Ga direct naar de content

Hoe de moderne melkveehouderij steeds meer klem komt te zitten

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 15 2017

Het Aanbod gedraagt zich niet altijd volgens de veronderstellingen van de neoklassieke economen. Een voorbeeld uit de melkveehouderij.

In het kort

Deze bijdrage is eerder verschenen op het blog van de auteur en is onderdeel van een serie over het functioneren van markten. Wij hebben hem hier herplaatst vanwege het Eerste Kamerdebat op 16 mei over de melkveehouderij

Op 31 maart 2015, de dag voor de afschaffing van het melkquotum in de EU, wordt aan de zuivelspecialist van het Landbouw Economisch Instituut (LEI) gevraagd wat de gevolgen daarvan zullen zijn. Hij ziet nieuwe overschotten van melk en boter – die het quotum moest voorkomen – “in de praktijk niet zo snel ontstaan”. Ondanks wat extra aanbod (hij denkt 1,5 tot 2 procent op jaarbasis) verwacht hij dat “de daling van de melkprijzen in 2015 en 2016 rond de 5 procent zal zijn en dat de prijs daarna aantrekt. We gaan in Nederland namelijk wel meer produceren, maar over de hele Europese Unie valt de productiegroei mee.” De werkelijkheid blijkt anders uit te vallen. Anderhalf jaar later is de productie in Nederland met zestien procent gestegen, zo lezen we in een artikel in De Groene Amsterdammer.

Deze explosieve groei verrast ook een andere expert, sectormanager Van Beekhuizen van de Rabobank. Zijn verwachting was dat de huidige productie pas in 2020 gehaald zou worden. In het kwartaalbericht van december 2015, dus ruim een half jaar na de afschaffing zit de Rabobank er al naast, maar aan de trend verandert volgens Van Beekhuizen niets, alleen het omslagmoment komt verder weg te liggen. Deze inschatting geldt ook voor andere experts volgens een artikel in De Boerderij, dat vooral laat zien hoe groot de verwarring is bij de mensen en organisaties die de sector menen goed te kennen.

De explosieve groei heeft dramatische gevolgen voor de melkprijs, zoals de grafiek hieronder laat zien voor de leden van FrieslandCampina. In de eerste drie maanden van 2015 is er een flinke stijging van de garantieprijs, wat de indruk wekt dat ook deze marktleider verwacht dat de Nederlandse veehouderij flink gaat profiteren van de afschaffing van de melkquota. Daarna begint de melkprijs te zakken, tot zij medio 2016 stabiliseert op 25 eurocent. Een prijsstijging naar 36 eurocent zien we pas in de laatste maanden van 2016, als gevolg van het vrijwillige melkreductieprogramma van de EU. Voor elke liter die de Europese boeren niet leveren, krijgen ze 14 eurocent; FrieslandCampina doet daar nog eens 10 eurocent bij.

De grafiek toont de garantieprijs die FrieslandCampina aan het eind van iedere maand aan haar leden betaalt. Rood: melkprijzen voor 2015; Groen: 2016, Blauw: 2017.(Bron: https://www.frieslandcampina.com/nl/organisatie/financieel/garantieprijs-frieslandcampina/)

Al met al heeft de afschaffing van de melkquota de verschillende partijen veel geld gekost. Te beginnen met de Nederlandse (en andere Europese) melkveehouders, want de schattingen over hun break-even punt lopen uiteen van 32 tot 40 eurocent. Daarnaast moesten FrieslandCampina – en andere zuivelbedrijven die meededen aan het melkreductieprogramma – diep in hun buidel tasten. En uiteindelijk gaan hun leden – dus de boeren – dat in hun portemonnee voelen. Tot slot de Europese belastingbetaler die moet opdraaien voor de kosten van het melkreductieprogramma, dat ongetwijfeld niet het laatste is zolang de boeren meer melk produceren dan er kan worden afgezet. En dan heb ik het niet eens over de enorme kosten die in Nederland gemaakt moeten worden om de mestoverschotten te reduceren. En de schade aan de natuur, die moeilijk te berekenen is.

Waarom hebben vrijwel alle experts dit niet voorzien?

Keynes en het collectief prisoner’s dilemma

Wat goed is voor het individu, kan slecht uitpakken voor het collectief. Te weinig wordt gebruik gemaakt van dit inzicht, dat we vooral aan Keynes hebben te danken. Keynes toonde aan dat sparen voordelen kan hebben voor ieder individu, doch in een laagconjunctuur macro-economisch gezien een ongunstig effect heeft. Als iedereen meer gaan sparen, gaan immers de consumptieve bestedingen omlaag, zodat de benedenwaartse spiraal wordt versterkt – tenzij de overheid haar verantwoordelijkheid neemt en de bestedingen opvoert.

Op bedrijfstakniveau, waar micro-economen zich mee bezig houden, speelt een vergelijkbaar verschijnsel. Ik doel niet alleen op de rol van de Europese overheid die door het melkreductieprogramma de melkprijs eind 2016 weer liet stijgen. Het gaat mij vooral om het ontstaan van de prijsval. Is het verwijt van Geert Mak terecht dat hij de boeren eind april 2016 maakt? “De prijskeldering had iedereen kunnen zien aankomen. De boeren hebben zich gek laten maken. Ze vragen om hulp van de overheid. Hoezo hulp? Denk liever eerst na voordat je de veestapel vergroot.” Nee, zo simpel is het niet.

In De Groene Amsterdammer spreekt landbouweconoom Peerlings over een klassiek prisoner’s dilemma, in het Nederlands een gevangenendilemma: “Als je als boer niets had gedaan terwijl je buren allemaal uitbreidden, zou dat dom zijn geweest.” Dit dilemma zegt dat het voor iedere individuele boef gunstig is om de misdaad te bekennen – want minder straf – maar dat pakt ongunstig uit voor zijn medeplichtigen. En uiteindelijk ook voor hemzelf, want voor de medeplichtigen geldt hetzelfde en dus worden alle boeven veroordeeld – terwijl ze een veel lichtere straf zouden krijgen als ze allemaal hadden gezwegen.

Het is echter beter om te spreken van een collectief gevangenendilemma, ook wel bekend als de Tragedy of the Commons, in het Nederlands de Tragedie van de meent. Een meent is een gemeenschappelijk stuk weidegrond die door alle inwoners van een dorp kan worden gebruikt. Iedere boer die een extra koe laat grazen op de meent krijgt een grotere melkopbrengst maar zorgt er tevens voor dat er minder gras overblijft voor de koeien van de andere boeren die de meent gebruiken. Hij krijgt dus de volledige opbrengst van een extra melkkoe, terwijl de kosten worden verdeeld over alle boeren. Aangezien dit voor elke boer geldt, ontstaat al snel overbegrazing die uiteindelijk voor alle boeren slecht uitpakt.

HH/Marcel Berendsen

Ook bij particulier eigendom

Volgens de meeste economen bewijst de Tragedy of the Commons dat collectief eigendom tot inefficiënte oplossingen leidt in de vorm van overbegrazing, overbevissing of teveel verkeer op de weg omdat voor meer uitlaatgassen niet betaald hoeft te worden. In de praktijk echter blijken deze negatieve gevolgen meestal helemaal niet zo vaak op te treden omdat de betrokken partijen heel ingenieus allerlei institutionele spelregels toepassen, zo is aangetoond door Elinor Ostrom, een politieke wetenschapper die in 2009 de Nobelprijs voor de Economie krijgt, overigens als eerste vrouw..

De crisis in de melkveehouderij laat bovendien zien dat bij particulier eigendom een vergelijkbaar probleem kan ontstaan. Iedere boer heeft er voordeel bij om meer koeien te melken, vooral als hij hoge vaste kosten en te weinig alternatieven heeft (waarover straks meer). Dit brengt echter wel een nadeel met zich mee, even afgezien van toenemende mestoverschotten en schade aan de natuur. Het nadeel is namelijk dat bij een gelijkblijvende vraag het extra melkaanbod de prijs onder druk zet. Dit nadeel wordt echter verdeeld over alle melkveehouders. Aangezien deze ongelijke kosten-baten verdeling voor elk boer geldt, ontstaat er binnen de kortste keren een prijsval. Besluiten alle melkveehouders daarentegen hun aanbod en hun productiecapaciteit te beperken, dan blijft de melkprijs op peil. Dan heb je wel een centrale regisseur nodig die deze beperking controleert en sanctioneert, dus een overheid of een andere partij met voldoende gezag en sanctiemogelijkheden. Inderdaad, dat was de situatie ten tijde van het melkquotum.

Vaste vs variabele kosten

Toch er is meer aan de hand. Want het collectieve prisoner’s dilemma speelt in vrijwel iedere bedrijfstak een rol van betekenis. Meer melkkoeien houden kan tegenwoordig in Nederland alleen door zwaar te investeren in stallen, robots en land. Wat de meeste burgers vermoedelijk zich niet realiseren: de landbouw, en zeker de melkveehouderij, is een zeer kapitaalsintensieve bedrijfstak geworden. En dat heeft ervoor gezorgd dat de vaste kosten een steeds groter deel van de kostprijs uitmaken. Iedere bedrijfseconoom kan vertellen dat het dan aantrekkelijker wordt de productie op te voeren, omdat de vaste kosten per eenheid product snel omlaag gaan. Zelfs als je verlies leidt, dus onder het break-even punt zit. Want zolang de prijs hoger is dan de (geringe) variabele kosten, is doorproduceren beter dan helemaal stoppen. In het eerste geval kun je een deel van de vaste kosten terugverdienen, terwijl in het tweede geval de vaste kosten helemaal niet worden gedekt. Bovendien betekent de laatste optie, dat je op een andere manier je geld moet verdienen. Zeker boeren op leeftijd kunnen moeilijk een baan in de burgermaatschappij vinden.

Klem

Maar hoe kan het dat andere boeren en tuinders veel minder zwaar of vaak in de problemen komen, en dus minder een beroep hoeven te doen op de overheid? Zij hebben toch ook hoge vaste kosten?

Het grote verschil zit ‘m in de alternatieven die hen beschikbaar staan. Een akkerbouwer kan volgend jaar andere gewassen gaan verbouwen als bijvoorbeeld de aardappelprijzen heel laag zijn en naar verwachting ook volgend jaar laag zullen blijven. Hetzelfde geldt voor de groente- en sierteelt. En een varkenshouder kan kippen of geiten gaan houden als de varkensmarkt langdurig in het slop zit, want ook bij die andere vormen van intensieve veehouderij gaat het vrijwel uitsluitend om stalruimte, veevoer en antibiotica. De melkveehouder daarentegen kan geen kant op!

Hij kan toch overstappen op vleesvee, zult u misschien denken. Vroeger kon dat vrij gemakkelijk, maar tegenwoordig ligt dat anders. Niet zozeer vanwege de dure melkrobots die hij moet zien te slijten. Weliswaar zullen Nederlandse boeren niet meer zoveel interesse hebben vanwege de dalende melkprijzen, hun geslonken financiële reserves en de beperkte leenruimte bij de bank, maar in het buitenland willen ze onze melkrobots graag hebben voor een aardig prijsje. Belangrijker is het toegenomen onderscheid tussen melkrassen en vleesrassen, zodat je niet zo gemakkelijk kunt overstappen. Oude rassen, zoals de Blaarkop, die zowel voor de melk als voor het vlees gebruikt kunnen worden, zijn een marginaal verschijnsel geworden, behalve in de biologische veeteelt.

En daarmee kom ik op het enige alternatief dat voor melkveehouders in aanmerking komt: overstappen op de biologische variant. Deze oplossing is echter niet voor iedereen weggelegd. Ten eerste zijn er maar weinig gangbare boeren die kunnen werken volgens de principes van de biologische landbouw. Want die staat ver af van hoe zij tot dusver hebben geboerd. Bovendien moeten zij voldoende financiële middelen hebben – of kunnen aanboren – om de overgangsperiode te overbruggen. Een overstapper kan pas na drie jaar biologisch boeren de hogere melkprijs krijgen maar moet eerst allerlei extra kosten maken en investeringen doen. Tot slot kunnen gangbare melkveehouders pas overstappen als eerst voldoende consumenten overstappen, en dus bereid zijn een hogere prijs voor hun zuivelproducten te betalen.

Hoe nu verder?

Om financiële redenen willen veel melkveehouders graag overstappen naar de biologische sector want de melkprijs ligt daar aanzienlijk hoger. En inmiddels zijn er voldoende politici, bestuurders en ambtenaren die hen daarbij willen helpen met subsidies en andere extra’s. Dit lijkt mij verspilling van tijd, geld en moeite. Als de biologische sector al deze opportunistische boeren toelaat, dan ontstaat er vroeg of laat overproductie en prijsval. Als zij daarentegen een wachtlijst hanteert, dan worden de overstappers geconfronteerd met loze beloften. In beide gevallen dus dikke ellende.

Moeten we de gangbare veehouderij grondgebonden maken, zoals dat in de biologische sector van oudsher praktijk is? Het wetsvoorstel ‘grondgebonden groei melkveehouderij’ is inmiddels bij de Eerste Kamer beland, waar op 16 mei de plenaire behandeling plaats vindt. Samen met het wetsvoorstel ‘invoering stelsel van fosfaatrechten’, en dat is geen toeval. Want het beleid lijkt er vanuit te gaan dat de Nederlandse veeteelt geen problemen meer heeft als Brussel ons land weer een speciale behandeling geeft in de vorm van behoud van derogatie. Zelfs het alternatieve plan van kritische Platform Aarde Boer Consument lijkt dit als uitgangspunt te nemen. Stel, dat de verwerking of export van mest een hoge vlucht neemt, door allerlei innovaties en/of door extra buitenlandse vraag, kunnen we dan alles weer aan de ‘vrije markt’ overlaten?

Als de prijs op de wereldmarkt als uitgangspunt geldt, dan kun je een dalende trend verwachten, en dat betekent dat melkveehouders juist méér gaan produceren. Deze afwijking van de neoklassieke prijstheorie treedt op wanneer sprake is van een collectief prisoner’s dilemma, van hoge vaste kosten en bij het ontbreken van reële alternatieven. Deze drie factoren zijn in de moderne melkveehouderij extreem overheersend geworden, meer dan in andere agrarische sectoren. Moeten we niet serieus gaan nadenken over herinvoering van het melkquotum? In Canada zorgt dit systeem al jarenlang voor tevreden boeren, en dat zonder overheidssubsidie. Als herinvoering in EU-verband teveel weerstand en vertraging oplevert, kan Nederland dit toch op eigen houtje doen? Onder politieke druk wordt alles vloeibaar.

Ondertussen moeten we serieus gaan nadenken over betere manieren om te profiteren van onze kennis over allerlei zaken die met landbouw en natuur te maken hebben. In de komende maanden meer hierover op deze blog.

Auteur

Categorieën