Ga direct naar de content

Hoe meten we duurzaamheid?

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juli 6 1994

Hoe meten we duurzaamheid?
F.A.G. den Butter, M.W. Hofkes en H. Verbruggen*
m een duurzame economische ontwikkeling te realiseren, moet het begrip
duurzaamheid niet alleen omschreven, maar ook gekwantificeerd kunnen
worden. Eén mogelijkheid hiervoor is het invoeren van milieuvariabelen in een
endogeen groeimodel. Hiervoor zijn indicatoren van de milieukwaliteit nodig. Een
andere mogelijkheid is het corrigeren van het bruto nationaal produkt voor
milieuvervuiling. Dit levert echter onoverkomelijke problemen op, zodat het werken
met milieu-indicatoren in de beleidsvoorbereiding vooralsnog het beste is.

O

Steeds meer groeit het besef dat de milieukwaliteit
een belangrijk onderdeel van de welvaartsbeleving
vormt. Er lijkt wereldwijde consensus te bestaan over
de noodzaak om tot een duurzame ontwikkeling te
komen, maar over de praktische vraag hoe de milieukwaliteit en het milieubederf in het kader van de
welvaartsanalyse gemeten dient te worden, bestaat
weinig overeenstemming. Dit is een probleem, want
voor de operationalisering van het begrip duurzaamheid is een goede kwantificering van de milieukwaliteit een noodzakelijke voorwaarde.
Dit artikel gaat over de vraag hoe aan het begrip
duurzaamheid een operationele inhoud kan worden
gegeven. De definitie en de meetbaarheid van een
duurzame ontwikkeling zijn twee kanten van dezelfde medaille. Immers, duurzaamheid houdt in dat een
zeker niveau van milieukwaliteit behouden moet blijven. De wijze waarop dit niveau wordt gemeten is
dus bepalend voor de definitie van duurzaamheid.
Aan de andere kant impliceert de definitie van duurzaamheid de empirische inhoud die aan dit begrip gegeven moet worden. Vanuit deze optiek worden in
dit artikel twee alternatieven onder de loep genomen
om de duurzaamheid te meten. Eerst bespreken wij
het alternatief om het begrip duurzaamheid in de
context van economische groeimodellen te definiëren. Vanuit dit gezichtspunt is het nodig om de milieukwaliteit te meten door middel van indicatoren.
De groeimodellen bieden tevens een handvat om de
begrippen milieukwaliteit, milieukapitaal en duurzaamheid in hun onderlinge samenhang scherper af
te bakenen. Vervolgens beschouwen we de mogelijkheid in het kader van de Nationale Rekeningen het
milieubederf in geld te waarderen. Dit levert een definitie van een duurzaam nationaal inkomen ofwel het
welbekende ‘eco’ of groene bnp op. Deze laatste
stap lijkt ons echter ongewenst.

Groeimodellen
De moderne groei theorie biedt de mogelijkheid om
vanuit een expliciete definitie van duurzaamheid tot

een empirische invulling van dit begrip te komen.
Voor de milieu problematiek is de tijdsdimensie een
belangrijke factor. Bij milieudegradatie spelen immers processen een rol die pas na vele jaren repercussies kunnen hebben. Milieuproblematiek is derhalve een lange-termijn probleem. Er moeten dan ook
structurele, lange-termijnafwegingen
gemaakt worden tussen enerzijds economische groei en inkomen
en anderzijds de kwaliteit van het milieu. De economische groeitheorie, die gericht is op de structurele
economische ontwikkeling op de lange termijn, biedt
hiervoor een bij uitstek geschikt kader. Voor een welvaartsanalyse met betrekking tot de afweging tussen
milieubederf en milieukwaliteit enerzijds en groei en
inkomen anderzijds is het uiteraard wel noodzakelijk
dat het milieu een volwaardige plaats krijgt in de
groeimodellen.
Recentelijk wordt veel aandacht besteed aan het
inbouwen van het milieu in moderne zogenaamde
‘endogene’ groeimodellen1. Hierbij is het van belang
de diverse aspecten van het milieu in het economische proces te onderscheiden (zie figuur 1). Ten eerste worden milieu diensten en milieukwaliteit expliciet als produktiefactoren opgevat. Enerzijds is er
sprake van (direct) gebruik van het milieu in het produktieproces, waarbij het gaat om extractief gebruik
van milieudiensten, zoals bij voorbeeld fossiele
brandstoffen. Daarnaast kan er ook sprake zijn van
indirect gebruik van het milieu als produktiefactor,
wanneer de kwaliteit van het milieu zelf ofwel de
‘voorraad’ milieu een rol speelt. Hierbij gaat het om
zogenaamd niet-extractief gebruik, waarbij bij voor-

• De eerste twee auteurs zijn werkzaam bij de vakgroep Algemene Economie van de Vrije Universiteit, Amsterdam; de
laatste auteur is werkzaam bij het Instituut voor Milieuvraagstukken, Vrije Universiteit, Amsterdam. Zij zijn tevens verbonden aan het Tinbergen Instituut.
1. Zie bij voorbeeld R. Gradus en S. Smulders, The trade-off
between environmental care and long-term growth: pollution in three prototype growth modeIs, journalof Eeonomies, 1993, blz. 25-51.

beeld gedacht kan worden aan het feit dat bij een betere milieu kwaliteit werknemers een betere gezondheid hebben en daarmee een hogere arbeidsproduktiviteit. De voorraad milieukapitaal kan uitgebreid
worden door produktiecapaciteit
aan te wenden voor
milieu-investeringen
in plaats van voor de gebruikelijke investeringen in kapitaal, of consumptie. Daarnaast dient in de modellering nog rekening te worden gehouden met het zelf-regenererende
vermogen
van het milieu. Ten slotte speelt de milieukwaliteit
een rol in de welvaartsfunctie van consumenten. Niet
alleen consumptie van geproduceerde
goederen zal
van invloed zijn op het nut van consumenten, maar
ook de kwaliteit van het milieu.
Groeimodellen bieden de mogelijkheid om de relatie tussen milieukwaliteit, milieukapitaal en duurzaamheid te formaliseren, door de milieukwaliteit op
te nemen in de produktiefunctie en in de welvaartsfunctie. Het milieukapitaal dat extractief gebruikt
wordt (natuurlijke hulpbronnen) komt alleen in de
produktiefunctie voor. In de theoretische groeimodellen wordt voor deze drie verschillende vormen van
milieukwaliteit/kapitaal
eenvoudigheidshalve
meestal
dezelfde indicator genomen. Maar in de werkelijkheid zullen deze begrippen ieder een eigen aggregatie van de verschillende milieu-aspecten vereisen en
verschillende indicatoren opleveren.
Voor de operationalisering
van de definitie van
duurzaamheid in de groeimodellen vormt het criterium van de optimalisatie van een (sociaal) doel in de
welvaartsfunctie het aangrijpingspunt.
Hierbij vallen
een rekkelijke en (meer) stricte varianten van de definitie voor duurzaamheid te onderscheiden
(zie schema 1). De rekkelijke definitie beschouwt duurzaamheid vooral vanuit het economische perspectief: er is
sprake van een duurzame ontwikkeling indien de
economie zich op het optimale groei pad bevindt volgens een sociale doelfunctie, waarin economische
groei en milieukwaliteit (en eventuele andere zaken
die welvaart opleveren) tegen elkaar worden afgewogen. Op dit optimale groeipad behoeft de milieukwaliteit en/of de voorraad milieukapitaal niet noodzaker-

Schema 1. Definities van duurzaamheid
Rekkelijke

definitie

(econoQÜSçhe

dlf,~~~.O

Maximeer welvaarrsfunctie met als ‘randvoorwaarden’:
– produktiefunetie;
– zelf-regenererend vermogen van het milieu.
Dan volgt optimale groeipadvoor:
– nationaal inkomen en verdeling over(;onsumptie,inves”
teringen in fysieke kapitaalgoederen en miIieu.investerin”
gen;
– milieukapitaal;
– milieukwaIiteit voor prodUktie;
– milieukwaIiteit voor welvaartsbeleving;
Strikte definitie (ecologischednu~id)
Extra randvoorwaarden:
– milieukapitaal ;::’duurzaam’ niveau en/of;
– milieukwaIiteit voor produktie;:: ‘dtl,urzaam’ niveau en/of;
– milieukwaIiteit voor welvaartsbeleving ;::’duurzaam’
niveau.

ESB 13-7-1994

Figuur 1. De rol van het milieu in het economische proces

~

welvaart

r

milieu-investeringen;
zelf.regenererend
vermogen

lijkerwijs op ieder moment op, of boven, een bepaald kritisch niveau te liggen.
De strikte definitie laat zich eerder associëren met
ecologische duurzaamheid. Een (eventueel constante) milieukwaliteit en/of een vooraad milieukapitaal
op een zeker kritisch of ‘duurzaam’ niveau wordt als
een extra restrictie aan het optimale groeipad opgelegd.Vermeld zij dat dergelijke extra restricties in het
kader van de endogene groeimodellen specifieke veronderstellingen over het zelf-regenerend vermogen
van het milieu vereisen2.
In het eenvoudige geval dat milieukwaliteit en milieukapitaal met dezelfde indicator worden aangegeven, kunnen de rekkelijke en strikte definitie van
duurzaamheid worden gekoppeld door in de welvaartsfunctie milieukwaliteit een steeds groter gewicht te geven naarmate de milieukwaliteit dichter
een kritische minimumwaarde benadert waar bij overschrijding van die minimumwaarde een duurzame
ontwikkeling niet langer mogelijk is.
Bij het incorporeren van milieu in economische
(groeOmodelien doen zich twee samenhangende
problemen voor. Enerzijds kan de kwaliteit van het milieu, dat bestaat uit de voorraden natuurlijke hulpbronnen en vervuiling, op verschillende manieren
geaggregeerd worden en vereisen de verschillende
functies die de kwaliteit van het milieu in het economische proces heeft ook verschillende milieu-aggregaten. Omdat duurzaamheid inhoudt dat een bepaalde milieukwaliteit behouden moet blijven, beïnvloedt
de wijze van aggregatie weer de wijze waarop het
begrip duurzaamheid geoperationaliseerd
kan worden. Anderzijds heeft operationalisering van het begrip duurzaamheid implicaties voor de wijze waarop

2. Zie M.W. Hofkes, Sustainability in one and two sector endogeneous growth modeIs, Tinbergen Institute Discussion
Paper, nr. 93-195, 1993.

geaggregeerd kan.en moet worden. Moet, ten einde
duurzaamheid te bewerkstelligen, bij voorbeeld iedere natuurlijke hulpbron in tact blijven? Of mag er ook
een afweging tussen verschillende hulpbronnen gemaakt worden en betekent duurzaamheid dat de ‘milieufunctie’ ten behoeve van de produktie ofwel de
produktieve voorraad natuurlijke hulpbronnen behouden moet blijven?

Milieu-indicatoren
Het voorgaande schetst het belang om voor de kwantificering van een duurzame ontwikkeling in het kader van de economische groei theorie over één of
meerdere indicatoren te beschikken die empirische
inhoud geven aan de begrippen milieukwaliteit en
milieukapitaal. In dit verband kunnen drie verschillende typen indicatoren onderscheiden worden,
namelijk3: drukindicatoren, effectindicatoren en duurzaamheidsindicatoren.
Drukindicatoren geven voor een bepaald gebied,
sector of milieuthema de ontwikkeling in de tijd
weer van de milieudruk die voortkomt uit het economische proces. Deze milieudruk bestaat uit hoeveelheden of niveaus van emissies en lozingen naar, onttrekkingen aan en ingrepen in het milieu. Voor elke
soort milieudruk kan een drukindicator opgesteld
worden.
Effectindicatoren geven een beeld van de gevolgen van deze milieudruk voor een bepaald gebied.
Deze indicatoren geven ook de gevolgen weer van
uit het buitenland geïmporteerde emissies. Er zijn
eveneens vele verschillende effectindicatoren denkbaar, al naar gelang de aard van het effect. Zo kunnen gezondheidsindicatoren
opgesteld worden die
de invloed van de milieudruk op de mens indiceren.
Met behulp van diverse druk- en effectindicatoren
kunnen indicatoren van het milieukapitaal en van de
milieukwaliteit in het produktieproces en in de welvaartsfunctie geconstrueerd worden, die gebruikt
kunnen worden in de groeimodellen. Daarbij zijn de
drukindicatoren vooral indicatief voor het milieukapitaal, terwijl de effectindicatoren veeleer een beeld
van de milieu kwaliteit geven.
Zowel druk- als effectindicatoren kunnen worden
vertaald in zogenaamde duurzaamheidsindicatoren.
Daarvoor is het nodig dat de waarden van deze indicatoren gerelateerd worden aan vastgestelde referentiewaarden, die aspecten van duurzaamheid weergeven. Deze referentiewaarden kunnen criteria zijn
voor duurzaam gebruik, risiconiveaus, de toestand
van het milieu op een tijdstip in het verleden of een
wenselijk geachte toekomstige toestand van het milieu.
Duurzaamheidsindicatoren
zijn om twee redenen
normatief. Ten eerste omdat zij een afstand aangeven
die moet worden overbrtlgd tussen de huidige en referentiewaarden. Ten tweede omdat de referentiewaarden altijd het resultaat zijn van een politiek onderhandelingsproces
en dus een weergave zijn van
de maatschappelijke voorkeur voor een bepaalde milieukwaliteit en hoeveelheid milieukapitaal. Wetenschappelijke kennis staat dit onderhandelingsproces

ten dienste, maar kan het niet vervangen. Hooguit
kunnen berekeningen van het optimale groei pad in
een empirisch uitgewerkt groeimodel een bijdrage leveren tot de bepaling van deze referentiewaarden.

Duurzaamheid

in de nationale boekhouding

Bij het vinden van een aansluiting tussen de moderne groeitheorie en de empirische beleidsmodellen
kunnen de Nationale Rekeningen een grote rol spelen. Een aan het stelsel van Nationale Rekeningen
gekoppelde milieumodule kan gegevens leveren
over fysieke stromen die in het kader van de duurzaamheidsmeting bruikbaar zijn. De poging om het
milieu een plaats in de nationale boekhouding te
geven via een milieumodule achten wij dan ook van
belang om een goed inzicht te krijgen in de ontwikkeling van de milieukwaliteit4. Overigens bestaat er
reeds van oudsher een samenhang tussen de Nationale Rekeningen en welvaartsmeting, zodat de meting
van duurzaamheid vanuit de maatschappelijke welvaartsoptiek ook als taak voor de nationale boekhouders kan worden opgevat. Immers, de geschiedenis
van de nationale boekhouding leert dat bij de afbakening van het inkomensbegrip, zoals dat uit de Nationale Rekeningen volgt, de welvaartsanalyse altijd op
de achtergrond heeft meegespeeld. Het nationale inkomen per hoofd van de bevolking wordt veelvuldig
gebezigd als maatstaf om de welvaartsniveaus van de
verschillende landen met elkaar te vergelijken. Natuurlijk heeft dit eendimensionale welvaartsbegrip
zijn beperkingen, aangezien de welvaartstheorie en
de leer van de economische politiek juist onderstrepen dat voor de bepaling van de welvaart meerdere
aspecten tegen elkaar dienen te worden afgewogen.
Vooruitlopend op het vervolg van ons betoog vormt
dit dan ook één van onze belangrijkste argumenten
tegen de constructie en het gebruik van een ‘groen’
nationaal inkomen, omdat hierdoor de afweging tussen de milieukwaliteit als welvaartsaspect en het nationaal inkomen impliciet de economische statistieken binnensluipt. Hierbij raakt het zicht op deze
afweging verloren. Maar eerst beperken wij ons tot
de vraag in welke zin de duurzaamheid via de nationale boekhouding kan worden gemeten.
In de jaren dertig en veertig is de grondslag voor
het moderne systeem van de Nationale Rekeningen
gelegd en werden de eerste samenhangendeN-ationale Rekeningensystemen opgesteld. Een vooraanstaande vaandeldrager in de discussie rond de afbakeningsproblematiek van het nationaal inkomen (wat
dient wel en wat dient niet tot het inkomen gerekend

3. J.B. Opschoor en L. Reijnders, Towards sustainable development indicators, in: O. Kuik en H. Verbruggen (red.), In
search of indicators of sustainable development, Kluwer,
Dordrecht, 1991, blz. 7-27; H. Verbruggen en O. Kuik, Indicators of sustainable development: an overview, in: O. Kuik
en H. Verbruggen (red.), In search of indicators ofsustainabie development, Kluwer, Dordrecht, 1991, blz. 1-6; A.j. Gilbert en J.P. Feenstra, An indicator of sustainable development – difJusion of cadmium, Instituut voor Milieuvraagstukken, VU University Press, Amsterdam, 1992.
4. Zie S.j. Keuning en M. de Haan, Nationale Rekeningen
en milieu, E5B, 12 januari 1994, blz. 34-38.

te worden) in het interbellum was Clark5. Tegen de
achtergrond van de in dit artikel geschetste problematiek is het opmerkelijk dat Clark al met de gedachte
speelde om iedere aantoonbare uitputting van natuurlijke hulpbronnen af te trekken van het nationaal inkomen. Tegenwoordig is algemeen aanvaard dat de
nationale boekhouding zich louter dient bezig te houden met de registratie van de economische activiteit
in het verleden en dus niet met de verklaring van wat
zich heeft afgespeeld of met de voorspelling van wat
er gaat gebeuren. De traditionele nationale boekhouding beperkt zich dus tot een feitelijke waardering
van de welvaart en de onderdelen daarvan in het verleden en waardeert in beginsel uitsluitend tegen gerealiseerde prijzen. Zo vallen ongeprijsde goederenof dienstenstromen buiten het referentiekader van de
nationale boekhouders, voor zover de boekhouding
in waardebedragen (nominale grootheden) luidt. Uit
praktische overwegingen wordt met dit beginsel overigens wel enigermate de hand gelicht. Indien onvoldoende directe informatie beschikbaar is, worden
wel schattingen gemaakt van de prijzen en/of de hoeveelheden waartegen goederen zijn verhandeld.
Maar het is ongepast wanneer de nationale boekhouding gebaseerd zou worden op schaduwprijzen, berekend op basis van een hypothetische situatie. In dat
geval zouden immers vanwege verschuivende marktevenwichten allerlei prijzen veranderen, zodat de geldelijke waardering van alle posten uit de nationale
boekhouding op de tocht komt te staan.
Hoe kan nu duurzaamheid in de context van de
nationale boekhouding worden gemeten? Het lijkt
voor de hand te liggen om het milieukapitaal in de
nationale boekhouding op dezelfde manier te behandelen als het fysieke kapitaal. Maar afgezien van de
veel grotere heterogeniteit bestaan er nog drie andere verschillen tussen de gewone kapitaalgoederenvoorraad en de voorraad milieukapitaal. In de eerste
plaats zorgt de marktwerking ervoor dat de investeringen”in de fysieke kapitaalgoederenvoorraad,
en
daarmee de kapitaaldiensten, in de economie (min of
meer) geldelijk juist zijn gewaardeerd. Vanwege ontbrekende markten zijn milieudiensten echter in het
geheel niet gewaardeerd of sterk ondergewaardeerd.
In de tweede plaats wordt het milieukapitaal niet
alleen, zoals de fysieke kapitaalgoederenvoorraad,
als argument in de produktiefunctie opgevat, maar
vormt deze ook een op zichzelf staand element in de
welvaartsfunctie. Een derde belangrijk verschil tussen
fysiek kapitaal en milieukapitaal is dat, zoals eerder
opgemerkt, het milieu een zelf regenererend vermogen bezit. Daarbij is het tempo van het milieu herstel
te beïnvloeden door milieu-investeringen en is de effectiviteit van deze milieu-investeringen weer afhankelijk van de mate waarin milieutechnologische kennis is opgebouwd. Dit betekent dat de analogie
tussen milieukapitaal en fysieke kapitaalgoederenvoorraad voor de operationalisering van het begrip
duurzaamheid slechts ten dele benut kan worden.

Een groen bnp?
Wel kan nog iets meer gezegd worden over het verband tussen een algemeen welvaartsbegrip en de be-

ESB 13-7-1994

rekeningsmethode van het nationale inkomen volgens de nationale boekhouding. Weitzman heeft namelijk laten zien dat het netto nationaal produkt, berekend volgens de richtlijnen van de nationale
boekhouding, naadloos aansluit op het begrip optimale economische groei volgens een versie van het
hiervoor besproken groeimodel, waarbij de huidige
en toekomstige consumptie wordt gemaximaliseerd6.
De omvang van de huidige en de toekomstige consumptie (met een tijdvoorkeursvoet verdisconteerd
over een oneindige horizon), en het nut dat daaraan
wordt ontleend, geldt in dit geval als een eendimensionale welvaartsmaat. De verrassende uitkomst van
de analyse van Weitzman is dat het nationale inkomen volgens de Nationale Rekeningen, met inbegrip
van de investeringen die worden gedaan ter uitbreiding van de kapitaalgoederenvoorraad,
de juiste
maat vormt voor het niveau waarop in de toekomst
de consumptie in stand gehouden kan worden. Hartwick heeft deze analyse uitgebreid voor uitputbare
hulpbronnen, vernieuwbare hulpbronnen en ander
milieukapitaal7. Mäler komt langs deze weg zelfs tot
een definitie voor een duurzaam nationaal inkomenS.
Terwijl de analyse van Weitzman zich beperkt tot de
fysieke kapitaalgoederenvoorraad,
waar de waargenomen prijzen (min of meer) de feitelijke schaarsteverhoudingen weergeven, geldt dit niet wanneer
het milieukapitaal in de inkomensberekening
wordt
betrokken. Dan is het nodig schaduwprijzen te gebruiken waarbij weer het bezwaar geldt dat dit inkomensbegrip van een hypothetische situatie uitgaat.
Hetzelfde geldt voor de constructie van een groen nationaal inkomen: hiermee wordt een hypothetisch inkomen samengesteld. Er moet immers een welvaartswaarde worden toegekend aan veranderingen in de
milieukwaliteit en in de milieuvoorraad die verschillen van de situatie die vanuit welvaartsoogpunt als
optimaal geldt en die als een duurzame economische
ontwikkeling zou kunnen worden aangemerkt. Hiertoe is kennis nodig van zowel de in het begrip duurzaamheid besloten maatschappelijke waarderingen
als de technische en natuurwetenschappelijke
verbanden tussen milieu en produktie. Deze interacties kenmerken zich door lange oorzaak-effectketens, onzekerheden en risico’s, en onze kennis ervan is nog
verre van compleet.
Alle pogingen een groen nationaal inkomen te
construeren worden in meer of mindere mate gefrustreerd door dit waarderingsvraagstuk.
Daarom is het
naar onze mening een onbegaanbare weg om Of
deze manier duurzaamheid te willen definiëren .

5. C. Clark, National ineome and outlay, MacMillan, Londen, 1937.
6. Zie M. Weitzman, On the welfare significanee of national
product in adynamie economy, Quarterly journalof Eeonomies, 1976, blz. 156-162.
7. J. Hartwiek, Natural resources, national accounting and
economie depreciation, journalof Publie Eeonomies, 1990,
blz. 291- 304.
8. K.-G. Mäler, National accounts and environmental resources, Environmental and Resouree Ee0110mies,1991, blz. lIS.

Conclusie
De centrale vraag van (de titel van) dit artikel is hoe
duurzaamheid gemeten kan worden. Het is duidelijk
dat voor deze meting de feitelijke ontwikkeling met
een hypothetische ontwikkeling vergeleken dient te
worden. De impliciete meting van duurzaamheid via
een correctie van het bnp achten wij een onbegaanbare weg omdat hierbij de maatschappelijke afwegingen die voor de bepaling van het hypothetische pad
van duurzame ontwikkeling nodig zijn, buiten beeld
blijven. Een mogelmatige benadering is meer geschikt, hoewel ook aan de groeitheorie vooralsnog
geen operationele definitie van duurzaamheid valt te
ontlenen.
Om het begrip duurzaamheid in een empirisch
groeimodel te operationaliseren, zijn indicatoren nodig voor de voorraad en de kwaliteit van het milieu.
Het verloop van deze indicatoren kan een beeld geven van de mate waarin de economie naar een duurzaam niveau tendeert, of zich juist daarvan af beweegt. Het is echter ongewenst te wachten met het
gebruik van deze indicatoren in de beleidsanalyse
totdat die empirische groeimodellen beschikbaar kàmen. Indicatoren die niet op een eenduidige en
theoretisch volledig onderbouwde definitie van duurzaamheid berusten, kunnen toch al een belangrijke
signaleringsfunctie hebben bij de politieke afweging
tussen milieukwaliteit en andere beleidsdoelen. Hierbij valt te denken aan de analogie met conjunctuurindicatoren of samengestelde welvaartsindicatoren 10.
Immers, deze indicatoren bieden ook een operationalisering van het begrip ‘conjunctuur’ of ‘welvaart’
zonder dat een volledige consensus bestaat over de
kwantificering van deze begrippen en over de achterliggende conjunctuurtheorie of welvaartstheorie. Het
feit dat een consensus over de meting van het begrip
duurzaamheid evenzeer onhaalbaar lijkt, mag ons er
niet van weerhouden om op meer praktische basis
het begrip duurzaamheid operationeel te maken.
Frank den Butter
Marjan Hofkes
Harmen Verbruggen

9. Voor meer gedetailleerde argumenten tegen de constructie van een ‘groen’ nationaal inkomen, zie H.K. van Tuinen,
Het begrip nationaal inkomen: corrigeren of niet?, E5B,
1975, blz. 221-224; S.]. Keuning, An information system for
environmental indicators in relation to the National Accounts, in: W.F.M. de Vries e.a. (red.), The value added of
national accounting, CBS, Voorburg/Heerlen,
1993, blz.
287-305; F.A.G. den Butter en H. Verbruggen, De waardering van het milieu voor het milieubeleid, Milieu, 1994/2,
blz. 49-57.
10. Voor de analogie met conjunctuurindicatoren
zie F.A.G.
den Butter, The mirror of c–leanliness: on the construction
and use of an environmental index, in:].]. Krabbe en
WJ.M. Heijman (red.) National income and nature: externalities, growtb and steady state, Kluwer Academie Publishers, Dordrecht, 1992, blz. 49-75; en voor de analogie met samengestelde welvaartsindicatoren
zie C. Hope,]. Parker en
S. Peake, A pilot environmental index for the UK in the
1980s, Energy Policy, 1992, blz. 335-343.

Auteurs