Interessante post
Toen ik tien jaar geleden lid van de SER werd moest
ik mijn brievenbus laten vergroten, want voor wat
daar binnenkomt sneuvelt er iedere week wel een
van die bomen waardoor we ter vergadering soms
het bos niet meer zien. Soms is er heel interessante
post bij. Vorige week, op e€n en dezelfde dag, kopieen van het KB met mijn herbenoeming als kroonlid (dank u, Majesteit) en van een brief van de minister van Sociale Zaken, die de kroonleden voordraagt, aan de voorzitter van de SER. Over die brief
wil ik het hebben.
De minister schrijft dat het kabinet wat meer doorstroming wil in adviesorganen. In die lijn stelt hij
voor de zittingsduur van kroonleden in beginsel te
beperken tot acht jaar (behalve voor de president
van De Nederlandsche Bank en de directeur van het
Centraal Planbureau, die mogen blijven zitten zolang ze zitten). Dat is niet wereldschokkend, nee.
Het interessante is evenwel dat de brief met geen
woord rept over de vraag die bepalend hoort te zijn
voor die zittingsduur: wat doen die kroonleden daar
eigenlijk? Kunnen ze niet beter meteen weggaan?
(De wens van diegenen die vinden dat je het corporatisme niet moet legitimeren). Of kunnen ze de
boel niet overnemen? (De wens van Bolkestein).
Hoe zitten ze daar: als adviseurs, als bemiddelaars
of als onafhankelijke deskundigen? Dat raakt aan de
vraag waar het werkelijk om gaat: is er nog plaats
voor de SER in het huidige tijdsgewricht?
Vroeger, in de jaren vijftig, zaten er kroonleden met
veel meer allure. (Ik doe altijd graag mee aan nostalgic, en wat Tinbergen betreft was het nog waar
ook.) Die voorgangers waren meer adviseurs, denk
ik. Met groot gezag, want werkgevers en werknemers hadden zelf nog niet zoveel deskundigheid in
huis en voerden eendrachtig en welhaast technocratisch het soort wederopbouwbeleid waarin adviseurs floreren. Dat ligt nu anders. De sociale partners beschikken inmiddels over uiterst deskundige
professionele staven en de SER zelf over een zo
griezelig deskundig secretariaat dat alleen de zeer
nai’even onder de kroonleden nog denken dat ze
Sets inhoudelijks toe te voegen hebben.
Werkgevers en werknemers zien de kroonleden tegenwoordig liefst als grensrechters, die aan de marge van het spel nuttig met vlaggetjes zwaaien. Soms
mogen ze, als een heuse scheidsrechter, even op
een fluitje blazen, en heel soms bemiddelen, maar
vooral nooit spel bepalen. Het ideale advies, aldus
de sociale partners, wordt zonder pottekijkers bedisseld in de bipartite Stichting van de Arbeid, en vervolgens gelegitimeerd in de SER, waarbij de kroonleden moeten begrijpen dat zij geen functie hebben
als de partners het eens zijn. Bij verdeeldheid dienen zij hun gunsten netjes en zonder eigen standpunten over de beide andere groeperingen te verdelen.
De kroonleden trappen hier natuurlijk niet in, maar
zijn onderling wel verdeeld in hun taakopvatting.
Die ligt in de spanningsboog van adviseur en bemiddelaar tot tegenspeler op die momenten dat de so-
ESB 201-5-1992
ciale partners het algemeen belang
in hun adviesfunctie ondergeschikt
dreigen te maken aan het eigenbelang van hun belangenbehartiging.
De minister laat die verdeeldheid
voor wat ze is. Door in zijn brief te
doen of zijn neus bloedt ontloopt
hij de verantwoordelijkheid voor
zijn benoemingsbeleid. Want adviseurs en bemiddelaars kun je best
na acht jaar aflossen, ja. Maar het
geven van tegenspel tegen het kattekwaad van beroepsbestuurders
(die nota bene volgens de wet zelf
hun zittingsduur bepalen) vereist
een ervaring die de meesten van
ons in acht jaar ternauwernood opbouwen. Of wil de minister de partners van dat tegenspel verlossen? Dan wordt zijn
brief pas echt interessante post, want dan verraadt
zij een politieke stellingname in het debat over de
plaats van de SER in de gemengde economische
orde.
Mijn eigen opvatting is dat een gemengde orde om
een gemengde legitimatie vraagt. Daarin beslist de
volksvertegenwoordiging uiteraard voor ons alien.
Het is evenwel alleszins legitiem indien het bedrijfsleven daarbij in voorkomende gevallen gezaghebbend adviseert, mils daarbij voldoende tegenspel
wordt gegeven door een onafhankelijke inbreng om
te verzekeren dat in die advisering het karakter van
belangenbehartiging niet overheerst. Zo gezien is
een sterke ploeg kroonleden, die in onafhankelijkheid hun eigen spel bepalen, in het belang van de
democratic en van de legitieme inbreng daarin van
de sociale partners. Maar als ik de brief van de minister overlees, vraag ik mij af of die SER wel zo’n
interessante post zal blijven.
DJ. Woffson