77
Inflation accounting”; vrijheid of
dwang?
PROF. DR. R. SLOT
–
DRS. R.M. VIJN*
Op het terrein van richtlijnenen voorschriften voor de financiële verslaggeving doen
zich de laatstejaren belangrijke ontwikkelingen voor. Met name de voorstellen
met betrekkingtot ,,inflation accounting” trekken de aandacht. De
praktijk in Nederland inzake de winst- en vermogensbepaling loopt echter bij deze ontwikkeling
achter, getuige het onderzoek over 1 9 7 8 en 1 9 7 9 waarvan in dit artikel verslag
wordt gedaan. Het blijkt dat ondanks de uitspraken van het Tripartiete
Overleg tussen het georganiseerdebedrijfsleven en accountants de verwarrende veelheid
van toegepaste varianten voor winst- en vermogensbepalingis blijven bestaan. Het onlangs
ingediende wetsontwerp tot aanpassing van ons vennootschapsrechtaan de vierde
EG-richtlijn zou in deze situatie verbetering kunnen brengen. Hoewel het verschijnen
van dit wetsontwerp op zich wordt toegejuicht, hebben de auteurs kritiekop
onderdelen daarvan. Zij vinden het ontwerp op het gebied van de
grondslagen voor balanswaarderingen winstbepaling onduidelijk, eenzijdig en te vergaand.
Inleiding
De herziene wettelijke regeling betreffende dejaarrekening
van ondernemingen die dateert uit 197 1, heeft er ongetwijfeld
toe geleid dat de kwaliteit van dejaarverslaggeving in ons land
het afgelopen decennium in verscheidene opzichten is verbeErd. Met name blijkt dat in de gepubliceerdejaarverslagen bij
de winst- en vermogensbepaling geleidelijk aan in toenemende mate rekening wordt gehouden met inflatie. Helaas valt
hierbij ook een toenemende diversiteit te constateren, niet
alleen in de mate waarin, maar ook in de wijze waarop in deze
jaarverslagen ,,inflation accounting” toepassing vindt 1). Er is
dientengevolge met betrekking tot de winst- en vermogensbepaling in de gepubliceerde jaarverslagen in ons land een
situatie ontstaan die, voorzichtig gezegd, weinig overzichtelijk is.
Zoals bekend, bevat de wettelijke regeling betreffende de
jaarrekening ten aanzien van de winst- en vermogensbepalingsmethode thans slechts de bepaling dat de grondslagen
van de balanswaardering en van de winstbepaling moeten
voldoen aan ,,normen die in het maatschappelijk verkeer als
aanvaardbaar worden beschouwd” 2). Liet de wetgever in dit
opzicht dus een hoge mate van vrijheid bestaan, tegelijk
nodigde hij het georganiseerde bedrijfsleven uit o m in samenwerking met de organisatie der accountants omtrent deze
grondslagen een nader onderzoek in te stellen. Het hieruit
voortgekomen Tripartiete Overleg (TO) kwam in 1976 tot een
Voorontwerp van beschouwing, waarin het een voorkeur
uitsprak voor balanswaardering en winstbepaling op basis
van de actuele waarde. Als aanvulling hierop zou dan informatie op basis van de historische kosten moeten worden
gegeven, en wel in de toelichting bij balans en resultatenrekening.
O p dit voorontwerp volgde in februari 1979 een Beschouwing, waarin het standpunt wordt ingenomen, dat de jaarrekening vermogen en resultaat moet weergeven zowel o p basis
van de historische kosten als o p basis van de actuele waarde.
Er wordt dus geen voorkeur uitgesproken, maar een norm
gesteld. Overigens mag met een aanvullende berekening
ESB 3-12-1980
worden volstaan; de officiële balans en resultatenrekening
mogen blijven berusten o p de historische kosten. Voorts voegt
het T 0 hieraan toe: ,,Indien het verstrekken van bovenbedoelde informatie grote praktische bezwaren met zich brengt,
kan met het verstrekken van een globaal inzicht worden
volstaan” 3).
Voor d e bepaling van het resultaat o p basis van de actuele
waarde zijn volgens het T 0 drie methoden aanvaardbaar: het
lifostelsel, het ijzeren-voorraadstelsel en het vervangingswaardestelsel. Voor de vermogensbepaling wordt alleen het
vervangingswaardestelsel aanvaardbaar geacht. Met betrekking tot de winstbepaling merkt het T 0 nog op dat ,,als het
resultaat op basis van actuele waarden niet in belangrijke
mate afwijkt van dat o p basis van historische kostprijzen.. .
kan worden volstaan met in de toelichting mede te delen dat
een alternatieve resultaatberekening geen belangrijk verschil
oplevert” 4).
Bij de opstelling van de jaarrekening over 1978 konden de
ondernemingen -indien zij dit hadden gewild – met deze
nieuwe Beschouwing niet of nauwelijks rekening houden.
Anders is dit voor de jaarrekening over 1979. Het is daarom
van belang, de gepubliceerde jaarrekeningen over 1979 te
vergelijken met die over 1978. Daaruit kan dan blijken in
* De auteurs zijn als hoogleraar resp. wetenschappelijk hoofdmedewerker verbonden aan het Economisch Instituut van de Juridische
Faculteit van de Rijksuniversiteit te Utrecht.
I) Onder ,,inflation accounting” verstaan wij het bij de winst- en
vermogensbepaling rekening houden met het inflatieverschijnsel en
wel door deze bepaling te baseren o p de actuele waarde. Hieronder
vallen met name de vervangingswaardemethode en de geldwaardecorrectiemethode. Zie hierover verder R. Slot en R. M. Vijn, De ontwikkeling van het winstbegrip, 1979.
2) Boek 2 BW, art. 31 1.
3 ) Beschouwingen, blz. 111, a3-4, par. 16.
4) Beschouwingen, blz. IV, a-2, par. 5. Zie hierover verder R. Slot.
Winst- en vermogensbepaling in Nederland, Elck wat wik?, Maandblad voor Accountancy en Bedrilfshuishoudkunde, februari 1980. In
dit artikel wordt afgezien van recente buitenlandse ontwikkelingen op
het terrein van ,,inflation accounting”. Zie hiervoor o.a. R.M. V i n ,
Inflation accounting, ESB, 26 maart 1980.
hoeverre de ondernemingen die de actuele waarde nog niet
toepasten, zich aan de vorig jaar door het T 0 gestelde norm
hebben geconformeerd. Men bedenke hierbij dat het TOgeen
wettelijke status bezit en zijn uitspraken slechts als ,,meningsuitingen” zouden kunnen worden beschouwd 5). Daartegenover staat de opvatting, dat afwijkingen van de Beschouwingen weliswaar kunnen zijn toegestaan, maar dat daarvoor dan
gegronde redenen aanwezig moeten zijn. ,,Indien een geschil
omtrent een jaarrekening mocht rijzen, zal elke partij die zich
daarbij o p de Beschouwingen beroept, als regel sterk
staan” 6).
–
b. de actuele waarde van één of meer categorieën activa;
c. als b en tevens de afschrijving op (de) vaste activa op
basis van de actuele waarde;
– kwalitatieve beschrijving:
d. een slechts kwalitatieve beschrijving van de relatie
tussen de uitkomsten van de winst- en vermogensbepaling volgens ,,inflation accounting” en die volgens de
historische-kostprijsmethode, toegepast in de officiële
resultatenrekening en balans;
–
,,inflation accounting’?
e. een volledige herberekening van de winst enlof de
rentabiliteit van het eigen vermogen volgens een ,,inflation accounting”-methode;
f. als e, maar tevens herberekening van het eigen vermogen volgens een ,,inflation accounting~methode;
–
historische kostprijs:
g. de afschrijving o p vaste activa op basis van de historische kostprijs;
h. een volledige herberekening van de winst enlof de
rentabiliteit van het eigen vermogen op basis van de
historische kostprijs;
i. als h, maar tevens herberekening van het eigen vermogen o p basis van de historische kostprijs.
Vergelijkend onderzoek
Bij het vergelijkende onderzoek waarvan in dit artikel
verslag wordt gedaan, hebben wij ons beperkt tot de jaarrekeningen over 1978 en 1979 van de vijftig grootste ondernemingen in ons land (exclusief financiële instellingen) waarvan de
aandelen ter beurze worden genoteerd en waarop de wettelijke regeling betreffende de jaarrekening van toepassing is.
Dubbeltellingen als gevolg van moeder-dochterverhoudingen
zijn zoveel mogelijk vermeden. In tabel 1 is door middel van
letters en cijfers aangegeven welke winst- en vermogensbepalingsmethode door een onderneming geheel of in ovenvegende mate is toegepast. De betekenis van deze letters en cijfers is
als volgt.
I. Winst- en vermogensbepaling in de gepubliceerde, officiële 7), geconsolideerde resultatenrekening en balans;
winstverdeling:
A. in de officiële resultatenrekening en balans wordt
zowel de winst als het vermogen volledig berekend o p
zuiver nominalistische grondslag. Deze methode is
gebaseerd op de historische kostprijs (of de lagere
vervangingswaarde c.q. verkoopprijs);
B. als A, maar in de winstverdeling (een onderdeel van de
officiële jaarrekening) wordt opgenomen een reservering ren gunste van een vervangingsreserve, waarbij
expliciet is aangegeven dat zulks geschiedt ten einde
tegemoet te komen aan de invloed van deprijsstijging
op de kosten van vervanging van vaste enlof vlottende
activa;
C. in de officiële resultatenrekening en balans worden
winst en vermogen deels berekend o p nominalistische
grondslag, deels volgens een ,,inflation accounting”
methode. Van deze mengvorm zijn zes varianten te
onderscheiden volgens onderstaand schema. Hierin
betekent ,,hkW:o p nominalistische grondslag (historische kostprijs); ,,ia” betekent: volgens een ,,inflation
accounting”-methode;
–
I
–
Resultatenrekening
l
Balans
vlottende activa
Alvorens d e verschillende categorieën ondernemingen in
tabel l te bespreken vragen wij aandacht voor het onderscheid
tussen en de samenhang van d e kolommen 1 en 11. Hetgeen de
onderneming verkiest te doen met betrekkingtot haar officiële
balans en resultatenrekening is in het algemeen van meer gewicht d a n hetgeen als aanvullende informatie wordt verstrekt.
Is de officiële methode b.v. dievande historische kostprijs, dan
luidt het gehele jaarverslag (waaronder het directieverslag en
het meerjarenoverzicht) in termen van de historische kostprijs. Wordt aanvullend een toepassing van de actuele-waardemethode gegeven dan blijft de invloed daarvan meestal tot
die aanvulling beperkt. Het onderscheid tussen kolom I en
kolom 11 (officiële resp. aanvullende informatie) is daarom
van essentieel belang. In d e financiële pers wordt dit weleens
over het hoofd gezien 8).
Anderzijds is ook de samenhang van deze beide soorten van
informatie van wezenlijke betekenis. Een jaarrekening waarin
naast de historische kostprijs aanvullend ook de actuele
waarde wordt toegepast geeft een wezenlijk andere informatie
dan een zelfde rekening die geheel o p de historische kostprijs
berust. Het valt daarom te betreuren dat de financiële pers bij
de bespreking van jaarverslagen veelal de aanvullende informatie verwaarloost en slechts melding maakt van hetgeen in
het jaarverslag te vinden is met betrekking tot de officiële
balans en resultatenrekening 9).
De verschillende categorieën nader bekeken
Uit tabel l kan worden afgelezen dat aan de hand van de
5) A.J. Bindenga, Informatie in de jaarrekening, 1975, blz. 130 en
-.,.
7 IQ
D. in de officiële resultatenrekening en balans wordt
zowel de winst als het vermogen volledig berekend
volgens een ,,inflation accounting’hnethode.
I . Aanvullende gegevens met betrekking tot de winst- en
vermogensbepaling, die zijn vermeld in de toelichting bij
de gepubliceerde, officiële, geconsolideerde balans en
resultatenrekening of elders in het jaarverslag:
– actuele waarde:
a. de verzekerde waarde van één of meer categorieën
vaste activa, als een indicatie van de actuele waarde
dezer activa;
6) J . W. Schoonderbeek.De betekenis van de Beschouwingenvanhet
Trioartiete Overleg (TO) voor de A.A., Accountant-Adviseur.okto.
bei1979.
7) Hieronder wordt in dit artikel verstaan: de geconsolideerdebalans
en resultatenrekeningdie dezelfde grondslagen voor winst- en vermogensbepaling hebben als de enkelvoudige, vennootschappelijke balans en resultatenrekening.
8) Een voorbeeld hiervan is de artikelenserievan G. B. M . Janzingin
Her Financieek Dagblad, 15 en 17.juli 1980; daarin wordt bij de
bespreking van de recente Britse voorstellen op het gebied van
,,inflation accounting” – ED 24 – aan dit onderscheid vrijwel geen
aandacht besteed.
9) Een uitzondering hierop vormt b.v. de berichtgeving van Shell;van
de zijde van deze onderneming is met nadruk aandacht voor haar
,,inflation accounting’%ijfers gevraagd én gekregen.
v
.
moet zien te trekken. Dit is een opgave die wellicht de
krachten van menig doorsneelezer te boven gaat.
Tot de categorie B behoren slechts 4 ondernemingen. Zij
corrigeren als het ware hun nominalistische winst- en vermogensbepaiing door middel van hun winstverdeling, en wel
door daarin expliciet vanwege de prijsstijging der vaste enlof
vlottende activa een deel van de winst in te houden en toe te
voegen aan een vervangingsreserve. Slechts de winst die
daarna resulteert wordt beschouwd als uit te keren winst. De
door deze ondernemingen verstrekte aanvullende gegevens
zijn vermeld in tabel 5.
Ook voor deze ondernemingen geldt dat de officiële en de
aanvullende cijfers betreffende winst en vermogen – voor
zover verstrekt
in belangrijke mate van elkaar verschillen.
Tabel 6 laat dit zien. Tevens is in deze tabel aangegeven welk
bedrag in de (officiële) winstverdeling wordt toegevoegd aan
de vervangingsreserve.
–
Tabel 4. Categorie A; winst- en vermogensbepaling volgens
historische kostprijs resp. ,,inflation accounting”
Netto winst
in mln. gld. a)
Jaar 1979
Shellb)
I1
Gemiddeld eigen
vermogen
in mln. gld.
ia
hk
hk
Rentabiliteit
eigen vermogen
in procenten a )
ia
ia
hk
……..
KLM . . . . . . . . . . .
Ahold . . . . . . . . . .
KBB . . . . . . . . . . .
b.e
f
f
214
a ) Na aftrek van belasting. De rentabiliteit van het eigen vermogen is door ons berekend o p
basis van het gemiddelde eigen vermogen.
b) Bedragen luiden in mln. Engelse ponden. Naast de in de tabel vermelde cijfers op basis van
.,current cost accounting” vermeldt Shell ook cijfers o p basis van .,current purchasing
power”, en wel de volgende: netto winst f 1.743 mln.; gemiddeld eigen vermogen £18.089
mln.; rentabiliteit eigen vermogen 9.6%.
Met name Akzo en Nutricia benaderen door de in tabel
6 vermelde wijze van publiceren de winst- en vermogensbepaling die volledig is gebaseerd op ,,inflation accounting”
(categorie D) 11). Een schaduwzijde van de methodiek van
categorie B is dat men bij de winstberekening een bepaald
bedrag tot de winst rekent en vervolgens bij de winstbestemming duidelijk maakt, dat dit bedrag toch niet voor uitkering
in aanmerking komt; bij de winstgerechtigden kan dit gemakkelijk tot gevoelens van teleurstelling leiden.
Categorie C omvat 21 resp. 20 ondernemingen. Zij baseren
de officiële balans en resultatenrekening deels o p de historische kostprijs, deels o p de actuele waarde. De aldus verkregen
cijfers over winst, vermogen en rentabiliteit komen bij alle zes
vormen van deze dualistische en niet-consequente methode in
het algemeen te liggen tussen deze zelfde cijfers volgens de
historische-kostprijsmethode en die volgens ,,inflation accounting”. Zij zijn in het algemeen daardoor moeilijk interpreteerbaar. De mate waarin bij deze categorie de uitkomsten
die volgens ,,inflation accounting” benaderen, loopt overigens voor de diverse varianten ervan nogal uiteen. Zo blijven
b.v. bij C 1 en C 2 de cijfers in het algemeen verder verwijderd
van die volgens de actuele-waardemethode dan bij C 6 het
geval is. Ook zal bij C 5 doorgaans ,,inflation accounting”
dichter worden benaderd dan bij C 4, omdat de omloopsnelheid van de vaste activa in de regel lager is dan die van de vlottende activa. Hierdoor leidt vooral bij de vaste activa toepassing vap de historische-kostprijsmethode tot uitkomsten die
afwijken van die volgens ,,inflation accounting”.
Voorts is uiteraard van belang in welke mate de ondernemingen aanvullende informatie verstrekken. Zo geven b.v. Elsevier-NDU en VNU als aanvulling een herrekening van winst
en vermogen op basis van de actuele waarde, zodat zij ook
uitkomsten volgens ,,inflation accounting” publiceren.
Tabel 8. Categorie D; samenvatting van kolom II, tabel I
Tabel 5. Categorie B; samenvatting van kolom 11, tabel I
S o o n aani ullende
gegevens
Aantal ondernemingen
Soort aanvullendegegevens
1978
1979
1
Aantal ondernemingen
1978
1979
5
5
…………………..
h …………………..
I
Totaal . . . . . . . . . . . . . . . . .
I
I
4
Totaal . . . . . . . . . . . . . . . . . .
4
Tabel 6. Categorie B; winst- en vermogensbepaling volgens
historische kostprijs resp. ,,inflation accounting’l toevoeging
aan de vervangingsreserve
I 1
Netto winst
in mln. gld. a)
Jaar1979
11
hk
Unilevcrb).
Akzoc) . . . .
Nutricia . . .
b.e
f
f
1.328
289
– 1-3
ia
–
644
141
‘ – 10
Rentabiliroevoeging
Gemiddeld
eigen
aan de verteit eigen
I vangingsvermogen
vermogen
in mln. gld. in procenten a )
reserve
in mln. gld.
verschil
hk
684
148
7
ia
8.392
2.278 2.816
86
135
hk
–
ia
457
15.8 12.7
5.0
-3.8- ‘ – 7 . 5
148
–
a ) Zie voetnoot a bij tabel 4.
b) Winst en vermogen voor zover ,,toekomend aan de houders van het gewone kapitaal”.
c) Voor aftrek buitengewone baten en lasten ad – f . 60 mln.
i l
Tabel 7. Categorie C; samenvatting van kolom I, tabel l
I
Code
,
C I ………………….
C 2………………….
Aantal ondernemingen
19;
1;
9
C3 . …………………
C 4 . . ………………..
4
CS . . ……………….
C 6 . ………………..
7
5
4
7
5
Totaal . . . . . . . . . . . . . . . . . .
21
20
1358
…………………..
Categorie D ten slotte omvat vijf ondernemingen, die alle
hun officiële resultatenrekening en balans geheel opstellen
volgens ,,inflation accounting” en wel volgens de vervangingswaardemethode; alleen Wessanen past het ijzeren-voorraadstelsel toe, althans voor zover het de vlottende activa betreft.
Twee ondernemingen uit deze categorie, en wel Van Gelder
(voor 1979) en Wessanen, verstrekken aanvullend een winstcijfer o p basis van de historische kosten (I1 h). Philips geeft
aanvullend behalve de winst ook het vermogen o p basis van
historische kosten (I1 i). Deze drie ondernemingen vormen
hiermee het spiegelbeeld van de ondernemingen uit categorie A, die aanvullend de winst resp. de winst en het vermogen
volgens ,,inflation accounting” publiceren (I1 e en f).
De categorie D, die is te beschouwen als de meest geavanceerde in de toepassing van ,,inflation accounting”, omvat
slechts een tiende van het totaal der onderzochte ondernemingen. Bovendien moet er de aandacht o p worden gevestigd, dat
de wijze waarop zij de vervangingswaardemethode toepassen,
op een zeer essentieel punt afwijkt van de klassieke versie
dezer methode, zoals die te onzent is ontwikkeld door Limperg. Deze ging namelijk primair uit van het instandhou-
1 1) Naast de in tabel 1 en 6vermelde methoden past Nutricia ook nog
een berekening in ,,reële koopkracht” toe. Het resultaat van deze
berekening wordrechter geen winst genoemd, maar ,,vermogensgroei
uitgdrukt in reële koopkracht” (aldus het jaarverslag 1979, bb. 32).
dingspostulaat ,,handhaving van het normale bestand der
materiële activa”. Dit bracht met zich dat een waardestijging
van deze activa voor het volle bedrag ervan leidde tot een
verhoging van de balansrekening ,,Herwaardering”. Bij de
praktische toepassing van de vervangingswaardemethode in
Nederland is het evenwel gebruikelijk aan de rekening ,,Herwaardering” de waardestijging van de materiële activa ten
gunste te brengen onder aftrek van de op deze waardestijging
drukkende belasting. Aan het klassieke instandhoudingspostulaat der vervangingswaardemethode wordt daardoor bij
lange na niet voldaan.
Er is derhalve, zonder dat dit expliciet zo wordt gesteld,
sprake van een slechts beperkte toepassing van deze methode.
Dit laatste geldt overigens niet alleen voor de ondernemingen
uit categorie D, maar ook voor hen die vallen onder een van
de andere categorieën, voor zover er bij hen sprake is – gedeeltelijk dan wel aanvullend (kolom I resp. 11 van tabel l ) van toepassing van de vervangingswaardemethode. Slechts
vier van dfze ondernemingen gaan bij hun toepassing van de
vervangingswaardemethode expliciet uit van een ander instandhoudingspostulaat dan het klassieke. Dit zijn KBB
(voor 1979), Unilever, Elsevier en Nutricia. In hun desbetreffende winstberekening nemen zij namelijk bij de bepaling van
de hoogte van de rekening ,,Herwaardering9′ in aanmerking in
welke mate de onderneming is gefinancierd met vreemd
vermogen.
Samenvatting en conclusies
De verwarrende veelheid van methoden en varianten van
methoden van winst- en vermogensbepaling, die al vele jaren
kenmerkend is voor de jaarverslaggeving in ons land, hield in
de jaren 1978 en 1979 onverminderd stand. Voor laatstgenoemd jaar pasten de vijftig onderzochte ondernemingen
blijkens tabel 1 (kolom I in combinatie met kolom 11) voor de
vaststelling van resultaat en vermogen 28 verschillende varianten toe.
Ondanks de reeds decennia voortdurende inflatie wordt
nog in een relatief groot aantal verslagen de jaarrekening
geheel of grotendeels gebaseerd op de historische kostprijs en
wel zonder dat daarop voor de inflatie aanvullend enige
correctie van betekenis wordt toegepast.
Het valt o p dat de ,,inflation accounting” in 1979 ten
opzichte van het voorafgaande jaar over het geheel genomen
nauwelijks enige voortgang heeft gemaakt. De belangrijkste
wijzigingen zijn de overgang van KBB van variant C2-b op
variant A-f – hetgeen o.i. als een positieve ontwikkeling kan
worden gezien – en het toenemende gebruik van aanvulling
b: de vermelding van de actuele waarde van bepaalde groepen
activa. Overigens veranderde er heel weinig. Verreweg de
meeste ondernemingen (39) hielden het geheel bij het oude.
Aan de uitspraak van het Tripartiete Overleg van februari
1979, inhoudende dat naast informatie op historische grondslag evenzeer die op actuele grondslag is vereist (vgl. varianten
A-f, B-f en D-i), voldeden met betrekking tot 1978 strikt
genomen zes ondernemingen; voor 1979 was dit aantal toegenomen tot slechts zeven. Het effect van deze Beschouwing is
dus zeer bescheiden gebleven. Afgezien van de mogelijkheid
dat de uitspraken van het T 0 alsnog een dwingend karakter
krijgen, zijn daarom naar het ons voorkomt nieuwe wettelijke
maatregelen ter verbetering van deze situatie onontkoombaar.
In dit verband k het nieuwe wetsontwerp tot aanpassing
van ons vennootschapsrecht aan de vierde Europese richtlijn
van bijzondere betekenis. Dit ontwerp bevat namelijk enige
belangrijke voorschriften omtrent de grondslagen van de
balanswaarderingen de bepaling van het resultaat. Zo bepaalt
art. 384, lid 5, dat indiende boekwaarde vaneenactief ,,in een
niet te verwaarlozen mate” lager is d a n de actuele waarde, in
de toelichting aanvullende informatie nodig is, die het vormen
van een ,,verantwoord oordeel omtrent het vermogen en het
resultaat” mogelijk maakt. Het ontwerp voegt daaraan toe,
ESB 3-12-1980
dat herwaardering van het actief tegen actuele waarde nodig
is, indien ook ondanks deze aanvullende informatie het
inzicht dat de jaarrekening behoort te geven ,,in ernstige mate
wordt geschaad door waardering op een lagere dan de actuele
waarde.” Blijkens de Memorie van Toelichting is het niet de
bedoeling, bij d e nadere regeling van de herwaardering tegen
actuele waarde ook rekening te houden met de geldwaardecorrectiemethode, d.i. de methode waarbij het eigen vermogen wordt gecorrigeerd voor de inflatie met behulp van een
algemeen prijsindexcijfer.
Hoezeer het moet worden toegejuicht dat de wetgever thans
de te vrijblijvende regeling uit 1971 wil vervangen door
voorschriften die de toepassing van de actuele waarde verplicht stellen, tegen het nieuwe wetsontwerp in zijn huidige
redactie kunnen naar onze mening enige bedenkingen worden
aangevoerd:
a. enkele zinsneden uit het ontwerp zullen naar wij vrezen
een grote mate van rechtsonzekerheid scheppen. Wat is
b.v. ,,een niet te verwaarlozen mate’? Wat moet worden
verstaan onder ,,in ernstige mate . . . geschaad’? De-Mgmorie van Toelichting merkt te dien aanzien op dat de
beslissing hieromtrent door de bedrijfsleiding moet worden genomen en door de accountant op haar aanvaardbaarheid moet worden getoetst; maar is hiermede deze
problematiek in bevredigende mate opgelost? Wij menen
van niet; het probleem wordt ,,doorgeschovenwnaar de
ondernemer en in laatste instantie naar de accountant, die
zijn handtekening moet zetten onder de verklaring, dat de
jaarrekening een ,,getrouwwbeeld geeft van het vermogen
en het resultaat 12);
b. in art. 386, lid 6 en in de toelichting daarop, worden de
toegestane afwijkingen ten opzichte van de waardering
tegen historische kostprijs genoemd: ,,waardering tegen
de vervangingswaarde, tegen actuele waarde op de wijze
van de z.g. inflation accounting en herwaardering”.
Hierbij rijzen de volgende vragen:
– hoe ziet de wetgever het onderscheid tussen vervangingswaarde en actuele waarde en hoe verhoudt zijn
opvatting zich tot die van het T 0 hieromtrent?
behoort de vervangingswaardemethode volgens de
wetgever niet tot de z.g. ,,inflation accounting”? Wat
verstaat de wetgever dan onder ,,inflation account hg”?
– hoe verhoudt zich ,,waardering tegen de vervangingswaarde” tot ,,herwaarderingm (sec)?
–
Vooralsnog komt het ons voor dat het wetsontwerp op dit
punt een negatieve bijdrage levert tot een verantwoord inzicht in de alternatieve waarderingsmogelijkheden en hun
onderlinge relaties. Wij hopen dat de komende Algemene
Maatregel van Bestuur (art. 384, lid 7) op deze punten
klaarheid zal verschaffen;
c. evenals het T 0 rekent het wetsontwerpdegeldwaardecorrectiemethode – onder verwijzing naar hetgeen daaromtrent in art. 33, lid 7 onder b van de vierde EG-richtlijn is
vermeld -niet tot de methoden die voor de herwaardering tegen de actuele waarde aanvaardbaar kunnen worden geacht. Vanouds zijn in de bedrijfseconomie bij de
voorstanders van ,,inflation accounting” twee hoofdrichtingen te onderscheiden: die welke de handhaving van het
materiële actief vooropstelt (zoals de vervangingswaardemethode) en die welke het eigen vermogen beschouwt als
het aangrijpingspunt voor de inflatiecorrectie (zoals de
geldwaardecorrectiemethode). In de laatste decennia heeft
deze tweedeling zich ook in de Angelsaksische landen
12) W. van Bruinessen meent ,,dat de grens tussen ,,van niet te
verwaarlozen betekenis” en ,,onjuist” ligt bij de situatie dat de
Toelichting niet meer loelicht, doch corrigeert” (zie De Naamloze
Vennootschap, oktober 1980, blz. 190). Het onderkennen van deze
tegenstelling heft genoemd probleem naar onze mening echter geenszins op.
ontwikkeld. Het wetsontwerp kiest voor de eerste richting
en wijst uitdrukkelijk de tweede af. Dit is naar onze
mening een verwerpelijke eenzijdigheid en wel om de
volgende redenen:
– de Memorie van Toelichting doet het voorkomen alsof
de in bovengenoemd EG-arti-1 vermelde methode
van waardering zich beperkt tot een vergelijking van
het eigen vermogen aan het einde van het boekjaar en
dat aan het begin, rekening houdend met een algemene
koopkrachtindex. Dit is onjuist; in vele gevallen
– ook in het buitenland -is de geldwaardecorrectiemethode als een volwaardig waarderingsstelsel gepresenteerd;
– het bezwaar tegen het gebruik van een algemene
koopkrachtindex kan gemakkelijk worden ondervangen door (het gewogen gemiddelde van) specifieke
indices te gebruiken;
– van het grote voordeel van de methode, waardoor zij
ook in fiscale kring veel aandacht getrokken heeft (vgl.
het rapport-Hofstra), namelijk dat zij anders dan de
vervangingswaardemethode bij de winstbepalingautomatisch rekening houdt met de financieringsverhoudingen van de onderneming, gaat de Memorie van
Toelichting geheel voorbij;
d. door het voorschrift dat herwaardering tegen actuele waarde verplicht is indien dit voor het vereiste inzicht in de
jaarrekening noodzakelijk is, gaat het wetsontwerp op een
zeer wezenlijk punt verder dan het T 0 tot nu toe wenst te
gaan. Dit laat namelijk de mogelijkheid open de officiële
balans en resultatenrekening te baseren op de historische
grondslag en de actuele waarde aanvullend toe te passen.
Het grote voordeel daarvan is dat het bedrijfsleven op de
veelal nog onbekende problemqttiek van de waardering
tegen actuele waarde kan inspelen. Aldus laat het T 0 ons
land ook internationaal in de pas lopen. Het voorschrift
van het wetsontwerp gaat daarom o.i. voorshands bepaald
te ver. Het verwijdert zich van hetgeen thans voor het
bedrijfsleven aanvaardbaar is. Voor zover ons bekend zou
Nederland het enige land worden waar de actuele waarde
in de officiële balans en resultatenrekening dwingend
voorgeschreven zou zijn 13). Ook op dit punt zou de rol
van ons land als gidsland het bedrijfsleven slechts problemen bezorgen.
R. Slot
R.M. Vijn
13) Zie hierover verder de literatuur genoemd in de voetnoten 1 en 4.