Discussie
Hoe realistisch is kapitaaldekking
voor de ziektekostenverzekering?
Onlangs bepleitte Van derKnoop in ESB financiering van de ziektekostenverzekering met kapitaaldekking . De tijdelijke premiestijging zou
geen probleem hoeven te vormen, als het Ricardiaanse Equivalentietheorema opgaat. Dit laatste is niet het geval, aldus Allers, De Haan en
De Kam. Volgens Schut is het probleem van risicoselectie door verzekeraars een nog belangrijker reden waarom kapitaaldekking voor de
ziektekostenverzekering geen realistisch alternatiefis.
Invoering van kapitaaldekking voor
de ziektekostenverzekering zal tijdelijk met grote lastenverzwaringen gepaard gaan. Gemiddeld moeten de
premies met 27% omhoog om de
vorming van de benodigde actuariele
reserves mogelijk te maken, aldus
Van der Knoop. Op het eerste gezicht
lijkt dit onaanvaardbaar, vanwege de
hierdoor te verwachten vraaguitval
en loonkostenstijgingen. Echter, als
de meeste verzekerden de hogere
lasten in het heden zullen wegstrepen tegen de lagere lasten in de
(verre) toekomst die het gevolg zijn
van de overstap op het kapitaaldekkingsstelsel, zullen de negatieve gevolgen voor de omvang van de gezinsconsumptie verwaarloosbaar
klein zijn. Zij zullen dan gewoon een
tijdlang minder sparen, en zo nodig
kredieten opnemen waardoor hun
consumptie in belangrijke mate op
peil blijft. Van der Knoop baseert zich
hierbij op het Ricardiaanse equivalentietheorema, zoals gepopulariseerd
door Robert Barro. Dit theorema stelt
dat belastingheffing en schuldfinanciering gelijkwaardig zijn, omdat gezinnen bij hun spaargedrag rekening
houden met de onvermijdelijke belastingverhogingen in de toekomst die
nodig zijn om de rente over en aflossingen van de overheidsschuld te betalen.
Empirische relevantie
Theoretisch is hier geen speld tussen
te krijgen. Van der Knoop stelt dan
ook terecht dat de relevantie van
deze theorie een empirische kwestie
is. Voor de geldigheid van Ricardiaanse equivalentie bij overheidsschuld
moet voldaan zijn aan ten minste drie
voorwaarden. Ten eerste hebben
mensen een oneindige planningshorizon; zij laten zich niet leiden door
korte- termijnoverwegingen. Ten
tweede beseffen gezinnen wat er
gebeurt: ze zijn op de hoogte van
de financiele positie van de overheid
en realiseren zich dat een belastingverlaging in de huidige periode die
wordt gefinancierd door een obligatielening, in de toekomst leidt tot hogere belastingen. Ten slotte moeten
gezinnen hier vervolgens ook naar
handelen: ze zullen nu geld aan de
kant moeten leggen om de toekomstige belastingverhoging te kunnen betalen.
De geldigheid van Ricardiaanse
equivalentie bij de ziektekostenverzekering is nooit onderzocht. Van der
Knoop haalt daarom een aantal onderzoeken aan die de theorie op het
gebied van de openbare financien lijken te bevestigen. In feite is dit in de
literatuur echter nog helemaal geen
uitgemaakte zaak. Andere studies tonen aan dat toenemende begrotingstekorten leiden tot een hogere rente,
hetgeen in strijd is met het Ricardiaanse equivalentietheorema . Verder is
uit een enquete met een respons van
ruim 15.000 Nederlandse personen
gebleken dat een grote meerderheid
in de verste verte niet weet hoe hoog
de overheidsschuld of het financieringstekort is3. Slechts 12% van de respondenten zegt bij spaarbeslissingen
rekening te houden met de omvang
van de schuld. Erger nog: er is geen
enkel verband tussen kennis van
schuld of tekort en de mate waarin
men aangeeft hiermee bij spaarbeslissingen rekening te houden.
Als zelfs de omvang van de overheidsschuld en het overheidstekort,
waarover zoveel te doen is, bij grote
groepen van de bevolking volledig
onbekend zijn, is het wel erg optimistisch om te veronderstellen dat dergelijke kennis op het gecompliceerde
terrein van de ziektekostenpremies
wel in ruime mate voorhanden zal
zijn. Nog optimistischer is het om er
van uit te gaan dat spaarbeslissingen
door dit soort overwegingen worden
gestuurd. Alleen indien mensen begrijpen dat tegenover de huidige stijging van de premies een toekomstig
lager premieniveau staat en indien ze
er vervolgens naar handelen (niet
minder gaan consumeren en geen
compenserende looneisen stellen)
gaat de analyse van Van der Knoop
op.
Korte-termijneffecten hebben
lange-termijngevolgen
Het lijkt dus onwaarschijnlijk dat, zoals Van der Knoop berekent, ongeveer driekwart van de premiestijging
met 27% niet leidt tot minder consumptie, maar tot lagere vrije besparingen. Het is veel waarschijnlijker
dat een veel groter deel van de (tijdelijke) premiestijging ten koste van de
consumptie gaat. De gevolgen hiervan zijn verstrekkend.
Gezien de huidige zwakke ontwikkeling van de binnenlandse consumptie is het duidelijk dat een extra lastenverzwaring op dit moment vanuit
conjunctureel oogpunt niet wenselijk
is. Veel belangrijker zijn echter de gevolgen van een (tijdelijk) stijgende
ziektekostenpremie op de wat langere termijn. Voor zover werknemers
niet beseffen dat tegenover de hogere ziektekostenpremies die nu moeten worden opgebracht lagere premies in de toekomst staan, zullen ze
hogere looneisen stellen om de vermeende inkomensachteruitgang te
compenseren. In de modelberekeningen van het Centraal Planbureau
wordt ervan uitgegaan dat werkne1. H.S. van der Knoop, Kapitaaldekking
voor de ziektekostenverzekering, ESB, 28
juni 1995, biz. 600-603.
2. Zie ondermeer K.H.W. Knot en J. de
Haan, Fiscal policy and interest rates in
the European Community, European Journal of Political Economy, jg. 11, 1995, biz.
171-187.
3. M.A. Allers, J. de Haan en C.A. de Kam,
Het ongelijk van Robert Barro, ESB, 2
maart 1994, biz. 201-203.
mers in staat zijn een aanzienlijk deel
van een stijging van sociale-verzekeringspremies af te wentelen op de
werkgevers.
De omvang van deze vraaguitval
en loonkostenstijgingen zal veel groter zijn dan uit de berekeningen van
Van der Knoop volgt. Van der Knoop
gaat namelijk voorbij aan het feit dat
de zorgsector leidt aan de ziekte van
Baumol. De arbeidsproduktiviteit
stijgt er minder snel dan in de Industrie, terwijl de werkenden in de zorg
zich wel spiegelen aan de loonstijgingen in andere sectoren. Het voor een
loonsverhoging benodigde geld komt
bij achterblijvende produktiviteitsstijging alleen op tafel als de zorg relatief duurder wordt. Dat gebeurt dan
ook. Tussen 1985 en 1994 steeg de
prijsindex van het bruto binnenlands
produkt met 13,6%, terwijl in dezelfde periode de prijsindex van de zorgsector steeg met 27,4% . Kapitaaldekkingsstelsels zijn kwetsbaar voor het
inflatievirus. Als een dergelijke kostenontwikkeling zich in de toekomst
doorzet, moet daar bij kapitaaldekking van de zorgverzekering nu reeds
rekening mee worden gehouden. Als
Ricardiaanse equivalentie niet (hele-
maal) opgaat, zullen de nadelen van
de overstap van een omslag- naar
een kapitaaldekkingsstelsel voor de
ziektekosten om deze reden veel groter zijn dan Van der Knoop sugge-
reert.
Van der Knoops belangrijkste
argument om op kapitaaldekking te
willen overgaan is, dat bij omslagfinanciering de premiedruk in de
volgende eeuw zal oplopen wat het
arbeidsaanbod van vrouwen kan
ontmoedigen. Is dit argument door-
slaggevend? Wij denken van niet.
Immers, de opwaartse druk op de
loonkosten die het gevolg is van de
aanvankelijke forse premieverhoging
bij de overstap op kapitaaldekking
zal niet zo snel ongedaan gemaakt
kunnen worden, ook niet als de ziektekostenpremies weer dalen.
Maatten Alters
Jakob de Haan
FlipdeKam
De auteurs zijn werkzaam bij de vakgroep
Algemene economic aan de Rijksuniversiteit Groningen.
4. Zie Ouderenzorg met toekomst, Advies
van de commissie modernisering ouderen-
zorg, mei 1994, biz. 44.
ESB 2-8-1995