Ga direct naar de content

Maatschappelijk verantwoord re-integreren

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: december 21 2007

Sinds de privatisering in 2001 bestaat de markt voor re-inte­
gratie nog voor een klein deel uit instellingen zonder winstoogmerk. Deze werken kleinschaliger, richten zich vooral op
arbeidsgehandicapten en zijn net iets beter in het duurzaam
plaatsen van cliënten dan instellingen met winstoogmerk.

E

Pierre Koning
Universitair hoofddocent
bij het Instituut voor Publieke Sector Efficiency
Studies, TU Delft

en regelmatig terugkerende kritiek op de
markt voor re-integratie is dat deze te veel
gestuurd zou worden door winstbejag en
dat cliënten hierdoor niet de aandacht
krijgen die zij verdienen. Ook de aanbesteding van
WW- en WAO-cliënten door het Uitvoeringsinstituut
Werknemersverzekeringen (UWV) is onderhevig aan
deze kritiek: gegunde re-integratiebedrijven zouden
zich onvoldoende inspannen voor hun cliënten (IWI,
2005). Of marktwerking nu effectief is uitgepakt of
niet, vast staat dat de huidige markt voor re-inte­
gratie in Nederland niet volledig winstgericht is. De
afgelopen jaren zijn sommige tranches van werklozen
en arbeidsgehandicapten door UWV namelijk gegund
aan stichtingen en verenigingen zonder winstoog­
merk. Het is interessant te bezien of deze instel­
lingen meer aandacht hebben voor de cliënt dan die
met winstoogmerk, zijn zij beter in staat om re-in­
tegratie maatschappelijk verantwoord te realiseren?
Volgen we de economische literatuur op dit terrein,
dan zouden niet-winstgerichte re-integratiebedrijven
een verschil kunnen maken door eventuele marges
op eenvoudig plaatsbare cliënten te benutten voor
moeilijk plaatsbare cliënten die verliesgevend zijn.
Bovendien kunnen ze beter intrinsiek gemotiveerde
werknemers aantrekken die erop vertrouwen dat hun
inspanningen ten goede komen aan de cliënt zelf,
en niet de kas van de werkgever dan wel die van
de aandeelhouders spekken (Francois, 2000). Dit
mechanisme versterkt dus het potentiële voordeel
van stichtingen en verenigingen.
Tot dusver is er in de literatuur weinig bekend
over verschillen tussen al dan niet winstgerichte
re-integratiebedrijven. Zo vindt Heinrich (2000)
met Amerikaanse gegevens dat bedrijven met
winstoogmerk zich even serieus richten op moeilijk
plaatsbare cliënten en dezelfde plaatsingsresultaten
hebben. Stoll et al. (2003) vinden echter dat nietwinstgerichte Community Based Organizations in de
Verenigde Staten moeilijkere doelgroepen begelei­
den, bij overigens wederom soortgelijke plaatsings­
resultaten. Enig voorbehoud is bij de Amerikaanse
studies wel op zijn plaats. Vaak wordt namelijk
onvolledig gecorrigeerd voor selectie-effecten, vooral
als afroming door re-integratiebedrijven plaatsvindt

op kenmerken die niet geregistreerd worden. De
prestaties van re-integratiebedrijven die veel afro­
men zouden dan te gunstig afsteken ten opzichte
van hen die dat niet doen.
Hoe zit dat nu in Nederland? Aangezien UWV sinds
2002 de plaatsingsresultaten van gegunde contrac­
ten vastlegt is het mogelijk om tot een vergelijking
te komen tussen bedrijven met en zonder winstoog­
merk. Interessant hierbij is dat UWV niet alleen de
duurzaamheid van gevonden banen registreert maar
ook de uitval van cliënten vlak voor de start van
trajecten. Afroming kan verder binnen de context van
de aanbesteding verschillende vormen aannemen, in
die zin dat oorspronkelijk aan re-integratiebedrijven
toegewezen cliënten alsnog afvallen, al dan niet op
initiatief van het bedrijf. Voor een goed begrip van
deze effecten is inzicht in de wijze van aanbesteding
van trajecten door UWV noodzakelijk.

De aanbesteding
Van 2002 tot 2005 besteedde UWV vrijwel alle
re-integratietrajecten voor zijn WW- en WAO-cliënten
aan re-integratiebedrijven aan. Re-integratie omvat
doorgaans scholing of bemiddeling van cliënten
(meestal voor WW’ers) maar het kan ook gaan om
werkplekaanpassingen en andere specifieke trajecten
voor arbeidsgehandicapten. Bij de aanbesteding gold
voor ieder jaar een nieuwe indeling naar verschil­
lende doelgroepen. Deze doelgroepen zijn te karak­
teriseren naar klantkenmerken (etniciteit, leeftijd,
geslacht, schoolverlaters, fasering); type instrument
(zoals scholing, zelfstandige baan en job hunting);
arbeidsbeperkingen (mentaal, visueel, gehoor,
etcetera); en de beoogde sector na afronding van het
traject (meestal zorg). Veelal betrof het ook combi­
naties hiervan (De Cuyper et al., 2005).
Ieder jaar besteedde UWV voor per doelgroep meer­
dere tranches met gemiddeld circa tweehonderd
cliënten aan. Biedende re-integratiebedrijven be­
schikten daarbij alleen over globale informatie van de
karakteristieken van de doelgroep (de toewijzing van
individuele cliënten aan de tranches vond plaats na
gunning). Tijdens de bieding hadden de re-integratie­
bedrijven dus geen informatievoordeel ten opzichte
van UWV over de individuele cliënten. Relevante
criteria voor de gunning waren de beoogde en in
het verleden gerealiseerde plaatsing, ervaring met
de doelgroep en een omschrijving van de te volgen
methodiek. Aldus was de gunning van tranches verre
van objectief en speelde de rechtsvorm geen rol.
De contractvoorwaarden voor de gegunde tranches
besloegen doorgaans een periode van een jaar tot de

ESB

21 december 2007

791

binnenland

Maatschappelijk verantwoord
re-integreren

tabel 1

Vergelijking al dan niet winstgerichte re-integratiebedrijven in UWVcontractgegevens (2002–2005)1

Met winstoogmerk
Totalen
Aantal tranches
Aantal re-integratiebedrijven

Zonder winstoogmerk

1.359
92

58
15

278.037

5.532

Bruto-instroom tranche

0,58
(0,013)
205

0,72**
(0,059)
95**

Netto-instroom tranche

169

Aantal cliënten
Kenmerken tranche
Aandeel WAO

(5,7)

(12,4)
78**

(4,8)

(10)

Resultaten
Fractie uitval ten laste van re-integratiebedrijf

0,021
(0,00072)

0,010**
(0,002)

Fractie uitval, resterend

0,17
(0,0027)
0,24
(0,0038)
0,058
(0,0012)

0,18
(0,015)
0,28
(0,025)
0,084*
(0,012)

Fractie plaatsing >6 maanden
Fractie plaatsing >12 maanden
1

aan de uitval van toegewezen cliënten. De brutoinstroom is hierbij gedefinieerd als het aantal aan de
re-integratiebedrijven toegewezen cliënten. Deze is
hoger dan het aantal cliënten dat daadwerkelijk een
traject start: de netto-instroom. Uitval van cliënten
kon namelijk plaatsvinden op twee manieren: door
terugzendingen van het re-integratiebedrijf, die de
cliënt niet geschikt acht voor het traject (uitval ten
laste van het het bedrijf); (overige) uitval van cliënten
voor wie niet (tijdig) een re-integratieplan met te ver­
richten activiteiten is opgesteld dat is goedgekeurd
door UWV.
Tabel 1 maakt duidelijk dat niet-winstgerichte reintegratiebedrijven relatief kleinschalig werken en
met arbeidsgehandicapten. Stichtingen en verenigin­
gen maken slechts een klein deel van de markt uit,
namelijk circa vier procent van de aanbestede tran­
ches. Kijken we naar de resultaten van deze bedrij­
ven, dan valt op dat zij minder cliënten terugsturen
naar UWV (1,0 procent tegenover 2,1 procent) en
hoger scoren op duurzame contracten. Het is echter
de vraag of deze verschillen toegerekend kunnen
worden aan de rechtsvorm, of dat het hier gaat om
de allocatie van doelgroepen over bedrijven.

Standaardfouten tussen haakjes. Significantie van de coëfficiënten is bij * (**) gelijk aan 5% (1%).

Afroming nader onderzocht
afronding van het traject. Plaatsingsresultaten werden echter nog langer geme­
ten, namelijk zo lang als cliënten uitkeringsgerechtigd bleven. In de contracten
stonden verder de betalingscondities bij de start van trajecten en bij eventu­
ele plaatsing opgenomen. Doorgaans bestonden deze uit een vaste betaling
van maximaal twintig procent bij de start, een vaste betaling na zes maanden
(veertig procent) en een plaatsingsbonus (veertig procent). Afhankelijk van de
doelgroep varieerde de gemiddelde totale betaling per traject tussen 2.500 en
vierduizend euro (De Cuyper et al., 2005).

Contractgegevens
Voor de gegunde contracten registreerde UWV een aantal kenmerken van de
tranches en re-integratiebedrijven, evenals de uitkomsten van de trajecten. Tabel
1 vat deze informatie samen voor 2002–2005 voor bedrijven met en zonder
winstoogmerk. In totaal zijn in deze periode 107 doelgroepen aanbesteed met
1.417 tranches. 283.569 WW- en WAO-cliënten werden toegewezen aan reintegratiebedrijven. Voor iedere tranche was het regiokantoor bekend (zes regio’s),
het gegunde bedrijf (wel/niet winstgericht), het aantal cliënten, de doelgroep,
de regeling van die doelgroep (WW of WAO) en het aantal plaatsingen. Zo blijkt
ultimo 2005 dat van alle gestarte trajecten in de periode 2002–2005 meer dan
24 procent een baan heeft gevonden. Verder besteedde UWV speciale aandacht
tabel 2

Schattingsresultaten voor uitval binnen tranches voor de start van trajecten (2002-2005)1

Niet winstgericht (dummy)
WAO-tranche (dummy)

Uitval ten laste van rib
-0,0063*
(0,0025)
0,0066**

Overige uitval
0,038*
(0,017)
0,0052

(0,0018)

(0,012)

Bruto-omvang tranche, log waarde

-0,0019

-0,037

(0,0063)

(0,038)

Bruto-omvang tranche, log kwadraat

-0,00023

0,0023

(0,00065)

(0,0038)

25,90%

23,20%

R2
1

Standaardfouten tussen haakjes. Significantie van de coëfficiënten is bij * (**) gelijk aan 5% (1%).

792

ESB

21 december 2007

Zoals al eerder aangegeven valt of staat een juiste
interpretatie van de prestaties van re-integratiebe­
drijven met afdoende correctie voor selectie, ook wel
aangeduid als afroming, als daarbij bewust plaat­
singsscores positief beïnvloed worden. Binnen de
context van de UWV-aanbesteding kan selectie en
mogelijk ook afroming optreden bij drie schakels: de
allocatie van doelgroepen; de allocatie van tranches
binnen de doelgroep; uitval van cliënten, al dan niet
ten laste van het re-integratiebedrijf. Om met het
eerste te beginnen: re-integratiebedrijven kunnen
zich richten op doelgroepen die eenvoudig plaats­
baar zijn of waarvoor de contractvoorwaarden gun­
stig zijn (bijvoorbeeld omdat de startvergoedingen
hoog liggen). Dit betreft dus selectie en afroming
tussen doelgroepen. Voor de selectie-effecten die
hiervan het gevolg zijn is eenvoudig te corrigeren,
namelijk door bij schattingen vaste effecten voor
doelgroepen mee te nemen. De tweede potentiële
vorm van selectie is tussen tranches binnen doel­
groepen. Wil bij de bieding hier afroming kunnen
optreden, dan zouden offrerende bedrijven meer
moeten weten over de cliënten binnen de tranches
dan UWV. Dit is echter niet het geval: bedrijven
weten alleen de globale kenmerken van de tranches,
en niets over de individuele cliënten.
Selectie binnen tranches is echter wel mogelijk.
Deze vorm van selectie treedt op na de gunning, als
toegewezen cliënten samen met het re-integratiebe­
drijf een re-integratieplan moeten opstellen. Deels
zal het hier gaan om cliënten die voortijdig een baan
vinden, maar voor de rest is het lastig de reden te
duiden (dit kan variëren van onwil tot onvermogen
aan de kant van de cliënten). Gezien de opzet van
het UWV-systeem (met uitval ten laste van het re-

integratiebedrijf als aparte categorie) ligt het voor de
hand de cliënt verantwoordelijk te houden voor de
overige uitval. Daar staat tegenover dat het re-inte­
gratiebedrijf ook een onmisbare schakel vormt om
tot een re-integratieplan te komen. Hoe dan ook, bij
een vergelijking van de plaatsingscijfers is het zaak
rekening te houden met het potentieel verstorende
effect van uitval van cliënten, ongeacht de herkomst.
Tabel 2 laat de resultaten zien van een vergelijking
van de selectiescores van tranches van UWV, als
functie van de rechtsvorm, de regeling (WAO of WW)
en de bruto-omvang van de tranche. Verder zijn bij
de regressie regionale dummies, jaardummy’s en
voor iedere doelgroep een vast effect opgenomen.
Bedrijven zonder winstoogmerk sturen als percentage
van de bruto-instroom 0,6 procentpunt minder cli­
ënten terug naar UWV. Dit effect wordt echter meer
dan gecompenseerd door de hogere uitval van niet
winstgerichte re-integratiebedrijven die hun formeel
niet wordt aangerekend, namelijk 3,8 procentpunt.
Kennelijk doet de rechtsvorm (ondanks dat het gaat
om uitval die niet ten laste komt van het bedrijf) er
dus toe. Het verschil in uitval is mogelijk te verklaren
uit de startvergoedingen van trajecten. Winstgerichte
re-integratiebedrijven zouden meer moeite kun­
nen doen om de hun toegewezen cliënten binnen
te halen, om zo de startvergoeding te verzilveren.
Kennelijk zijn winstgerichte re-integratiebedrijven dus
op twee manieren selectiever: zowel bij het benaderen
en aanmoedigen van cliënten om wel deel te nemen
aan trajecten als bij het terugsturen van cliënten.

Moreel gevaar onderzocht
Zoals eerder gemeld betaalt UWV twee dan wel zes
maanden na het vinden van een baan een plaat­
singsbonus aan de re-integratiebedrijven. Er is dus
een prikkel tot re-integratie, al strekt deze zich niet
ten volle uit tot duurzame plaatsing, dat wil zeggen
langer dan een jaar. Re-integratiebedrijven zouden
zich dus vooral kunnen richten op (uitzend)banen
van minimaal zes maanden om zodoende de bonus
op te strijken. Commerciële re-integratiebedrijven
zouden gevoeliger kunnen zijn voor deze vorm van
moreel gevaar.
Ondanks dat dit niet in de betalingscondities van
het contract is opgenomen, registreert UWV naast
de plaatsing ook de duur van gevonden banen
(minimaal zes maanden en/of minimaal een jaar).
Het is interessant te bezien of niet winstgerichte
re-integratiebedrijven een verschil maken op die
uitkomsten (contracten van minimaal een jaar) die
niet in de beloningsstructuur van de contracten zijn
opgenomen. Tabel 3 laat de resultaten zien van deze
vergelijking, wederom aan de hand van een regressie
met correctie voor doelgroepen, regio’s en jaren.
De tabel maakt duidelijk dat de plaatsingsresultaten
voor alle contracten van minimaal zes maanden niet
afhankelijk zijn van de rechtsvorm. Voor duurzamere
plaatsingen scoren niet-winstgerichte bedrijven wel
iets beter, namelijk 1,6 procentpunt (tegen 2,7
procent significantie). Voeren we extra schattingen

tabel 3

Schattingsresultaten voor plaatsingsscores, zowel van contracten van
minimaal zes maanden als van minimaal 12 maanden (2002–2005)1

Niet winstgericht (dummy)
WAO-tranche (dummy)
Bruto-omvang tranche, log
Bruto-omvang tranche, log
kwadraat
Uitval ten laste van rib
Uitval, overig
R2
1

Plaatsing > 6 maanden
(totaal)
0,0054
(0,017)
–0,071**
(0,025)
0,001
(0,026)
0,00055
(0,0027)
-0,16
(0,10)
0,025
(0,035)
50,40%

Plaatsing > 12 maanden
0,016*
(0,007)
0,0052
(0,012)
-0,037
(0,038)
0,0023
(0,0038)
-0,21
-0,13
0,03
(0,041)
23,20%

Standaardfouten tussen haakjes. Significantie van de coëfficiënten is bij * (**) gelijk aan 5% (1%).

uit voor WW- en WAO-cliënten afzonderlijk, dan is dit effect geconcentreerd bij
de WAO. Re-integratiebedrijven zonder winstoogmerk maken hier dus een be­
scheiden verschil ten opzichte van die met winstoogmerk. Tot slot valt op dat de
uitval voor de trajecten geen significant effect heeft op de plaatsingsresultaten.
Dit suggereert dat cliënten die van een traject verstoken blijven dezelfde kans op
re-integratie hebben als zij die wel participeren.

Conclusies
Al met al onderscheidt de bescheiden groep niet-winstgerichte re-integratiebe­
drijven zich op een aantal fronten van die met winstoogmerk: ze richten zich op
kleinschaligere tranches met overwegend WAO’ers en hebben meer uitval van
cliënten voor de start van trajecten. Bij de plaatsingsresultaten zijn er geen of
geringe verschillen, niet-winstgerichte re-integratiebedrijven lijken alleen iets
beter te scoren op de duurzaamheid van gevonden banen. Het vertalen van
deze resultaten naar beleidsimplicaties voor de aanbesteding is niet eenvoudig.
Zou UWV een lagere uitval willen hebben van cliënten vlak voor de aanvang van
trajecten (een Sluitende Aanpak), dan zijn winstgerichte re-integratiebedrijven
te verkiezen. De vraag is echter of het ook efficiënt is om voor cliënten onverkort
trajecten in te zetten. Niet-winstgerichte bedrijven lijken op hun beurt iets beter
te scoren op de duurzaamheid van gevonden banen. Dit pleit echter weer niet
automatisch voor winstgerichte re-integratiebedrijven (deze bedienen namelijk
maar een klein, specialistisch deel van de markt). Meer gewicht op duurzame
plaatsing bij de beloning van bedrijven ligt meer voor de hand dan de rechtsvorm
mee te laten tellen bij de toewijzing van tranches.

Literatuur
De Cuyper, P., L. Struyven en I. Vanhoren (2005) Private bedrijven in het arbeidsmarktbeleid. Brussel: Federgon.
Francois, P. (2000) Public service motivation as an argument
for government provision, Journal of Public Economics, 78(3),
275–299.
Heinrich, C.J. (2000) Organisational form and performance:
An empirical investigation of nonprofit and for-profit
job-training service providers. Journal of Policy Analysis and
Management, 19(20), 233–261.
Inspectie voor Werk en Inkomen (IWI) (2005) De gevolgen van
selectie bij re-integratietrajecten voor WW-gerechtigden. Den
Haag: IWI.
Stoll, M.A., E. Melendez en A. de Montrichard (2003) Will
community-based employment and training organizations be
disadvantages under WIA? Center for the Study of Urban Poverty
Working Paper Series.

ESB

21 december 2007

793

Auteurs