Ga direct naar de content

Is minder meer?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 23 2000

Is minder meer?
Aute ur(s ):
Reitsma, A.M. (auteur)
Ve rs che ne n in:
ESB, 85e jaargang, nr. 4270, pagina 677, 8 september 2000 (datum)
Rubrie k :
Van de redactie
Tre fw oord(e n):

Op radio 1 riep Boris Dittrich, kamerlid van D66, afgelopen week iedereen op mee te discussiëren over de vraag: wordt Nederland te
vol?
Dittrich voorziet negatieve effecten van de almaar groeiende bevolking van Nederland en wil de kinderbijslag en andere fiscale
maatregelen voor ouders serieus tegen het licht houden 1. Nog geen week voor zijn oproep was er op de radio ook al een debat over het
onderwerp overbevolking. Behoudens een demograaf, die sussende woorden sprak, dat de bevolkingsaanwas op termijn weer zou
teruglopen, nam een bekende econoom deel, en de voorzitter van de club van tien miljoen: een stichting die – overigens nadrukkelijk
zonder racistische motieven – terrein probeert te winnen voor de gedachte dat het aantal inwoners van Nederland omlaag moet.
Volgens die club is Nederland al lang te vol. De huidige bevolkingsdruk leidt, volgens haar, in steeds sterkere mate tot congestie, tot een
verhoogde mate van agressiviteit en zelfs criminaliteit en tot een ongewenste aanslag op de natuur.
Een heel andere mening was de econoom toegedaan: overbevolking, zo meende hij, uit zich onder andere in prohibitieve congestie, en
hiervan is, zolang we nog niet eens de middelen hebben benut om de congestie te remmen, nog lang geen sprake.
In zijn algemeenheid klinkt uit het kamp der economen nog geen waarschuwingssignaal. Tot nu toe gold voor hen vooral het criterium of
er voldoende productieve krachten aanwezig zijn om de afhankelijken te voeden. In het licht van de vergrijzing pleitten zij daarom eerder
voor een toename van het aantal productieve mensen dan dat ze riepen dat Nederland te vol is.
Toch knaagt het gevoel dat die stelling te beperkt is. Het hele bestaan van een vereniging als de club van tien miljoen, en de toenemende
aandacht voor het overbevolkingsvraagstuk, geeft aan dat er behoefte bestaat om ook andere aspecten van het bevolkingsvraagstuk te
belichten.
Los van de vraag of uw buurman u meer naar het leven staat nu even verderop een nieuwbouwproject gepland is (en een grotere
bevolkingsdruk per areaal daarmee mogelijk tot meer agressiviteit en criminaliteit leidt), is er met het bevolkingsvraagstuk een groot
aantal subjectieve connotaties verbonden. Hoewel we waakzaam moeten zijn op het gevaar dat mensen ook racistische motieven laten
meespelen in hun waardering van de overbevolkingsvraag, zou het op zich aardig zijn de connotaties die men heeft bij een grotere
bevolkingsdruk eens in kaart te brengen. Subjectieve waarderingen zijn immers te herleiden tot welzijn, tot nut en van daaruit tot
welvaart. En is het ons economen niet te doen om het maximaliseren van welvaart?
Dus kijk eens naar uzelf en formuleer een denkbeeldige nutscurve met het aantal mensen op de horizontale as. Een scala aan
nutscomponenten dringt zich op: woonruimte, de ruimte voor plant en dier en de waardering van hun bestaanswaarde 2, geluidhinder,
congestie, de kinderwagens bij Ikea, een groter potentieel aan vrienden en collega’s, en ga zo maar door.
Voor mijzelf valt de balans van meer mensen duidelijk negatief uit. Misschien niet eens zozeer vanwege de mensen zélf, maar vanwege
het menselijk beslag op de ruimte. De verdringing van plant en dier vind ik aanmatigend (want zeer antropocentrisch), het dichtslibben
van de Randstad met huizen, kantoren en wegen steeds benauwender.
Een serieuze bevolkingsdiscussie vraagt om een serieus onderzoek met een fatsoenlijke enquête waarin welzijnsindicatoren een plaats
krijgen. en racistische motieven zoveel mogelijk zijn weggezuiverd. Om het complexe immigratievraagstuk buiten beschouwing te laten
kan het asielbeleid als gegeven worden aanvaard.
Misschien is het dan op basis van zo’n enquête mogelijk om het nut verbonden met een toename van de bevolking op een ordinale
schaal te ordenen. Uiteraard dienen de resultaten van zo’n enquête naar de nutsbeleving zo mogelijk ook afgezet te worden tegen meer
traditionele economische vragen naar het beschikbaar inkomen per hoofd dat zonder en met doorgroei van de bevolking gerealiseerd kan
worden.
Slagen we er in bevolkingsdruk en individueel welzijn langs deze lijnen aan elkaar te koppelen, dan is de volgende stap te bepalen of
toevoeging van nog meer mensen aan het totaal of in een regio de totale welvaart (aldaar) doet stijgen of dalen. Daalt die, dan kunnen we
stellen dat het invullen van alle menselijke noden in een dergelijke mate ‘rivaliserend’ is, dat “etwas weniger wäre mehr gewesen”.

Dan loeit mogelijk een ‘tragedy of the commons’ aan, waarin ieders individuele nut nog toeneemt, wanneer hijzelf een extra kind neemt,
een extra auto koopt, een groter huis betrekt, terwijl zijn acties het totale nut in zijn omgeving doen dalen.
Wanneer dit zo is, is het inderdaad tijd voor maatregelen. Misschien zijn die zo simpel dat een spreidingsbeleid volstaat. Misschien ook
moeten we daadwerkelijk toe naar een beleid waarin elk menselijk handelen dat externe effecten heeft financieel gestuurd wordt.
Voor nu is het echter vooral aardig na te gaan óf de mens de mens al een wolf is. Aan economen de taak om te onderkennen dat ook dit
een economisch vraagstuk is

1 Zie ook Het Parool, 3 juni 2000.
2 Zie C.M. van der Heide, J.C.J.M. van den Bergh en E.C. van Ierland, De onschatbare waarde van biodiversiteit , ESB, 25 augustus
2000, blz. 632-635.

Copyright © 2000 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur