Het monetarisme op z’n retour
Na de neoklassieke theorie in de jaren dertig en de keynesiaanse leer in de jaren vijftig en zestig begon het monetarisme in de jaren zeventig het economisch denken en de praktische economische politick te overheersen. De keynesiaanse revolutie, die een
verklaring en een uitweg had geboden voor de Grote Depressie
van de jaren dertig, bleek geen remedie te bevatten voor de stagflatie van de jaren zeventig. Het gangbare verhaal dat een vertraging van de groei met een vermindering van de inflatie gepaard
ging, bleek steeds minder te kloppen. Bovendien Hep de werkloosheid nauwelijks terug wanneer de groei aantrok. Er leek iets
in de wereld veranderd waardoor de keynesiaanse mechanismen
niet meer werkten. Een nieuwe doctrine moest uitkomst bieden.
Die nieuwe doctrine was het monetarisme. In de jaren zestig
was de monetaire politick de tegenhanger – en het complement
– van de fiscale politick. Economen en politici debatteerden
over de vraag welke combinatie van monetaire en fiscale (budgettaire) maatregelen onder bepaalde omstandigheden het meest effectief was om de economic op het gewenste groeipad te brengen
en te houden (..fine-tuning”). Men was het met Friedman eens
dat monetaire grootheden een rol speelden in het macro-economische management (..money matters”), maar niet dat zij de
hoofdrol speelden (,,money is all that matters”) en dat budgettaire politick niet in staat was om reele grootheden zoals de produktie en de werkgelegenheid blijvend te bei’nvloeden. Naarmate
het echter steeds minder lukte om met de gebruikelijke instrumenten voldoende groei in de economic te houden en de problemen van werkloosheid en inflatie tot een oplossing te brengen
raakte de keynesiaanse politick steeds meer in diskrediet en nam
het monetarisme haar plaats in.
Inmiddels is zo’n tien jaar ervaring opgedaan met het monetarisme in zijn verschillende verschijningsvormen. De inflatie is
aanzienlijk gereduceerd – in die zin is de stagflatie doorbroken.
Maar de werkloosheid is in de meeste ontwikkelde economieen
onaanvaardbaar hoog gebleven. Heeft het monetarisme zijn beloften niet waargemaakt? Is het tijd voor weer een nieuwe benadering? Volgens James Tobin, hoogleraar aan de Universiteit
van Yale en winnaar van de Nobelprijs voor de economic in 1981,
is het monetarisme over zijn hoogtepunt heen 1). Dat wil niet zeggen dat de nieuw verworven inzichten nu direct weer overboord
worden gezet; beslist niet, want het monetarisme heeft waardevolle ideeen voortgebracht die een blijvende invloed zullen hebben. Maar het puur mechanische monetarisme dat een tijd lang
de economische politick heeft gedomineerd, heeft onder vooraanstaande economen en in de praktijk van centrale bankiers terrein verloren. Wat is de stand van zaken?
Een centraal punt van het monetarisme is dat het beleid zich
moet concentreren op het verwerkelijken van duidelijke, van te
voren aangekondigde streefcijfers voor bepaalde monetaire variabelen, zoals de groei van de totale geldhoeveelheid of de toename van de hoeveelheid liquiditeiten in de economie. De monetaire autoriteiten zouden niet moeten proberen op korte-termijnfluctuaties in de economie in te spelen, maar een duidelijke en
voorspelbare politick moeten voeren gericht op de lange termijn.
Een dergelijke vastberaden politick zou effectiever zijn om inflatoire neigingen in de economie de kop in te drukken dan voortdurende interventies van monetaire autoriteiten op financieie
markten.
In de praktijk bleek dit beleid echter op grote problemen te
stuiten. In de eerste plaats waren er allerlei definitie- en meetproblemen met betrekking tot de monetaire doelvariabelen. In de
tweede plaats bleek dat verschillende vormen van financiele activa gemakkelijk substitueerbaar waren waardoor de effectiviteit
van de beheersing van de geldhoeveelheid door centrale banken
zeer gering was. In de derde plaats was het een groot euvel dat
rentevoeten, wisselkoersen en andere financiele variabelen die
voorheen door de centrale bank werden gecontroleerd, nu voiledig aan vrije-marktkrachten werden overgelaten. In 1982 liep het
mis. Het bleek dat de stijging van de geldhoeveelheid in de VS
veel te krap bemeten was; de rente school omhoog en de economie raakte in een ernstige deflatie. Noodgedwongen moest de Federal Reserve het roer omgooien. Weliswaar was de inflatie teruggebracht, maar de kosten in termen van economische groei en
ESB 15-5-1985
werkgelegenheid waren zo hoog dat de autoriteiten niet aan nun
strikte monetaire doelstellingen konden blijven vasthouden.
Toen de draai gemaakt was en een verruiming van de geldhoeveelheid werd toegestaan, daalde de rente en begon de Amerikaanse economie aan haar grote opleving.
Een tweede kenmerk van het monetarisme is de afkeer van
conjunctuurpolitiek. Volgens Friedman kan men beter vertrouwen op het vermogen van de economie zelf om schokken op te
vangen dan op politici en centrale bankiers die bij elke nieuwe informatie en elke vergadering van mening kunnen veranderen.
Wanneer ingrijpen in de economie achterwege blijft zal de werkloosheid vanzelf naar het ,,natuurlijke” werkloosheidspercentage dalen zonder dat de inflatie oploopt, aldus Friedman. De nieuwe generatie monetaristen, de vertolkers van de leer van de, ,rationele verwachtingen”, is zelfs nog uitgesprokeher over de zinloosheid van conjunctuurpolitiek. Monetaire (en fiscale) politick
kan volgens hen de werkloosheid nooit veranderen. Alleen volkomen willekeurig beleid kan het publiek verrassen en reele effecten hebben. Maar systematische politick wordt door de markt
doorzien en er wordt op geanticipeerd, zodat reele effecten uitblijven en de maatregelen alleen in de prijzen doorwerken. Daarom moeten er vaste regels zijn, zoals een sluitende begroting en
een laag groeipercentage van de geldhoeveelheid dat prijsstijgingen uitsluit, ongeacht de toestand van de economie en de hoogte
van de werkloosheid.
Vijf jaar lang, aldus Tobin, hebben regeringen en centrale banken gewacht tot de monetaristische receptuur vruchten zou afwerpen. Maar de economische opleving bleef uit en de werkloosheid verminderde niet. Het is verbazend, zegt Tobin, hoe lijdzaam dit gebrek aan resultaten door de bevolking is geaccepteerd. Want hoe langer de werkloosheid duurt hoe groter de druk
op het beleid wordt om resultaten te laten zien. Zoals gezegd ging
de FED in 1982 overstag. Zij toonde zich bereid om het conjunctuurherstel met een verruiming van de geldhoeveelheid te financieren, zolang de inflatie niet zou toenemen. En zij stond dit toe
op een moment dat de Amerikaanse economie via sterk oplopendebegrotingstekorten grote vraagimpulsen ontving. ,,Yes”, zegt
Tobin, ..they have been ,,fine-tuning” “.
Deze politick is tot op heden voortgezet en de Amerikaanse
economie heeft een enorm herstel te zien gegeven. Ook in andere
landen zijn de centrale banken het orthodoxe pad gaan verlaten.
Uit het pas verschenen Jaarverslag blijkt dat ook De Nederlandsche Bank, die trouwens al een ,,gematigd” monetaristische
koers volgde, een voorzichtig interventionisme om de binnenlandse bestedingen op peil te brengen, niet vierkant afwijst 2).
Eerder al was men bij De Nederlandsche Bank tot de conclusie
gekomen dat de beheersing van de liquiditeitsquote geen erg effectief middel is om de monetaire politick vorm te geven 3). En
wellicht zal, wanneer het financieringstekort is teruggebracht,
ook het fiscale instrumentarium weer in ere worden hersteld.
Het zuivere monetarisme is over zijn hoogtepunt heen. De mechanische toepassing van de monetaristische voorschriften is
geen succes gebleken. De slinger zwaait terug in de richting van
de monetaire en fiscale politick van de jaren zestig. Maar het is
geen stap terug in de geschiedenis. Door schade en schande zijn
we weer een tikkeltje wijzer geworden. De beperkingen van het
monetaire en fiscale instrumentarium zijn duidelijker geworden;
de inflatie wordt beter in de hand gehouden; het inzicht is gegroeid dat de marktwerking niet straffeloos kan worden genegeerd; en er is meer oog ontstaan voor de rol van (rationele) verwachtingen in de economie. Dat zijn de verdiensten van het monetarisme. Jammer alleen dat het zo verdomd veel kost om wijzer
te worden.
L. van der Geest
1) James Tobin, Monetarism – an ebbing tide?, The Economist, 21 april
1985. Op deze pagina volg ik in grote lijnen het betoog van Tobin.
2) Zie H. Kamps, Een andere koers, ESB, 27 maart 1985.
3) M.M.G. Fase, op de conferentie ,» Monetary conditions for economic
recovery”, Universiteit van Amsterdam, 14-16 november 1984.
461