Im Suden nichts Neues
B. de Gaay Fortman*
D
oor de omwenteling in Oost-Europa en de Sovjetunie leek de kans op oorlog
verkleind. De uitgaven aan militair materieel zouden verminderen. De
Golfoorlog heeft deze trend alweer doorbroken. Voor economen is de taak weggelegd
de oorzaken en effecten van bewapening in kaart te brengen en een analyse te
maken van alternatieve aanwendingsmogelijkheden van hulpbronnen die nu voor
oorlogvoering warden gebruikt. Op deze manier kan de economie een bijdrage
leveren aan de oplossing van deproblematiek van veiligheid, oorlog en bewapening.
Op 5 juli 1990 verscheen in Foreign Report een artikel onder de titel The arms makers’ plight1. De
hoop van de wapenhandelaren op compensatie van
het verlies aan orders door de ontspanning tussen
Oost en West met nieuwe orders uit het zuiden was
ijdel gebleken. Wapenverkopen vanuit het westen
aan de derde wereld waren gedaald van $ 39,8 miljard in 1988 naar $ 29,3 miljard in 1989. De Amerikaanse verkopen namen af met 18%, de Britse met
40%, de Franse met niet minder dan 90%. Verwacht
werd dat de Sovjetunie haar wapenleveranties – geschat op een jaarlijks bedrag van $ 50 miljard – dit
jaar drastisch zou verminderen omdat belangrijke afnemers zoals Afghanistan, Vietnam, Cuba, Syrie en
Ethiopie alle krap bij kas zaten en er inmiddels boter bij de vis werd gevraagd.
De trend van vermindering van de militaire bestedingen doet zich al voor vanaf ongeveer 1985. De ontwikkelingslanden hadden immers goede redenen
voor besparing op de bewapeningsuitgaven. Er was
in de jaren zeventig en tachtig al ongelooflijk veel
nieuw spul gekocht. Het onderhoud en de vervanging van onderdelen en munitie vergden reeds hoge
kosten. Een belangrijke factor was ook de hoge
schuldenlast die zware rente- en aflossingsverplichtingen meebracht. In totaal is de netto financiele
overdracht van Zuid aan Noord gestegen van $ 9,9
miljard in 1984 naar $ 42,9 miljard in 1989.
Foreign Report ziet nog een oorzaak van de voor de
defensie-industrie zo teleurstellende afzet: ” De Golfoorlog is beeindigd”. Dat werd geschreven in juli.
Gedoeld werd toen natuurlijk op de oorlog tussen
Irak en Iran. Enkele weken later trok Irak Koeweit
binnen. “Saddam to the rescue” luidde de kop boven een artikel in de Britse Economist waarin verslag wordt gedaan van de gevolgen voor de wapenproduktie . Onmiddellijk profijt had een
Amerikaans bedrijf dat handelde in tegenstoffen bij
vergiftiging met zenuwgas. Maar ook voor de lange
termijn waren de gevolgen niet gering. De defensielobbyisten konden meteen al wijzen op vele zwakke punten in het Amerikaanse militaire apparaat.
McDonnell Douglas dat al een bezuiniging met
$ 700 miljoen per jaar had aangekondigd, kreeg
ineens weer goede hoop op de afzet van het grote
-120
C-17 vrachtvliegtuig, een order die door het Amerikaanse congres eerder reeds was afgewezen. Goed
nieuws bracht de Golfcrisis ook voor General Dynamics, de Pentagon-leverancier van tanks en van
F-16 gevechtsvliegtuigen. In het Amerikaanse congres was de houding tegenover nieuwe wapenaankopen trouwens al helemaal omgeslagen. Op de
dag van de Iraakse invasie in Koeweit keurde de Senaat het plan om voor $ 850 miljoen Northrops
Stealth B-2 bommenwerper in produktie te houden
ineens goed. Intussen heeft de Stealth F117 de televisieschermen over de hele wereld bereikt.
Im Siiden nichts Neues. Is de ene oorlog voorbij dan
komt er wel weer een volgende. In Golfoorlog-I vervulde het Noorden de rol van wapenleverancier, in
Golfoorlog-II laat het zien wat de militaire ‘hardware’ waard is. Gaan de wapensystemen de belangen
van de leverancier zelf bedreigen dan komt deze de
geleverde waar persoonlijk vernietigen. De neergaande trend in de wapenverkopen wordt daarmee
ook weer omgebogen. Cynisch is het natuurlijk wel.
Wat goed is voor de wapenindustrie is slecht voor
de rest van de wereld. Of is dat wat te gemakkelijk
gezegd? Mogen economen zich eigenlijk wel met
zulke vragen bezig houden? In ESB van 15-8-1990
verwijt de econoom W. Brand zijn collega’s van de
vereniging Economen voor Vrede dat zij lijken “te
vergeten dat in een onzekere wereld wapentuig zijn
waarde ontleent aan zijn beschikbaarheidsnuttigheid, om te gebruiken als de nood aan de man
komt”. “Primair”, stelt hij, “dient de militaire bedrijfstak serieus te worden genomen. Secundair zou pas
nadat de behoeften voor een optimale defensie terwille van onze veiligheid zijn vervuld, over andere
prioriteiten moeten worden gesproken”3.
* De auteur is Professor of Political Economy aan het Institute of Social Studies en medeoprichter van de vereniging
Economen voor Vrede.
1. Foreign Report, nr. 2117, 5 juli 1990.
2. Saddam to the rescue, The Economist, 18 augustus 1990,
biz. 56-58.
3. W. Brand, De economie van oorlog en vrede, ESB, 15 augustus 1990, biz. 754.
Deze opmerkingen bieden een aanknopingspunt
voor een beschouwing over de bijdrage die de economic kan leveren in de problematiek van veiligheid, oorlog en bewapening.
Economen kunnen bijdragen aan de analyse van:
– oorzaken van gewelddadige conflicten;
– effecten van bewapening;
– mechanismen die aan de wapenwedloop ten
grondslag liggen;
– de stabiliteit van evenwichten;
– de (economische) gevolgen van oorlog en alternatieve aanwendingsmogelijkheden van hulpbronnen.
van de een van de nood van de ander, achter muren
en binnen grenzen, wordt de wereld er niet veiliger
op. Keynes formuleerde het gevaar van verpaupering aldus: “Men will not always die quietly. For starvation, which brings to some lethargy and helpless
despair, drives other temperaments to the nervous
instability of hysteria and to a mad despair” .
Ook in de Golf brak al tweemaal oorlog uit als gevolg van een conflict over het beheer van natuurlij-
ke hulpbronnen. De pogingen in VN-verband tot
het scheppen van een internationale rechtsorde op
dit terrein zijn dan ook van groot belang in het streven naar uitbanning van oorlog als middel tot oplossing van conflicten.
Oorzaken van gewelddadige conflicten
Economen zijn gewend te denken en te redeneren
vanuit de doeleinden naar de middelen en niet omgekeerd. Primair moet dan ook niet het militaire bedrijf serieus worden genomen maar de norm van veiligheid. Die norm kan worden gespecificeerd in
subnormen (doeleinden) zoals militair evenwicht en
economische rechtvaardigheid in de verhoudingen
tussen staten. In een wereld vol van vervlechtingen
en wederzijdse afhankelijkheid worden de niet-militaire aspecten van veiligheid belangrijker. Ook de
Wereldbank blijkt dit te beseffen waar zij in haar
jongste jaarverslag stelt dat vele ontwikkelingslanden een aanzienlijk deel van hun overheidsbegroting aan defensie besteden, ondanks de acute noden in andere sectoren van de economic .
In de periode 1960-1985 is het proces van dekolonisatie gepaard gegaan met een zeer snelle militarisering. De hoeveelheid wapens in ontwikkelingslanden werd vervijftienvoudigd. Er wordt meer geld
uitgegeven aan wapens dan aan onderwijs. Het bedrag dat wordt besteed aan de gezondheidszorg is
nog niet de helft van de bewapeningsuitgaven. Het
lijkt wel of bewapening gezien werd als het belangrijkste middel tot natievorming.
Deze ontwikkeling is slecht, meent nu ook de Wereldbank. Zij acht het tijd dat regeringen ook deze
collectieve uitgaven aanpassen om zo het welzijn
van hun burgers te vergroten. Als alternatieven voor
defensie-uitgaven noemt de Bank investeringen in
onderwijs en gezondheidszorg.
Steeds vaker valt tegenwoordig de term ‘economische veiligheid’. Inderdaad, men behoeft geen
marxist te zijn om te kunnen vaststellen dat de economic een voedingsbodem kan vormen voor gewelddadige confrontaties. Tal van conflicten zoals
die zich in ontwikkelingslanden voordoen, houden
aantoonbaar verband met economisch falen.
Bezien we de Arabische wereld vandaag dan loopt
het nationaal inkomen per hoofd van de bevolking
uiteen van $ 15.000 in de Verenigde Arabische Emiraten tot S 500 in Somalie. In de Golfregio heeft de
ongelijkheid tussen wie wel en wie niet profiteren
van de olierijkdom geresulteerd in een massaal onbehagen. Een zelfde onbehagen van de ‘have-nots’
in hun relatie tot de ‘haves’ manifesteert zich op wereldniveau. Internationale veiligheid is dan ook niet
alleen een kwestie van functionering van de Internationale rechtsorde, hoe belangrijk ook, maar tevens
verbonderi met het rechtvaardigheidsgehalte van de
internationale economische orde. De wereld is rond
geworden onder meer doordat mensen weten van
elkaars welstand. Door het isoleren van de welstand
ESB 30-1-1991
Effecten van bewapening
Economen weten dat handelingen meer dan alleen
de beoogde effecten kunnen hebben. Er zijn ketens
van oorzaken en gevolgen met soms heel complexe
nevenverbindingen. De neveneffecten worden bij
de besluitvorming niet altijd in aanmerking genomen (‘externe effecten’). Neem als voorbeeld de internationale wapenhandel. Beoogde gevolgen voor
de exporteur zijn het verkrijgen van deviezen en het
scheppen van werkgelegenheid. Bepaald niet beoogd is een schending van de internationale rechtsorde met behulp van het geleverde oorlogstuig. Saddam Hoessein deed zulks wel, zodat westerse
landen nu geconfronteerd worden met door hen
zelf geleverde wapens. Voor Nederland zijn dat bij
voorbeeld de infraroodkijkers van Holland Signaal,
voor Frankrijk de Exocetraketten.
Voor het importerende ontwikkelingsland is het
doel van de wapenaankopen in het beste geval de
bescherming van de eigen soevereiniteit. Maar militarisering heeft nog enkele neveneffecten:
– militarisering vergroot de financieel-economische
afhankelijkheid van de ontwikkelingslanden. Om
de wapenaankopen te kunnen betalen zijn immers deviezen nodig;
– militarisering brengt een keuze mee voor een ontwikkelingsstrategie die zich eenzijdig richt op
economische groei door toepassing van grootschalige technologic, economische concentratie
en vergaande specialisatie in het produktieproces;
– militarisering strekt zich ook uit tot het binnenlands bestuur. In ontwikkelingslanden voltrekken
zich geregeld staatsgrepen waarna een militair regime de macht overneemt. Het bestuur wordt dan
dictatoriaal en gaat gepaard met onderdrukking
en geweld;
– militarisering leidt tot grote gewelddadigheid bij
het uitbreken van conflicten. We moeten hierbij
bedenken dat conflicten tussen de nieuwe staten
niet altijd te vermijden zijn. De grenzen zijn destijds kunstmatig vastgesteld en gaan dwars door
de etnische gebiedseenheden heen. Voorbeelden
zijn Biafra, de hoorn van Afrika, de aanspraken
van het Oeganda van Idi Amin op een deel van
Noord-Tanzania en de Golfregio. Naast de conflicten die daadwerkelijk zijn uitgebroken zijn er ook
de potentiele brandhaarden. Zo is Israel hoogst
4. The World Bank, Annual report, 1990, biz. 33-34.
5.J.M. Keynes, The Economic consequences of the peace,
Macmillan, Londen, 1920, biz. 213.
121
benauwd voor een mogelijk gebruik van de extra
twintig miljard dollar aan wapens die Saoedi-Arabie van de Verenigde Staten kreeg ter bescherming van zijn soevereiniteit tegen Iraakse agressie.
Oorzaken van de wapenwedloop
In macro-economische zin is de wet van Say (elk
aanbod schept zijn eigen vraag) weliswaar ontkracht, in micro-economische (intentionele) zin
geldt deze wet wel: als doelstelling voor het ondernemingsbeleid. Wie iets heeft aan te bieden zoekt
zelf naar afzetmogelijkheden.
Van de Amerikaanse president Eisenhouwer stamt
de term ‘militair-industrieel complex’. De markteconomie kan allang niet meer simpelweg worden beschouwd als een systeem van autonome vraag die
zich manifesteert via een mechanisme van markten
en prijzen. J.K. Galbraith heeft duidelijk gemaakt
dat met name de grote ondernemingen zelf hun
respons van het militaire bedrijf op de beeindiging
van de Vietnamoorlog niet verder dan diversificatie vermindering van afhankelijkheid van louter militaire orders – wat nog iets anders is dan het zoeken
naar alternatieve produktielijnen voor het arbeidsen kapitaalpotentieel.
Ontwapening brengt problemen mee van structurele economische aanpassing. Door de grote mate van
specialisatie in combinatie met de neiging van ondernemingen hun werknemers jong in dienst te nemen en vervolgens zelf op te leiden kan frictiewerkloosheid gemakkelijk uitlopen op langdurige
werkloosheid. Werknemers worden zodoende tot
‘economische gijzelaars’ van de bewapeningsindus-
trie : mensen wier noodzaak brood op de plank te
houden, wordt gebruikt als een wapen in het politieke gevecht tegen conversie.
Een conversiebeleid in de vorm van planning van alternatief gebruik van de bestaande hulpbronnen, ge-
steund door een economisch compensatiebeleid is
nieuwe produkten ontwikkelen en tegelijk trachten
dan ook onmisbaar. Bovendien, als de wapenpro-
de vraag naar die produkten te stimuleren . Deze
wijze van opereren ligt vooral daar voor de hand
waar de vraag niet wordt gevormd door een groot
duktie structured ongewijzigd voortgaat, zal ook de
‘merchandising’ niet zijn te stoppen.
aantal anonieme subjecten doch een institutioneel
Evenwichtsconcepten
karakter draagt. Dit geldt in de eerste plaats voor de
‘Si vis pacem para bellum’: wie vrede wil, bereide
zich voor op oorlog. Achter die redenering zit een
conceptie van veiligheid op basis van militair evenwicht. Optimale veiligheid zou zijn bereikt als op
militaire sector. Zo zijn er vele producenten van mili-
taire waar die aan de vraagzijde alleen met overheden te maken hebben.
De door Brand genoemde doelstelling (“primair
het moment waarop de analyse zich richt de hoe-
dient het militaire bedrijf serieus genomen te worden”) geldt derhalve wel als feit. Het proces begint
op de tekentafel – tussen de een kwart en een derde
van alle R&D vindt plaats voor de militaire sector -,
vervolgens wordt er geproduceerd en ten slotte worden de nieuwe wapens operationeel gemaakt (geplaatst). Bij de wapenhandel naar ontwikkelingslan-
veelheden wapens en manschappen aan beide zijden, de bemande wapensystemen, elkaar geheel in
evenwicht houden. Economen kennen evenwel de
gevaren die schuilen in een analyse van de dynamische werkelijkheid met behulp van statische even-
den wordt niet rustig afgewacht of er wel vraag is
naar het produkt. Het verkopen geschiedt op een
bijzonder actieve manier, de zogenaamde ‘merchandising’. Daarbij gaat het zowel om het dumpen van
verouderde wapensystemen als ook om de levering
van de allernieuwste wapens. (Tanzania en Oeganda kregen destijds beide en Migs en moderne SAMluchtafweerraketten van de Sovjetunie. In de oorlog
tussen deze twee Afrikaanse landen wist Tanzania
met zijn SAM-systeem inderdaad drie Migs neer te
schieten; twee daarvan waren van het land zelf.) Bovendien werd niet zelden ontwikkelingshulp verbonden met de verplichting ook een programma te
aanvaarden voor militaire hulpverlening.
Door de nieuwe Oost-Westverhoudingen is er in dit
proces wel het een en ander veranderd. Maar juist
de kracht van het aanbod in verhouding tot de
vraag maakt duidelijk dat een verminderde mondiale ‘behoefte’ aan wapens nog niet betekent dat er
een trendbreuk plaatsvindt in de bewapeningswedloop. De autonome kracht van het aanbod blijft aanzienlijk. Het SIPRI-jaarboek 1990 vindt “no evidence
that there will be a slower pace of technological
wichtsconcepties. Dat er in de praktijk geen sprake
was van evenwicht maar van een voortdurend streven naar militair overwicht door beide supermachten en hun bondgenoten, kan dan ook geen verwondering wekken. Labiele evenwichten kunnen bij
verstoring omslaan in spiralen.
Economen weten bovendien dat concurrentie de
neiging heeft zich altijcl te manifesteren zolang ondernemingen niet volledig met elkaar vervlochten
zijn geraakt. Wordt de concurrentie in prijs en hoeveelheid beperkt dan krijgt de mededinging vooral
een kwalitatief karakter. Vooral door de concurrentie in kwaliteit heeft de wapenwedloop zijn miljardenverslindend karakter gekregen.In zijn dissertatie
Economischegevolgen van ontivapening schat Duisenberg voor 1959 de mondiale defensie-uitgaven
tussen de 90 en 180 miljard dollar. Thans bedragen
die meer dan het tienvoudige.
Op de aard van de kwalitatieve wapenwedloop
wees in 1984 de commissie-Palme: “De plaatsing
van betere wapens kan de tegenstander ervan overtuigen dat hij een sterkere militaire macht tegenover
zich heeft staan” – dat is de geloofwaardigheid van
de afschrikking. Maar de commissie schreef ook
“dat de kans vergroot is, dat de vijand die macht zal
change in the military area” .
Voor handhaving van de produktie geldt nu vooral
het argument van de werkgelegenheid. Conversie,
de omschakeling van militaire op civiele produktie,
vindt pas daar plaats, zo blijkt uit een uitvoerig onderzoek van Michael Renner, waar de overheid zulke processen bewust stimuleert . Zo ging de eigen
122
6. J.K. Galbraith. The new industrial state., Hamis Hamil-
ton, Londen, 1967.
7. SIPRI Yearbook 1990: world armaments and disarmaments. Oxford University Press, 1990, biz. 203-217.
8. M. Renner, Swords into plowshares: converting to a
peace economy. Worldwatch Paper 96. juni 1990.
gebruiken. Het land dat die ontwikkeling gadeslaat
kan dan besluiten ook een dergelijk groter militair
vermogen te verwerven. De wapenwedloop die dan
het gevolg is, verhoogt de politieke spanningen. In
het uiterste geval zou een van de landen kunnen
concluderen dat een oorlog onontkoombaar is, dat
de militaire machtsbalans alleen nog maar slechter
kan worden en dat het tot een preventieve aanval
ke attitude beheerste ook de laatste dagen voor het
uitbreken van de tweede Golfoorlog. Economen zullen zich in zo’n situatie afvragen of de consequenties van oorlog al voldoende zijn geanalyseerd en of
daarnaast voldoende aandacht is besteed aan alternatieven. Doorslaggevend is uiteindelijk de politieke wil, maar in een proces van politieke wilsvorming is een zo volledig mogelijke analyse van
moet overgaan om de bestaande dreiging op te hef-
alternatieven van groot gewicht.
Het is daarbij van belang korte- en lange-termijnef-
fen” 9.
Een gevolg van de ontwikkelingen in Oost-Europa
is nu de overgang van een bipolaire naar een multipolaire wereld. Dat betekent tevens het einde van
de gedachte van ‘gekoppelde veiligheid’, de idee
dat staten hun soevereiniteit alleen dan effectief
kunnen beschermen als zij die koppelen aan de veiligheid van een van beide supermogendheden.
Het bipolaire veiligheidsstelsel, gebaseerd op militair evenwicht tussen de beide supermachten en
een bijbehorend systeem van gekoppelde veiligheid
voor de overige staten (‘balanced security’), kon
worden gezien als een stap vooruit sinds de hegemoniale veiligheid die Hitler-Duitsland trachtte te
vestigen en waarvan de beide blokken vreesden dat
de tegenpartij die ook voor de toekomst op het oog
had (‘hegemonic security’). Nu had dit systeem wel
als bezwaar dat ‘hegemonic security’ (veiligheid
door overheersing, eigenlijk een contradictio in terminis) binnen het andere blok niet kon worden
voorkomen. Zo moest het Westen zich neerleggen
bij het stelsel van hegemoniale veiligheid binnen
het Oostblok.
In de nieuwe wereldverhoudingen kan veiligheid
berusten op een concept dat het bovengenoemde
bezwaar niet kent: ‘interdependent security’; veiligheid door sociale, economische en politieke vervlechting. Integratie met behoud van nationale (culturele) identiteit vormde de basis van het systeem
waarvoor na de tweede wereldoorlog werd gekozen
om de kans op oorlog tussen bij voorbeeld Frankrijk
en Duitsland uit te bannen. Bij het verder ontwikkelen van dit model tot een bruikbaar concept op wereldniveau is voor economen een belangrijke taak
weggelegd. Nieuwe uitdagingen zijn bij voorbeeld:
– de integratie van de Sovjetunie in de wereldeconomie op basis van, onder meer, een vrij convertibele roebel;
– de ontwikkeling van een economisch integratiemodel voor heel Europa waarin ook aan de
Sovjetunie een economisch perspectief wordt geboden;
– het ontwerpen van stelsels voor regionale integratie van ontwikkelingslanden gericht op zowel economisch voordeel als uitsluiting van de kans op
intra-regionale oorlog;
– aanmoediging van regionale integratie door het
toekennen van extra voordelen binnen het wereldhandelsstelsel (het GATT).
fecten te onderscheiden. Zo zullen de kosten van
een internationale Golfoorlog niet alleen berekend
moeten worden in termen van onmiddellijke vernietiging maar komt daarbij het verspelen van de mogelijkheid tot het vestigen van een internationaal veiligheidsstelsel op basis van een operationeel
sanctie-systeem ter uitvoering van hoofdstuk 7 van
het VN-handvest. In de analyse van voorwaarden
voor een effectief sanctiesysteem is voor economen
een belangrijke rol weggelegd.
Een ander economisch trefwoord is schaarste. In dit
verband valt een interessante wijziging in de terminologie op: van ‘factors of production’ naar ‘resources’. In de analyse van het gebruik van natuurlijke
en menselijke hulpbronnen gaat het niet meer uitsluitend om een analyse van produktieve mogelijkheden maar ook om aandacht voor eindigheid en
voor de consequenties van uitstoot van allerlei vormen van afval.
In dit verband moet worden gewezen op de enorme
kosten van oorlog door directe vernietiging van
menselijke en natuurlijke hulpbronnen en van kapitaal. Het is sterk de vraag of politici die staan voor
de vraag van oorlog of geen oorlog voldoende oog
voor deze kosten hebben. Trouwens, alleen al de
oorlogsvoorbereiding legt een enorm beslag op de
schaarse hulpbronnen voor het menselijk overleven; men denke ook aan het afvalprobleem dat ontstaat na het niet-gebruiken van de wapens.
De kern van de economic ligt niet in het woordje ordening – het effectief organiseren van produktie, distributie en consumptie voor welke doeleinden dan
ook – maar in termen als ‘bewoonbaarheid’ en het
daarmee verbonden begrip ‘houdbaarheid’. Zelfs
een perfect georganiseerde oorlog blijft een archische chaos en daarmee in strijd met het wezen van
de economic: het zoeken naar wegen die de aarde
voor mens en natuur leefbaar maken. In deze tijd
van toenemende interdependentie zou de economic
het karakter moeten krijgen van een typische vredeswetenschap. Werden die woorden maar eindelijk bewaarheid die Jean de Bloch een eeuw geleden
schreef: ” The soldier is going down and the economist is going up”11.
B. de Gaay Fortman
Gevolgen en alternatieven
Tot de economische kernwoorden behoort de term
‘keuzevrijheid’. Economen zijn dan ook niet gauw
geneigd te buigen voor woorden als ‘onvermijdelijkheid’. In hun boek over The origin and prevention
of major wars wijzen Rotberg and Rabble op het
overheersende gevoel van “fatalism among the statesmen during the last days of peace”10. Een dergelij-
ESB 30-1-1991
9. Geciteerd in B. de Gaay Fortman en W. van Dieren, De
politiekependule, Zomer en Keuning, Ede, 1987, biz 91-92.
10. R.I. Rotberg en Th.K. Rabble (red.), The origin and prevention of major wars, Cambridge University Press, 1989.
11. J. de Bloch, The war of the future in its technical, economic and political relations, Londen, 1897, geciteerd in
H. Tromp, Commentaar: bij het einde van de koude oor-
log, Transactie, 1990, biz. 5-6.