Ga direct naar de content

Het meerjarenprogramma natuur- en landschapsbehoud

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: april 15 1987

Het meerjarenprogramma
natuur- en landschapsbehoud
Er bestaat in Nederland geen natuurlandschap meer. Alles is in cultuur gebracht. Dat
betekent dat voor het in stand houden van landschappelijke waarden en een evenwichtig
milieu menselijk handelen noodzakelijk is. En dat kost geld. Zowel de overheid (b.v.
Staatsbosbeheer) als particuliere organisaties houden zich bezig met natuur- en
landschapsbeheer. In dit artikel wordt het Meerjarenprogramma Natuur- en
Landschapsbehoud 1987-1991 besproken. De auteurs hebben er veel kritiek op. Volgens
hen is het programma onoverzichtelijk en is het beleid te star geformuleerd. Zij menen dat
er onvoldoende rekening gehouden wordt met knelpunten die zich op langere termijn
kunnen voordoen. Verder stelt de overheid te weinig geld beschikbaar, zo concluderen
de auteurs. Zij besluiten met enkele suggesties voor een doelmatiger natuur- en
landschapsbeheer.

DRS. H.W. BELGRAVER – DRS. H.F. KLEIBRINK*
In de afgelopen decennia zijn de landschappelijke en
natuurwetenschappelijke waarden in Nederland voortdurend afgenomen. De oorzaken zijn bekend. We hebben als
samenleving steeds meer ruimte nodig voor wonen, werken, infrastructuur en recreatie. Daarnaast brachten
schaalvergroting in de landbouw en milieuvervuiling een
nivellering teweeg. Zowel de kwantiteit als de kwaliteit van
natuur en landschap kwamen daardoor onder druk te
staan.
Tegenover deze tendens tot afname van natuur- en
landschappelijke waarden staat een toename van de oppervlakte aan terreinen die door natuurbeschermingsorganisatieswordenbeheerd. Indeperiode 1970-1983 is de
oppervlakte aan natuurlijke terreinen afgenomen van ongeveer 199.000 ha. tot ongeveer 156.000 ha. 1). De totale
oppervlakte aan natuurgebieden en bossen die in eigendom en/of beheer is van Staatsbosbeheer en de particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties, is
in de periode 1970-1986 toegenomen van ongeveer
68.000 ha. tot ongeveer 141.000 ha. 2).
; Voor deze groei zijn twee oorzaken aan te wijzen. Het
aankopen van terreinen die tot dan toe in particulier bezit
waren is de ene, natuurontwikkeling – voornamelijk ondernomen door de overheid – is de andere. Bij het aankopen van particuliere terreinen blijft de totale oppervlakte
aan natuurterrein gelijk. Er komt alleen een ander ‘stempel’ op het terrein, waardoor via een aangepaste beneersvorm de bestaande waarden beter behouden kunnen
worden. Bij natuurontwikkeling is dat minder eenvoudig.
Het gaat hier om het beleid dat: ,,waar mogelijk streeft
naar de ontwikkeling van natuurwaarden en herstel van
landschapswaarden” 3). Bij overdracht van het beheer
van dergelijke gebieden, kan van een ree’le uitbreiding
gesproken worden.
Deze groei heeft consequenties voor de overheidsfinaneien. Allereerst moet geld voor de aankopen ter beschikking worden gesteld, daarna volgen de lasten voor beheer
en eventueel kosten voor herinrichting om kwaliteitsverhoging te bewerkstelligen.
Geheel Nederland is in feite een cultuurlandschap. On-

ze landschappen zijn onder invloed van menselijk handelen ontstaan. De natuurwetenschappelijke waarde en de
grote verscheidenheid in de Nederlandse landschappen
zijn het resultaat van het optimaliseren van het agrarische
gebruik op basis van tamelijk kleine fysische verschillen in
de Nederlandse bodem. Zou je het menselijk handelen in
het landschap uitschakelen dan zou door geleidelijke nivellering de diversiteit afnemen en daarmee kwaliteitsverlies optreden. Willen we de natuur- en landschappelijke
waarden zo goed mogelijk tot hun recht laten komen, dan
zullen we in alle daarvoor aangewezen gebieden altijd beheersmaatregelen moeten nemen. Het eigendom van natuurgebieden – als ‘halfnatuurlijke landschappen’ brengt dus onlosmakelijk beheerslasten met zich mee. Dit
betekent dat de toename van de oppervlakte aan terreinen
die door natuurbeschermingsorganisaties worden beheerd, stijgende kosten met zich meebrengt. De vraag of
we deze groeiende beheerslasten in de toekomst wel kunnen of willen opbrengen wordt steeds klemmender, zeker
in tijden van bezuinigingen. Het gaat hierbij om een politieke beslissing. Met name van het Ministerie van Landbouw
en Visserij, waaronder het natuur- en landschapsbehoud
ressorteert, wordt verwacht dat het oplossingen aandraagt
voor dit probleem.

* De auteurs zijn planologische adviseurs.
1) CBS, Statistisch Zakboek 1982, idem 1986, Staatsuitgeverij,
‘s-Gravenhage. Het zakboek geeft slechts een beperkt deel van de natuurgebieden aan. Grote wateren, bossen met als hoofdfunctie ‘natuur’ worden niet in de statistieken weergegeven.
2) Jaarverslagen Staatsbosbeheer 1970-1985 en Jaarverslagen Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland 1970-1985.
3) Ministerie van Landbouw en Visserij, Structuurschema Natuur- en
Landschapsbehoud, Staatsuitgeverij, ‘s-Gravenhage, 1985.

Meerjarenprogramma____________
Eind vorig jaar is het Meerjarenprogramma natuur- en
landschapsbehoud 1987-1991 gepubliceerd 4). Een aantal onderdelen van het beleid zoals vastgelegd in het
Structuurschema natuur- en landschapsbehoud is in het
meerjarenprogramma opgenomen, om tot een programmering van activiteiten en de daarmee samenhangende
kosten te komen.
Vragen uit de Tweede Kamer om concrete maatregelen
op basis van het in het Structuurschema voorgestelde beleid, hebben tot het uitbrengen van dit meerjarenprogramma geleid. Het nu gepresenteerde programma zal als
basis dienen voor voortschrijdende meerjarenprogramma’s.
Sinds 1975 is het beleid erop gericht dat: ,,in beginsel alle nog aanwezige natuurgebieden worden beschermd en
toereikend beheerd”. Instrumenten om dit doel te bereiken zijn:
– verwerving, met daaropvolgend toereikend beheer;
– aanwijzing tot (staats)natuurmonument, via de Natuurbeschermingswet, met daaropvolgend toereikend
beheer;
– financiele ondersteuning voor terreinen in particulier
bezit om tot een toereikende beheerssituatie te komen;
– integratie van diverse beleidsterreinen zoals landbouw, milieu en ruimtelijke ordening om zo mogelijke
natuur- en landschapswaarden optimaal in de beleidsafweging te kunnen betrekken;
– ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden.
Het meerjarenprogramma moet een antwoord geven op
de vraag in hoeverre de beleidsvoornemens uit het Structuurschema in de komende vijf jaar met het daarvoor ontwikkelde beleidsinstrumentarium te realiseren zijn.
Verwerving geschiedt door Staatsbosbeheer en de particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties. De financiering daarvan door de rijksoverheid vindt
op drie verschillende manieren plaats:
– uit de beschikbare middelen binnen de begroting van
het Ministerie van Landbouw en Visserij (1987: f. 11,2
mln.);
– uit middelen die beschikbaar komen door verkoop van
domeingronden. Deze middelen zijn specifiek bestemd
vcor het aankopen van reservaatsgronden in waardevolle agrarische cultuurlandschappen, de zogenaamde Relatienota-gebieden (f. 15 mln. per jaar);
– uit garanties van het rijk voor een jaarlijkse lening bij
het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds aan de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten (tot f. 20 mln.
per jaar).
label 1. Geprogrammeerde uitgaven voor het beheer
nieuw verworven terreinen, in mln. gld.
Organisatie

1987

1988

1989

1990

1991

Staatsbosbeheer
Particuliere organisaties
(incl. rijksbijdragen)
Totaal

43

43

43

43

43

22,5
65,5

22,5
65,5

22,5
65,5

22,5
65,5

22,5
65,5

Het op deze wijze beschikbaar komende bedrag maakt
het mogelijk jaarlijks tussen de 2.750 ha. en 3.750 ha. natuurterreinen, bossen en reservaatsgronden aan te kopen.
Dit wordt in het programma als voldoende beschouwd. De
kosten voor het beheer van deze gronden zijn in label 1
weergegeven.
Jaarlijks zullen tussen de 10 a 20 gebieden aangewezen
worden als staatsnatuurmonument. Deze aanwijzing (eigendom van de staat) lijkt geen financiele gevolgen voor
de begroting van de komende jaren te hebben. Voor natuurmonumenten die eigendom zijn van particulieren,
334

Meerjarenprogramma: welgeldvooraankoop, geen geld voor beheer
(foto ANP)

label 2. Geprogrammeerde uitgaven aan integraal beleid, in mln. gld.
1987

Nationale parken
Relatienota-gebieden
– reservaten
– beheersovereenkomsten

1988

1989

1990

1991

3,1

3,1

3,1

3,1

3,1

10
12,5

10
14,5

10
14,5

10
14,5

10
14,5

streeft men ernaar jaarlijks voor tien gebieden of delen
daarvan, beheersplannen op te stellen. De geprogrammeerde subsidie voor beheersplannen van natuurmonumenten in particulier eigendom bedraagt voor 1987 f. 1,2
mln., voor 1988 f. 1,4 mln., voor 1989 f. 1,5 mln. en voor
1990 en 1991 f. 1,6 mln.
Bij de bijdragen aan onderhoudskosten gaat het om enkele specifieke beleidscategorieen waarvoor aparte bijdrageregelingen ontworpen zijn. Voor deze categorieen
zullen in de periode 1987-1991 jaarlijks de volgende bedragen beschikbaar zijn:
– bosbijdragen (natuurfunctie) f. 0,4 mln.;
– historische buitenplaatsen (natuurbehoud) f. 3,3 mln.;
– onderhoud landschapselementen f. 5,5 mln.
De financiele middelen begrenzen de activiteiten die in
de diverse categorieen ondernomen worden.
Komen we nu op het integrate beleid. In tabel 2 zijn die
beleidscategorieen opgenomen die zich al in de fase van
uitvoering bevinden.
Toekomstige uitbreiding van het aantal nationale parken (de planning voorziet in het oprichten van een park per
jaar) is niet in de financiele programmering opgenomen.
Doel van het Relatienota-beleid is de instandhouding en
het beheer van waardevolle cultuurlandschappen. Bij gebieden waarin de landbouw hoofdzaak is, ligt het accent
op een goede inrichting en het scheppen van mogelijkheden voor landschapsbouw en onderhoudsovereenkomsten.
Bij de beheersgebieden gaat het om het op vrijwillige basis verrichten of juist achterwege laten van bepaalde handelingen ten gunste van natuur- en landschap binnen de
particuliere bedrijfsvoering. Daarvoor kan een financiele
4) Ministerie van Landbouw en Visserij, Meerjarenprogramma
Natuur- en Landschapsbehoud 1987-1991, Staatsuitgeverij, ‘s-Gra-

venhage, 1986.

Tabel 3. Fasering planontwikkeling in net integrate beleid
Uitvoerbare beheersplannen

Grote eenheden natuurgebied
Grole landschapseenheden
Grote wateren

1987

1988-1992

1987-2012

1

1 a2

2

2a3

7
38
10

vergoeding gegeven worden, de zogenaamde beheersvergoeding.
In de reservaatsgebieden wordt verwerving van de
grand door natuurbeschermingsorganisaties nagestreefd.
Als overgangssituatie naar verwerving kunnen ook beheersovereenkomsten afgesloten worden.
De activiteiten binnen de Relatienota-gebieden zullen in
de komende jaren aanzienlijk toenemen. Jaarlijks zal onI geveer 1.250 ha. reservaatsgrond aangekocht worden. De
i oppervlakte waarvoor beheersovereenkomsten zijn afgesloten, zal binnen enkele jaren groeien van 4.700 ha.
naar 10.000 ha. Behalve deze categorieen, zijn er ook nog
een aantal die in de fase van planontwikkeling verkeren of
die nog niet in uitvoering genomen zijn (zie label 3).
Voor de reeds uitvoerbare beheersplannen is in het
meerjarenprogramma nog geen financiele programmering opgenomen.
Over natuurontwikkeling zal in 1987 een aparte nota verschijnen. Deze beleidscategorie is daarom nog niet in de
meerjarenprogrammering opgenomen. De hier gegeven
samenvatting van het meerjarenprogramma heeft betrekking op de door het Ministerie van Landbouw en Visserij
als min of meer programmeerbaar beschouwde beleidsonderdelen. Als de verantwoordelijkheid primair bij andere
sectoren ligt of als er sprake is van afwegingsprocessen
tussen de diverse belangen of van initiatieven van derden,
dan wordt het beleid als niet-programmeerbaar beschouwd.

Commentaar

________

Dit meerjarenprogramma is het uitvoeringsschema van
het Structuurschema natuur- en landschapsbehoud voor
de eerstkomende vijf jaar. Het geeft aan langs welk traject
de doelstellingen uit dat schema bereikt gaan worden. Tijdens de looptijd van het programma treden echter voortdurend veranderingen op. Maatschappelijke omstandigheden veranderen, maar ook nieuw verworven kennis en
inzicht spelen een rol. Dat kan leiden tot aanpassingen in
het uitgestippelde beleid. Een voortschrijdend meerjarenprogramma lijkt een zeer geschikt kader te bieden om tijdig op nieuwe ontwikkelingen in te spelen. Zodra men
ontdekt dat de realiteit niet spoort met de in het programma gestelde verwachtingen, kan men tot aanpassing herprogrammering – overgaan. Een dergelijke programma dient dan wel aan een aantal voorwaarden te voldoen.
Voorwaarden waaraan naar ons inzicht in het nu gepresenteerde programma niet voldaan wordt. We zullen proberen dat aan te tonen.
Bij het opstellen van een meerjarenprogramma ter uitvoering van een Structuurschema zou een onderscheid
gemaakt moeten worden tussen de inhoudelijke en de programmatische uitgangspunten. De inhoudelijke worden in
het Structuurschema zelf aangegeven, de programmatische geven de reikwijdte van het meerjarenprogramma
aan. In dit meerjarenprogramma zijn alleen die beleidsonderdelen opgenomen die door het Ministerie als programmeerbaar werden geklasseerd. Dat is een aanzienlijke
beperking van de mogelijke reikwijdte van dit meerjarenprogramma, vooral omdat geen actie ondernomen wordt
de nu niet meebeschouwde beleidsonderdelen alsnog
programmeerbaar te maken.
Een voorbeeld: voor aankoop en beheer van de zogenaamde Relatienota-gebieden zal minimaal f. 40 mln. per
jaar uitgegeven worden. Een gedetailleerde planning en

beheersstructuur moet er voor zorgen dat dat geld goed
besteed wordt. Maar verstorende ontwikkelingen door bij
voorbeeld ruimtelijke-ordeningsmaatregelen in de Relatienota-gebieden worden als onprogrammeerbaar beschouwd. In dit meerjarenprogramma zijn ze daarmee tot
onbeheersbare knelpunten geworden. Dat kan tot kapitaalvernietiging leiden waar in de uiteindelijke belangenafweging natuur- en landschapswaarden moeten worden
opgeofferd. Niets ligt dan meer voor de hand dan deze
knelpunten te signaleren of daartoe een opsporingssysteem te ontwikkelen en er bij het opstellen van een
meerjarenprogrammering rekening mee te houden. Het
probleem afdoen als voorlopig onoplosbaar is natuurlijk
geen bevredigend uitgangspunt.
De beschikbare financiele middelen voor het natuur- en
landschapsbehoud zijn beperkt. De huidige bezuinigingen
bij de rijksoverheid, maar ook bij provincies en gemeenten, beperken dat budget eens te meer. Hierdoor worden
ook mogelijkheden om de in het Structuurschema gestelde
beleidsdoelen te realiseren beperkt. In het meerjarenprogramma wordt dit probleem nauwelijks gesignaleerd. Als
de verschillende beleidscategorieen, cijfermatig, naast elkaar worden gezet komt het probleem duidelijk naar voren.
Bij de categorieen waarvoor groei geprogrammeerd wordt
en uitbreiding van terreinen in eigen beheer, aankoop van
reservaatsgronden en afsluiten van beheersovereenkomsten plaatsvinden, blijven de beschikbare middelen
gelijk of kennen een te geringe groei om de geplande uitbreidingen op te kunnen vangen. Een verklaring wordt
hiervoor niet gegeven. Wel wordt gesteld dat het programma slechts uitgevoerd kan worden als de provincies hun
huidige financiele inspanningen op dit terrein niet verminderen.
In het meerjarenprogramma worden de keuzen die eraan ten grondslag liggen niet omschreven. Het expliciet
maken van die keuzen is bijzonder belangrijk omdat dit
programma de basis moet vormen voor de geplande voortschrijdende meerjarenprogramma’s. Nu kan men aan de
bedragen die per beleidscategorie ter beschikking worden
gesteld niet aflezen wat voor prioriteitstelling hieraan ten
grondslag ligt. Omdat de doelstellingen niet gegeven worden, ontbreekt ook het afwegingscriterium. Uit het stellen
van keuzevraagstukken vloeit de noodzaak tot flexibiliteit
voort om de gemaakte keuzen beleidsmatig te kunnen vertalen. Maatschappelijke veranderingen zullen leiden tot
het verleggen van prioriteiten, opdat het te voeren beleid
bij de tijd blijft. Deze mogelijkheid, het stellen van keuzevraagstukken met hun beleidsmatige vertaling, is in het
meerjarenprogramma niet terug te vinden. Het draagt
daardoor een (te) star karakter.
Het meerjarenprogramma start in 1987, maar toch heeft
het geen duidelijk ‘basisjaar’. Het stapt als het ware in een
rijdende trein. Voor de continuTteit en het beleid is dat een
goede zaak, maar voor de beleidsmatige onderbouwing
van het toekomstige beleid zou het kiezen van een basisjaar nuttig zijn. Pas met zo’n, min of meer kunstmatig basisjaar als uitgangspunt, kan later zichtbaar worden
gemaakt of er veranderingen zijn opgetreden sedert de inwerkingtreding van het Structuurschema.
Een andere aanbeveling is het werken met vergelijkbare
grootheden. Nu is dat niet het geval. Bij de ene beleidscategorie worden hectaren gebruikt, bij de andere aantallen
plannen of termijnen. Het meten van resultaten en het vergelijken van de voortgang per categorie en in onderling
verband, om zo een visie op de voortgang van het gehele
beleidsterrein te ontwikkelen, wordt hierdoor wel erg moeilijk gemaakt. Eenduidigebenamingen voor de stadia waarin de planontwikkelingen voor de verschillende beleidscategorieen zich bevinden, zou zeker de inzichtelijkheid
van het programma bevorderen.
Het signaleren van knelpunten is een belangrijke reden
om een meerjarenprogramma op te stellen. Op het moment dat de realiteit niet meer met het programma klopt,
kan bijstelling gewenst zijn. Als tot bijstelling wordt overgegaan, moeten wel eerst de oorzaken van de ontstane afwijking(en) bekend zijn. Deze kunnen zeer verschillend zijn.
Door de te starre categoriale indeling van het meerjaren-

Hot Plateau van Margraten, waardevol agrarisch cultuurlandschap
(foto ANP)

programma, bestaat het gevaar dat de oorzaken binnen
een te beperkt terrain gezocht worden. Oorzaken met een
meer algemeen karakter of oorzaken die buiten de onderscheiden categorieen liggen, blijven dan al snel buiten beschouwing. Blijkt op een later tijdstip dat de oorzaken
anders liggen dan oorspronkelijk gedacht was, dan zullen
ad hoc oplossingen gevonden moeten worden. Dat is niet
bevorderlijk voor de geloofwaardigheid van de programmering. In het gepresenteerde meerjarenprogramma
wordt van de mogelijkheid tot het signaleren van knelpunten geen gebruikgemaakt. Korte- en lange-termijndoelstellingen worden niet aan elkaar gerelateerd.

Een doelmatiger programmering
Het doel van programmering is:
– het vergroten van de keuzemogelijkheden binnen het
beleid en het komen tot een prioriteitstelling;
– het opsporen van knelpunten;
– flexibiliteit, het soepel inspelen op nieuwe inzichten en
op verstoringen;
– het kunnen leggen van verbanden tussen de verschillende beleidscategorieen;
– zoveel mogelijk onderdelen programmeerbaar maken.

Om dit te bereiken is het naast elkaar zetten van de begrotingsposten volgens de verschillende beleidsonderdelen met de daarbij behorende uitgaven niet voldoende. Het
beleidsterrein van het natuur- en landschapsbehoud overziend, kan gesteld worden dat dit zich zeer goed voor programmering leent. De benodigde gegevens zijn goeddeels bekend. Men weet hoe groot de oppervlakte terrein
zal zijn die in de komende 25 jaar beheerd moet gaan worden. De totale kosten die daarmee gemoeid zullen zijn,
kunnen globaal berekend worden.
Binnen de begrotingsruimte kan aangegeven worden
hoe het traject verloopt van een situatie waarin beheerd,
gepland en aangekocht moet worden, naar de situatie
waarin uitsluitend beheerd dient te worden. Om dat traject
zo inzichtelijk mogelijk te maken is het voorstelbaar dat
een aantal scenario’s worden ontwikkeld waarin de verschillende prioriteiten en de fasering daarvan tot uitdruk336

king komen. Aan de hand van de scenario’s kunnen de politieke – keuzes gemaakt worden, waarna een zinvolle
programmering mogelijk wordt.
Om niet geprogrammeerde knelpunten tijdens de realisering van het beleid zo vroeg mogelijk op te sporen zijn
behalve voortschrijdende meerjarenprogramma’s ook
voortgangsanalyses nodig.
De noodzakelijke flexibiliteit, om het programma bij de
tijd te houden, zou gevonden kunnen worden in het efficient gebruik maken van de kennis en de beleidsinstrumenten van de lagere overheden. Een scheiding tussen
de programmering op rijksniveau met een algemene
taakstelling en budgettering en regionale programmeringen met uitgewerkte taakstellingen en budgetten is heel
goed mogelijk. Met name de integraal werkende beleidsinstrumenten lenen zich voor decentralisatie. De lagere
overheden zijn immers betrokken bij de realisatie van de
doelstellingen in hun afwegingen bij het ontwerpen en
vaststellen van streek- en bestemmingsplannen.
Het leggen van verbanden tussen de resultaten in de
verschillende beleidscategorieen kan goed plaatsvinden
door het analyseren van de resultaten – de voortgangsanalyses – aan de hand van het scenario. Het gevoerde beleid wordt zo controleerbaar en de gewenste bijstelling herprogrammering – kan op inhoudelijke basis worden
ondernomen.
Door het betrekken van de lagere overheden bij het beleidsterrein zal na verloop van tijd blijken dat veel beleidsonderdelen die nu nog als niet-programmeerbaar beschouwd worden, dat wel zijn. Een goede afstemming van
de ideeen die vervat zijn in het Structuurschema met de
streek- en bestemmingsplannen is een belangrijke voorwaarde voor de daadwerkelijke uitvoering van het natuuren landschapsbeleid.

Conclusie
Voor de toekomst kan men rekenen op een op zijn best
stabiel budget voor natuur- en landschapsbehoud, terwijl
de beheerslasten en de omvang van het te beschermen
gebied toenemen. Dat zijn harde randvoorwaarden, waarbinnen het meerjarenprogramma de beleidskeuzen moet
aangeven. Naar onze mening wordt dat niet gedaan. Met
een blik op de ontwikkelingen in de nabije toekomst kunnen serieuze knelpunten verwacht worden. Aan de hand
van een voorbeeld kan dat verduidelijkt worden. Voor een
aantal grate eenheden natuurgebied en enkele grate wateren zijn of zullen op korte termijn beheersplannen uitgevoerd kunnen worden. De Oostvaardersplassen en de
Waddenzee behoren daartoe. Het uitvoeren van de beheersplannen voor die gebieden zal ingrijpende gevolgen
hebben voorde besteding van de middelen binnen de sector natuur- en landschapsbehoud vanwege de hoge
kosten die ermee verbonden zijn. Bij de Waddenzee en de
Oostvaardersplassen gaat het om zeer tot de verbeelding
sprekende gebieden, misschien zal men daarom mogen
rekenen op een incidentele verhoging van de middelen.
Maar dat zal niet voor elke grate landschappelijke eenheid
of elk groot water gebeuren. Een uitbreiding van het aantal
gebieden met natuur- of landschappelijke waarde kan niet
zonder het ter beschikking stellen van additionele middelen. Daarom is het reeel te stellen dat het ter hand nemen
van natuur- en landscnapsbeschermende taken in tot nu
toe onbeschermde gebieden, noodzakelijk zal leiden tot
een verschraling van de kwaliteit van het beheer in gebieden die reeds eerder ‘veiliggesteld’ zijn.

H.W. Belgraver
H.F. Kleibrink

Auteurs