Ga direct naar de content

Inkomen en het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 9 1983

Inkomen en het prijsindexcijfer
van de gezinsconsumptie
DRS. A. KRIJGER*

Het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie is een van de belangrijkste economische
kerncijfers. Een belangrijke reden daarvoor is dat het dient als basis voor de vaststelling van de
prijscompensatie. Van tijd tot tijd laait in dat verband de discussie op over de vraag of het
prijsindexcijfer het prijsverloop goed weergeeft. Met name de ontwikkeling van de woonlasten
en de energieprijzen zouden onvoldoende in het indexcijfer tot uitdrukking komen. Daarvan
zouden vooral de laagste-inkomenstrekkers de dupe zijn. In dit artikel wordt onderzocht of het
algemene prijsindexcijfer een goed beeld geeft van de koopkrachtontwikkeling binnen
verschillende inkomensklassen. De auteur komttot de conclusie dat dit inderdaad het geval is.
Juist de bestedingscategorie woning draagt daar in belangrijke mate toe bij. Dat wil echter niet
zeggen dat verschillende groepen in de samenleving niet op heel verschillende wijze de invloed
van prijsontwikkelingen ondergaan.
1. Inleiding
Regelmatig staat het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie
in het centrum van de belangstelling. Een belangrijke reden hiervoor is dat hieraan de vaststelling van de prijscompensatie is gerelateerd. In de discussie over de prijscompensatie wordt nog al
eens naar voren gebracht dat, als gevolg van de prijsontwikkeling
van bepaalde onderdelen in het pakket van goederen en diensten
dat ten grondslag ligt aan het prijsindexcijfer, er onvoldoende
compensatie wordt geboden voor de opgetreden prijsstijgingen.
Zo vond er enige tijd geleden een discussie plaats tussen Konsumenten Kontakt/Industriebond FNV en Vegin aan de ene
kant en het Ministerie van Economische Zaken aan de andere
kant. Inzet was de wijze waarop de woonlastenontwikkeling —
en daarbinnen de post energie — tot uitdrukking kwam in de systematiek van het prijsindexcijfer. Daarvoor was in een publikatie van Konsumenten Kontakt/Industriebond FNV 1) naar voren gebracht dat het pakket goederen en diensten waarop de
prijscompensatie is gebaseerd, voor het laatst is vastgesteld in.
1975, en dus gedateerd is. De ontwikkeling in de woonlasten die
daarna is opgetreden, zou onvoldoende tot uitdrukking komen
in de systematiek van het prijsindexcijfer en daarmee in de prijscompensatie. In een publikatie van Vegin en in het blad Gas 2)
werd naar voren gebracht dat het verbruik van aardgas in geringe
mate samenhangt met het inkomen. Daardoor zouden met name
de lagere inkomens onvoldoende compensatie ontvangen voor
de gasprijsverhoging. Het een en ander zou daarmee systematisch leiden tot een te geringe vergoeding via de prijscompensatie
voor de gestegen woonlasten — en met name voor de post energie.
Van de kant van het Ministerie van Economische Zaken 3)
werd deze benadering van het prijsindexcijfer, die zich beperkte
tot de woonlasten, te partieel geacht. Men benadrukte dat het er
bij het systeem van de prijscompensatie niet om gaat dat iedereen altijd voor elk afzonderlijk goed de prijsstijging krijgt gecompenseerd. Men betoogde o.a. dat de compensatie voor de prijsontwikkeling voor het totale pakket goederen en diensten in
ogenschouw diende te worden genomen. Voor onderdelen uit dit
pakket, zo werd gesteld, kan er voor bepaalde groepen consumenten over- of ondercompensatie optreden, maar gemiddeld
voor het geheel, zo wees een berekening voor acht inkomensklassen uit, is de prijsontwikkeling voor alle inkomensklassen hetzelfde en dus past ook een vergoeding voor de gestegen prijzen.
222

Waar het in feite om gaat, aldus nog steeds het Ministerie, is dat
men voor het totale consumptiepakket een juiste vergoeding
krijgt voor de prijsstijging 4).
Onlangs is een studie gepubliceerd. verricht in opdracht van
de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Konsumenten Aangelegenheden (SWOKA), naar de koopkrachtontwikkeling van
dezelfde acht inkomensklassen als waarvan hierboven sprake
is 5). Deze studie toont aan dat inderdaad de prijsontwikkeling
naar inkomensklasse, zoals die via de systematiek van de prijsindexcijfers tot uitdrukking wordt gebracht, voor een reeks van
jaren bijna gelijk is. Een verdere analyse van de particle prijsindexcijfers bracht aan het licht dat de bestedingscategorie woning
in niet onbelangrijke mate hiertoe bijdraagt, Het merkwaardige
fenomeen doet zich dus voor dat juist de bestedingscategorie woning zorgt draagt voor een egaliserende werking van de prijsontwikkeling voor de onderscheiden inkomensklassen. Binnen dit
kader dient we) te worden bedacht dat de bestedingscategorie
woning meer omvat dan alleen huur en energie; ook woninginrichting, huishoudelijke apparatuur e.d. vallen hieronder.
Dit artikel ziet er als volgt uit. In paragraaf 2 wordt kort in-

* De auteur is verbonden aan de afdeling Maatschappelijk Economisch
Onderzoek van het Nederlands Economisch Instituut te Rotterdam. Dit
artikel is voornamelijk gebaseerd op gegevens van een in opdracht van
SWOKA uitgevoerd onderzoek naar de invloed van inflatie op consumptie. Het computerwerk hiervoor is verricht door P. H. Kemp. Dank gaat
uit naar de collega’s drs. B. van Hoist en drs. J. D. M. Koppies voor hun
opmerkingen bij een eerdere versie van dit artikel. Het artikel is op persoonlijke titel geschreven.
1) Konsumenten Kontakt/Industriebond FNV, Onderzoekverslag woonlasten, Den Haag, juni 1981.
2) Centrum rapport, Onderzoek naar de relatie inkomen en gasverbruik
van gezinshuishoudingen, Amsterdam, december 1980. Drs. E. Hemrica,
Inkomen en gasverbruik van gezinshuishoudingen, De resultaten van een
onderzoek naar de relatie tussen deze twee grootheden, Gas, nummer 2,
februari 1981.
3) Inkomenseffecten van de stijging van kleinverbruikerstarieven aardgas, Tweede Kamer, zitting 1981, 17 049, nrs. 1-2.
4) Zie in dit verband ook: Drs. G. J. A. Mensink, Enkele opmerkingen
over uiteenlopende prijsontwikkelingen, weging en onder- of overcompensatie in het kader van de prijsindexcijfers van de gezinsconsumptie,
Maandslatistiek van de prijzen, CBS, oktober 1982, biz. 8-12.
5) A. Krijger, De invloed van inflatie op de consumptie. De ontwikkeling
van de koopkracht voor verschillende inkomensklassen, SWOKA Onderzoeksrapporten, nr. 19, ‘s-Gravenhage, 1982.

gegaan op de vaststelling van het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie; vervolgens volgt de presentatie van de prijsindex-

dal er van jaar op jaar over de hele linie, ongeacht de inkomensklasse, sprake is van een slerk golvende prijsonlwikkeling. Zo

cijfers voor de acht onderscheiden inkomensklassen. In para-

was er in 1976 sprake van een gemiddelde prijsslijging voor alle
inkomensklassen boven het vijfjaarlijkse gemiddelde, terwijl in
1978 de gemiddelde prijsslijging voor alle inkomensklassen onder hel vijfjaarlijkse gemiddelde lag. In hoofdzaak ondervinden
alle inkomensklassen blijkbaar op dil meest geaggregeerde niveau een even sterke invloed van een algemene gemiddelde prijsontwikkeling.

graaf 3 worden de partiele prijsindexcijfers weergegeven. In pa-

ragraaf 4 wordt de bestedingscategorie woning nader onder de
loep genomen. En in paragraaf 5 volgen een aantal slotopmerkingen.
2. Het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie

De prijscompensatie die regelmatig ten behoeve van de loononderhandelingen wordt vastgesteld heeft tot doel een vergoeding te bieden voor de gestegen prijzen. De hoogte van de prijscompensatie wordt gerelateerd aan het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie voor werknemersgezinnen bestaande uit een
man, vrouw en twee niet verdienende kinderen met een gezinsinkomen beneden de loongrens van de ziekenfondsverzekering.
Het prijsindexcijfer is te scheiden in twee componenten: de

budgetstructuur en de prijsontwikkeling van de goederen en
diensten die deel uitmaken van deze budgetstructuur. De huidige
budgetstructuur is vastgeseld op basis van het Werknemersbudgetonderzoek 1974/1975 van het CBS. Voor dit budgetonder-

zoek zijn gedurende een jaar door circa 1.700 huishoudens de be-

3. De partiele prijsindexcijfers

Het gelijk opgaan van de prijsindexcijfers in label 1 hoeft niet
le betekenen dal er op een meer gedesaggregeerd niveau — hel
niveau van de partiele prijsindexcijfers — ook geen sprake zou
zijn van grole verschillen tussen de inkomensklassen. De discussie over de woonlasten ontleenl mede hieraan haar grond., Hel
is immers denkbaar dal er op dil niveau verschillen per besledingscalegorie bestaan, die elkaar juist op een meer geaggregeerd
niveau compenseren. In label 2 worden de budgetgewichten en
de prijsindexcijfers per besledingscategorie voor de inkomensklassen Iwee lot en met zes weergegeven. Van de overige inkomensklassen wordl in hel vervolg geabslraheerd vanwege hel ge-

ringe aanlal waargenomen gezinnen per inkomensklasse. Per bestedingscategorie is op de eerste regel van label 2 hel gewicht ver-

stedingen genoteerd. Op basis hiervan is een gemiddeld pakket
goederen en diensten, de budgetstructuur, vastgesteld dat ten
grondslag ligt aan het prijsindexcijfer. De prijzen van de meeste
goederen en diensten die deel uitmaken van dit pakket worden
maandelijks door het CBS geregistreerd. De afdeling prijzen van
het CBS verzamelt daartoe de prijzen van 120.000 goederen en
diensten! Op grond van deze waarnemingen is men in staat te be-

meld dat de betrokken categorie in hel budget per inkomensklasse heeft. Op de tweede regel staal hel partiele prijsindexcijfer
voor 1980 vermeld.

rekenen hoeveel het basispakket goederen en diensten in prijs is
gestegen.

Tabel 2. Gewichten en partiele prijsindexcijfers
inkomensklasse

voor 1980 per

Publikatie hiervan vindt plaats in de vorm van maandelijkse

prijsindexcijfers van de gezinsconsumptie. Naast de hierboven
genoemde reeks voor werknemersgezinnen onder de loongrens
van het ziekenfonds publiceert men een reeks voor werknemersgezinnen boven deze loongrens en een reeks voor de hele bevol-

king. Al deze prijsindexcijfers worden berekend volgens de formule van Laspeyres.
In het kader van voornoemd onderzoek naar de koopkrachtontwikkeling van acht inkomensklassen is het materiaal van het
Werknemersbudgetonderzoek 1974/1975 van het CBS geordend

naar acht inkomensklassen. Per inkomensklasse is een gemiddelde budgetstructuur berekend. Via een schakelschema zijn aan
deze acht budgetstructuren twee prijsreeksen gekoppeld. een
voor de eerste drie inkomensklassen en een voor de laatste vijf inkomensklassen, op het niveau van circa 600 artikelen. Acht
prijsindexcijfers van de gezinsconsumptie voor de periode
1976-1980 vormen het resultaat van de exercitie. In label 1 wor-

den de prijsindexcijfers voor de acht inkomensklassen weergegeven. De inkomensklasse staat in de eerste kolom vermeld; de
ontwikkeling van de prijsindexcijfers van jaar op jaar is weergegeven in de volgende kolommen en de laatste kolom vermeldt de
gemiddelde jaarlijkse prijsstijging.

Inkomensklasse
2

3

4

5

6
221

gewicht
prijsindexcijfer

296
124.0

281

262

249

124.2

124.8

125.0

125,5

2. Woning

gewicht
prijsindexcijfer

247
142.0

256
142.1

261
140.4

266
140.5

292
139.2

3. Kleding e.d.

gewicht
prijsindexcijfer

100
136.5

95

136.9

92
139.2

92
139,9

90
138.7

gewicht
prijsindexcijfer

155
140.2

145
140.7

139
143.1

136

140.7

128
140.7

5. Ontwikkeling e.d. gewicht
prijsindexcijfer

188
130.4

209
129.5

230
130.9

238
131.4

247
132.3

7. Particuliere
verzekeringen

14
144.6

14
143.6

16
143.0

19
147.2

22
146.6

1. Voeding

4. Hygiene

gewicht
prijsindexcijfer

a) Bestedingscategorie 6 (verkeer) is onder bestedingscategorie 5 opgenomen.

Tabel 2 laal zien dal de lagere-inkomensklassen relatief hel
meest uitgeven aan voeding, kleding e.d., en hygiene e.d. De bijbehorende prijsindexcijfers zijn ook lager. De hogere inkomens

besleden relalief hel meesl aan woning, ontwikkeling e.d., en
Tabel 1. Prijsindexcijfers

voor acht inkomensklassen voor vijf

jaren (1975 =100)
Gemiddelde
pnjsstijgmg
per jaar
in procenten

Inkomensklasse
(nelto inkomen in gld.)

1976

1977

1978

1979

1980

1975/1980

1.
2. 16.000 3. 19.000 –

16.000 . . . . . . . . . . .
19.000 . . . . . . . . . . .
21.000 . . . . . . . . . . .

109.0
108.9
108.9

116.1
115.9
115.8

120.9
120,5
120.6

126.1
125.7
125.8

134.2
133.7
133.8

6.1

5. 24.000 6. 30.000 7. 37.000 8.
J

30.000
37.000
44.000
44.000

109.0
109.0
108.9
108.8

116.0
115.9
115.9
116.0

120.6
120.6
120,6
120.9

126.4
126.4
126,7
127.0

134.6

6,1
6.2
6.2

………..
………..
………..
………..

134.8

135.0
135.6

6.0
6.0

6.3

particuliere verzekeringen. De bijbehorende prijsindexcijfers
zijn relatief hoger, met uitzondering van dal voor woning. Wat
het meest opvalt in deze label is de variatiebreedle lussen de partiele prijsindexcijfers per inkomensklasse vergeleken mel de va-

riatiebreedte, zoals deze uil label 1 naar voren kwam. In label 1
bedroeg hel verschil len hoogsle 1,1 procentpunt voor de inkomensklassen twee tol en met zes in 1980; in label 2 is dil verschil
voor b.v. woning 2,9 procenlpunl en voor b.v. particuliere verzekeringen maar liefst 4,2 procenlpunl. Blijkbaar is de invloed
van hel inkomen per besledingscalegorie groter.
Wat zijn er nu de oorzaken van dat, ondanks de verschillen

tussen de partiele prijsindexcijfers per inkomensklasse, de tolale
prijsindexcijfers zich min of meer in gelijke mate ontwikkelen?

Een mogelijkheid is dat zich tussen de bestedingscalegorieen per
inkomensklasse tegengestelde onlwikkelingen voordoen die elkaar op hel meesl geaggregeerde niveau gedeellelijk opheffen.

Uit de laatste kolom van label 1 blijkt dat de gemiddelde prijsstijging per inkomensklasse niet sterk uileenloopl. De gemiddel-

de prijsslijging ligt lussen de 6,0 en de 6,3%. Verder leert de label
ESB 9-3-1983

Maar welke onlwikkelingen zijn dal? En bij welke besledingscalegorieen vinden ze plaats? Twee zaken zijn voor de beantwoording van deze vragen van belang. In de eerste plaats het gewicht
223

van een bestedingscategorie in het totale pakket van goederen en
diensten per inkomensklasse en in de tweede plaats het niveau
van het bijbehorende particle prijsindexcijfer. Op basis hiervan
zijn in label 3 de bestedingscategorieen ingedeeld naar een viertal

combinaties. Het criterium voor de plaatsing in een compartiment vormt de ontwikkeling van het budgetgewicht in combina-

tie met het prijsindexcijfer, gaande van een laag naar een hoog
inkomen.
Tabel 3. Overzicht van de ontwikkeling in budgetgewichten en

prijsindexcijfers, gaande van een laag naar een hoog inkomen
Afnemend
budgetgewicht

ren van de verschillen lussen de particle prijsindexcijfers per inkomensklasse op hel meesl geaggregeerde niveau. Gelel op de
huidige discussie rijzen de volgende vragen. Uit welke poslen is
deze besledingscalegorie opgebouwd? In welke verhouding? Zijn
er misschien poslen aan le wijzen die worden gekenmerkl door
helzelfde specifieke karakler?
In label 5 is voor elke inkomensklasse de besledingscalegorie
woning verder uilgesplilsl. De label geeft de gewichten en de parliele prijsindexcijfers voor 1980 van die poslen die deel uilmaken
van de besledingscategorie woning. Op de laatste twee regels
worden deze gegevens ook voor de tolale besledingscalegorie gegeven.

Toenemend
budgetgewicht

Afnemend prijsindexcijfer
Toenemend prijsindexcijfer

is dus veranlwoordelijk voor hel althans gedeellelijk compense-

woning
voeding
kleding e.d.
hygiene e.d.

Tabel 5. Gewichten en partiele prijsindexcijfers voor 1980 voor
vijf inkomensklassen van de posten die deel uitmaken van de
bestedingscategorie woning

ontwikkeling e.d.
particuliere
verzekeringen

Inkomensklasse

Post

Tabel 3 leert dat de zes bestedingscategorieen zijn in te delen

2

3

4

5

6

prijsindexcijfer

113
145,6

120
145,7

117
141,9

135
141,9

146
141,9

een afnemend gewicht in het totale pakket van goederen en

22. Woninginrichting gewicht
prijsindexcijfer

43
129,7

44
129.2

52
129.8

47
128,8

50
129.1

diensten en verder door een toenemend niveau van het prijsindexcijfer. De tweede groep bestaat uit de bestedingscategorieen

25. Huishoudelijke
apparaten

gewicht
prijsindexcijfer

16
109.8

15
I I 1.2

17
109,2

16
108.4

17
107.9

derscheidt zich door een toenemend gewicht in het totale pakket

27. Huishoudelijke
artikelen

gewicht
prijsindexcijfer

26
128.2

28
128,5

26
127,8

22
127,6

33
127,5

van goederen en diensten en verder door een toenemend niveau

28. Bloemen e.d.

gewicht
prijsindexcijfer

8
125,9

10
127,9

10
126,8

10
127,1

12
124,9

29. Energie

gewicht

41
169,1

40
169,9

39
175.6

36
176,0

33
175,0

247

256
142,1

261
140.4

266
140.5

292
139,2

in drie groepen. De eerste groep bestaat uit de bestedingscategorieen voeding, kleding en hygiene e.d. Deze groep wordt gekenmerkt, gaande van een lage- naar een hoge-inkomensklasse, door

ontwikkeling e.d. en particuliere verzekeringen. Deze groep onvan het prijsindexcijfer, ook weer naarmate een hogere-inko-

mensklasse wordt beschouwd. De derde groep bestaat slechts uit
een bestedingscategorie en dat is de bestedingscategorie woning.

Deze wordt gekenmerkt door een toenemend gewicht in het totale pakket van goederen en diensten en, als enige bestedingscategorie, door een afnemend niveau van het prijsindexcijfer bij
een stijgend inkomen. De lagere inkomens zullen de woonlastenstijging derhalve sterker voelen.

20. Huur

gewicht

prijsindexcijfer
2. Woning

gewicht
prijsindexcijfer

142,0

Op dezelfde wijze als eerder is gedaan bij label 2 is ook hier de

4. De bestedingscategorie woning

Op grond van het voorgaande lijkt het zinvol om de bestedingscategorie woning nader onder de loep te nemen, daar deze
bestedingscategorie een duidelijk aanknopingspunt biedt voor
een verdere analyse naar de afname van de verschillen op het niveau van het totale prijsindexcijfer. Immers, hier wordt, bij een
stijgend inkomen, een steeds groter gewicht in het totale pakket

gecombineerd met een steeds geringer niveau van het partiele
prijsindexcijfer. Dit heeft ertoe geleid dat de bijdrage van de bestedingscategorie woning aan de ontwikkeling van het totale

prijsindexcijfer een nivellerend effect heeft. Deze nivellering
wordt het snelst duidelijk door de prijsindexcijfers opnieuw te

berekenen zonder de bestedingscategorie woning. Het resultaat
daarvan is te vinden in label 4.

ontwikkeling van de posten te karakteriseren met een viertal
combinalies. Mel uilzondering van de posl energie gedragen de
overige bestedingsposlen zich conform de totale bestedingscale-

gorie woning; d.w.z. bij een slijgend inkomen neeml hel budgelgewichl loe en neemt het partiele prijsindexcijfer af. Dit komt
hel slerksl lol uildrukking bij de poslen huur, woninginrichling

en huishoudelijke artikelen e.d. Omdal de posl huur van hel lolaal bijna de helft uilmaakl, is deze post hel belangrijksle en derhalve slerk bepalend voor de uilkomsl van hel lolaal van de besledingscalegorie woning. En daarmee is deze posl ook in belangrijke male veranlwoordelijk voor de eerder naar voren gebrachle reduclie in de varialiebreedle tussen de lolale prijsindexcijfers.

In hel bovenslaande is een poging ondernomen om iels te laten
zien van de bewegingen die plaalsvinden direct onder het niveau
van de tolale prijsindexcijfers. Een simpele benadering, waarbij

gekeken is naar de budgelaandelen en de ontwikkeling van de
Tabel 4. De prijsindexcijfers

in 1980 van vijf inkomensklassen

berekend met en zonder de bestedingscategorie woning
Inkomensklasse

2

3

4

5

6

Met bestedingscategorie woning . . . . . . . . . .

133.7

133,8

134.4

134.6

134.8

Zonder bestedingscategorie woning . . . . . . .

131.0

130.9

132.3

132.4

132.9

partiele prijsindexcijfers, brachl de rol van de bestedingscategorie woning in het geheel aan het lichl.
Tol slol van deze paragraaf een opmerking over de posl huur
gezien het belang van deze posl in de onderhavige problematiek.

Het is inleressanl na le gaan hoe hel gewicht en hel partiele prijsindexcijfer van de posl huur tol sland is gekomen. Mel belrekking lol de posl huur is hel gewicht in hel basisjaar gebaseerd op
informalie over huurwoningen en eigenaarswoningen, waarbij

hypolheekrente en aflossing niel in hel verbruik van de eigenDe eerste regel van label 4 corresponded! met de prijsindexcijfers van 1980 die in label 1 zijn weergegeven. Hel verschil lussen de prijsindexcijfers bedroeg maximaal 1,1 procenlpunl. Hel
verschil lussen de prijsindexcijfers op de Iweede regel, waar bij
de berekening de posl woning is weggelalen, bedraagl nu maximaal 2,0 procenlpunl. Dil is bijna een verdubbeling van hel verschil ! Het specifieke karakler van de besledingscalegorie woning
224

woningbezitters zijn opgenomen. Voor het volgen van de prijsontwikkeling wordt alleen gebruik gemaakt van de huuronlwik-

keling. Hierbij wordl aangenomen dal de huuronlwikkeling van
de huurwoningen ook de huurwaarde-onlwikkeling van de eigenaarswoningen adequaal weergeeft.
Gegeven de rente-onlwikkeling van de laalsle jaren lijkl de
huuronlwikkeling niel meer voldoende de kostenonlwikkeling
voor grole groepen eigen-woningbezillers te representeren. Zou

men hier wat meet aandacht aan willen besteden, dan ontstaat
direct het volgende methodologische probleem: de gebruikte
prijsindexcijfers hebben betrekking op de consumptie, waarbij
de post sparen buiten beschouwing wordt gelaten. De kosten van
de eigen-woningbezitter bestaan, afhankelijk van de gekozen financieringsvorm, echter ook uit een kleiner of groter spaardeel.
Hiervoor zou moeten worden gecorrigeerd. Anderzijds wordt
ook wel gesteld dat weliswaar op korte termijn de kostenontwikkeling voor huurders en eigenaren kunnen uiteenlopen, maar
dat in het atgemeen kan worden aangendmen dat de huurontwikkeling op een wat langere termijn de prijsontwikkeling weergeeft van de kosten die zijn verbonden aan koop en onderhoud
van woningen.
Hoe de huurontwikkeling uitwerkt op het prijsindexcijfer kan
op de volgende, tentatieve wijze worden ge’illustreerd. Bij de berekening van de prijsindexcijfers is er, zoals gezegd, gebruik gemaakt van twee prijsreeksen: een voor de lagere-inkomensklassen en een voor de hogere-inkomensklassen. Mede als gevolg
hiervan bedraagt het verschil tussen de partiele prijsindexcijfers
van de inkomensklassen twee en zes voor huur 3,7 procentpunt
voor 1980 (zie label 5). Blijkbaar is voor de hogere-inkomensklassen de huurstijging geringer geweest.
Om op een tentatieve wijze aan te geven wat het effect hiervan
is op het prijsindexcijfer van inkomensklasse zes is het prijsindexcijfer voor deze klasse berekend met het partiele prijsindexcijfer voor huur van inkomensklasse twee 6). Het prijsindexcijfer
van inkomensklasse zes neemt als resultaat van deze berekening
met 0,4 procentpunt toe tot 135,2; de variatiebreedte tussen de
totale prijsindexcijfers van de inkomensklassen zou als gevolg
hiervan toenemen van 1,1 tot 1,5 procentpunt.
5. Slot

In het voorgaande is aangetoond dat de prijsontwikkeling voor
de onderscheiden inkomensklassen over de periode 1976-1980
bijna gelijk is. Voor de periode 1964-1972 kwam dit beeld eerder
naar voren in een studie van wijlen prof. C. W. Visser van de
Landbouwhogeschool Wageningen en drs. R. Iwema van het
NEI naar de koopkrachtontwikkeling van vier inkomensklassen 7). Aannemende dat de systematiek van het prijsindexcijfer
op adequate wijze de prijsontwikkeling weergeeft, is verder aangetoond dat de bestedingscategorie woning — met daarbinnen de
post huur — hierbij een belangrijke rol speelt. Op een tentatieve
wijze is het relatieve belang van deze post aangegeven. Gelet op
recente ontwikkelingen in de woonlasten lijkt een nadere bezinning op de wijze waarop de woonlasten en de prijsontwikkeling
dienen te worden gemeten op haar plaats.
Tot slot een tweetal evaluerende opmerkingen. Een eerste opmerking betreft een voorzichtige interpretatie van de bestedingscategorie woning. Het specifieke karakter van de bestedingscategorie woning draagt er mede toe bij dat de prijsindexcijfers van
de gezinsconsumptie naar inkomensklasse elkaar weinig ontlo-

pen. Het lijkt niet onaannemelijk te veronderstellen dat dit op
zijn minst gedeeltelijk zijn oorzaak vindt in het feit dat hogere inkomens bij het besteden van het discretionaire inkomen hoge
prioriteit geven aan extra uitgaven ten behoeve van wonen. En
waarschijnlijk des te meer in de mate dat hierop een ,,premie”
wordt gegeven in de vorm van een relatief gunstige prijsontwikkeling.
Een tweede opmerking betreft het inkomen en de prijsontwikkeling. Voor de onderscheiden netto-inkomensklassen kunnen
geen significante verschillen tussen de prijsindexcijfers worden
waargenomen; op een meer gedesaggregeerd niveau wel. Het is
de vraag of het niveau van het inkomen alleen wel van zo groot
belang is voor de mate waarin huishoudens de invloed van de
prijsontwikkelingen ondervinden als in het algemeen wordt aangenomen. De werkelijkheid van alle dag laat zien dat bepaalde
groepen wel degelijk op volstrekt verschillende wijze de invloed
van de prijsontwikkelingen ondervinden 8). Denk hierbij bij
voorbeeld aan groepen die al dan niet gebruik kunnen maken
van goedkope levensmiddelenwinkels; urbanisatiegraad en leeftijd kunnen dus een rol spelen. Verder kunnen leeftijd en gezinsfase sterk bepalend zijn voor de woonlasten, Ook kan worden gedacht aan het opleidingsniveau als wordt aangenomen dat consumenten met een betere opleiding beter in staat zijn bepaalde

marktsegmenten te overzien. Denk hierbij bij voorbeeld aan verzekeringen.
Deze voorbeelden zijn met vele andere uit te breiden en deze
geven alle sterke aanleiding om te veronderstellen dat de prijsontwikkeling voor verschillende groepen verschillend uitwerkt,
dit mede gelet op de invloed van de woonlasten op de totale prijsontwikkeling en gelet op de grote differentiatie van woonlasten
in ons land. Het inkomen lijkt niet het enige onderscheidend criterium te zijn. Het lijkt gewenst de ontwikkeling van de koopkracht voor verschillende groepen huishoudens verder te onderzoeken en daarbij, naast het inkomen, aandacht te besteden aan
kenmerken als leeftijd of gezinsfase, urbanisatiegraad, opleiding,
aantal personen per huishouden naar leeftijd, aantal kostwinners en andere sociaal-economische kenmerken.
Adriaan Krijger

6) De bijdrage van de post huur aan het partiele prijsindexcijfer van de
bestedingscategorie woning voor inkomensklasse zes wordt dan (zie tabel
5) 146/292 x 145,6. Het nieuwe cijfer wordt 140,5. Het had de waarde
139,2. Het verschil bedraagt 1,3 procentpunt. De bijdrage hiervan aan
het prijsindexcijfer van inkomensklasse zes is 292/1000 x 1,3 = 0,4 procentpunt.
7) C. W. Visser en R. Iwema, De ontwikkeling van de koopkracht van de
gulden van 1964 tot en met 1972, Landbouwhogeschool Wageningen, Publikatie nr. 02, januari 1974.
8) Zie in dit verband ook: Nota consument en consumptie, Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15 716, nrs. 1-2, biz. 92 en 93.

Auteur