input
Werkweek
Lissabonstrategie
Voor het CentER onderzoeken Raposo en Van Ours het effect op
de werkgelegenheid van de reductie van de werkweek van 44
uur naar veertig uur in Portugal in 1996. Werknemers die voor
de reductie veertig uur of minder werkten fungeren als controlegroep. Hoe groter het percentage van werknemers dat meer dan
veertig uur werkt, hoe meer werkgelegenheid er gecreëerd wordt
met een reductie in de werkweek. Als de helft van de werknemers
meer dan veertig uur werkt dan stijgt de werkgelegenheid met vijf
procent als de werkweek wordt teruggebracht. Deze extra werkgelegenheid komt vooral tot stand omdat er minder banen verdwijnen
dan voor de reductie, en niet omdat er meer banen bijkomen.
De Sociaal-Economische Raad heeft zijn ontwerpadvies gepresenteerd over hoe de nieuwe Lissabonstrategie kan bijdragen
aan het duurzaam, competitief en welvarend houden van de
economie van de Europese Unie. De SER adviseert om rekening te houden met een breed welvaartsbegrip, waarbij sociale,
financieel-economische en milieuaspecten terugkomen. Vooral
groei van de arbeidsproductiviteit is belangrijk, door de vergrijzing. Dit kan bereikt worden door de interne markt te voltooien
en door het hoger onderwijs te betrekken bij onderzoek en innovatie. De raad adviseert verder om het evenwicht tussen flexibiliteit en zekerheid op de arbeidsmarkt te verbeteren en meer te
investeren in menselijk kapitaal. Om lidstaten nauwer te betrekken bij de Lissabonstrategie beveelt de raad aan om een meer
sturende rol te geven aan nationale hervormingsprogramma’s en
landspecifieke doelstellingen.
Raposo, P. en J. van Ours (2009) How a reduction of standard working hours affects
employment dynamics. CentER discussiedocument nr 2009–50. Tilburg: CentER.
SER (2009) Ontwerpadvies. Europa 2020: de nieuwe Lissabon-strategie. Den Haag: SER.
Risico
Voor het Researchcentrum voor Onderwijs
en Arbeidsmarkt onderzoeken Dohmen
et al. de relatie tussen persoonlijke kenmerken en risicohouding. Hierbij maakten
ze gebruik van een enquête waarin twintigduizend Duitsers moesten aangeven
of ze bereid waren om risico’s te nemen.
Geslacht, lengte en opleiding van de
ouders blijken invloed te hebben op de bereidheid om risico te
nemen. Zo leidt een centimeter extra lengte tot een verhoging
van 0,016 op de schaal van bereidheid tot risico en een jaar
ouder tot 0,02 minder risicobereidheid. Ook in een loterij onder
450 mensen bleken de persoonlijke kenmerken een goede voorspeller te zijn van risicogedrag.
Betaald ziek zijn
Dohmen, T., A. Falk, D. Huffman, U. Sunde en J. Schupp (2009) Individual
In een studie voor het Center for Economic Policy Research
onderzoeken Schmitt et al. of er een relatie is tussen nationale
werkloosheidscijfers en de duur van door de overheid verplichte
doorbetaling bij ziekte. Critici van dergelijke regelgeving menen
dat verplichte doorbetaling bij ziekte leidt tot hogere werkloosheid. De auteurs analyseren data uit 22 welvarende landen en
kijken naar de minimumeisen voor doorbetaling van het loon bij
ziekte. Hierbij wordt gekeken naar ziekte van een aantal dagen
tot een jaar. Schmitt et al. vinden geen significant effect op
werkloosheid. Ze vinden zelfs dat een langere verplichte doorÂ
betaling van ziekte geassocieerd is met lagere werkloosheid,
maar deze relatie is niet significant.
risk attitudes: measurement, determinants and behavioral consequences.
Schmitt, J., H. Rho, A. Earle, J. Heymann (2009) Paid sick days don’t cause
Onderzoeksmemorandum 2009/6. Maastricht: ROA.
unemployment. Issue-brief juni 2009. Washington: CEPR.
Stresstesten
Effecten kartels ontwikkelingslanden
De Nederlandsche Bank geeft een overzicht van de recente
toepassingen van macro-stresstesten waarbij een risicoscenario
bij verschillende instellingen of de financiële sector als geheel
wordt uitgevoerd om het effect te zien van negatieve ontwikkelingen in die sector, zoals een aandelencrash. DNB ziet de
macro-stresstest als regulier onderdeel van het toezicht en
houdt rekening met individuele kenmerken van banken. Dit
terwijl de Amerikaanse autoriteiten bij de recente stresstest
dezelfde kredietkwaliteitseisen voor alle banken hanteerden en
de test gebruikt werd als eenmalig crisisinstrument om de markt
duidelijkheid te verschaffen. DNB gebruikt naast een stresstest
ook modellen om de effecten te berekenen van negatieve gevolgen van balansveranderingen, rekening houdend met tweederonde-effecten, waarbij instellingen op elkaar reageren.
Voor het Insitute of Social Studies onderzoekt Van Bergeijk
in hoeverre kartels en fusies door bedrijven uit OESO-landen
negatieve gevolgen hebben voor ontwikkelingslanden. Hoewel
empirisch onderzoek naar de grootte van deze effecten schaars
is, lijken de negatieve financiële gevolgen voor consumenten en
bedrijven in ontwikkelingslanden substantieel te zijn en zelfs het
totale bedrag uitgekeerd aan officiële ontwikkelingssamenwerking te overtreffen. Multinationale ondernemingen bepalen voor
een belangrijk deel de marktuitkomsten in ontwikkelingslanden,
te meer omdat in ontwikkelingslanden nauwelijks toezicht is op
concurrentiegedrag. Volgens de auteur zouden concurrentieautoriteiten in OESO-landen rekening moeten houden met de internationale effecten van anticoncurrerend gedrag van bedrijven uit
eigen land.
DNB (2009) Macro-stresstesten als instrument voor toezicht en financiële
Bergeijk, P. van (2009) What could anti-trust in the OECD do for development?
stabiliteit. In: DNB (red.) DNB Kwartaalbericht juni 2009. Amsterdam: DNB.
Institute of Social Studies, werkdocument nr 473. Den Haag: ISS.
420
ESB
94(4564) 10 juli 2009
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
output
Overgewicht
Beste regio
Voor het National Bureau of Economic Research onderzoeken
Mocan en Tekin de relatie tussen overgewicht, zelfvertrouwen en
loon. Hiervoor gebruiken zij een dataset van Amerikaanse jongvolwassenen uit 1995. De auteurs concluderen dat overgewicht een
significant negatief effect heeft op zelfvertrouwen: een toename
van de Body Mass Index met een standaarddeviatie verlaagt de
kans op veel zelfvertrouwen met een procent. Deze relatie is niet
lineair: wanneer sprake is van overgewicht, daalt de kans op veel
zelfvertrouwen met een additionele 2,4 procent. Deze verlaging
van het zelfvertrouwen heeft volgens de auteurs een negatief
effect op het loon van mannen en vrouwen, terwijl voor vrouwen
ook een direct effect van overgewicht geldt: vrouwen met overgewicht verdienen minder dan vrouwen zonder, zelfs als zij evenveel
zelfvertrouwen hebben.
Delfzijl was in 2008 de regio met het best
presterende bedrijfsleven, zo blijkt uit een
jaarlijkse top veertig van de Rabobank van
economisch presteren van het regionale
bedrijfsleven. De ranglijst wordt samengesteld aan de hand van rapportcijfers voor
groei en kracht. Indicatoren zijn onder andere winstgroei, investeringsratio en arbeidsproductiviteit van het regionale bedrijfsleven. Het blijkt dat veel regio’s in de Randstad laag scoren en de
Nederlandse periferie relatief goed scoort. Zo zakte Amsterdam
van een vijfde naar een twintigste plaats. Op nationaal niveau
is de investeringsgroei in 2008 bijna gehalveerd ten opzichte
van 2007. Dit kan worden beschouwd als een indicator van een
verminderd vertrouwen van het bedrijfsleven in de toekomst.
Mocan, N. en E. Tekin (2009) Obesity, self-esteem and wages. NBER werkdocu-
Rabobank (2009) De Regio Top 40 – economisch presteren van het regionale
ment nr 15101. Washington D.C.: NBER.
bedrijfsleven. Utrecht: Rabobank.
Ricardo in de Verenigde Staten
Zwart gat
Ziesemer onderzoekt voor UNU-MERIT de effecten van steeds
hogere reële prijzen van olie-importen in de Verenigde Staten op de
groei van het bbp per capita en op de houdbaarheid van de buitenlandse schuld. Olie-importen beslaan in de Verenigde Staten twee
procent van het bbp. Met behulp van een Ricardiaans groeimodel
schat de auteur de groeiratio van het bbp en de dynamiek van de
buitenlandse schuld. Uit de analyse blijkt dat een stijging van de
prijzen van olie-importen slechts leidt tot een marginale beperking
van de bbp-groei. De buitenlandse schuld zal niet tot een stabiele
waarde convergeren. Dit is onder andere het gevolg van een hoge
spaarquote en hoge netto importen. Milieubeleid zou kunnen
zorgen voor een kleinere afhankelijkheid van olie-importen.
Ziesemer, T. (2009) Growth with imported resources: on the sustainability of U.S.
Mellens en Noordman geven voor het Centraal Planbureau een
overzicht van recent onderzoek naar het zogenaamde zwarte gat.
Dit is het fenomeen dat Nederland al jarenlang een overschot op
de betalingsbalans heeft, terwijl dit niet leidt tot een navenante
versterking van de netto externe vermogenspositie. Tussen 1990
en 2009 is tweehonderd miljard euro aan extern vermogen verloren gegaan. Dit kan grotendeels verklaard worden door fluctuaties
van wisselkoersen en beurskoersen en door statistische factoren,
zoals meetfouten. Mede door het relatief grote aandeel van statistische factoren als oorzaak, wordt een analyse van het zwarte gat
beperkt. De beleidsrelevantie lijkt evenmin groot, het is namelijk
volgens de auteurs niet mogelijk om een zinvolle beleidsdoelstelling te formuleren voor het netto vermogen.
growth and foreign debt. Werkdocument nr 2009-028. Maastricht: UNU-MERIT.
Mellens, M. en H. Noordman (2009) Het zwarte gat: reëel probleem of fata
morgana. CPB document nr 184. Den Haag: CPB.
Productiviteit
Voor het Centraal Bureau voor de Statistiek analyseren
Langenberg en Van den Bergen de productiviteitsgroei in
Nederland tussen 1995 en 2007 en concluderen dat de helft
van de economische groei kwam door de toegenomen productiviteit van arbeid en kapitaal. Door logistieke verbetering is in de
groothandel de efficiëntie met dertig procent toegenomen. De
opkomst van het internet en de mobiele telefonie veroorzaakte
vijftig procent meer efficiëntie in de telecommunicatiesector.
In de financiële en zakelijke dienstverlening groeide de productiviteit pas na 2003, terwijl het aandeel van deze sector in
de totale toegevoegde waarde is gestegen van twintig naar 24
procent. Hiermee was de toegevoegde waarde van deze sector
voor het eerst groter dan die van de industrie.
Welzijn
Langenberg, H en D. van den Bergen (2009) Helft economische groei in
Voor het NiCE geeft Van Hoorn een overzicht van indicatoren die
subjectief welzijn meten en analyseert hij de relevantie ervan
voor beleid. Subjectief welzijn wordt gemeten via enquêtes
waarbij een algemeen welzijn kan worden opgegeven, of waarbij
verschillende aspecten van welzijn apart worden behandeld.
Meer recente indicatoren meten ook fysiologische aspecten,
zoals bloeddruk, of er wordt aan respondenten gevraagd bij
elke periode van de dag aan te geven hoe ze zich voelden. Als
beleidsdoel is welzijn relevant, maar het is nog onduidelijk
of de indicatoren het welzijn goed weergeven; daarnaast zijn
niet alle aspecten van welzijn beïnvloedbaar door de overheid.
Subjectieve welzijnsindicatoren kunnen beleid evalueren als
complementaire indicator naast objectieve welzijnsindicatoren.
1995–2007 door toename productiviteit. In: CBS (red.) Sociaaleconomische
André van Hoorn (2009) Measurement and public policy uses of subjective well-being.
trends. Statistisch kwartaalblad over arbeidsmarkt, sociale zekerheid en inkomen.
Tweede kwartaal 2009. Den Haag: CBS.
Nijmegen center for economics, werkdocument nr 09-110. Nijmegen: NiCE.
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
ESB
94(4564) 10 juli 2009
421