Ga direct naar de content

Jane Jacobs: leven voor de stadseconomie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 21 2003

Jane Jacobs: leven voor de stadseconomie
Aute ur(s ):
Hospers, G.J. (auteur)
Lochem, R.M.P. van. (auteur)
De eerste auteur is werkzaam aan de Universiteit Twente. De tweede auteur is zelfstandig beleids-adviseur op het terrein van stedelijke
ontwikkeling.vanlochem@planet.nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 88e jaargang, nr. 4397, pagina 134, 21 maart 2003 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
kernfiguren

Hoewel Jane Jacobs haar hele leven al pleit voor diversiteit in de lokale economie, lijken beleidsmakers haar boodschap nu pas
serieus te nemen.
Creatieve steden, sociaal kapitaal, etnisch ondernemerschap, functiemenging…recente studies en nota’s over stedelijke economie
lijken een bron van nieuwe begrippen en ideeën1. Schijn bedriegt: de thema’s komen we al tegen in boeken als The death and life of
great American cities (1961), The economy of cities (1969) en Cities and the wealth of nations (1984), allemaal geschreven door de
Amerikaans-Canadese stadseconome Jane Jacobs. Dit ‘kleine grijze vrouwtje op tennisschoenen’ mag dan ver in de tachtig zijn, ze
pleit nog even hartstochtelijk als vroeger voor lokaal-economische dynamiek. Jacobs begon haar loopbaan als freelance journalist
tijdens de Grote Depressie in New York. Daar raakte ze ervan overtuigd dat juist het stadsgewoel de stuwende kracht vormt achter
welvaart en welzijn. Volgens haar werd deze vitaliteit bedreigd door de grootschalige en radicale vernieuwing die de Verenigde Staten
eind jaren vijftig overspoelde. Kleinschalige en levendige wijken moesten plaatsmaken voor grote, monofunctionele projecten zoals
zakencentra, snelwegen en wolkenkrabbers. Jacobs keerde zich in haar geruchtmakende boek The death and life of great American
cities fel tegen deze ‘grote pest van saaiheid’. En ze liet het niet bij woorden alleen. Met succes ging ze haar wijk, het New Yorkse
Greenwich Village, voor in de strijd tegen bureaucraten en stedenbouwers. Op de inzichten en ervaringen uit die tijd heeft ze haar
verdere werk gestoeld. Ook al adviseert Jacobs nog menig stadsbestuur – onder meer dat van haar woonplaats Toronto -, ze beweegt
zich steeds meer op het economisch-filosofische vlak. Zo schrijft ze in Systems of survival (1992) en The nature of economies (2000)
over de morele grondslagen van de economie.
Diversiteit
Vitale steden worden volgens Jacobs gekenmerkt door diversiteit. Diversiteit biedt kansen aan innovatie en is daarmee nodig om in te
kunnen spelen op nieuwe economische, technologische en maatschappelijke ontwikkelingen. Zulke steden dragen op deze wijze bij aan
een duurzame economische groei. Diversiteit is voor haar geen abstracte grootheid. Jacobs ziet de stadseconomie als een levend
organisme dat wordt geboren, groeit, in verval raakt en kan herleven. In deze evolutionaire benadering vormen de straten de vitale
organen. Volgens Jacobs ligt de basis van het lokaal-economische ballet in de factor diversiteit: niet alleen diversiteit in functies, maar
ook in bevolking en bebouwing. Om te beginnen dienen buurten in haar ogen meerdere functies (wonen, werken, recreëren) te hebben.
Die functiemenging garandeert dat de ruimte efficiënt wordt benut en dat er op alle tijden van de dag bedrijvigheid plaatsvindt en niet
slechts ‘s ochtends of ‘s avonds, zoals in veel zaken- en forensenwijken het geval is. Het gaat ook om een variatie binnen functies,
bijvoorbeeld om de combinatie van dure en goedkope woningen en van commerciële en publieke voorzieningen. Verder is een wijk
volgens Jacobs gebaat bij hoge concentraties van mensen, die bij voorkeur uit alle segmenten van de samen-leving afkomstig zijn.
Diversiteit zorgt voor voldoende interactie op straat en draagt bij aan de opbouw van sociale banden in de buurt. Jacobs introduceert in
dit verband de term ‘sociaal kapitaal’ en is daarmee één van de eersten die dit tegenwoordig zo populaire begrip hanteert. Diversiteit heeft
echter vooral een economische functie, aldus Jacobs. Zowel vanuit de vraag als vanuit het aanbod geredeneerd leidt diversiteit tot
welvaartsgroei. Als verschillende groepen (gezinnen, jonge stellen, immigranten, kunstenaars, studenten, onder-nemers) op één plek
samenleven, dan is er immers voldoende kritische massa of draagvlak voor een gevarieerd aanbod van lokale voorzieningen. Voor de
bewoners valt er veel te kiezen. Ondernemers in zo’n wijk kunnen niet alleen rekenen op voldoende vraag, maar kunnen profiteren van
elkaars deskundigheid en faciliteiten. De kruisbestuiving die daardoor ontstaat, werkt ‘nieuwe combinaties’ in de hand en trekt nog meer
creatieve geesten aan. Kennis en innovatieve ideeën blijven immers niet steken binnen de muren van het bedrijf. Zij hebben allerlei
formele en informele contacten met mensen van andere bedrijven in de buurt. Maar ook toevallige ontmoetingen op straat, bij de
bushalte of in het café dragen bij aan de verspreiding van kennis. Bestaat een stadsdeel ten slotte uit een mengeling van oude en nieuwe
gebouwen, dan krijgt elk type ondernemer een kans. Onder het motto ‘nieuwe ideeën hebben oude gebouwen nodig’ betoogt Jacobs dat
de wijkeconomie zich dan kan ontwikkelen tot een ware broedplaats van onder-nemerschap, creativiteit en innovatie, oftewel een
creatieve stad. Lokaal-economische dynamiek komt volgens Jacobs altijd voort uit het bestaande; radicale sloop en nieuwbouw zouden
dan ook taboe moeten zijn. Naar eigen zeggen heeft Jacobs niet veel op met ideologieën omdat ze een helder zicht op wat gaande is
ontnemen. Zij wil de dingen beschrijven zoals ze zijn. Haar idealisme is dan ook niet universeel zoals de ideologieën doorgaans zijn, maar
specifiek en lokaal: Jacobs is een activiste van het gezond verstand.
Diversiteit als groeihormoon…
De vraag is natuurlijk of Jacobs’ kijk op diversiteit en economie empirisch ondersteund wordt. Amerikaans onderzoek van Glaeser heeft

duidelijk gemaakt dat de groei daadwerkelijk hoger is in gebieden met een hoge mate van diversiteit en concurrentiedruk. Of dit ook voor
Nederland opgaat, is onderzocht door Van Soest, Van Oort en Gerking2. Zij komen tot enkele interessante conclusies. Ten eerste blijkt
dat in het algemeen bedrijven die zijn gevestigd in gebieden met een grote diversiteit aan economische activiteit sneller groeien dan
bedrijven in gebieden met een meer homo-gene productiestructuur. Enige marktmacht blijkt echter ook bevorderend voor te zijn voor
economische groei, terwijl Jacobs juist stelt dat concurrentie het beste is omdat het bedrijven scherp houdt en hen dwingt tot
vernieuwing. Ten tweede blijkt kennis zich slechts over een relatief kleine afstand te verplaatsen. Alleen op postcodeniveau hebben
omliggende sectoren baat bij hogere groei in een bepaalde sector. Als diversiteit op straat- of buurtniveau een positief effect heeft, dan
is het de vraag of er voor de lokale overheid een rol is weggelegd.
…of als zelfdestructief panacee?
Volgens Jacobs kan diversiteit een proces van zelfvernietiging in gang zetten. Velen vinden een divers stedelijk milieu een aantrekkelijke
vestigingsplaats, zowel om te wonen als om te werken. Door de combinatie van deze vraag, de trage veranderingen in het aanbod en het
ruimtegebrek in de binnenstad komt de betaalbaarheid van woningen, winkels en bedrijfsruimten onder druk te staan. De groentenboer
kan de stijgende huurprijs niet langer opbrengen en moet plaatsmaken voor een exclusieve modeketen. Het atelier van de kunstenaar
wordt verkocht aan een yuppenstel of wordt verbouwd tot kantoorruimte. En de ‘nieuwe ideeën’ die volgens Jacobs vaak aangewezen
zijn op goedkope oude gebouwen, kunnen niet langer in de buurt terecht. Het resultaat is dat de diversiteit afneemt ten gunste van
homogeniteit. Dat verkleint de kans op innovaties en ondermijnt het vermogen om ook op langere termijn in te spelen op nieuwe
ontwikkelingen. De economie van de stad wordt hierdoor kwetsbaar. Dergelijke processen zijn in alle grote steden zichtbaar. Daarom ligt
er een taak voor lokale over-heden. Zij kunnen diversiteit bevorderen door bijvoorbeeld winkels en woningen niet te verhuren tegen de
maximaal haalbare prijs en door te selecteren aan wie ruimte wordt verhuurd3. Op deze wijze heeft de gemeente Amsterdam de
Haarlemmerstraat weten te behouden als een aantrekkelijk en divers winkelgebied. De gemeente en corporatie verhuren panden niet
tegen de maximaal haalbare prijs, maar tegen een lagere prijs die overigens in verhouding tot de historische aanschafwaarde nog wel
rendabel is. Diversiteit heeft zo bezien ook een prijs: een minder dan maximale opbrengst voor exploitanten. In de visie van Jacobs is het
deze prijs waard. Diversiteit levert op de langere termijn duurzame groei, die recht doet aan de vraag van een gevarieerde bevolking.
Jacobs in Nederland
In interviews heeft Jacobs Nederland regelmatig het toonbeeld genoemd van een land waar ze zag dat haar ideeën kunnen werken.
Waarschijnlijk is haar beeld gekleurd door de historische binnenstad van Amsterdam, waar ze graag komt. Vooral provincies met nieuw
stedelijk gebied zoals Flevoland blijken namelijk nog steeds een relatief geringe mate van diversiteit te kennen4. En zeg nou zelf: een
gemiddelde Nederlandse nieuwbouwwijk of bedrijfslocatie geeft weinig blijk van diversiteit en functiemenging. Toch lijkt het erop dat
steeds meer lokale bestuurders – overigens meestal zonder haar te kennen – het gedachtegoed van Jacobs in de praktijk proberen te
brengen. Naast prijsmaatregelen kan het overheidsingrijpen bestaan uit het herbestemmen van gebouwen. Zo gaan steden in
toenemende mate over tot herbestemming van voormalige fabrieksgebouwen tot bijvoorbeeld appartementencomplex of
bedrijfsverzamelgebouw voor innovatieve starters. Dergelijke maatregelen getuigen van oog voor het bestaande en passen daarmee
volledig in het straatje van Jacobs.
Slot
Diversiteit is niet alleen iets om te bezingen in beleidsnota’s. De lokale overheid moet concreet in de buurt aan de slag. Zij kan deze
weerbarstige materie daarbij alleen praktisch handen en voeten geven als zij – à la Jacobs – praktisch, creatief en vasthoudend te werk
gaat. Jacobs’ werk kan daarbij een blijvende bron van inspiratie zijn.

1 Zie bijvoorbeeld Creatieve steden! (2002), een publicatie die de Vereniging Deltametropool en Forum – de denktank van VROM onlangs hebben uitgebracht.
2 Zie D.P. van Soest, F.G. van Oort en S.D. Gerking, Kennisexternaliteiten in Nederland, ESB, 5 januari 2001, blz. 14-17.
3 Zie J. Winsemius, Economische maakbaarheid van stedelijkheid, in: Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu,
Stedelijke transformaties, speerpunten van netwerkverstedelijking, Den Haag, 2001, blz. 180-215.
4 Zie OTB, Monitoring stedelijke milieus, TU Delft, 2000.

Copyright © 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur