
het feit, dat verscheidene ingrijpende maatregelen
op economisch gebied in den loop der laatste jaren
zijn genomen, die berusten op gronden, welke
nief

aan de crisisomstandigheden zijn ontleend en waar-
van het blijvend karakter dus vaststaat. Ik veStig

n.w
aandacht bv. op de technische herziening van het

‘) Rede, gehouden
op 2.6 Juni -193
7:
te
Haarlem op
d
jaarvergaderi lig , van de . Nederlanclsc’he M’aatsc;bappij voor
ijverbe
l

id en- Handel.

tarief van invoerrechten; de wettelijke grondslag,
waarop de verkeerscoördinatie berust; .de wet op de
inclustriefinaneiering; de wetten betreffende het al-gemeen verbindend en onverbindend-verklaren vap

onderneruersovereenkomsten en van collectieve ar-
beidsovereenkomsten, de vestigingswet voor den mid-
clenstanci en laatstelijk de pachtwet.
Waar de ontwikkeling ook ten .onzent zoo snel in
deze richting gaat, is het niet verwonderlijk, dat de discussie over de juiste begrenzing van de functies

en het optreden van den Staat
itt
het algemeen, maar

in het bijzonder op economisch terrein, aan de orde
van den dag is. Hoewel ook tal van andere kwesties
hierbij ter sprake Icomen, heeft in den kring der
economisten deze discussie in dit stadium het karak-
ter aangenomen van een strijd over cle vraag, of,
ter hereikiug van het economisch optimum ivat voort-
brenging en verdeeling betreft, onder de huidige
technische en maatschappelijke omstandigheden, al
of niet nog vertrouwd kan worden op
het zeifregu-

leerend mechanisme der vrije prijsbewegingen,
en
of er, andere stelsels denkbaar zijn, die een even (of
meer) bevredigend gebruik der productieve krachten
en een even billijke (of billijker) verdeeling van de resultaten der voortbrenging zouden kunnen waar-
borgen. Dit is, zoo eenvoudig mogelijk gezegd, de hoofdinhoud van het principieel wetenschappelijk

dispuut over het onderwerp
»
planning”.
In het forum der practische staatkunde, waar,
men de uitkomsten van dit wetenschappelijk dispuut
moeilijk kan afwachten, daar Saguntum middelerwiji
we] eens kon ondergaan, betreft de discussie vooral
de vraag, – hoewel ook hier andere punten naar
voren komen, – of het aanbrengen van de nood-
zakelijke’ aanvullingen en gewenschte correcties op
het stelsel van vrije codcurrentie en prijsvorming in
beginsel aan de uit de maatschappij opkomende, or-
ganisatorische krachten
moet worden overgelaten en
de Staat ziek’ in deze, behoudens in geval van nood,
van positief optreden (bent te onthouden, althans
niet verder behoort te gaan dan erkennen en. sane-

tioneeren,
of
dat
de ‘Staat
zelf, .hetzij direct, hetzij

(boL
‘n ieuv.’ te scheppen organen, deze aanvullingen
en correcties moet ter hand nemen. Dit is, naar ik
meen, de voornaamste tegenstelling, die op practisch,
staatkundig gebied de meeningen ten aanzien van
het z.g. ,,ordeningsvraagstuk” verdeeld houdt.

Deze beide vragen, w’aarom de discussie draait, de
wetenschappelijke en de practisch-staatkundige, zijn
inderdaad van eminent belang, maar zij laten, naar
mijn meening, geenerlei ‘
algemeene
beantwoording
toe. Het economisch leven is uit zoo menigvuldige en
heterogene elementen samengesteld, de structuur-
beelden, die het in onderdeelen vertoont, zijn zoo
zeer verschillend, de icenmerken der onderscheiden
bedrijfstakken en der afzonderlijke ondernemingen
loopen zoodanig uiteen, (lat de uitspraken van alge-
meene geiding bv. over reagibiliteit en weerstands-
vermogen, over de wenschelijkheid van concentratie
en kartelleerbaarheid, over de juistheid en uitvoer-
baarheid van centrale regelingen en dergelijke, te
dezer zake aangelegen kwestie meer, voor ieder, die
met de practijk eenigszins op de hoogte is, uitge-
sloten zijn. Hierin schuilt dan ook de fout èn van
degenen, die Miii ongeduldige hervormers noerit, èri
dergenen, die de bemoeiingen van den Staat binnen
de oude grenzen wenschen terug te dringen, dat zij
hun vertrouwen hebben verpand aan dogmatisch slui-tende ‘systemen, die zij op het economisch leven in al zijn gevarieerdheid ender alle omstandigheden willen
toepissen. Daarbij veronaehtzamen zij deze waarheid,
dat de goede functioneeing van elk maatschappelijk
organisatiesysteem aan de vervulling van bepaalde
voorwaarden is
gebonden en dat het een gevaarlijk
pogen is, hetzelfde schema te willen volgen, daar eü wanneer deze voorwaarden wèl zijn vervuld en daar
en wanneer zij ontbreken. Dit geldt niet alleen voor
deörganisatie der vocrtbrenging, bdrijfstaksgewjs
en nationaal, liet geldt evenzeer voor de’ :internatio-

II

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

30 Juni 1937

nale arbeidsverdeelirig en voor het internationale
• monetaire: stelsel. Op elk der aangewezen gebieden,
dat der biirnenlandsche bedrijfspolitiek, dat der han-
delspolitiek en dat der muntpolitiek zal men zich
met déze gedachte vertrouwd moeten maken, daf ver-
schillende tijden en omstandigheden verschillenIe
oplossingen vereischen en dat slechts indien men
rekening houdt met de eischen van het concrete ge-
val, d.i. .indieumen het, aandurft met een
opportu-
‘n,istische.econornischn

politiek, de belangen der volks-
welvaart voldoende tot. luin recht kunnen komen.
Beteekentopportunisme in dezen zin dat aan de
economische doelmatigheid in elk onderdeel en op
‘elk moment het laatste woord noet worden gegeven?
Dit bedoel ik geenszins. Minstens in dxieërlei op-
zicht moet het gezegde, om geen misverstand te wek-
ken, met de noodige bepalingen worden voorzien,
nader worden geclausuleerd.

In de eerste plaats ‘behoort, naar mijn overtuiging,
de economische politiek ondergeschikt te zijn aan de staatkundige, zedelijke en rechtsbeginselen, die wor-
den gehuldigd door .Regeering en volk. Deze begin-
selen spelen wederom in drieërlei opzicht een rol. Eerstens zijn zij van groot gewicht voor de keus
van dc ddeleinden, die aan de economische politiek
ten grondslag worden gelegd. Zoo is b.v. de vraag,
welke handelspolitiek voor een land het meest in
aanmerking komt, onmogelijk te beantwoorden, zon-
der over deze eerdere vraag het eens te zijn gewor-
den, of men als uiteindelijke doelstelling van deze
politiek aanvaardt een zoo ruim
mogelijk
aanbod
van goederen en diensten, handhaving van een be-
paalde, sociologische bevoikingsstructuur, bestrijding van struetureele werkloosheid of een zekere mate van
economische zelfgenoegzaamheid met het oog op het
gevaar van oorlog, – om slechts enkele der voor-
naamste gezichtspunten van die, welke zich hier voor-
doen, te noemen. Een uitspraak als deze van Prof.
Robbins, dat ,,het hoofddoel van de economische poli-
tiek niet ligt in het genezen der werkloosheid, maar
in vermeerdering van het stoffelijk volksinkomen
(,,soc.ial dividend”), houdt een keuze van doelstel-
ling in, waarmede niet ieder instemming zal kun-
nen betuigen. Wie diep doordrongen is van het zede-
lijk kwaad van het werkloosheidsverschijnsel in den
vorm, waarin liet zich thans ten onzent voordoet, zal
aan de bestrijding daarvan in de doelstelling der eco-
nomische politiek, welke hij voorstaat, een zeer voor-
name plaats willen ingeruimd zien.
Bij
de keus van
de doelstelling der economische politiek is dus het
waarcleeringsstaudpunt, dat men inneemt, beslissend.
Misschien nog duidelijker spreekt de beteekenis van
de hoogere waarden, die ik vermeldde, wanneer het
niet meer gaat om de keus van de doeleinden, maar
om de keus van de middelen, die ter bereikiug dier
doeleinden zullen worden toegepast. Als voorbeeld
noem ik u de aanpassings- en muntpolitiek, zooals
die hier te lande tot September van het vorige jaar
is gevoerd. Blijkens de motiveering daarvan herhaal-
delijk gegeven, wees de Regeering het middel der de-
valuatie ter bereiking van het internationaal prijs-
evenwicht tot het laatste toe af, niet alleen op grond
van haar toenmalig inzicht,’ dat dit middel econo-
misch minder doelmatig was, maar ook uit hoofde
van bezwaren van- zedelijken aard, (wij herinneren
ons uit den mond van den Minister-President de term
,,finaneieele waardigheid”), bezwaren, die ongetwij-
feld bij een deel van ons volk een zekere weerklank
vonden. Zij moge daarin, onder de gegeven constel-
latiè, wellicht hebben gedwaald, dit neemt niet weg,
dat naar mijne meening een Regeering, die, bij het
voeren van haar ‘financieel qn economisch beleid, der-
gelijke overwegingen zwaar laat wegen, verre de voor-
keur verdient, boven eene, die voor het gewicht van
dergelijke motieven in het geheel geen oog heeft.
Dit punt van de juiste keus van de middelen van
economische politiek in verband met de groote betee-
kenis van het in acht nemen in het politieke leven
van bepaalde normen :van recht van zedelijkheid, ver-

dient, naar mate de bemoeiingen van den Staat met
het economisch handelen breeder en intensiever wor-den, zeker bijzondere aandacht. Het is weliswaar niet
onwaarschijnlijk, lat, ouder het veranderen der om-
standigheden en met het zich wijzigen der inzichten,
wanneer het gaat om de concretiseering dier normen,
op menig gebied nieuwe formuleeringen noodig zullen
blijken. Ik denk hierbij in het
bijzonder
aan de re-
cente ontwikkeling in de opvattingen omtrent toe-
laatbare beperkingen van het eigendomsrecht en van
de contra ctsvrjheid, zooals deze reeds in verschillende
wetten van den laatsten tijd een eersten neerslag
hebben gevonden. Maar de erkenning, dat de ont-
wikkeling van de reehtsovertuiging en- van het zede-
lijk besef niet stilstaat en niet tot stilstand mag
komen, verzwakt in geen enkel opzieht het feit, dat
hier
norinaieve grenzen
liggen die door den Staat
en zijn organen dienen te worden gerespecteerd, 66k
al zou dit een opoffering vereischen van economische
doelmatigheid.

Bij de keuze der middelen zal men, tenslotte, niet
alleen de vraag moeten stellen of het middel zèlf toe-
laatbaar is, doch tevens of van de toepassing van dit
middel geen zijdelingsche reacties te verwachten zijn,
buiten de engere economische sfeer, die in staatkun-dig of zedelijk opzicht ongewenscht moeten worden
geoordeeld. Ik geef u een voorbeeld, dat ge bij Pier-
son kunt lezen: ,,Bij hooge invoerrechten neemt de
smokkelhandcl toe, zulke rechten hebben dus een
slechte zedeljke werking. Zij wekken ook ontstem-
ming in het buitenland, zoodat hun staatkundige
werking met hun zedeljke op eene lijn is te stellen.”

Dergelijke bezwaren worden dikwijls te berde ge-
bracht tegen de teeltregelingen in den landbouw, die diep ingrijpen in de bedrijfsvrijheid,’ tegen de crisis-hypotheekw’et en cle voorgestelde oplossing van het
vaste-lasten probleem door gedwongen rente-verla-
ging en tegen allerlei andere vormen van staatsinter-
ventie op econbmisch gebied, selke de crisis-wetge-
ving te zien gaf. De politieke integriteit zou hier-
door in gevaar komen, het particulier initiatief zou
worden gedoofd, de debiteurenmoraal worden onder-
mijnd, de economisch zelfverantwoordelijkheid zou
verzwakking lijden. T)eze bezwaren zijn zeker niet
geheel ongegrond en moeten een voortdurende aan-
spori.ng zijn, ten eerste om liet overheidsingrijpen, tot
het hoogst noodzakelijke te beperken en ten tweede
om in de gevallen, waarin het niet kan worden ge-
mist, die middelen te baat te nemen, waaraan deze
bezwaren het minst zijn verbonden, ook hier weer
desnoods met opoffering van eenig economisch nut,
indien een conflict tusschen zedelijke schade en eco-
mische bate zich voordoet. Intussehen ligt hier, naar
ik meen, wel degelijk ook een taak van volksopvoe-ding. Generaties lang in een individualistisch stelsel
opgegroeid, is ons volk inzonderheid op het terrein
van het economisch handelen, arm aan veredelde mo-
tieven; het mist een sterken solidaristischen inslag.

Werkelijkheidszin gebiedt om hiermede bij de econo-
mische politiek alleszins rekening te houden, maar
men behoeft dit niet en mag dit niet, naar mijn op-
vatting, te aanvaarden als een onveranderljk ge-
geven, laat staan dit als een nationale karakterdeugd
te bewicrooken. Bevordering van het organisatie-
wezen en van de coöperatic-gedachte in den ruimsten
zin ligt in de
lijn
van dezen
tijd,
niet alleen wegens
de zedelijke waarden, die daardoor kunnen worden
opgebouwd, maar ook om zoodoende de voorwaarden
te scheppen voor het voeren van economische politiek,
die beantwoordt aan de gewijzigde omstandigheden,
welke op verschillend gebied een minder individualis-
tisch optreden en een grooter mate van samenwer-
king en binding doen geboden zijn.

Nog in een onder opzicht dient het opportunis-
tische standpunt, dat ik ten aanzien van de econo-
mische politiek bepleit, nader te worden toegelicht.
Wanneer ik zeide, dat op de verschillende gebieden
van economische politiek met de eisehen van het
concrete geval rekening moet worden gehouden, mag

30 Juni 1937

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

111

dit niet
z66
worden opgevat, dat men de verschil-
lende hoofdstukken van economische politiek, die
men in verband met haar. betrekking tot bijzondere
onderdeelen van het economisch leven, pleegt -te on-
derscheiden, los van elkaar zou mogeh beschouwen.
Ondanks al zijn verscheidenheid, vormt het econo-
misch leven van een land ontegenzeggelijk een -een-heid en.. dit moet . men, welke econ.omische politiek

men ook voorstaat, steeds scherp in. het oog bl•ven
houden. hier raken wij een punt van zoo essentieel
belang, dat ik mij veroorloven zal daarover een drie-
tal opmerkingen te maken, die ook voor het te voeren
econoisch beleid ten onzeut van meer dan theore-
tische beteekenis zijn.

In . de eerste phtat.s moet het onjuist worden ge-

acht de
financieele politiek
te veel te beschouwen als
een apart domein, met de algemeene economische
politiek slechts zijdelings in verband staande. Onge-
tsiijfe1d moet de financieele politiek in de eerste
plaats gericht zijn op een gezonde begrootingspositie;
ook de belangen der volkshuishouding zijn daarmede
het beest gebaat. Een ongerept Staatscrediet is toch
een der eerste voorwaarden voor een rustige econo-mische ontwikkeling. Wordt dit crediet ondermijnd,
dan dreigen monetaire gevaren, waarvan ernstige
storingen in voortbrenging en verdeeling het gevolg
kunnen zijn. Dit neemt intusschen niet weg, dat de
financieele politiek van Staat en Gemeenten niet
uitsluitend in de jaarlijksche begrootingspositie haar
richtsnoer vinden mag. in een tijd van hausse, wan-
neer ..de begrootingspositie gunstig is, kunnen belas-
tingverlaging en groote publieke uitgaven, bv. voor
openbare werken, aan een overexpansie van de con-
junctuur licht bevorderljk.zijn. Omgekeerd zullen in
een tijd van depressie een sterke verzwaring van den
belastingdruk en een rigoureuze vermindering van
uitgaven het bedrijfsleven ongunstig beïnvloeden. In
een tijd van algemeene .deflatie kan men op deze
wijze’haudelend, instedé van een sluitend budget te
bërèiken, daarvan steeds verder verwijderd raken.
Hieruit blijkt, dat de financieele politiek niet uit-
sluitend het oog gericht mag houden op- het eigen
begrootingscompas, maar op de richting, die dit wijst,
de noodige correcties aan nioet brengen, welke voor
een bekwaam n av igator, ven de modernste hulp inid-
ilelen van conjunctuur(Iiagnose vodrzien, voor een
betrekkelijk korten termijn wel eenigermate zijn te
schatten. Dit vereischt echter eenerzijds een nauwe
samenwerking op dit punt tusschen de leiders der
financicele en :economische departementen, ander-
zijds een iets -ruimer opvatting aangaande dc nood-
zkeljklieid van jaarlijks sluitende budgetten, waar-
op ik nog nader terugkom. Gezien den economischen
toestand, waarin ons land zich momenteel bevindt
en vooral gelet op de nog geringe investatie-bedrij-
vigheid, zou, naar ik -ineen, een conjunctuur-stimu-
leerende, financieele politiek voorhands nog het meest
in aanmerking komen, al zal men er ten zeerste op
bedacht moeten zijn, dat liet tijdstip wel eens spoedig
zou kunnen aanbreken, waarop een tegengestelde
politiek meer aanbeveling gaat verdienen.
Ook met 1)etr-ekkiflg tot de afzonderlijke belastin-
gen zal men op de werki mig, die daarvan op de volks-
huishouding uitgaat, steeds nauwlettend rekening
dienen te houden. Het fiscale standpunt is, van goede
uitzonder.i ogen afgezien, geneigd tot traditionalisme
en kortzichtgheid; van bestaande bronnen wordt bij
voorkeur geen afstand gedaan en het streven naar
verlaging van heffingen ontmoet, ook als daarvan in
de toekomst een verhooging van opbrengst mag wor-
den verwacht, dikwijls krachtigen weerstand. hier-
voor zijn verklaarbare gronden, maar zij zijn niet
altijd ontleend aen een zorgvuldig afwegen van fis-cale en economische belangen, van de belangen van
de Schatkist en van die van het bedrijfsleven. Des te
meer is voor zulk een zorgvuldig afwegen reden, om-
dat dikwijls bij nadere beschouwing blijkt, dat deze
belangen, ook als zij aanvankelijk botsen, op den duur -rnèt elkaar samengaan. Bepaalde belastinguitkomsten

pleiten er voor, dat éen herziening van enkele hef-fingen vanuit breeder gozichtspunt -gezien,
1
thans –

ernstig in overweging ware te-nemen. ……
Wat met betrekking tot de financieele politiek
werd opgemerkt, ni. dat zij niet te .veel.mag worden
behandeld als een apart doniein, geldt – dit in de
tweede plaats – zoo mogelijk in nog sterker mate
voor de
monetaire politiek.
De, nonetaire politiek,

die in een land wordt gevoerd, beheerscht in belang
rijke mate de economische -omstandigheden, waaron-
der de bewoners van dat land produceeren en consu-
meeren. . Een wijziging in de muntpariteit kan bbslis- –
send zijn over de vraag, welke goederen in .het bin-
nenland kunnen worden gemaakt en welke uit het
buitenland zullen worden betrokken. De hoogte van
het Bankdisco.nto, welke een bepaalde muntpolitiek noodzakelijk maakt, is voor de ontwikkeling van het
bedrijfsleven een factor van groote heteèkenis. De
prijs- en kostenstructuur-‘ van een laiïd, de inkomens-
verdeeling, cle werkgelegenheid, zij worden alle aan-
inerkelijk beïnvloed door de monetaire politiek, welke
door de verantwoordelijke autoriteiten in – practijk
wordt gebracht. Waar dit .zoo is, moet het monetair
beleid dan ook steeds, binnen -de grenzen -van hetgeen
zedelijk toelaatbaar is, worden betrokken op de doel-
stellingen der algemeene economische politiek en
daartegenover een dienend karakter dragen. ‘I[ieruit
vloeit voort, dat de verantwoordelijkheid voor de mo-
netaire politiek niet hij een particuliere instelling
kan berusten, maar, naar haren aard, bij de Regee-
ring thuis behoort. Het is dan ook in beginsel toe te
juichen, dat sedert het verlaten van den gouden stan-
daard en liet instellen van het Egalisatiefonds

de
zorg voor de internationale pariteit, d.i. voor de
waardeverhouding tusschen de geldeenheid van het eigen land en die van andere landen, zooals deze in
de wisselkoersen tot uitdrukking komt, evenals iii
het buitenland aan de centrale bank onttrokken is en
ingelijfd is bij de algemeene economische politiek,
direct onder het ressort vaim den Minister van Finan-
ciën. fliermede wordt allerminst ontkend,, dat, het
mnuntwezen van een land volgens gezonde opvattingen
beheerd moet worden, dat de ,,politiek” (in ongun
stigen zin) van dit erf moet worden geweerd. Ook
ontheft de gewijzigde situatie de beheerders der cir-
culatiehanken niet van hun taak voor een gezonde
monetaire politiek op de bres te staan en als des-
kundigen op dit gebied de Regeeringen van voor-
lichting te dienen. Maar nu met het semi-automa-
tisch werkend stelsel van den gouden standaard ge-
broken is en ondanks zekere accoorden de -meeste valuta’s zweven, kan de nionetaire polit’ek ‘minder
dan ooit van liet algemeen economisch beleid worden

geïsoleerd.
hier is imet misschien de plaats om nog eens in het
bijzonder er op te wijzen, dat vooral de monetaire
politiek cmi de
handelspolitiek
goed op elkaar hehoo-

ren te zijn afgestemd Het is, naar ik meen, niet
twijfelachtig, dat het handhave:ri van den gulden
0
de oude goudpariteit iii de achter ons liggende jaren
niet zoolang mogelijk zou zijn gèweest, zonder de
krachtige maatregelen tot invoerbeperking, welke in
den vorm van contingenteering genomen zijn en ZOn-
der de sterke vermindering van onzen kapitaalexport

Deze beide omstandigheden hebben aan den koers Van
den gulden zeer b.elangrijken steun verleend in een
tijd, waarin de dispariteit van ons prijsniveau een
sterke tegengestelde tendens heeft moeten uitoefenen –
Thans, nu de aanpassing van het prijsniveau is vol-
trokken, staan wij voor een in dit opzicht geheel ge-
wijzigde situatie. Verschillende omstandigheden lei –
den ertoe, dat de gulden nu rêeds geruimen. tijd
,
aan

een opwaartschen druk is bloot gesteld, die tot nog toe wordt geneutraliseerd door interventies van het Egalisatiefonds, welke zich in een stijging van den –
goudvoorraad tot 1,2 . milliard- weerspiegelen. Het
vermoeden lijkt niet ongegrond, dat de verklaring
hiervan voor een deel is te zoeken – er – zijn. ook
andere oorzaken van meer incidenteelen aard – in

IV

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

30 Juni 1937

de vrmeerdering van inkomsten uit hoofde van
rentën en ridere diensten, dieons toevloeien uit het
•luitenland (waaronder in (lit verband ook Necler-landsch-Indië is te begrijpen), tegenover de sterke
wermindering van het invoersaldo, dat de handels-
balans vertoont. Er is Mies aan gelegen, dat het mo-
netaire verschijnsel, dat ik noemde : de voortdurende
opwaartsehe druk op den gulden en cle enorme stij-
ging van den goudvoorraad, op de juiste wijze wordt
gehanteerd. Laat men om de goudtoevloeiing te be-zweren den koers van den gulden stijgen dan wordt
het voordeel van de depreciatie geheel of gedeeltelijk
te niet gedaan. Zet met de goudaankoopen voort om dit voordeel te behouden, dan dreigt op den duur het
gevaar van inflatie. Geïsoleerd, als monetair pro-
bleem gezien, schijnt het alternatief met (leze twee
weinig aanlokkende mogelijkheden te zijn uitgeput.
Juist hier kan de handelspolitiek evenwel te hulp
komen, evenzeer als dit het geval was, toen het er om ging een daling van den guldenskoers te voor-
komen. Lafigs twee andere wegen toch kan men een
oplossing beproeven, ni. door verruiming van den
invoer en door hervatting van den kapitaalexport.
Beide middelen kunnen een doeltreffend tegenwicht
vormen tegen een stijging van den. guldenskoers, zooals
ik in een artikel in E.-S. B. van 3 Februari ji. uit-
voeriger heb besproken. Van bereidheid bij cie Re-
geering om in deze richting werkzaam te zijn, –
waarvoor trouwens ook andere gronden pleiten – is
inmiddels gebleken. lic releveer dit voorbeeld echter
alleen om de wensehelijkheid aan te toonen de econo-
mische politiek als een eenheid te zien van elkaar
aanvullende deelen.

Nog tot een derde opmerking verleidt mij dit punt.
Zij betreft de verhouding tusschen de
agrarische
en
de algemeene econoin i.sche.
politiek. Nu.
de belang-
stelling zich van het monetaire vraagstuk eenigszins
heeft afgewend, staan weinig onderwerpen van eco-
nomische politiek zoo zeer i.n het middelpunt der
publieke discussie als de bemoeiingen van de over-
heid met den landbouw. Bij gedeelten van cle bevol-
king is ten opzichte van de belangen, clie hierbij be-troklceu zijn, een min of meer antithetische houding
gegroeid, die, naar ik meen, hoofdzakelijk voortvloeit
uit een gemis aan kennis van de bijzondere proble-
men, die zich op dit geb:ied voordoen en uit een gemis aan vermogen om de kwest:ies, waar het hier om gaat,
in algemeen verband te zien. Het ligt niet op mijn
weg om van deze plaats in uitvoerige beschouwingen
te treden, noch over de meest gewenschte maatrege-
len ten aanzien van speciale landbouwproducten, noch
over de wijze, waarop de desbetreffende regelingen
moeten worden ontworpen en uitgevoerd om ver-
trouwen in onpartijdigheid te wekken. Vat het
eerste, cle maatregelen voor speciale artikelen, b-
treft, moge ik er slechts op wijzen, dat van niet-
agrarische
zijde
dikwijls over het hoofd wordt gezien,
(lat i rt de voorthrengi ng van bepaalde landbouw’ pro-
clucten om technische en economische redenen een
zeker evenwicht moet worden bewaard. De Amen-
kaansche economist Patten heeft dit met het oog op den akkerbouw eens aldus uitgedrukt: ,,Ellc land
is

slecht land voor één gewas; het wordt bete:r land hij een
vermeerdering in de verscheidenheid van gewassen
en ht is alleen dan het beste land, wanneer een pas-
sende vruchtwisseliug al zijn goede hoedanigheden tot
ontwikkeling brengt.” Deze waarheid vindt rijkelijk
bevestiging in die landen, waar mei door concen-
tratie van de productie jaar in jaar uit op één of
enkele gewassen, waarmede op de wereldmarkt d.e
meeste winst was te behalen, den grond zoodanig
heeft uitgeput, dat groote streken inderdaad slecht land geworden zijn. Hierin ligt een krachtig argu-
ment tot handhaving van den teelt van di.e gewassen,
die voor een goede vruchtwisseling onmisbaar zijn,
öok al zouden bui tenlandsche kostprijsverhoud ingen
oogensehijnljk daartegen pleiten. Opnieuw eer. voor-
beeld, dat een geïsoleerde beschouwing, thans van een
afzonderlijk gewas, licht
OP
een dwaalspoor kan voeren..

Ook de agrarische politiek in het algemeen, daarop
wilde ik voornamelijk komen, dient in breeder ver-
band te worden beoordeeld Ik wil hier niet het pleit
voeren voor de stelling, dat het behoud van een in-
tensieven landbouw in dit land, waar de bebouwbare
grond een der kostbaarste nationale kapitaalgoederen
is en het agrarisch bedrijf, wat de technische op-
brengst betreft, een vergelijking met vrijwel alle an-
dere landen zeer wel kan doorstaan, vanuit algemeen
economisch geziehtspuut gezien – na hetgeen ik eer-
der over hoogeie waarden gezegd heb laat ilc extra-
economische argumenten thans rusten – alle aanbe-
veling verdient. Deze stelling is nauwelijks omstreden
en het feit, dat aan den landbouw in de verloopen
Jaren
van
diepe depressie en abnormale prijsvorming
liet hoofd boven w’ater is gehouden, vond tenslotte
algemeene instemming. Waarop echter
blijvend
de
nadruk moet worden gelegd, is
dl3
venscheljkheid het
juiste evenwicht te betrachten tussehen de na te stre-
ven
prijzen
der agrarische producten en de- andere
elementen van het algemeen
prijsniveau
(dat op zijn
beurt met cle omringende buitenlandsche pnijsniveaux in evenwicht moet worden gehouden). Zoowel een re-
latief te hooge als een relatief te lage stand der agra-
rische prijzen (t.o.v. de andere elementen van ht alge-
meen prijsniveau) is voor het economisch leven als ge-
heel een nadeelige factor. Te hooge prijzen van land-
bou’.vproducteti maken het levensonderhoud duurder en
verzwak]cen zoodoende de concurrentiepositie van de
exportindustrie en de andere op export steunende b-
drijven. Te lage prijzen van landbouwprodueten en-
clermijnen cie koopkracht van het platteland en doen
hun terugslag gevoelen op al die
bedrijven,
die daar
hun afzet vinden. Meen en meer vestigt zich den in-
druk, (lat de ineenstorting van de agrarische en
grondstofpnijzen, die internationaal heeft plaats ge-
had, moet w’orden gerekend tot een van cle ernstigste
depressiefactoren en dat het handhaven van een groo-
ter mate van stabiliteit in deze groep van prijzen, ook
met het oog op een verzwalcking der conjunctuur-
golven, moet worden toegejuicht. [:n ccii groot aantal
landen zijn cle agrarische prijzen dan ook reeds in
meerdere of mindere mate gebonden, hetgeen aan de
prijsvornii ng
01)
liet restant van de wereldmarkt een
zeer weinig nic]itinggevend karalcter geeft. Dit he-
teekent, ook voor ons land, dat de vraag of de prijs
van afzonderljlce producten op een te hoog of een
te laag peil gehandhaafd wordt, niet meer uitsluitend
beoordeeld kan worden door vergelijking niet den
prijs, die daarvoor geldt op de wereldmarkt, maar
dlat deze vraag moet worden beantwoord, mede gelet
op het gewicht, dat aan een bspaalden prijs redeljker-
wijs mag w’ordlen gegeven in verband met het alge-
meen prijsniveau. De con sedi uentie van prijsbeheer-
se.hing is echter een min of meer gebonden productie.
Ik meen, dat deze consequentie met name voor di
op export gerichte landhouwproduetie inderdaad moet worden aanvna:rd. len. en ander maakt het ten zeerste
gewenscht dat liet Departement van Landbouw met
dat van Handel, Nijverheid en Scheepvaart weder tot
één 1)eparternent van Economische Zaken wordt ver-
eenigd, opdat de eenheid van deze onclerdeelen van
economische politiek volledig wonde in acht genomen.
Thans kom ik tot de laatste nadere bepaling van
de voorafgaande uitspraak, dat met een opportunis-
tisehe economische politiek de belangen der volkswel-
vaart het best zullen kunnen worden gediend. Deze
uitspraak, die betrekking had op de weusehelijkheid
en de wijze van overheidsingrijpen op economisch ge.
bied, zou den schijn kunnen wekken, dat daarmede
bedoeld was te zeggen, dat de economische politiek telkens weer haar inhoud zou moeten ontleenen aan
cle situatie van het oogenblik. Zoo opgevat zou dit
beteekenen, dat de Regeering zich zou moeten beper-
ken tot het voeren van een politiek op de korte baan,
m.a.w. tot liet nemen van uitsluitend incidentieele
maatregelen, en zich dus zou moeten onthouden van
een ,,long run poliey”. Dat dit
niet
geheel mijn be-
doeling is, zal uit het voorafgaande reeds duidelijk

30 Juni 1937

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

II

zijn geworden. Het kan echter dieustig zijn hier iets

nader op in te gaan.
Dikwijls wordt de meening gekoesterd, dat de om-
omstandigheden zoo labiel zijn, dat omtrent de naaste
ontwikkeling – laat staan over de verder liggende –
van de economische wereidsituatie zoo weinig met
zekerheid te voorspellen valt, dat het een overschat-
ting is van het inenschelijk vooruitzicht en doorzicht
en van de beheersehhaarheid van de krachten van
verschillenden aard, die den economischen toestand
hepaleh, indien men de richting van de te volgen
economische politiek voor iets langeren tijd zou wil-
len uitstippelen. Vooral den laatsten tijd schijnt er
alle reden om tegen een zoodanig handelen te waar-
schuwen: de wankele politieke verhoudingen, met
name op internationaal gebied, de groote schomme-lingen in de oogstopbrengsten, de velen verrassende
goudpaniek, die den monetairen toestand, die juist
bezig was tot rust te komen, wederom op losse schroe-ven zet, zijn slechts enkele voorbeelden, die men maar
behoeft te noemen om bij velen een sterk scepticisme
te wekken ten aanzien van de mogelijkheden en kan-
sen op doeltreffendheid van regelingén van meer blij-
venden aard.. Zijn niet vele berekeningen heel spoe-
dig misrekeningen gebleken, waardoor de toestand
eerder verergerd dan verbeterd is?
Aan deze bezwaren kan ik niet voorbij gaan. Zij zijn ten deele eer reëel en noen tot groote omzich-
tigheid bij het beoordeelen van de toekdmst en tot
het doordenken, alvorens men regelt, van de moge-
lijke consequenties, die uit het voorgenomen regelen
zelf voor de toekomstige verhoudingen kunnen voort-
vloeien. Niet zelden roept men krachten op, welke
de problemen wel verschuiven maar niet oplossen.
Dat men in de achter ons liggende jaren, waarin
plotaeling zoo veel tegelijk is geregeld, de noodige
voorzichtigheid steeds in voldoende mate heeft be-
tracht, kan moeilijk worden verdedigd. Toch is de
beoordeeling onbiili.jk, indien men geen rekening
houdt met het feit, dat vele maatregelen werden ge-
boren uit •noodposities van economischen of politie-
ken aard, zonder beschikking over de noodige gege-
vens en zonder een voldoende deskundig voorlichtings-
apparaat. Evenwel, ook als de hier bedoelde omstan-

digheden zullen verbeterd zijn, – en zij zijn snel
bezig te verbeteren – zal de factor ,,onzekerheid” in
de overwegingen, die men aan de economische poli-
tiek, voorzoover gericht op de toekomst, ten grondslag
legt, een belangrijke plaats blijven innemen.
Deze erkenning behoeft echter niet te beteekenen,
dat men het economisch leven moet overlaten aan de wisselvalligheden van het lot. Temidden van alle on-
zekerheden zijn een aantal verschijnselen te noemen
met wier optreden men wel degelijk rekening kan hou-
den en tegen wier schadelijke gevolgen men het eco-
nomisch leven, bij een vooruitziende politiek, min of
meer beschutte.0 kan. Als zoodanig noem ik in de

eerste plaats
het con junctuurverschijnsel.
Dit ver-
schijnsel moge nog onvoldoende doorgrond zijn wat
het juiste gewicht van de oorzaken betreft, die het
zijn bijzonder karakter verleenen, het optreden van
het verschijnsel zelf, de terugkeerende afwisseling
van hausse en baisse, is een ervaringsfeit, waarvoor
niemand de oogen kan sluiten. Ook is men het er
over eens, dat dit feit met zoodanige verstoringen
van het economisch evenwicht gepaard pleegt te
gaan, dat zooveel mogelijk een tempering der con-
junctuurbeweging dient te worden nagestreefd. Aan-
gezien het hier een wereldverschijnsel betreft, zou
ten aanzien hiervan wellicht het meest kunnen wbr-
den bereikt door de groote industrieele en de grond-
stoffen-produceerende landen, afzonderlijk en in sa-
menwerking, omdat deze als het ware de haarden
vormen, waar de conjunctureele verstoringen hun
oorsprong plegen te nemen. Een klein land als het
onze, dat sterk internationaal is georiënteerd en een zeer gevoelig bedrijfsleven heeft, zal steeds den in-
vloed van de internationale conjunctuur tot op zekere

hoogte moeten aallvaarden. Toch staat ons land daar
tegenover niet geheel machteloos. Evenmin als het
geheel machteloos staat tegenover de wisselvallighe-
den der waterstroomen, die door de groote interna-
tionale rivieren in dit deltagebied worden aange-
voerd. Een goede rivierherichtendienst, een waakzame
dijkwacht en een zekere mate van reguleering van
het binnendijksch niveau zijn niet in staat – zoo
heb ik het eens uitgedrukt – aan het watervolume,
dat de bedding onzer rivieren doorstroomt, veel af
of toe te doen. Maar wel kan er voor gezorgd worden,
dat de bewoners dezer lage landen voor hoogen wa-
tervloed op hun hoede zijn, dat doorbraakrampen

worden voorkomen en zoo noodig tegenwichten in
werking worden gesteld om de weerstandskracht der
dijken te verhoogen. Zoo ook kunnen een goede con-
junctuur-voorlichtingsdienst, een waakzaam en in
zake het leiding geven aan de investatie-bedrjvigheid
nauw samenwerkend bankwezen en een politiek ge-
richt op handhaving van het prijseveuwicht tusschen
agrarische en industrieele producten, naast maatrê-
gelen tot bevordering van minder conjunctuurgevoe-
lige welvaartsbronnen en temporiseering van pu-
blieke uitgaven, voorzoover deze uitstelbaar zijn, aan
een beperking van de conjunctureele invloeden en
van de reacties van het bedrijfsleven daarop, zeer ten
goede komen.

• Ik noem thans enkele andere
verschijnselen; van
meer structureelen aard,
ten aanzien waarvan een z66 groote mate van waarschijnlijkheid bestaat, dat zij ge-
durende den eerstkomenden tijd zullen worden be-
stendigd, dat het uiterst kortzichtig zou zijn daar-
mede bij het uitstippelen van de economische politiek
geen rekening te houden. Allereerst moet hier wor-
den gewezen op veranderingen in de factoren, die van
invloed zijn op de natuurlijke banen van het inter-
nationaal handeisverkeer. De bevolkingsvermeerde-ring in West-Europa is snel aan het verminderen; de
vraag naar veel gestandaardiseerde massa-producten,
zoowel van agrarischen als van industrieelen oor-
sprong, vertoont een afuemendé elasticiteit; voor een
toenemende groep van industrieele en voor sommige
agrarische producten raken natuurlijke vestigings-
factoren meer en meer op den achtergrond. Het ge-
volg, dat hiervan te verwachten is, is voor de West-
Europeesche landen niet alleen een vermindering van hun aandeel in den wereidhandel, -maar ook een rela-
tieve vermindering van hun buitenlandschen handel
tegenovnr den binnenlaridschen omzet. Deze tendens
openbaart zich zeer duidelijk in het feit, dat de we-
r.eldproductie sedert 1032 veel sterker is toegenomen dan het volume van den wereldhaudel en dat het aan-
deel van Europa in het wereldhandelsverkeer sterk
verminderd is. i)aartoe heeft ongetwijfeld bijgedra-
gen de groei van het economisch nationalism.e onder
invloed van oorlog en crisis. Naar mate de conjunc-
tuur zich herstelt, kan hierop vel een zekere reactie
volgen, maar wij mogen ons niet verheelen, dat de
kans zeer groot is, dat zelfs in het gunstigste geval de
omvang en de intensiteit der bescherming in de
meeste landen een aanmerkelijk hooger peil zal be-
houden dan v66r 1929. Voor ons land maken daarbij
nog factoren van bijzondere beteekenis uit, de re-
oriëntatie van den handel van Duitschland op buiten-
Europeesche gewesten, onder invloed van het clearing-
stelsel en van den handel van Engeland op de andere
deelen van het Britsche Rijk, in verband met de
Ottawa-overeenkomsten. Onder deze omstandigheden
zal ook ons bedrijfsleven zich ongetwijfeld moeten
gaan oriënteeren op nieuwe afzetgebieden en zal de
Regeering vooralsnog groote aandacht moeten beste-
den aan het handhaven en verbeteren van de buiten-
landsche handelspositie, waartoe zij een welgevuld
arsenaal van handelspolitieke middelen niet zal kun-
nen ontberen. Met bevordering van de belangen der
goederen-exporteerende bedrijven zal zij echter niet
kunnen volstaan. De belangen van ons land bij den
wereidhandel reiken aanmerkelijk verder. Met name

VI

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

30 Juni 1937

is hier ook te denken aan die bedrijven, welke dien-
sten verrichten aan het internationaal verkeer, de
sèheepvaart, de havens, de banken. In het belang hier-
van verleene zij steun aan alle pogingen tot verrui-
ming van den wereldhanclel in het algemeen, het
internationaal kapitaalverkeer en het toeristenver-
keer daaronder begrepen.

De hoop, intusschen, dat langs deren weg de wel-
vaart en de werkgelegenheid in ons land zich vol-
doende zullen kunnen herstellen, is, naar ik meen,
niet gegrond. Aan de internationale tendens tot meer
concentratie op de binnenlandsche productie, op pro-
ductie voor de binnenlandsche markt, zal ons land
zich niet kunnen onttrekken, wil het niet voor onaf-
zienba±en tijd
o

een waardevol gedeelte van zijn pr
ductieve krachten, van zijn arbeid en kapitaal, tot
werkloosheid gedoemd zien. Zeker zal bij verbetering
van de conjunctuur en opheffihg van een aantal han-
delsbelemmeringen de werkgelegenheid in verschei-
dene bedrijfstakkeii een herstel te zien geven, maar
het is nauwelijks denkbaar, in het licht van de ten-denzen, die ik heb geschetst, ni. de wijziging in de
natuurlijke banen van het internationaal handelsver-keer, het economisch nationalisme en de re-oriënta-
te van den Duitschen en Engelschen handel, dat het
arbeidsprobleern in ons land daarmede wezenlijk zal
worden opgelost. Dit arbeidsvraagstuk zal dan ook
de eerstkomènde jaren in het centrum der economisch
politieke belangstelling moeten staan, niet alleen op

economische, maai ook op sociaal-ethische grônden;
en tevens zal men goêd doen het in verband te zien
met de belangen der volksveerbaaiheid.

De niet-economische aspecten, die aan dit vraag-
stuk verbonden zijn, zal ik verder laten rusten. Ik
beperk mij tot nog enkele opmerkingen nopens de
richting, waarin de oplossing niet en waarin zij wel-
licht wèl ware te zoeken. Weinig doeltreffend of bui-
tën’ internationaal verband nauwelijks voor toepassing
vatbaar, acht ik een generale verlaging van het loon-
peil, een algemeene verkorting van den arbeidstijd en
een beperking op eenigszins ruimere schaal van de

voortschrijding der rationalisatie. In bepaalde be-
drijfstakken en onder bepaalde omstandigheden
zu van deze middelen eenige directe vermeer-
dering van de werkgelegenheid kunnen worden ver-
wacht, maar wat betreft de laatste twee middelen,

verkorting
an den arbeidstijd en beperking van de
rationalisatie, zal, bij eenzijdig nationale toepassing, ernstig met het gevaar moeten worden gerekend, dat
een terugslag op de afzetmqgelijkheden daarvan het
gevolg zal zijn. Een verlaging van het loonpeil moet
economisch in verband worden gezien met de elasti-
ticiteit van de vraag naar verschillende typen van
arbeid en met dën ‘invloed, die naar alle waarschijn-
lijkheid van zulk een verlaging op de verdeeling en

de besteding van de koopkracht zal uitgaan. Een al-
gemeene uitspraak over de deugdelijkheid vn dit
middel, -* indien iemand er voor gevoelde het toe
te passen, – is dus niet te geven.

Een richting, die m.i. meer belooft en ook
natio-
naal kan worden ingeslagen, is bevordering van de
industrialisatie. Ten aanzien van de groep der
meer
gedifferentieercie ind’ustrieprod’ucten en der kwali-
teitsgoederen
ontmoet het aanbod nog een vrij elasti-
sche vraag, zullen dus, wanneer de prijzen maar binnen

het bereik van de menigte worden gebracht, groote
afzetmogeljkheden zich kunnen ontwikkelen. Onge-
twijfelci is het industrialisatieprobleem een veel te’
omvangrijk onderwerp om aan het eind van een in-
leiding als deze nog even ter sprake te worden ge-
bracht. Mijn opmerking ook op dit punt pretendeert
clan ook niet méér’te zijn, dan een poging tot het
geven van een richtlijn van economische politiek.
Mocht het juist zij, dat voortkaand6 indust±i.lisati’e
in ons rand broodnoodig is om de werkgelegenheid
ook voor de toekomst te verméerderen, dan past te
dezen aanzien een voorzichtig, doch actief beleid.
Voorzichtig, omdat er voor gezorgd dient te worden,
dat door het industrialisatiestreven waardevolle ex-
portbe]angen niet worden geschaad en géen onver-
antwoorde investatjes ter “hand •worden genome.
Actief, omdat het particulier ‘initiatief onder de bui-dige ‘omstandigheden aan veel grooter risico’s bloot
staat en zich veel moeilijker kan ontplooien dan voorheen het geval was. Door het scheppen van
gunstiger omstandigheden, bv. door hulp met betrek-
king tot de credietverschaffing, het garandeeren van
publieke orders, eventueel door een zekere tariefbe-
scherming, resp. een zekere kostentoeslag, zou ‘het
particulier initiatief kunnen worden geprikkeld; des-
noods trede de Staat hier zelf als promotor op, zooals
in de eerste helft van de vorige eeuw door onzen
eersten Koning geschied is. LIEFTINCK.

Cl

/

/

Auteur