Ga direct naar de content

Het is niet alles goud wat er blinkt

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 15 1997

Het is niet alles goud wat er blinkt
Aute ur(s ):
Vanthoor, W.F.V. (auteur)
Renselaar, C. van (auteur)
De auteurs zijn verb onden aan de Afdeling Wetenschappelijk onderzoek en econometrie van de Nederlandsche Bank.
Ve rs che ne n in:
ESB, 82e jaargang, nr. 4089, pagina 49, 15 januari 1997 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
monetaire, economie, economische, geschiedenis

In de tweede wereldoorlog heeft Duitsland goud van centrale banken in de bezette landen aan Zwitserland verkocht voor harde
valuta. In de afgelopen maanden is na publicatie van een Brits memorandum commotie ontstaan over de vraag of Zwitserland dit
goud moet terug- geven. Minister Zalm van Financiën wil een commissie instellen die gaat onderzoeken of er nog Nederlands goud in
Zwitserse kluizen ligt.
Doel van deze bijdrage is een cijfermatig overzicht te geven van de geschiedenis van de omzwervingen van het monetaire goud
gedurende de tweede wereldoorlog. Duitsland roofde toen goud van de centrale banken in bezette landen. De omvang van deze roof van
monetair goud kan worden becijferd op ruim $ 620 mln (tabel 1). Het grootste deel daarvan is afkomstig uit België, gevolgd door
Nederland en Oostenrijk.

Tabel 1. Het door Duitsland tijdens de tweede wereldoorlog geroofde monetaire goud
hoeveelhedena
België
Nederland
Italië
Oostenrijk
Tsjechoslowakije
Overige landen b
Totaal geroofd goud
Teruggevonden goud
netto geroofd
Duitse goudvoorraad
eind 1939
totaal beschikbaar
waarvan naar
Zwitserland in WO II

198
146
46
92
39
31
552
232
320

$
223
163
52
103
44
37
622
262
360

107
427

120c
480

364

409d

In deze tabel en de andere berekeningen in het artikel zijn de hoeveelheden uitgedrukt in tonnen en de waardebedragen in dollars.
Uitgaande van 1946 komt de goudprijs bij $ 35 per troy ounce overeen met $ 1.125 per kilogram fijn. De dollarkoers van de Zwitserse
frank in 1946 is $ 1 = Zw fr 4,20.
a. Hoeveelheden zijn afgeleid uit de dollarbedragen.
b. Albanië, Griekenland, Luxemburg, Polen (Danzig) en Joegoslavië.
c. Gebaseerd op Verschlungene Wege des Raubgoldes in de Neue Zürcher Zeitung, 16 november 1996.
d. Overeenkomend met Zw fr 1716 mln (volgens W. Rings).
Bron: A.L. Smith Jr., Hitlers gold. The story of the nazi war loot, Oxford/New York, 1989.

Ruim $ 400 mln van dit geroofde monetaire goud, grotendeels afkomstig uit België en Nederland, is in Zwitserland terecht gekomen (tabel
2). Dit is dus minder dan volgens het Britse Memorandum van september jl. Volgens dit rapport lag in 1945 in Zwitserland een
hoeveelheid van Duitsland gekocht monetair goud ter waarde van $ 500 mln (huidige waarde $ 6,5 mrd). Wellicht, zo meldde de Neue
Zürcher Zeitung van 14 september 1996, berust dit op verwarring omdat de toenmalige Zwitserse centrale-bankdirecteur Hirs naar wie het
Britse memorandum verwijst, zou hebben gesproken van “this 500 million of Swiss francs of gold”.

Tabel 2. Herkomst van het door Zwitserland gedurende de tweede wereldoorlog van Duitsland aangekochte monetaire goud
Land van herkomst
België

Zw fr mln
572 a

$ mln
136

Nederland
Italië
Overige landen b
totaal

562
476
106
1.716

134
113
26
409

a. Gekozen is hier voor de opgave van R. Vogler die spreekt van $ 130 mln met een tegenwaarde van Zw fr 572 mln, omgerekend
tegen de koers van 1939 (1 $ = Zw fr 4,40). De dollarbedragen in deze tabel zijn berekend op basis van de koers van 1946 (1 $ = 4,20).
b. Albani, Griekenland, Luxemburg, Polen en Joegoslavië.
Bronnen: W. Rings, Raubgold aus Deutschland: Die Golddrehscheibe Schweiz im Zweiten Weltkrieg, Zürich, 1985; R. Vogler, Der
Goldverkehr der Schweizerischen Nationalbank mit der Deutschen Reichsbank 1939-45, Schweizerische Nationalbank, Geld,
Whärung und Konjunktur, Quartalsheft, nr. 1, maart, 1985.

De Reichsbank verkocht goud aan het neutrale Zwitserland om twee redenen. Ten eerste ging het om betaling voor de invoer uit
Zwitserland van chemicaliën en grondstoffen, radio- en vliegtuigonderdelen, enz. Het tweede motief was om door de verkoop van goud
de beschikking te krijgen over Zwitserse franken, waarmee Duitsland zijn invoer kon betalen van producten uit derde landen (met name
Portugal, Spanje en Roemenië) die huiverig waren het Duitse goud te accepteren. Voorzover de centrale banken van deze landen de
franken echter weer omwisselden in goud bij de Schweizerische Nationalbank (SNB), fungeerde deze in wezen slechts als draaischijf van
het monetaire goud 1. Voorzover die landen de franken gebruikten om goederen uit Zwitserland te betalen, hebben de Duitse
goudverkopen indirect de Zwitserse export gefinancierd.
Recht of onrecht?
In juni 1943 verscheen een artikel in de Financial Times van de valutadeskundige Paul Einzig. Daarin schreef hij dat de overdracht van
het goudbezit van de bezette landen moet worden beschouwd als roof, ook wanneer dit goud door gewone aankoop is verkregen of de
kopers ervan neutraal zijn.
Hoe zag, en rechtvaardigde, Zwitserland tijdens en na de oorlog deze transacties? In juli 1943 komt in de directie van de SNB de vraag
aan de orde hoever zij kan gaan met de aankoop van Duits goud. Niet alle directieleden delen de opvatting van bankpresident Ernst
Weber dat Zwitserland gedwongen was buitenlands goud te aanvaarden vanwege zijn op goud gebaseerde valuta. De directie beperkt
haar oordeel echter vooralsnog tot de overweging dat deze kwestie, nu meer dan ooit, politiek van aard is.
Kort daarna zoekt de SNB rugdekking bij de regering die zij van haar goudaankopen bij de Reichsbank op de hoogte stelt. Volgens de
bank heeft Amerika haar weliswaar gewaarschuwd dat het om gestolen goud gaat, maar zij zegt van de Duitsers zelf hierover nooit iets
gehoord te hebben. Het vermoeden dat het om goud uit bezette landen gaat sluit zij echter niet helemaal uit. Hoe dan ook, zo redeneert de
SNB, het is een bezettende macht toegestaan overheidsgoud in beslag te nemen op grond van het internationale oorlogsrecht.
Regeringsvertegenwoordiger Vetter antwoordt dat de Bondsraad zich unaniem achter de tot dan door de SNB gevolgde praktijk stelt
doch dat zij het zou toejuichen wanneer de bank zich in de toekomst meer terughoudend opstelt in haar goudaankopen.
Aansluitend op de Gold Declaration van 22 februari 1944, waarin de Amerikaanse regering stelt dat zij de eigendomsoverdracht van het
geroofde goud niet erkent, geeft de SNB aan Dietrich Schindler, hoogleraar volkenrecht aan de universiteit van Zurich en jurist van de
Bondsraad, de opdracht een nader advies op te stellen. Op 22 juli van datzelfde jaar komt Schindler tot de conclusie dat volgens het
Landoorlogsreglement, vastgesteld op de Haagse Conventie van 1907, staatseigendommen in oorlogsomstandigheden verbeurd kunnen
worden verklaard. Voor Zwitserland betekent dit, aldus Schindler, dat de goudaankopen van de SNB rechtmatig zijn geschied mits daarbij
handelend te goeder trouw.
Na de oorlog, in maart 1946, geeft de SNB aan Georges Sauser-Hall, hoogleraar internationaal recht aan de universiteit van Genève,
opdracht nogmaals de goudtransacties tussen de SNB en de Reichsbank te onderzoeken, nu met het oog op de komende
onderhandelingen in Washington DC. Hij concludeert dat de SNB bij haar goudaankopen te goeder trouw heeft gehandeld. In mei 1946
geeft de Bondsraad opdracht tot een getuigenverhoor van de gehele directie van de SNB door het Bondsgerechtshof. Tijdens dit
verhoor ontstaat een ernstig meningsverschil tussen bank en regering. Laatstgenoemde laat bankpresident Weber weten, dat voor het
geval de SNB als particuliere instelling schadeplichtig zal worden gesteld, de Bond niet zal bijspringen. Alhoewel de regering naar buiten
het gedrag van de SNB dekt, voelen de ministers zich overvallen door de omvang van de goudaankopen. Zij verwijten de SNB haar
hierover onvoldoende te hebben geinformeerd. Overigens blijkt ook de Zwitserse delegatie in Washington onkundig te zijn van details
van de Zwitserse goudtransacties.
Onderhandelingen over teruggave
De Geallieerden blijken de Zwitserse visie niet te delen. Tijdens de Conference on Reparations, eind 1945 in Parijs, komen de bezette
landen overeen al het in Duitsland gevonden monetaire goud waarop een claim rust, als geroofd te beschouwen. Het moet worden
gestort in een gemeenschappelijk fonds. Aangezien de claims nooit volledig zullen kunnen worden gehonoreerd, spreken de
deelnemende landen af dat ook bij een gedeeltelijke verrekening van de goudclaims elke aanspraak op Duitsland vervalt. Tevens stemt
de conferentie in met het Engelse voorstel een Interallied Reparation Agency (IARA) in Brussel op te richten. Dit instituut zal optreden
als vertegenwoordiger van de claimhouders en erop toezien dat het Duitse goud, zoals overeengekomen, wordt over-gedragen aan de
Geallieerde Controle Raad. Ten slotte wordt de Tripartite Commission for the Restitution of Monetary Gold ingesteld, bestaande uit de
Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Frankrijk. Zij zal namens de andere landen optreden bij de onderhandelingen met Zwitserland over
de teruggave van het goud.
Op 18 maart 1946 beginnen in Washington de onderhandelingen tussen de tripartite commissie en Zwitserland. Centraal staat de vraag of
de SNB rechtmatig in het bezit is gekomen van door Duitsland geroofd goud. Zwitserland trekt op grond van de Haagse Conventie van
1907 in twijfel of het geallieerde militaire gezag gerechtigd is over Duits bezit te beschikken. Echter, tegen een argument van de
Geallieerden heeft het geen verweer, namelijk dat hun overwinning op Duitsland voor Zwitserland van het allergrootste belang is
geweest. Zwitserland stelt voor een bedrag van 100 miljoen franken aan schadevergoeding te betalen. De Geallieerden eisen echter Zw fr
572 ($136 mln), zijnde de waarde van het in Zwitserland tijdens de oorlog terecht gekomen Belgische goud.

Op zich is het verrassend dat België zo centraal in de onderhandelingen komt te staan. De reden hiervoor is de zware morele druk die
Frankrijk uitoefent op de twee overige partners om dat land zo snel mogelijk zijn goud terug te geven. Deze zaak krijgt ook uitvoerige
aandacht in het in 1989 verschenen boek Hitlers gold. The story of the Nazi war loot van A.L. Smith. Deze wijst erop dat België zijn goud
had toevertrouwd aan de Banque de France en dus uitsluitend deze instelling verantwoordelijk hield voor het verdwenen goud. Om die
reden heeft België pertinent geweigerd een vergoeding in schatkistpapier, die Duitsland voor dat doel bij de Banque de France had
gedeponeerd, te accepteren 2. De Belgen brachten Duitsland hiermee in een lastig parket. De enige mogelijkheid om het Belgische goud
te gebruiken, was de herkomst door omsmelting te verbloemen.
België verkeerde in nog een ander opzicht in een uitzonderingspositie; hier had namelijk de goudroof plaatsgevonden op niet door
Duitsland bezet grondgebied. Ofschoon Zwitserland zich in dit geval dus niet kon beroepen op de Haagse Conventie van 1907,
beschouwde het dit goud toch als rechtmatig verkregen vanwege het in Frankrijk gedeponeerde Duitse schatkistpapier.
Uiteindelijk komen de partijen in Washington tot overeenstemming waarbij Zwitserland de (totale) geallieerde goudvordering afkoopt
met Zw fr 250 mln (ca $ 60 mln). Als tegenprestatie verlangen de Zwitsers dat alle claimhouders afstand doen van verdere aanspraken op
de SNB. Op 25 mei 1946 tekenen Zwitserland en de regeringen van de trusteelanden het Akkoord van Washington. De uitvoering van
het Akkoord dragen zij op aan de Tripartite Commissie. Zwitserland zal het goud storten in een bij de Bank of England onder te brengen
goudpool op naam van de IARA.
Overigens wijst de SNB aanvankelijk de betaling met kracht van de hand omdat het hier een schuld betreft die het hele land aangaat. Ten
slotte wordt onder politieke druk en op voorstel van de SNB, een bedrag van Zw fr 100 mln betaald uit het valutafonds dat is gevormd uit
winst, verkregen door de devaluatie van de Zwitsers frank in 1934. De Zwitserse Bond neemt de uitbetaling van het resterende bedrag op
zich. Zwitserland beschouwt de 250 miljoen franken uitdrukkelijk als een vrijwillige bijdrage aan de wederopbouw van Europa. Een
erkenning dat het hierbij uitsluitend gaat om een vergoeding voor geroofd goud ontbreekt tot op de dag van vandaag.
Teruggave
tabel 3 bevat een overzicht van de uitkeringen uit de goudpot van de IARA. Het fonds beschikte over een hoeveelheid goud ter waarde
van $ 376 mln. Dit bedrag is in de loop der jaren nagenoeg geheel uitgekeerd. De laatste uitkering was voor Albanië, waarvan de claim
was opgeschort omdat Engeland dit land verantwoordelijk stelde voor het zogenaamde Corfoe-incident. In 1946 liepen twee Britse
oorlogsschepen bij de Albanese kust op een mijn en daarbij lieten enkele tientallen Engelse matrozen het leven.

Tabel 3. Omvang en verdeling van de goudpot van de IARA
in tonnen
storting Zwitserland
storting Zweden
gevonden in Duitsland
totaal
Spanje 1950 b
totaal te verdelen
totaal uitgekeerd c
waarvan aan:
België
Nederland
Italië
Oostenrijk
Tsjechoslowakije
Overige landen d
restant

$ mln

53
7
232
292

60a
8
262
330

42,5
334,5
329
121
71
44
50
28
15
5,5

46
376
370
136
80
50
56
31
17
6

a. Overeenkomend met Zw fr 250 mln overeenkomstig het in 1946 gesloten Akkoord van Washington.
b. Van de neutrale landen was Spanje het enige land dat goud heeft teruggestort in het IARA-fonds.
c. De dollarbedragen zijn afgeleid van de hoeveelheden.
d. Albanië, Griekenland, Luxemburg, Polen en Joegoslavië
Bron: Verhandlungen um Ruckerstattung mit den Neutralen in: Neue Zürcher Zeitung, 16 november 1996.

Niet lang geleden, op 24 oktober 1996, hebben Engeland, Frankrijk en de Verenigde Staten hierover uiteindelijk een akkoord bereikt,
waarbij Engeland de claim zal honoreren in ruil voor Albanese compensatie van (materiële en immateriële) verliezen tijdens
bovengenoemd incident. Daarna zal ook de resterende 5,5 ton goud worden uitgekeerd aan de negen andere claimlanden, te weten:
Griekenland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Polen en het voormalige Tsjechoslowakije en Joegoslavië.
Een vergelijking met tabel 1 toont aan dat de meerderheid van de gedupeerde landen hun goudclaim slechts ten dele zag gehonoreerd.
Een uitzondering vormt zoals gezegd België dat via Frankrijk een nagenoeg volledig vergoeding heeft gekregen. Dat die compensatie
slechts gedeeltelijk uit de IARA-pot komt, heeft vermoedelijk te maken met het feit dat niet al het Belgische goud in Zwitserland is
beland. Een deel is door nazi-Duitsland gebruikt voor de aankoop van goederen uit andere landen, waaronder Roemenië waar Duitsland
met Belgisch goud ter waarde van $ 60 mln betaalde voor de aankoop van olie. Het land dat naar verhouding het minst terugkreeg is
Nederland.

De Nederlandse claim
Nederland dient bij de Tripartite commissie een goudclaim in van 145.649 kg. In 1958 erkent de commissie hiervan 110.174 kg als monetair
goud. De resterende 35.475 kg is goud dat de Nederlandsche Bank (DNB) in de jaren 1940-1945 krachtens de Deviezenverordening 1940
verwierf. Deze verordening was overigens geen maatregel van de Duitse bezetter maar van het Nederlandse gezag. Op 10 mei 1940 werd
een Noodverordening van kracht, aangevuld met de Deviezenverordening 1940, die de Nederlandse ingezetenen opriep (onder andere)
hun goud aan DNB te verkopen. Tot 3 oktober 1940 heeft DNB zo op vrijwillige basis goud verworven van particulieren, te weten 19.427
kg tegen de geldende officiele goudprijs. Vanaf 4 oktober 1940 veranderde de situatie en waren alle ingezetenen op last van de Duitsers
verplicht eveneens tegen betaling van de officiele goudprijs hun goud af te staan aan DNB. Aldus werd 16.048 kg gevorderd en
verkregen.
De Tripartite commissie heeft ondanks herhaalde Nederlandse protesten steeds geweigerd de 35.475 kg als monetair goud te kwalificeren
omdat het goud betrof dat van het publiek was ingenomen. Nederland kreeg uiteindelijk 70.637 kg uitgekeerd. In 1947 35.890 kg, in 1948
30.646 kg en in 1958 4.100 kg. De derde tranche werd pas in 1973 aanvaard, om zo het afgewezen deel van de claim te kunnen blijven
erkennen 3.
In totaal heeft Nederland uit het IARA-fonds minder dan 50% van haar goudclaim ontvangen. Het niet uitgekeerde deel zou vandaag f.
1,5 mrd waard zijn. Formeel juridisch lijkt onze claim op het Zwitserse goud met de aanvaarding van de derde tranche in 1973 te zijn
afgehandeld. In hoeverre er mogelijkheden bestaan het Akkoord van Washington open te breken zal mogelijk één van de taken zijn van
de door Zalm gewenste commissie om te onderzoeken of er nog Nederlands goud in Zwitserse kluizen ligt

1 Tussen 1939 en 1945 verkocht de SNB goud aan Portugal voor een bedrag van Zw fr 452 mln, aan Spanje Zw fr 185 mln en aan
Roemenië voor Zw fr 102 mln.
2 Het geroofde Nederlandse monetaire goud werd door Duitsland beschouwd ter voldoening van de in maart 1941 aan bezet Nederland
opgelegde Abschlagzahlung op de zg uitwendige bezettingskosten en als bijdrage in de kosten ter bestrijding van het bolsjevisme,
geboekt als Kriegskostenbeitrag der Niederlande zur Kampf gegen den Bolschewismus, zie Joh. de Vries, Geschiedenis van de
Nederlandsche Bank. Deel V, De Nederlandsche Bank van 1914 tot 1948. Trips tijdvak 1931-1948 onderbroken door de Tweede
Wereldoorlog, Amsterdam, 1992, blz. 362-363.
3 De Vries, 1992, op.cit., blz. 374 e.v.

Copyright © 1997 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur