Ga direct naar de content

Het landbouwstructuurbeleid van de EG na het plan-Mansholt

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 21 1981

Europa-bladwijzer
Sociaal-structurele richtlijnen

Het landbouwstructuurbeleid
van de EG na het plan-Mansholt
DR. J. C. P. A. VAN ESCH

Inleiding
Het landbouwstructuurbeleid 1) binnen de Europese Gemeenschap vormt
een instrument om de doeleinden van
artikel 39, lid 1, onder a) en b) van het
EG-verdrag te bereiken. Deze doeleinden zijn:
— de verhoging van de produktiviteit
van de landbouw door de technische
vooruitgang te bevorderen, en zowel
de rationele ontwikkeling van de
landbouwproduktie als een optimaal
gebruik van de produktiefactoren,
met name de arbeidskrachten, te verzekeren;
— en aldus de landbouwbevolking een
redelijke levensstandaard te garanderen, met name door de verhoging van
het hoofdelijk inkomen van degenen
die in de landbouw werkzaam zijn.
Reeds vanaf 1964 zijn er structuurpolitieke maatregelen getroffen. Met het
plan-Mansholt is echter de aanzet gegeven tot een beleid dat uit op elkaar
afgestemde instrumenten bestaat. Naast
en buiten deze maatregelen is een aantal beslissingen genomen die eveneens
op de landbouwstructuur van toepassing
zijn. In dit artikel wordt een globale
schets van het landbouwstructuurbeleid
gegeven en wordt tevens nagegaan of het
mogelijk is de invloed van het beleid
te meten.
In het plan-Mansholt werden naast
voorstellen voor de landbouwprijzen
voor het verkoopseizoen 1969-1970
voorstellen gedaan voor de hervorming
van de landbouw en voor het herstel van
het marktevenwicht. Uitvoerig wordt
door Mansholt uiteengezet dat arbeidsproduktiviteit en inkomens in de landbouw lager waren dan in andere — met
name industrie’le — sectoren van de economie. Een betere bedrijfsstructuur kon
volgens de Commissie in de landbouw
niet worden bereikt door middel van een
verhoging van de landbouwprijzen. De
Commissie vroeg zich af of hierdoor de
landbouwinkomens op een aanvaardbaar niveau zouden kunnen komen.
Tevens wees zij crop dat marginale bedrijven door zo’n maatregel juist in stand
worden gehouden.
Als oplossing van het probleem werd
1064

gekozen voor grotere bedrijven in de
landbouwsector met inschakeling van
minder arbeidskrachten in totaal. Het
lag in de bedoeling dat de helft van de
tien miljoen in de landbouw werkzame
personen zou moeten worden bewogen
de landbouw te verlaten. Daardoor zou
de arbeidsproduktiviteit en het inkomensniveau stijgen. Tevens zouden de
beschikbaar komende landbouwgronden kunnen worden gebruikt om grotere
bedrijven tot stand te brengen.
In 1973 was de gemiddelde bedrijfsgrootte in de landbouw nauwelijks 17
hectare. Bijna 80% van de landbouwbedrijven was kleiner dan 20 hectare;
deze bedrijven exploiteerden in totaal
ongeveer 30% van de cultuurgrond in de
EG. De overige 70% van de cultuurgrond werd gee’xploiteerd door de bedrijven — 22% van alle landbouwbedrijven — die over meer dan 20 hectare
beschikten. De verhouding tussen arbeid
en grondgebruik week in de EG sterk af
van die in de Verenigde Staten. In de VS
was er 1 arbeidskracht op 126 hectare
cultuurgrond, terwijl deze verhouding
in de EG 1 op 9 bedroeg.
Het plan-Mansholt wilde in een grootscheepse operatic een betere landbouwstructuur bewerkstelligen. Omdat het
plan nogal duur was, duurde het bijna
3’/2 jaar eer de Raad tot een besluit
kwam. Intussen was het plan onder druk
van de ministers van Financien gewijzigd, waardoor het zowel minder duur
als minder doeltreffend was geworden.
Intussen had in de periode 1968-1972
al een zekere koude sanering in de landbouw van de EG plaatsgevonden. De
Gemeenschappelijke landbouwprijzen
waren voor de eerste maal nogal aan de
hoge kant vastgesteld. Tot 1972 zijn deze
afzetprijzen nagenoeg onveranderd gebleven. De produktiekosten stegen echter wel in die periode. De Europese
boeren konden deze kostenstijging niet
in hun afzetprijzen doorberekenen. De
inkomens van de boeren daalden als gevolg daarvan in reele zin. Het leidde tot
een vertrek van landarbeiders en vervolgens van meewerkende gezinsleden.
Het aantal eenmansbedrijven nam sterk
toe (bejaarde landbouwers met marginale inkomens).

Op 17 april 1972 steld.e de Raad de
drie zogenaamde sociaal-structurele
richtlijnen vast, namelijk:
— ter modernisering van landbouwbedrijven;
— ter bevordering van de bedrijfsbeeindiging in de landbouw en van de
aanwending van cultuurgrond tot
verbetering van de structuur;
— betreffende de sociaal-economische
voorlichting en de scholing van degenen die in de landbouw werkzaam
zijn.
Het juridisch kader van de richtlijn
werd gekozen om de lidstaten op basis
van Gemeenschappelijke plannen en
criteria in staat te stellen met eigen
wettelijke en bestuursrechtelijke voorzieningen uitvoering te geven aan de
Gemeenschappelijke ,,actie”. Daardoor
kunnen de lidstaten zelf bepalen in hoeverre deze maatregelen — onder de door
de Gemeenschap vast te stellen voorwaarden — in bepaalde gebieden moeten
worden geconcentreerd. Het iniatief
bleef dus bij de lidstaten. Financiele bijdragen van de EG zijn in dit kader aanvullingen op nationale financiering binnen de lidstaten.
De modernisering van landbouwbedrijven vindt plaats door het uitbreiden
van landbouwbedrijven met ontwikkelingsmogelijkheden. Er zijn enige vereisten om voor de regeling in aanmerking te komen. Zo moet het bedrijfshoofd als hoofdberoep landbouwer zijn
en over voldoende vakbekwaamheid beschikken. Er moet volgens een voorgeschreven methode een boekhouding
worden bijgehouden. Voorts moet het
bedrijf een ontwikkelingsplan opstellen,
inhoudend dat het bedrijf binnen zes
jaar voor een of twee volwaardige arbeidskrachten een arbeidsinkomen oplevert op een niveau dat vergelijkbaar
is met het arbeidsinkomen in nietagrarische werkzaamheden in dezelfde
streek. Een bedrijf met een goedgekeurd
ontwikkelingsplan kan in aanmerking
komen voor uitbreiding van de oppervlakte van het bedrijf door een voorkeursrecht op gronden die vrijkomen in
het kader van de regeling ter bedrijfsbeeindiging. De lidstaten mogen aan de
bedrijven met een goedgekeurd ontwikkelingsplan een investeringssubsidie, in
beginsel in de vorm van een rentesubsidie, verstrekken. Dezesubsidie mag echter niet voor de aankoop van grond
worden gebruikt. Eventueel zijn ook
kapitaalsubsidies met de mogelijkheid
van uitgestelde aflossingen mogelijk. In
ieder geval is het gewenst dat de bedrijshoofden een deel van de intresten
zelf betalen. De EG vergoedt door toe-

1) Aan het structuurbeleid voor de visserij

wordt in dit artikel voorbijgegaan.

doen van het Europees Orientatie- en
Garantiefonds voor de Landbouw
(EOGFL) een deel (25%) van de voor

binnen of buiten de landbouw werkzaam te zijn.

financiering in aanmerking komende

Daarnaast voeren de lidstaten regelingen in tot scholing, bijscholing of omscholing. Scholing en bijscholing dient

uitgaven.
Aan bedrijven die niet voldoen aan de
subsidiecriteria mogen de nationale
regeringen niet onbeperkt steun ver-

open te staan voor degenen die in de
landbouw werkzaam zijn, ten minste 18

lenen. Investeringssteun mag niet wor-

jaar zijn en een nieuwe vakbekwaamheid

den toegekend onder voorwaarden die
gunstiger zijn dan de EG-regeling. Dit is
duidelijk een beperking van het nationale beleid van de lidstaten. Zij mogen

binnen het landbouwberoep willen verkrijgen, dan wel hun vakbekwaamheid
willen verbeteren. Daarbij gaat het om

bedrijven waarvan de rentabiliteit op

vakbekwaamheid in zowel technisch als
economisch opzicht. Omscholing wil

lange termijn niet is verzekerd, niet be-

landbouwers in staat stellen een betrek-

trekken in een kunstmatig lang en kost-

king buiten de landbouw te gaan bekle-

baar groeiproces.

den. Tijdens zo’n omscholingscursus

De procedure van de sociaal-structurele maatregelen is dat de nationale regeringen de uitvoering in eigen land regelen

door middel van wettelijke en bestuurlijke bepalingen. Vervolgens melden zij

de steunmaatregelen bij de EG. De Europese Commissie toetst de maatregelen ten
einde uit te maken of de nationale maatregelen passen binnen de gestelde doeleinden. Zij ontvangt advies van het permanent comite voor de landbouwstructuur en stelt vervolgens de vergoeding
vast.
De bedrijven met een goedgekeurd
ontwikkelingsplan kunnen hun voor-

keursrecht op vrij komende cultuurgronden doen gelden op grond van de regeling ter bevordering van de bedrijfsbeeindiging in de landbouw en van de
aanwending van cultuurgrond tot verbetering van de structuur. In dit kader
gelden er twee subsidieregelingen.
Een regeling betreft het vrijmaken van

cultuurgrond. De nationale regelingen
kunnen hiervoor een premie verstrekken waaraan de EG niet meebetaalt. De

vrijgemaakte cultuurgrond moet of voor
ten minste 12 jaar ter beschikking worden gesteld aan bedrijven met een ontwikkelingsplan die van de regeling ter
modernisering van landbouwbedrijven

gebruik maken, of duurzaam aan landbouwbestemming worden onttrokken
(bestemming voor bosbouw of recreatie).
De andere subsidieregeling geldt de

bedrijfshoofden, vaste medewerkers en
vast medewerkende gezinsleden tussen
55 en 65 jaar die zich ertoe verbinden

niet langer in de landbouw werkzaam te
zijn. Zij kunnen van hun nationale regering een jaarlijkse ukkering ontvangen,
waarvan de EG een deel (25% en in landbouwprobleemgebieden 65%) financiert.
Als sluitstuk van de gehele regeling
geldt een richtlijn betreffende de sociaal-

economische voorlichting en de scholing
van degenen die in de landbouw werkzaam zijn. Er worden sociaal-economische voorlichtingsdiensten door de
lidstaten in het leven geroepen die:
— de landbouwbevolking algemene informatie verschaffen over de mogelijkheden om haar sociaal-economische positie te verbeteren;
— in individuele gevallen advies geven,
met name over mogelijkheden om
ESB 28-10-1981

krijgen ze een inkomen en worden hun

aanspraken op sociale-zekerheidsuitke-

bouwactiviteiten een jaarlijkse compenserende vergoeding toekennen. Daarvoor komen in aanmerking bedrijfshoofden die ten minste 3 hectare cultuurgrond bebouwen en de verplichting aan-

gaan gedurende ten minste vijf jaar een
landbouwactiviteit te blijven uitoefenen
volgens de doelstellingen van deze regeling. De lidstaten stellen het bedrag van

deze compenserende vergoeding vast
naar gelang de omvang van de permanente natuurlijke belemmeringen, met
een aangegeven minimum. Verder zijn

er bijzondere regelingen voor landbouwbedrijven met ontwikkelingsmogelijkheden. Ook wordt bijzondere steun verstrekt voor collectieve investeringen ten
behoeve van de groenvoederproduktie en

voor de verbetering en de uitrusting van

ringen gegarandeerd. De financiele bijdrage van de EG aan deze regeling bedraagt binnen bepaalde grenzen 25%
van de kosten.

den en bergweiden. De EG vergoedt
25% van de voor financiering in aanmerking komende uitgaven.

Bergboerenregeling

Andere maatregelen

Aan het verdrag tot toetreding van

Groot-Brittannie, lerland en Denemarken werd in 1972 een verklaring betreffende de landbouw in bergachtige gebieden gehecht. Op grond hiervan werd in
1975 een richtlijn inzake de landbouw
in bergstreken aanvaard die in de wandeling de bergboerenregeling wordt genoemd. Doelstelling van deze regeling
is, naast het in stand houden van de
landbouw in bergachtige streken, de
landschapsverzorging die onmisbaar is
in bergstreken en in sommige probleemgebieden, en het tegengaan van ontvolking van agrarische en landelijke gebieden.
De lidstaten kunnen een bijzondere
steunregeling invoeren om de landbouw
te bevorderen en het inkomen van de
landbouwers in de betrokken gebieden
te verhogen. Daartoe moet een communautaire lijst van de agrarische probleemgebieden door de Raad worden
opgesteld naar opgaaf van de lidstaten.
Deze agrarische probleemgebieden omvatten:
— bergstreken waar het bedrijven van
de landbouw noodzakelijk is voor
het behoud van het natuurlijke landschap, vooral om dit tegen erosie te
behoeden of om het aan de recreatiebehoeften te laten voldoen;
— andere streken waar de handhaving
van een minimale bevolkingsdichtheid of de verzorging van het natuurlijke landschap niet zijn gewaarborgd;
— door specifieke problemen gekenmerkte streken waar het handhaven
van de landbouwactiviteiten noodzakelij k is voor de verzorging van het
natuurlijke landschap en zijn toeristische bestemming, of voor de bescherming van de kusten.

gezamenlijk geexploiteerde gewone wei-

Een maatregel ter verbetering van de
verwerking en/of de afzet van landbouwprodukten werd reeds in 1964 in-

gevoerd en in 1977 opnieuw geregeld.
Hierbij wordt gedacht aan het scheppen

van nieuwe afzetmogelijkheden, bij
voorbeeld van nieuwe produkten, en aan
het beter marktklaar maken van landbouwprodukten. De projecten worden
geiinitieerd door bedrijven, bij voorbeeld
codperaties. Het ligt in de bedoeling dat
de lidstaten programma’s opstellen
waarin de projecten passen. Deze programma’s moeten door de EG worden

goedgekeurd. De bijstand bestaat uit
kapitaalsubsidies. Voor de jaren 19781982 is 400 miljoen rekeneenheden be-

schikbaar gesteld. De EG-subsidie bedraagt meestal maximaal 25% (soms
30%). Als voorwaarde geldt dat het bedrijf ten minste 50% en de desbetreffende lidstaat ten minste 5% financiert.

Naast deze structurele maatregelen
zijn incidentele maatregelen getroffen
voor het oplossen van specifieke problemen (landbouwvoorlichting in Italie,
de drainage in lerland, de producentengroeperingen in een aantal lidstaten, de
schapenhouderij in Groenland). Ook

schuilen structurele maatregelen in
markt- en prijsverordeningen als onderdeel van een politieke ,,package deal”.
Over zo’n pakket maatregelen heeft
de Raad ook in dit jaar (2 april) een
compromis bereikt: de landbouwprijzen
voor het verkoopseizoen 1981-1982

werden vastgesteld en een aantal structuurpolitieke maatregelen werden genomen. Aan enkele maatregelen wordt
hier aandacht besteed 2).

2) De volledige lijst is opgenomen in: Bulletin

De lidstaten kunnen voor deze land-

van de Europese Gemeenschappen 1981,
nr. 3, biz. 44-45.

1065

In de richtlijnen van 1972 ten aanzien

tieven te worden genomen, programma’s

van de modernisering van landbouwbedrijven en de scholing zijn subsidiebedragen aan de inflatie aangepast en
sommige bepalingen soepeler gemaakt.
Er zijn enige specifieke programma’s opgesteld. Deze gelden voor landbouwprobleemgebieden waar de landbouwstructuur zo gebrekkig is dat de struc-

te worden opgesteld en regionale indelingen te worden gemaakt. Dit laatste
stuitte in federate staten op de autonomie van regie’s. Zo waren medio 1978
nog slechts voor 8 van de 21 Italiaanse
regie’s de uitvoeringsbepalingen van de
structuurrichtlijnen vastgesteld en door
de Commissie goedgekeurd 3).

factoren zijn toe te schrijven, waarvan

een aantal reeds lang hun invloed doet

tuurmaatregelen de toe stand nietkunnen

In het verslag 1980 over de toestand

verbeteren. De programma’s zijn afgestemd op de specifieke kenmerken en
problemen van het desbetreffende probleemgebied. Het betreft de produktie
van rund-, schape- en geitevlees in
Italic en de landbouw in probleem-

van de landbouw in de Gemeenschap 4)
geeft de Commisie de volgende kenschets van het beleid:
— momenteel worden per jaar tussen
25.000 en 30.000 bedrijfsontwikkelingsplannen goedgekeurd. In 19731978 sloeg 17% op bedrijven in probleemgebieden;
— in de periode 1975-1978 werden per

gelden, en dat het Gemeenschappelijk
landbouwbeleid er niet toe heeft bijgedragen deze inkomensverschillen te verkleinen.
Volgens het Comit6 bedroeg de afvloeiing van arbeidskrachten uit de landbouw in de periode 1968-1977 voor de
Gemeenschap als geheel 4% per jaar, in
de periode 1973-1977 bedroeg zij evenwel nog slechts 3,1%. Hieruit blijkt volgens het Comite duidelijk dat de in 19731974 ontstane economische recessie, die
grote werkloosheid en een grote dating
van het aantal vervangende arbeidsplaatsen in de niet-agrarische sectoren
met zich heeft gebracht, uiteraard ongunstige gevolgen heeft gehad voor de

jaar circa 45.000 uitkeringen voor be-

afvloeiing van overtollige arbeidskrach-

drijfsbee’indiging toegekend. Hierbij

ten uit de landbouw naar andere sectoren, en bijgevolg ook de verbetering van
de landbouwstructuur heeft afgeremd.
Wat de ontwikkeling van de beroepsbevolking naar leeftijdsgroepen betreft
maakt het Economisch en Sociaal
Comite een vergelijking van de leeftijdspiramide van de landbouwberoepsbevolking met die van de totale beroepsbevolking. Deze vergelijking wijst uit

gebieden van Noord-Ierland (tienjaren-

programma ter verbetering van de
infrastructuur).
Verder zijn drie ge’integreerde ontwikkelingsprogramma’s aanvaard. Hierin worden maatregelen samengebracht,

werd in totaal ± 648.000 hectare

die worden gefinancierd uit het Europees
Sociaal ponds, het Europees Fonds voor
Regionale Ontwikkeling en het EOGFL.
Het betreft maatregelen ter verbetering
van de algemene sociaal-economische
situatie in probleemgebieden. Daarbij
gaat het om verbetering van de landbouwstructuur — inclusief de verbetering van de afzet en de verwerking van
landbouwprodukten —, van de toeristische infrastructuur, de ambachtelijke
sector, de Industrie en andere aanvullende activiteiten. De maatregelen betreffen
de Schotse Wester-eilanden, het Franse
departement Lozere en het Zuidoosten
van Belgie (de provincie Luxemburg).
De problemen in de Schotse Westereilanden zijn gelegen in de perifere ligging van de eilanden, het slechte klimaat
en de bodemgesteldheid. In het Franse
departement Lozere gaat het om een ge-

cultuurgrond vrijgemaakt, waarmee

val van ontvolking waardoor het gebied
een soort woestijn dreigt te worden.

97.000 bedrijven werden vergroot;

— ongeveer 700 sociaal-economische
consulenten zijn in dienst genomen,
terwijl 110.000 personen een oplei-

dingscursus hebben gevolgd;
— 350.000 landbouwers ontvangen een
jaarlijkse compenserende vergoeding
in het kader van de bergboeren-

regeling;
— in het kader van de regeling tot verbetering van de verwerking/afzet
heeft de Gemeenschap 747 projecten
medegefinancierd ten bedrage van

236,5 mln. ERE.

Hoewel men uit deze absolute getallen
geen conclusie kan trekken, is de Commissie niet ontevreden over de stand van
zaken. In een ander verband concludeert
zij dat structurele aanpassingen die gepaard gaan met technische vooruitgang,
zich snel hebben voltrokken in de landbouw en hebben geleid tot grotere pro-

Maatregelen op het gebied van de landbouw bestaan uit het weer beschikbaar
maken van een collectief grasland en vernieuwing van de kastanjeteelt. Verder
wordt gestreefd naar Industrie (houtzagerijen en bewerking van hout). Aanvullende maatregelen betreffen toerisme
en huisindustrie. In de Belgische provincie Luxemburg gaat het om een agrarisch
gebied met een negatief migratiesaldo.
Het is industrieel onderontwikkeld. Er

duktie-eenheden en een kleiner aantal
producenten. Volgens de Commissie is
in alle bestudeerde sectoren 5) de produktie constant gestegen als gevolg van
hogere produktiviteit 6).
Anderzijds heeft de Commissie in
1978 vastgesteld dat een structured gebrek aan evenwicht in de landbouw in de
Gemeenschap nog steeds blijkt uit het
feit dat ongeveer 77% van de bedrijven

zijn slechts kleine en middelgrote be-

slechts 29% van de oppervlakte cultuurgrond exploiteert. Het Economisch en
Sociaal Comite heeft verder opgemerkt 7) dat uit alle statistische gegevens blijkt dat zich in de landbouw niet
alleen tussen de lidstaten maar tevens
tussen de regie’s, de produktietakken en
de bedrijven onderling grote inkomensverschillen voordoen. Deze inkomensverschillen binnen de landbouw zijn
groot, maar zijn eveneens aanzienlijk ten
opzichte van de niet-agrarische inkomens. In haar Mededeling aan de Europese Road van 5 en 6 december 1978
heeft de Commissie dan ook opgemerkt
dat de inkomensverschillen aan talrijke

boven 55 jaar relatief groter, en die beneden 35 jaar relatief kleiner is. Het
Comite trekt hieruit twee tegenstrijdige

conclusies. Het vindt enerzijds dat de
vrijmaking van de gronden daadwerke-

lijk mogelijkheden voor structuurverbetering inhoudt. Het interpreteert anderzijds de cijfers als volgt: jonge landbouwers die zich in de landbouw willen
gaan vestigen komen voor grote moeilijkheden te staan daar een niet onaanzienlijk deel van de landbouwberoeps-

bevolking ook na de normale pensioengerechtigde leeftijd in de landbouw

kleiner is dan 20 hectare en in totaal

drijven. In het programma is, naast agrarische maatregelen, een aantal maatregelen genomen op het gebied van alle
bedrijfstakken die kunnen bijdragen tot
verbetering van de sociaal-economische
situatie in deze provincie.

dat in de landbouw de leeftijdsgroep

Evaluatie
Bij een beoordeling van de structuur-

politieke maatregelen kan worden vastgesteld dat de uitvoering van de richtlijnen van 1972 moeizaam op gang is
gekomen. In de lidstaten dienden initia1066

werkzaam blijft.
Een ander aspect van de problematiek
bestaat uit de tijd die de landbouwbedrijfshoofden aan landbouw dienen
te besteden. In 1975 was slechts 36% van
de landbouwbedrijfshoofden van de
Gemeenschap voor de voile 100% van
hun werktijd in de landbouw werkzaam;

3) G. Meester, Doeleinden, instrumenten en
effecten van het landbouwbeleid in de EG,
VGravenhage, 1980, biz. 78.
4) De toestand van de landbouw in de Gemeenschap — Verslag 1980, publikatie van de
Commissie in samenhang met het Veertiende
algemeen verslag over de werkzaamheden van
de Europese Gemeenschappen, december
1980, biz. 35.
5) Dit betreft zes sectoren die ongeveer twee
derde van de landbouwproduktie opleveren
en waarvoor meer dan 75% van de begroting
wordt uitgegeven (granen, suiker, groenten
en fruit, melk en zuivelprodukten, rundvlees
en varkensvlees).
6) De toestand van de landbouw in de Gemeenschap — Verslag 1980, biz. 76.
7) Advies van het Economisch en Sociaal
Comite van de EG betreffende het landbouw-

structuurbeleid, november 1979, biz. 8.

20% van deze hoofden besteedden van
50 tot 100% van de normale arbeidstijd
aan de landbouw, terwijl 44% minder

dan 50% van de normale arbeidstijd in
de landbouw werkzaam was. Deze cijfers
verschillen aanzienlijk naar gelang het
land en de regio.
Verder heeft het Economisch en

Sociaal Comile aan de hand van verschillende documenten opgemaakt dat
eind 1978 naar schatting iets meer dan
100.000 bedrijven steun hebben gekre-

kan niet zonder meer uit de statistische

gegevens worden afgeleid. Naast het
Europese structuurbeleid werken immers allerlei invloeden die eveneens in

de cijfers tot uitdrukking komen. Met
dit voorbehoud kan men de statistische

Tabel 1. De ontwikkeling van de
arbeidsproduktiviteit

gegevens globaal analyseren om vast te
stellen of de ontwikkeling van de landbouwstructuur in de richting van de in

sering en de bergboerenregeling (dit is

de EG gestelde doelstellingen gaat.
Daartoe wordt gebruik gemaakt van
Landbouwcijfers 1980, een jaarlijkse
publikatie van het Landbouw-economisch Instituut en het Centraal Bureau

minder dan 2% van alle bedrijven van de

voor de Statistiek.

gen op grond van de richtlijn moderni-

relatieve plaats binnen het totaal der bedrijven in Nederland 13) (zie label 3).

Gemeenschap). Uit dezelfde documen-

De ontwikkeling van de bedrijven naar

ten blijkt eveneens dat de projecten zeer

en het aantal groter dan 20 hectare
steeg 8). Daarbij was de stijging groter
naarmate het bedrijven met meer hecta-

1970

Dienstensector

1974

1974

1975

1978

100

111

100
100

100
100

114
110

Tabel 2. Regelingslonen a) per uur
(1972 = 100)

was aldus dat het aantal bedrijven kleiner dan 20 hectare voortdurend daalde,

Denemarken en Nederland heeft on-

Basisjaar 1974

bedrijfsgrootte (ha) tussen 1970-1979

ongelijk zijn verdeeld over de lidstaten
en de regie’s. In bepaalde landen zoals

Basisjaar 1970

geveer 10% van de bedrijven van meer
dan 1 hectare steun ten behoeve van de
uitvoering van ontwikkelingsplannen
gekregen; in andere landen zoals Belgie,
het Verenigd Koninkrijk en lerland is
slechts aan 5 a 6% steun verleend, in
Duitsland aan minder dan 4%, en in

Frankrijk zelfs aan minder dan 1%.
Als redenen voor dit ontoereikende

resultaat van het beleid voert het Economisch en Sociaal Comite aan dat de
administratieve procedures in bepaalde
lidstaten ingewikkeld zijn. Verder valt

ren betrof. Overigens daalde het totaal
aantal bedrijven met 20%. In de onderverdeling loopt het ,,hoofdberoep akkerbouwer-veehouder” parallel met de genoemde ontwikkeling voor het totaal.

De andere categoric ,,hoofdberoep tuinbouwer” geeft een ontwikkeling te zien
waarbij de scheiding tussen het aantal
dalende kleinere en stijgende grotere bedrijven bij 10 hectare ligt 9).

Deze rubriek wordt verzorgd
door het Europa Instituut
van de Rijksuniversiteit Leiden.

den gevestigde kleine bedrijven te ver-

beteren. Het feit dat deze bedrijven geen
profijt van het Gemeenschappelijk structuurbeleid hebben kunnen trekken, heeft

tevens zeer nadelige gevolgen gehad voor
de algemene economische ontwikkeling

in de betrokken gebieden.
Het Comite acht het zeer positief dat
de Commissie erkent dat te weinig landbouwbedrij ven — en dan nog met moeite
— het voor de ontwikkelingsplannen

vastgestelde richtinkomen bereiken, en
dat zij heeft opgemerkt dat de momen-

teel geldende maatregelen inzake structuurverbetering beter op de gewijzigde
sociaal-economische situatie dienen te

worden afgestemd.
De landbouwstructuur in Nederland

De uitwerking van het landbouwstructuurbeleid van de EG in Nederland

ESB 28-10-1981

a) Incl. spaarloon, vakantietoeslagen bijzondere uitkertngen.

Tabel 3. Bijdrage van de landbouw aan
het nationaal inkomen
Landbouw

1974

1978

Als % totaal nationaal inkomen …..

4,5

4,4

In het kader van de renlesubsidieregeling voor modernisering van land-

bouwbedrijven — ingegaan per 15-111972 — zijn in de jaren 1974-1978 onge-

het Comite de Commissie bij, dat erkend

moet worden dat de huidige maatregelen
ongeschikt zijn geweest om de structuur
van een groot aantal in probleemgebie-

194
195

Het aantal arbeidskrachten in de landbouw (zelfstandige bedrijfshoofden,
medewerkende gezinsleden en werknemers), gemeten in mensjaren, daalde
tussen 1970 en 1978 met 14%. In de bosbouw bleef het aantal stabiel, terwijl het
aantal in de visserij eveneens met 14%
terugliep 10).
De arbeidsproduktiviteit in de landbouw steeg tussen 1970 en 1978 iets sterker dan in de nijverheid en de dienstensector 11) (zie label 1).
De regelingslonen (per uur) zij n tussen
1972 en 1979 in landbouw en visserij iets
sterker gestegen dan in de Industrie en
het landelijk gemiddelde 12) (zie label 2).
De bijdragen van de landbouw aan
het nalionaal inkomen (nello, legen faclorkoslen) bleef lussen 1974 en 1978
nagenoeg gelijk. Helzelfde geldt voor de

veer 16.000 aanvragengeregisireerd. Dil
is 10% van hel aanlal landbouwbedrijven in Nederland. Van deze aanvragen
is ongeveer 80% loegewezen, 2% afgewezen en de rest ingetrokken/vervallen 14).
Uit deze gegevens kan men globaal

de conclusie trekken dat de landbouwstructuur zich in Nederland ontwikkelt
volgens de in het Europese beleid vasl-

gelegde doelstellingen. In hoeverre het
strucluurbeleid van de EG hierloe heefl
bijgedragen kan niel zonder meer uil de
cijfers worden afgeleid.

J. C. P. A. van Esch

8) In 1978 en 1979 stabiliseerde het aantal
voor de klassen 20 tot 30 hectare en 100 en
meer hectare.
9) Landbouwcijfers 1980, biz. 18.
10) Idem, biz. 10.
11) Idem, biz. 10.
12) Idem, biz. 11.
13) Idem, biz. 10.
14) Idem, biz. 171.

1067

Auteur