Ga direct naar de content

input/output

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: januari 9 2009

input
Migratie

Innovatie

Voor het National Bureau of Economic Research stellen Agrawal
et al. dat de emigratie van hoogopgeleiden uit ontwikkelende
landen zowel een positief als een negatief effect kan hebben op
de innovatie in het land. Aan de ene kant verlaat menselijk kapitaal het land, wat een negatief effect heeft, terwijl zij aan de
andere kant ook weer ervaring in het buitenland kunnen opdoen.
De auteurs gebruiken patent-data uit India om te constateren
dat het eerste effect domineert, zodat de emigratie van hoogopgeleiden uit ontwikkelingslanden netto een negatief effect
heeft op de economische groei. De auteurs stellen echter ook
dat hun data alleen patenten weergeven, wat alleen de nieuwe
technologie in een land weergeeft, terwijl ook de verspreiding
van technologie belangrijk is voor economische groei.

Voor het LEI onderzoeken Van Galen en Verstegen de omvang
van innovatie in de agrarische sector. Zij stellen dat een tot twee
procent van de bedrijven behoort tot de innoverende bedrijven
en dat nog eens zes tot elf procent behoort tot de bedrijven
die nieuwe technologie snel overnemen. Belemmeringen in
innovatie worden door de ondernemers vooral gezien door de
hoge kosten en gebrek aan financieringsmogelijkheden. De
auteurs stellen dat het op het moment nog te onduidelijk is
wat de overheidsrol precies is in het stimuleren van innovatie,
zodat zij stellen dat het ministerie van Landbouw, Natuur en
Voedselveiligheid zich vooral bezig moet houden met de evaluatie van oud innovatiebeleid.

Agrawal, A., D. Kapur en J. McHale (2008) Brain drain or brain bank? NBER

rapport nr 2008-067. Wageningen: LEI.

Galen, M. van en J. Verstegen (2008) Innovatie in de agrarische sector. LEI-

werkdocument nr 14592. Cambridge, Mass.: NBER

Europeanisering banken

Reciprociteit
Dohmen et al. onderzoeken voor het Researchcentrum voor
Onderwijs en Arbeidsmarkt hoe belangrijk reciprociteit op de
arbeidsmarkt is. Reciprociteit is het reageren op een positieve
of negatieve actie met een soortgelijke actie. Om te bepalen of
een persoon meer geneigd is positief of negatief op een actie
te reageren, gebruiken de auteurs enquêtes. Uit hun resultaten
volgt dat werknemers met een negatieve reciprociteit gemiddeld
niet minder verdienen dan degenen met een positieve reciprociteit, maar dat zij wel vaker werkloos zijn. Daarnaast stellen de
auteurs dat degenen die meer positieve reciprociteit afgeven
over het algemeen gelukkiger zijn en beter in staat zijn om
vriendschappen te behouden.
Dohmen, T., A. Falk, D. Huffman en U. Sunde (2008) Homo reciprocans: survey
evidence on behavioural outcomes. ROA RM nr 2008/7. Maastricht: ROA.

De Nederlandsche Bank stelt dat het
aantal buitenlandse banken dat diensten levert in Nederland zonder hier
een vestiging te hebben, vanaf 1992
is opgelopen van nul tot ongeveer
450. Daarnaast is het aandeel van
het buitenlands bedrijf in het balanstotaal van Nederlandse banken in de
periode 1990-2007 gegroeid van 12
tot 33 procent. Binnen de groep van de
vijf landen die de grootste hoeveelheid kapitaal in Nederland
hebben uitstaan, is het belang van het Verenigd Koninkrijk
verdubbeld, terwijl de activiteiten vanuit België en Duitsland
zijn afgenomen. Het belangrijkste land blijft Frankrijk, dat eind
2007 goed was voor 23 procent van het uitstaande buitenlandse kapitaal.
DNB (2008) Europeanisering van bancaire diensten in Nederland. In: DNB.
Statistisch bulletin december 2008. Amsterdam: De Nederlandsche Bank.

Conjunctuur
De Rabobank toont een aantal scenario’s over de manier waarop
de Nederlandse economie zich kan herstellen uit de naderende
recessie. Voor alle scenario’s die de Rabobank schetst geldt
dat de economische groei in 2009 het dieptepunt bereikt.
De bank stelt dat het economisch herstel in een normaal
scenario in de loop van 2009 begint. Het herstel wordt met
name aangewakkerd doordat de genomen maatregelen op de
financiële markten het vertrouwen versterken. Tussen 2010 en
2014 verwacht de Rabobank een groei van de wereldeconomie
van vier procent en 1,9 procent voor Nederland. In het meest
pessimistische scenario vreest de Rabobank voor een lange
depressie, waarbij het vertrouwen in de financiële markten niet
terugkeert en hierdoor weinig nieuwe investeringen gedaan
worden. In dit scenario keert de economische groei pas in 2012
terug naar het trendmatige pad.
Rabobank (2008) De conjunctuur voorbij. Utrecht: Rabobank.

4

ESB

94(4551) 9 januari 2009

Krachtwijken
Voor het Centraal Bureau voor de Statistiek analyseren Schreven
en Rienstra de krachtwijken. Zij stellen dat deze wijken in 2007
een gunstige ontwikkeling hebben doorgemaakt. Zo is het aantal
leerlingen dat naar het vwo gaat met acht procent gestegen.Ook
het aantal havo-leerlingen is gestegen, terwijl het aantal vmboleerlingen is gedaald. Het aantal langdurige bijstandsafhankelijken in de krachtwijken is daarnaast gedaald met zes procent,
wat ongeveer overeenkomt met de gemiddelde daling in geheel
Nederland. Alleen het aantal wanbetalers aan de zorgverzekeringswet stijgt in de krachtwijken, van 190 duizend eind 2006
tot 240 duizend eind 2007.
Schreven, L. en M. Rienstra (2008) Outcomemonitor Krachtwijken brengt
aandachtswijken in beeld. In: CBS Bevolkingstrends 4/08. Den Haag: CBS.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

output
Kilometerheffing

Armoede

Harms en Van der Werff van het
Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid
analyseren in hoeverre de invoering van
de kilometerheffing effect zal hebben
op het gedrag van automobilisten en
in hoeverre zij deze invoering zullen
accepteren. Zij stellen dat een tolvariant, waarbij direct betaald moet worden
waarschijnlijk effectief zal werken,
maar niet tot snelle acceptatie van de
kilometerprijs zal leiden. Het achteraf factureren zal volgens de
auteurs eerder geaccepteerd worden, maar zal alleen het gedrag
beïnvloeden als voldoende snel wordt gefactureerd. Een logische
en eenduidige presentatie van de kilometerbeprijzing en voldoende informatie over de te verwachte kosten zorgen volgens
de auteurs voor meer effectiviteit en meer acceptatie. Harms
en Van der Werff stellen dan ook dat de overheid vooral heldere
informatie over het beleid moet geven.

In haar Armoedebericht gebruikt het Sociaal en Cultureel
Planbureau twee indicatoren voor armoede. De eerste is gebaseerd op een inflatiegecorrigeerde lage-inkomensgrens, terwijl
de tweede aangeeft in hoeverre het inkomen voldoende is om in
een aantal basisbehoeften te voorzien. Volgens het SCP leefde
in 2007 7,9 procent onder de lage-inkomensgrens, tegen 9,3
procent in 2006. De daling van het aantal mensen onder deze
grens is vooral te danken aan de verbeterde inkomenspositie
van 65-plussers. Volgens de indicator die meet in hoeverre aan
basisbehoeften kan worden voldaan, neemt armoede ook af: in
2007 leefde 3,3 procent in armoede, tegenover 3,5 procent
in 2006. De groepen die de meeste kans hebben in armoede
te raken, zijn volgens het bureau de eenoudergezinnen met
uitsluitend minderjarige kinderen en alleenstaanden tot 65
jaar. Zij waren vier keer zo vaak arm als het gemiddelde voor de
Nederlandse bevolking. De grootste armoede kwam voor in de
vier grote steden, waar een kwart van alle lage inkomens woont.
SCP (2008) Armoedebericht 2008. Den Haag: SCP.

Harms, L. en E. van der Werff (2008) Psychologie en prijsbeleid. Den Haag: KiM.

Pensioen
Hoe generaties risico’s kunnen verdelen analyseren Beetsma
et al. voor het Centre for Economic Policy Research. Hiervoor
gebruiken de auteurs een pensioenmodel met een overslagcomponent en een kapitaalgedekte component. De overslagcomponent zorgt voor inkomensherverdeling tussen de generaties,
terwijl de kapitaalgedekte component voor risicoherverdeling
kan zorgen. Wanneer het pensioenfonds gebruik maakt van obligaties die geïndexeerd zijn met de lonen worden de loonrisico’s
die de jonge generatie loopt gedeeld met de oude generatie.
Wanneer pensioenfondsen daarnaast internationaal diversifiëren, kan het risico dat in een land een inkomensschok optreedt,
worden gespreid.

Oost-Europa
Heyma et al. van SEO Economisch Onderzoek analyseren de
economische effecten van de immigratie uit Midden- en OostEuropese landen. Van de tijdelijke migranten vindt 48 procent
werk als uitzendkracht en 23 procent werkt met een direct
dienstverband in de land- en tuinbouw. De auteurs constateren
dat in de periode 1999-2005 de migratie vanuit de MOElanden niet ten koste is gegaan van binnenlandse banen. Wel
heeft de migratie een negatief effect gehad op de loonhoogte in
de laagste inkomensklassen. Heyma et al. stellen echter dat de
effecten klein zijn: bij een verdubbeling van het aantal immigranten zou het gemiddelde loon in de laagste inkomensklassen
dalen met 0,3 procent.
Heyma, A., E. Berkhout, S. van der Werff en B. Hof (2008) De economische

Beetsma, R., A. Bovenberg en W. Romp (2008) Funded pensions and intergene­

impact van arbeidsmigratie uit de MOE-landen, Bulgarije en Roemenië. SEO-

rational and international risk sharing in general equilibrium. CEPR discussie­

rapport nr 2008-70. Amsterdam: SEO.

artikel nr 7106. Londen: CEPR.

Baumol

Samenwerken

Pomp en Vujic constateren dat de uitgaven aan zorg als percen´
tage van het bbp stijgen in de OESO-landen. Voor het Centraal
Planbureau onderzoeken zij of dit door het Baumol-effect komt,
dat inhoudt dat arbeidsintensieve sector, zoals de zorg, gemiddeld minder productiviteitsgroei kent dan de economie als
geheel. De auteurs constateren dat er inderdaad een Baumoleffect optreedt: wanneer de gemiddelde arbeidsproductiviteit
in de gehele economie met een procent stijgt, stijgt de arbeidsproductiviteit in de zorg met ongeveer 0,2 tot 0,4 procent.

In Nederland zijn ongeveer negentigduizend mkb bedrijven per
jaar betrokken in een of meerdere samenwerkingsverbanden,
stellen De Kok et al. van het EIM. De meeste van de ondernemers gaan korte samenwerkingsverbanden met een ander
bedrijf aan, en veertien procent van de onderzochte mkb-ers
was betrokken bij tien of meer verschillende samenwerkingsverbanden. De belangrijkste redenen om samen te werken zijn
innovatie, omzetverhoging en uitbreiding van het netwerk. Van
de onderzochte ondernemers was 57 procent tevreden over de
tijdelijke samenwerkingsverbanden die zij hadden afgerond.

Pomp, M. en S. Vujic (2008) Rising health spending, new medical technology and
´

Kok, J. de, A. Ruis en L. Oerlemans (2008) Tijdelijke samenwerkingsverbanden in

the Baumol effect. CPB discussieartikel nr 115. Den Haag: CPB.

het Nederlandse MKB. Zoetermeer: EIM.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders

te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

ESB

94(4551) 9 januari 2009

5