Figuur 1. DNB-conjunctuurindicator
Internationale
invloed
De DNB-conjunctuurindicator duidt
tot eind maart aanstaande op voortzetting van de huidige conjuncturele
afzwakking (zie figuur 1). Vier van
de vijf samenstellende componenten, de IFO-indicator van de Duitse
Industrie, de CBS-conjunctuurenquetes naar de verwachte bedrijvigheid,
respectievelijk de feitelijke orderontvangst, en de reele geldhoeveelheid,
vertonen ook een duidelijke omlaag
gerichte beweging. De vijfde en
tevens meest erratische reeks, de
verwachte omzet van NCM-polishouders, geeft geen duidelijke indicatie.
Ook de conjuncturele component
van de produktie in de verwerkende
industrie, de realisatie-index, is neerwaarts gericht (figuur 1).
De Nederlandse conjunctuur komt
voornamelijk uit het buitenland. De
internationale conjunctuur wordt in
hoofdzaak bepaald door Duitsland,
de VS en Japan, in volgorde van
voor Nederland afnemende belangrijkheid. Figuur 2 toont de conjunctuurindicatoren van Nederland,
Duitsland en de VS. Deze indicatoren zijn zodanig in de tijd verschoven, dat de toppen en dalen gemiddeld samenvallen. De afhankelijkheid van Nederland blijkt uit het feit
dat de conjunctuur in Duitsland zes
maanden en die van de VS tien
maanden voorligt op die van Nederland. (Duitsland en de VS zijn in figuur 2 dus zes respectievelijk tien
maanden teruggeschoven in casu
vertraagd.) De grote mate waarin de
conjuncturele beweging van Nederland en Duitsland blijkens figuur 2
samenvallen, is opmerkelijk. Het
conjunctuurpatroon van de VS valt
in sommige jaren samen met de eerder genoemde landen (’80-’85 en ’90-
ESB 6-1-1993
87
88
89
90
91
92
93
94
Figuur 2. Conjunctuurindicatoren Nederland, Duitsland en de VS
SO
81
82
‘9D, maar wijkt in andere perioden
geheel daarvan af (’86-’89 en ’92-’93).
Op dit moment is de internationale conjuncturele ontwikkeling heel
divers: in Duitsland zwakt de conjunctuur snel en in sterke mate af en
in de VS zet het herstel zich verder
voort. Duitsland kampt met de naweeen van de na de eenwording
oververhitte economic, die tot bovenmatige looneisen en te hoge inflatie heeft geleid. Het monetaire beleid – gericht op inflatiebeperking is restrictief, terwijl de hogere prijzen de concurrentiekracht hebben
aangetast. De financiele lasten van
de eenwording voor de overheid
stapelen zich op. Recente geluiden
wekken de verwachting dat de overheid zal gaan bezuinigen en de
lasten zal verhogen, waardoor de
budgettaire bestedingsimpuls zal
afzwakken.
Vooral het herstel in de VS heeft
recent veel aandacht gehad. Dat is
opvallend, daar er al vrij lang van
een, zij het bescheiden, ommekeer
sprake is. Mogelijk heeft het wat erratische beloop van sommige conjunctuurindicatoren, zoals het consumentenvertrouwen in de VS, de
omslag in de conjunctuur aan het
oog onttrokken. Het herstel treedt
overigens op bij een zeer lage trendmatige groei en vindt, vergeleken
met eerdere herstelperioden, in
traag tempo plaats. Voor een deel is
dit toe te schrijven aan de schuldpositie van particulieren en overheid
en aan de spaarbanken- en onroerend-goedcrisis. Daarnaast verhindert de hoge werkloosheid dat de
beschikbare inkomens zich duidelijk
herstellen, zodat ook in de nabije
toekomst geen spectaculair herstel
verwacht mag worden. De VS zullen
voorlopig dan ook geen rol als locomotief voor de wereldeconomie spelen. Buiten de VS is van herstel nog
geen sprake, hoewel de OESO ook
voor Japan, waar de conjunctuur nu
nog heel matig is, voor 1993 een vrij
hoge groei van 2,5% voorspelt. Wereldwijd voorspelt de OESO een geleidelijke verbetering: de economische groei van 1,5% dit jaar zal via
1,9% in 1993 toenemen tot 2,5% in
1994.
Conclusie
De DNB-conjunctuurindicator duidt
tot eind maart opnieuw op conjuncturele afzwakking. De ontwikkelingen in Duitsland dragen daaraan bij,
en duiden voorlopig niet op een
snelle omslag. In de VS is wel sprake
van herstel. Nederland profiteert
hiervan rechtstreeks en via andere
landen, maar dat is onvoldoende om
de Duitse invloed te compenseren.