Ga direct naar de content

Internationale dynamiek

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 7 1982

ECONOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN
Internationale dynamiek
Terwijl er in Nederland wordt geklaagd over een gebrek
aan dynamiek in de economic, voltrekken zich op wereldschaal ontwikkelingen die de mondiale economische structuur in hoog tempo veranderen. In zijn rede voor de
Yomiuri International Economic Society in Tokio 1)
onderscheidde de president van de Wereldbank, A. W.
Clausen, yijf elementen in de internationale economic die
gezamenlijk een enorme dynamiek in het wereldeconpmische systeem representeren. Clausen waarschuwde zijn
toehoorders dat wie geen oog heeft voor de veranderingen
die zich voltrekken en verouderde concepten blijft hanteren, heel snel het zicht op de economische realiteit in de
wereld dreigt te verliezen.
De vijf ontwikkelingen die Clausen onderscheidt zijn
allereerst de opkomst van een aantal zich zeer snel industrialiserende landen (NIC’s), die een groeitempo vertonen gelijk aan dat van Japan in de afgelopen twee decennia; vervolgens de enorm toegenomen betekenis van olieexporterende landen in het Midden-Oosten die niet alleen
in het binnenland gigantische ontwikkelingsprojecten opzetten maar zich ook als internationale beleggers manifesteren en een belangrijke macht op de internationale kapitaalmarkt zijn gaan vormen; in de derde plaats een geweldige uitbreiding van de wereldhandel, waardoor nu een
kwart van de wereldproduktie internatipnaal wordt verhandeld tegen een achtste in 1970; ten vierde een enorme
toename van de vraag naar kapitaal in de wereld ondereen
gewijzigd internationaal monetair systeem van zwevende
wisselkoersen in plaats van vaste; en ten slotte de gestage
toeneming van de betrpkkenheid van centraal geleide economieen in het internationale handels-en kapitaal verkeer.
Het is niet moeilijk in te zien hoezeer de genoemde ontwikkelingen in het afgelopen decennium verschuivingen in
de structuur van de internationale handel, de internationale arbeidsverdeling en het internationale kapitaalverkeer teweeg hebben gebracht. Even duidelijk is het dat inde
komende jaren nog veel verdergaande veranderingen te
verwachten zijn. Natuurlijk kan niemand precies voorspellen hoe de economische krachtsverhoudingen in de wereld
over tien jaar zullen liggen, zoals tien jaar geleden ook niemand kon voorzien dat enkele dorre woestijnstaten zich
tot de belangrijkste financie’le mogendheden van de wereld
zouden ontwikkelen. Maar wel kunnen enkele duidelijke
tendensen worden waargenomen die van grote betekenis
kunnen zijn voor de positie van West-Europa in het wereldeconomische bestel in de niet-zo-verre toekomst.
Het lijkt geen gewaagde voorspelling dat de economische groei in West-Europa zal achterblijven bij groeicijfers die elders in de wereld worden behaald. De sociale
kosten van hoge economische groei worden te hoog geacht, er zijn economische restricties voor het bereiken van
hoge groeivoeten en het culturele klimaat schept niet de
condities die nodig zijn voor een sterke economische expansie. In de Interfutures-studie van de OECD (1979)
wordt een groeivoet van omstreeks 5% voor de OECDlanden als geheel—wat minder is dan gemiddeld in de jaren
zestig werd bereikt — in het-komende decennium dan ook
schier onmogelijk geacht 2). Daarbij geldt dat een relatief
lage groei de neiging heeft zich te bestendigen, omdat de
nieuwste technologieen in een trager tempo in het produktie-apparaat worden geincorporeerdende produktiviteitsstijging als gevolg daarvan achterblijft. De oude industrielanden zullen in vele sectoren dan ook snel door de nieuw
opkomende NIC’s kunnen worden voorbijgestreefd.
Nieuwe communicatietechnieken en het zich steeds dichter
vertakkende netwerk van internationale economische betrekkingen (o.a. binnen multinationals) dragen nog extra
bij tot de snelheid waarmee bedrijvigheid zich naar andere
werelddelen verplaatst.
Het is duidelijk dat een antwoord op deze ontwikkeling,
van de oude industrielanden een bijzonder groot aanpas-

ESB 21-4-1982

singsvermogen op hun arbeids- en kapitaalmarkten
vraagt. Het gevaar is groot dat zij, liever dan het pijnlijke
aanpassingsproces te ondergaan, hun toevlucht zullen nemen tot het wapen van het protectionisme. Internationale
organisaties als de GATT worden reeds bedolven onder
klachten over protectionistische praktijken. De drie belangrijkste internationale handelsblokken: de EG, de VS
en Japan, komen op handelspolitiek gebied steeds openlijker tegenover elkaar te staan. Verdere escalatie tot een
werkelijk handelsconflict zou met name voor West-Europa buitengewoon nadelige consequenties kunnen hebben.
Een opdeling van de wereld in drie min of meer gescheiden
economische invloedssferen, zoals beschreven in het eerdergenoemde Interfutures-rapport, waarbij Japan zich
vooral op Zuid- en Zuid-Oost-Azie, de Verenigde Staten
op Zuid-Amerika, en West-Europa op het Afrikaanse continent zou richten, treft West-Europa het hardst omdat
Af rika qua markten noch qua produktiecapaciteit een vergelijking met de andere werelddelen kan doorstaan. Ook
wanneer politieke conflicten tot een opsplitsing van de
wereld in economische en politieke zones zouden leiden,
behoort West-Europa met zijn relatief lage graad van zelfvoorziening tot de kwetsbaarste regie’s.
Er moet de Westeurppese landen dus veel aan gelegen
zijn zich zo goed mogelijk aantepassenaande veranderende wereldeconomische structuur. De vraag daarbij is wat
de comparatieve voordelen van Europa zijn. Noch wat de
beschikbaarheid van grondstoffen, noch wat die van arbeid en kapitaal betreft, neemt West-Europa een buitengewone positie in. Evenmin kan het zich nogopeenbijzonder organisatievermogen van de produktie laten voprstaan. Deenige produktiefactordie hier wellicht in relatief
overvloedige mate beschikbaar is, is kennis. In dat licht is
het opvallend hoe weinig commercieel er veelal met de beschikbare kennis wordt omgesprongen en hoe ondoelmatig de kennisvermeerdering wordt aangepakt. De organisatie van de ,,kennisindustrie” (w.o. universiteiten) in
West-Europa en de ,,produkt-ontwikkeling” laten veel te
wensen over. Kennis lijkt vooral nog als cultuurgoed eerder dan als economisch goed te worden beschouwd.
In vergelijking met de VS en Japan staat West-Europa
nog aan een extra bedreiging bloot: interne verdeeldheid.
Terwijl alles in het werk zou moeten worden gesteld pm
een gezamenlijk antwoord op de internationale uitdaging
te formuleren, dreigen de verschillende EG-lidstaten door
onderlinge verdeeldheid steeds verder uit elkaar te drijven
en zijn zij nauwelijks nog tot gecodrdineerde actie in staat.
25 jaar na de oprichting van de Gemeenschap lijkt alleelan
vervlogen om tot verdere integratie te komen. Terecht
vraagt Tinbergen in dit nummer van ESB om ,,eurovisie”
om de economische problemen te lijf te gaan, maar zelfs
voor een gezamenlijke aanpak van de werkloosheid lijkt
geen gemeenschappelijke basis te kunnen worden gevonden.
Willen de Westeuropese landen in de komende tien jaar
hun vooraanstaande positie inde wereldeconomie behouden, dan zal het uiterste worden gevraagd van hun aanpassingsvermogen en interne dynamiek. Op dit moment lijkt
daaraan het nodige te ontbreken. Wanneer de Europese
Gemeenschap niet in staat is de internationale uitdaging te
beantwoorden kan het zijn relatieve positie in de internationale economie in zeer korte tijd zien verschrompelen.
De wereld wacht niet op achterblijvers.
L. van der Geest
1) A. W. Clausen, Global interdependence in the 1980s, Remarks

before the Yomiuri International Economic Society, Tokio,

Japan, 13januari 1982.
2) OECD, Facing the future (Interfutures), Parijs, 1979.

389

Auteur