onderwijs
Het toeval neemt een binnenweg
naar het doel
Alle goede scholen hebben één ding met elkaar gemeen:
goede onderwijzers. Goede onderwijzers zijn echter niet voldoende. Om de kwaliteit in het onderwijs werkelijk te verbeteren moet in 2008 gekozen worden voor academisering van
het lerarenberoep, hogere eigen bijdragen, brede scholen in
het voortgezet onderwijs en op evidentie gebaseerd beleid.
D
e afgelopen jaren zijn de uitgaven aan
onderwijs flink gestegen. Tussen 1995
en 2004 namen de reële onderwijsuitÂ
gaven met 34 procent toe. De uitgaven
aan basis- en voortgezet onderwijs stegen zelfs met
43 procent. Als percentage van het bbp stegen de
uitgaven van 4,8 procent in 1995 tot 5,1 procent in
2004 (OECD, 2007). De komende jaren zullen de
uitgaven blijven stijgen. Zo worden vooral extra midÂ
delen beschikbaar gesteld voor verbetering van de
positie van leraren (OCW, 2007a).
De forse toename van de uitgaven heeft de discussie
over de staat van het onderwijs niet weg genomen.
De aandacht richt zich hierbij vooral op een dreigend
lerarentekort. Een groter probleem dan het lerarenÂ
tekort is het gebrek aan kwalitatief goede leraren.
Achtereenvolgens wordt in dit artikel ingegaan op de
kwaliteit van de leraren en de kwaliteit van het onÂ
derwijs. Daarna wordt een blik vooruit geworpen naar
2008. Minister Plasterk van Onderwijs heeft al een
aantal maatregelen aangekondigd om de positie van
de leraar te versterken (OCW, 2007a). Daarom wordt
het accent gelegd op een aantal andere maatregelen
om de kwaliteit van het onderwijs systematisch te
verbeteren. Doordat onbekend is wat werkt en wat
niet, is het vaak toeval dat onderwijs van goede
kwaliteit wordt geleverd. Om de dichter Nijhoff te
parafraseren: in het onderwijs “neemt het toeval een
binnenweg naar ’t doelâ€.
De kwaliteit van de leraar
Wim Groot en
Henriëtte Maassen
van den Brink
Hoogleraar aan de Universiteit Maastricht en hoogleraar aan de Universiteit van
Amsterdam
788
ESB
De kwaliteit van leraren is gedaald. In het voortgezet
onderwijs wordt ongeveer elf procent van de lesÂ
sen door onbevoegden gegeven en zestien procent
door onderbevoegde docenten (OCW, 2007b).
Onderbevoegde docenten zijn docenten die wel
een onderwijsbevoegdheid hebben, maar niet in
het betreffende vak of niet op het gewenste niveau.
Onder de onbevoegde docenten bevinden zich veel
zij-instromers: mensen die zonder lerarenopleiding
voor de klas staan.
Over de kwaliteit van de bevoegde leraren bestaat
eveneens grote twijfel. Studenten van de pedagoÂ
gische academie (de pabo) zijn gemiddeld minder
21 december 2007
goed in rekenen dan de beste leerlingen in het
basisonderwijs, zo blijkt uit onderzoek. Veel eerÂ
stejaars pabostudenten zakken voor de reken- en
taaltoets. Vooral de instroom vanuit het mbo heeft
tot een daling van de kwaliteit geleid. Het aantal
pabostudenten met een mbo-vooropleiding is in tien
jaar tijd verachtvoudigd: van 5,1 procent in 1996 tot
39 procent in 2006.
Het beroep van onderwijzer en leraar heeft zijn
functie als vehikel voor sociale mobiliteit verloren. In
de jaren vijftig was het beroep van leraar voor intelÂ
lectueel begaafde kinderen uit arbeidersmilieus een
middel om hogerop te komen. De universiteit was
in die tijd voor kinderen van laagopgeleide ouders
nog bijna onbereikbaar. In plaats daarvan gingen
zij naar de kweekschool. Dat bood goede vooruitÂ
zichten op een vaste baan met een redelijk salaris.
In de jaren zestig en zeventig bood het lerarenbeÂ
roep kansen aan emanciperende vrouwen. Vrouwen
haalden hun opleidingsachterstand in ten opzichte
van mannen. Meisjes kozen wel voornamelijk voor
typische vrouwenberoepen als onderwijzeres. Tot
1956 werden onderwijzeressen ook gedwongen te
stoppen met werken als ze trouwden. In de decennia
daarna bleven vrouwen in toenemende mate werken.
Tegenwoordig kiezen vrouwen vooral ook voor andere
beroepen en is de toename in de arbeidsdeelname
van vrouwen afgenomen. Het onderwijs is er daarÂ
naast niet in geslaagd om de derde emancipatiegolf
(na die van arbeiders en vrouwen) (van allochtonen)
aan zich te binden.
De kwaliteit van het onderwijs
De afgelopen jaren is een reeks van studies verscheÂ
nen die aantonen dat de kwaliteit van het onderwijs
te wensen overlaat. In 2004 waren leerlingen in de
laatste klas van het basisonderwijs minder vaardig in
optellen, aftrekken, delen en vermenigvuldigen dan
vergelijkbare kinderen in 1987, zo blijkt uit gegevens
van het Cito. Uit het recente PIRLS-onderzoek blijkt
dat de leesprestaties van leerlingen van negen en
tien jaar tussen 2001 en 2006 achteruit zijn gegaan.
Nederland heeft in vergelijking met andere landen
verder weinig leerlingen die excelleren. Daarentegen
zijn er in ons land relatief veel leerlingen die de
eerste leesvaardigheden, zoals het herkennen van
letters en het lezen van enkele woorden, niet of nauÂ
welijks onder de knie hebben voordat ze naar groep
drie van het basisonderwijs gaan (PIRLS, 2007).
Ook in het voortgezet onderwijs zijn er tekenen
van een dalende kwaliteit. Kuyper en Van der Werf
(2007) concluderen dat in het voortgezet onderwijs
leerlingen in 1999 bij gelijke
laag is, de kwaliteit eveneens laag is. Kwaliteit moet worden beÂ
Als een deel van
toetsscore een hoger schoolÂ
taald. In de regel waarderen we een product ook meer naarmate
advies kregen dan leerlingen in
we er meer voor over hebben. Zo niet in de publieke dienstverÂ
de financiering van
1989 en 1993. Zij vinden verder
lening. Daar verwachten we kwaliteit zonder dat we daar iets
scholen afhankelijk
dat leerlingen in 1999 minder
voor hoeven te betalen. Is het vreemd dat mensen zo weinig
vaak bleven zitten en vaker naar
waardering hebben voor het onderwijs als ze daar zo weinig voor
wordt gemaakt
een hoger niveau doorstroomden
hoeven op te offeren?
van de kwaliteit
dan in 1989 en 1993. Op grond
Als we ontevreden zijn over de kwaliteit van het onderwijs
van deze bevindingen concludeÂ
moeten we bereid zijn meer uit eigen zak te betalen. Dit is
van de instelling,
ren zij dat er sprake is van een
een pleidooi voor bredere toepassing van het profijtbeginsel
geeft dat scholen
daling van het onderwijsniveau:
in de vorm van hogere ouderbijdragen en collegegelden in het
“(…) leerlingen hebben minder
onderwijs. Deze bredere toepassing van het profijtbeginsel in
een sterke prikkel
kennis van rekenen en taal nodig
het onderwijs heeft twee voordelen. Het eerste is duidelijk: het
om die kwaliteit te
om een bepaald advies te krijgen,
levert meer geld op en dat geld kan worden gebruikt om het
en bij gelijke kennis van wiskunde
onderwijs te verbeteren. Het tweede voordeel is misschien nog
verbeteren
en Nederlandse taal en algemene
wel belangrijker: leerlingen (en hun ouders) worden kritischer
vaardigheden halen ze vaker
over de geleverde kwaliteit. Als je zelf meer moet betalen voor
zonder vertraging een diploma voor het geadviseerde
het onderwijs dat je krijgt, let je meer op of je wel waar voor je geld krijgt.
of een hoger onderwijstype dan in het verleden het
Leerlingen en studenten hebben meer belang bij een goede kwaliteit onderÂ
geval was.†Vergelijkbare conclusies worden getrokÂ
wijs dan de overheid. Zij profiteren immers het meest van goed onderwijs.
ken door De Lange en Dronkers (2007). Zij vinden
Onderwijsinstellingen zullen zich meer bekommeren om kwaliteit indien een
dat er tussen 1997 en 2005 een trend is naar
groter deel van de inkomsten uit private bijdragen komen. Geld dat leerlingen
steeds grotere discrepanties tussen de schoolexaÂ
en studenten uit eigen zak betalen levert meer kwaliteit op dan geld dat door de
men- en de centraalexamencijfers. Deze groei is het
overheid wordt gegeven.
sterkst in het vwo. Hieraan verbinden zij de concluÂ
Burgers zijn inmiddels ook bereid om meer te betalen voor beter onderwijs. De
sie dat de intrinsieke waarde van het diploma in het
belangstelling voor particuliere scholen als de Nieuwe School, het Luzac College
voortgezet onderwijs steeds verder achteruitgaat.
en het Instituut Blankestijn is de afgelopen jaren enorm toegenomen. Hetzelfde
geldt voor de particuliere huiswerkinstituten (CBS, 2002).
Financiële prikkels voor kwaliteit
De regelgeving verbiedt echter op dit moment dat deze gelden in het reguliere
Wat te doen om de kwaliteit van het onderwijs
(voortgezet) onderwijs terechtkomen. Hierdoor ontstaat een scheefgroei tussen
te verbeteren? Om te beginnen zou meer ingezet
particulier en regulier voortgezet onderwijs, die uiteindelijk de verschillen in kanÂ
moeten worden op de academisering van het leraÂ
sen tussen kinderen met ouders met een hoog inkomen en kinderen uit gezinnen
renberoep. Academische leraren moeten ook meer
met een lager inkomen vergroot. Door het reguliere voortgezet onderwijs meer
betaald krijgen. Voorbeelden van kwalitatief goed
mogelijkheden te geven om hogere eigen bijdragen te vragen en eigen betaalde
onderwijs waar het lerarenberoep in hoog aanzien
huiswerkklassen te organiseren kan niet alleen de kwaliteit van het onderwijs
staat, waar de docent met respect behandeld wordt
worden verbeterd maar ook een toenemende segregatie in het onderwijs worden
en waar een academische graad een eis is, vinden
beperkt. Om de toegankelijkheid van het onderwijs niet in het gedrang te laten
we onder andere in Finland. Naast de academische
komen zouden deze hogere eigen bijdragen inkomensafhankelijk gemaakt kunÂ
graad wordt in de Scandinavische landen verder
nen worden, met compensaties uit de algemene middelen voor scholen met
in beleid hoog ingezet op autonomie van handelen
relatief veel kinderen uit gezinnen met lage inkomens.
binnen het beroep. Autonomie van handelen beteÂ
Brede scholen in het voortgezet onderwijs
kent minder supervisie, regelgeving en controle, en
In het basisonderwijs bestaan sinds een aantal jaren brede scholen. Deze bieden
meer verantwoordelijkheid, kwaliteit en inzet. Ook
niet alleen onderwijs maar ook voor- en naschoolse opvang. Brede scholen werken
het regulier en frequent inschakelen van remedial
samen met instellingen als kinderopvang, welzijnswerk, bibliotheek of muziekÂ
teachers en terugbrengen van het speciaal onderwijs
school en hebben als doel de ontwikkelingskansen van kinderen
dragen bij tot versterking van de
in achterstandswijken te vergroten. De ervaringen met brede
kwaliteit van het onderwijs en de
scholen in het basisonderwijs lijken positief te zijn. Inmiddels
leerlingen die het aflevert.
Om de
bestaan zulke scholen al in 130 gemeenten in ons land.
Kwaliteit moet beloond worden.
Brede scholen vormen een antwoord op de maatschappelijke
Goede en slechte scholen krijgen
toegankelijkheid van
problemen waarmee het onderwijs wordt geconfronteerd. Taalnu evenveel geld. De onderwijsfiÂ
het onderwijs niet in
en leerachterstanden, kinderen die ’s ochtends zonder ontbijt
nanciering is nu louter gebaseerd
naar school gaan, jonge kinderen met overgewicht door te veel
op kwantiteit en niet op kwaliteit.
het gedrang te laten
en verkeerde voeding en te weinig beweging, gebrekkige integraÂ
Als een deel van de financiering
komen zouden deze
tie en vervreemding van de samenleving van (allochtone) leerÂ
van scholen afhankelijk wordt
gemaakt van de kwaliteit van de
hogere eigen bijdragen lingen, agressie, drank- en drugsmisbruik, kindermishandeling
en psychische problemen onder jongeren. Al deze maatschapÂ
instelling, geeft dat scholen een
inkomensafhankelijk
pelijke problemen werken negatief uit op de leerprestaties en
sterke prikkel om die kwaliteit te
dragen zo bij aan de daling van de kwaliteit van het onderwijs.
verbeteren.
gemaakt kunnen
Een deel van deze problemen doet zich voor in het basisonderÂ
Op de markt geldt het principe
worden
wijs. Opvoedingsondersteuning, integratieproblemen, agressie
dat als de prijs van een product
ESB
21 december 2007
789
en geweld, gezondheidsproblemen, overgewicht en bewegingsÂ
pas mogen worden ingevoerd als
Er bestaan in het
armoede komen niet alleen in het basisonderwijs voor. In het
we zeker weten dat ze effectief
voortgezet onderwijs zijn deze problemen zo mogelijk nog omÂ
zijn en de kwaliteit van het onÂ
onderwijs weinig of
vangrijker. Veel problemen concentreren zich op vmbo-scholen
derwijs verbeteren. Dat betekent
geen deugdelijke
in zogenaamde achterstandswijken. Toch zijn er geen brede
dat eerst moet worden onderzocht
scholen in het voortgezet onderwijs.
of iets werkt. In het jargon heet
studies naar de
In het voortgezet onderwijs vertrekt de leerling om een uur
dat evidence based onderwijs.
kosten en baten van
of drie van school. Een steeds groter aantal leerlingen gaat
Zorgvuldige evaluatie van onderÂ
na school direct door naar een particulier huiswerkinstituut.
onderwijsinvesteringen wijsinterventies genereert bewijs
Anderen gaan naar huis om daar hun huiswerk te maken, of
dat kan worden gebruikt bij het
een computerspelletje te spelen, gaan naar een sportclub
vaststellen van de wenselijkÂ
of muziekvereniging, of zwerven op straat of in winkelcentra met vrienden of
heid van de betreffende interventies. Op evidentie
vriendinnen.
gebaseerd onderwijs is de verzameling van onderÂ
Een huiswerkklas is duur en daarom vooral toegankelijk voor kinderen van hoogÂ
wijsinterventies met een bewezen positieve kostenefÂ
opgeleide ouders met een goed inkomen. Het zijn daarom vooral de kinderen van
fectiviteit. Hiervoor is beter (maar niet noodzakelijk
havo en vwo die naar de huiswerkklas gaan. Hetzelfde geldt voor sportclubs en
ook meer) onderzoek nodig. Er wordt al heel veel
muziekscholen. Deze zijn voor ouders met een laag inkomen ook vaak te duur.
onderzoek in het onderwijs gedaan. Op evidentie geÂ
Ouders die minder betrokken zijn bij de opvoeding en opleiding van hun kind zul baseerd onderwijs is ook een houding, een attitude,
len hun kind vaker de straat op laten gaan, waar ze dan rondhangen. Zo ontstaat
waarbij de leraar de uitoefening van zijn vak baseert
na schooltijd een maatschappelijke tweedeling: havo- en vwo-leerlingen met
op wetenschappelijke inzichten.
hoogopgeleide en goedverdienende ouders gaan naar de huiswerkklas, sportverÂ
eniging of muziekschool, terwijl vmbo-leerlingen met laagopgeleide ouders op
straat zwerven, niet aan sport of cultuur doen en weinig aandacht besteden aan
het maken van het huiswerk.
De verschillen in kansen in het leven ontstaan tegenwoordig zowel binnen het
onderwijssysteem als na schooltijd in de manier waarop jongeren hun vrije tijd
besteden. De sociale ongelijkheid uit zich niet alleen in de schoolkeuze (havo/
vwo of vmbo) maar ook in de vroeg- en voor- en naschoolse activiteiten.
Integratie van buitenschoolse activiteiten in brede scholen kunnen achterstanÂ
den in het basisonderwijs en in het voorgezet onderwijs verkleinen. Door GGD’s,
maatschappelijk werk en bedrijven bij brede scholen in het onderwijs te betrekÂ
ken kunnen de toenemende alcohol- en drugsproblemen op scholen, conflicten
onder jongeren en voortijdige schooluitval eerder gesignaleerd en beter bestreÂ
den worden. Door sportactiviteiten rondom scholen te organiseren kan beweÂ
gingsarmoede en overgewicht onder jongeren beter worden bestreden. Culturele
activiteiten buiten schooltijd dragen bij aan de ontwikkeling van jongeren. Door
huiswerkklassen binnen de school te organiseren worden deze niet langer alleen
toegankelijk voor kinderen met ouders die een duur huiswerkinstituut kunnen
betalen.
Dit alles pleit ervoor om naast de brede school in het basisonderwijs ook in het
voortgezet onderwijs brede scholen in te voeren. Op dit moment zijn die er nog
niet. In de Verenigde Staten is het heel gewoon dat jongeren in het voortgezet
onderwijs van acht tot zes op school zijn en vrije tijdactiviteiten rond de school
worden georganiseerd. Het kabinet zou er dan ook goed aan doen om brede
scholen niet alleen in het basisonderwijs maar ook in het voortgezet onderwijs te
Literatuur
CBS (2002) Particulier onderwijs blijft in trek, Webmagazine,
stimuleren.
Centraal Bureau voor de Statistiek.
Evidence based onderwijs
De afgelopen jaren is veel extra geld uitgetrokken voor onderwijs. Of deze extra
middelen ook hebben geleid tot beter onderwijs, is onbekend. Uit een interÂ
nationaal vergelijkende studie naar de efficiëntie waarmee onderwijs wordt
bijgebracht, blijkt dat er nog veel aan schort (Groot en Maassen van den Brink,
2007). Het is schokkend te moeten constateren dat we ruim vijf procent van ons
bbp aan onderwijs uitgeven zonder dat we weten of deze middelen op de meest
effectieve manier worden besteed. Er bestaan in het onderwijs weinig of geen
deugdelijke studies naar de kosten en baten van onderwijsinvesteringen.
In het onderwijs is een groot gebrek aan aandacht voor wat werkt (en wat niet).
De eerste uitkomsten van het parlementaire onderzoek naar onderwijsvernieuÂ
wingen laten zien dat het onderwijsbeleid gebaseerd is op impressies en ideoÂ
logieën, en vrijwel nooit op hard empirisch bewijs. De les die uit het parlemenÂ
taire onderzoek moet worden getrokken is dan ook dat onderwijsvernieuwingen
790
ESB
21 december 2007
Groot, W. en H. Maassen van den Brink (2007) The efficiency
of education in generating literacy. Maastricht/Amsterdam:
Universiteit Maastricht/Universiteit van Amsterdam.
Kuyper, H. en M. van der Werf (2007) De resultaten van VOCL’89,
VOCL’93 en VOCL’99: vergelijkende analyses van prestaties en rendement, Den Haag: NWO Programmaraad Onderwijsonderzoek.
Lange, M. de en J. Dronkers (2007) Groeide de ongelijkwaardigheid
van het eindexamen tussen scholen verder in 2005? Discrepanties tussen de cijfers voor het schoolonderzoek en het centraal examen in het
voortgezet onderwijs: 2005 versus 1997–2004. Groningen.
OCW (2007a) Actieplan: leerkracht van Nederland. Den Haag:
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.
OCW (2007b) Werken in het Onderwijs. Den Haag: Ministerie van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.
OECD (2007) Education at a glance, Parijs: OECD.
PIRLS (2007) Progress in international reading literacy study 2006:
rapport Nederland. Arnhem: CITO.