Net Europese
mededingingsbeleid
M.J.Th. Jorna*
basis van art. 85 en 86 van bet EG-Verdrag treedt de Europese Commissie
steeds strenger op tegen kartelafspraken die de mededinging beperken en de
handel tussen Hdstaten beinvloeden. Kartels in dienstverlenende sectoren (telecommunicatie, banken, transport en energie) worden niet meer ontzien. Hetzelfde geldt
voor nationale kartels die nog niet door de nationale rechter of kartelautoriteiten
zijn verboden. Daarnaast wint bet Europese mededingingsbeleid aan kracht door
de uitbreiding van bet gemeenschapsrecht naar de EVA-landen, en door de
intensievere samenwerking met de kartelautoriteiten van de VS, Canada en Japan.
Voor een goed begrip van het Europese mededingingsbeleid ten aanzien van kartels is het van belang dit allereerst te plaatsen in zijn juridisch en
economisch kader: het EG-Verdrag. Dit Verdrag is
gebaseerd op de gedachte dat een gemeenschappelijke Europese markt waar eenieder onder gelijke
voorwaarden vrij kan concurreren de beste voorwaarden schept voor economische vooruitgang, stabiliteit en een hoog welvaartsniveau .
Het Verdrag voorziet in een systeem waarbij de
Commissie in Brussel crop toeziet dat overheden
noch ondernemingen ongerechtvaardigde barrieres
handhaven of opwerpen die de totstandkoming of
het functioneren van deze gemeenschappelijke
markt verhinderen danwel beperken.
Als voorbeeld van een verboden overheidsmaatregel
kan het Duitse Reinheitsgebot dienen. Deze Duitse
wetgeving bepaalde dat bier slechts bereid mocht
worden uit gerstemout, hop, gist en water. Zij verbood verder iedere verhandeling van bier waar additieven aan waren toegevoegd. Omdat de brouwers
in de andere Hdstaten legaal bepaalde additieven aan
hun bier toevoegden, konden zij in de praktijk hun
bier niet naar Duitsland exporteren. Duitsland beriep
zich ter verdediging van zijn wetgeving op de bescherming van de consument. Het Hof van Justitie in
Luxemburg (hierna “HJEG”) gaf de Commissie evenwel gelijk dat deze wetgeving een ongerechtvaardigde barriere opleverde voor de vrije concurrentie binnen de gemeenschappelijke Europese markt. Zij
achtte de consument voldoende beschermd door vermelding van de bij de bereiding van het bier gebruikte grondstoffen op het etiket. De Duitse brouwers
konden zich op die manier blijven beroepen op het
feit dat hun bier volgens het Reinheitsgebot was gebrouwen terwijl buitenlandse producenten toch ook
toegang kregen tot de Duitse markt .
Het is duidelijk dat een afspraak tussen de Duitse
brouwers en hun Europese collega’s om elkaars
thuismarkten te respecteren een vergelijkbaar eco-
I
nomisch effect zou hebben als de hierboven beschreven wetgeving en daarom op dezelfde manier
dient te worden beoordeeld.
Het juridische instrumentarium
Het Europese mededingingsbeleid ten aanzien van
gedragingen van ondernemingen is gebaseerd op
de artikelen 85 en 86 van het EG-Verdrag. Artikel 85
lid 1 verbiedt afspraken tussen ondernemingen die
een beperking van de mededinging tot doel of als
gevolg hebben en die de handel tussen de Hdstaten
kunnen beinvloeden. Tenzij ontheven van dit verbod zijn dergelijke afspraken van rechtswege nietig . Dit betekent dat partijen aan dergelijke afspraken niet gebonden zijn en er zich in rechte niet op
kunnen beroepen. De Commissie heeft de exclusieve bevoegdheid om ontheffingen van dit verbod te
verlenen. Indien de partijen voor een dergelijke ontheffing in aanmerking willen komen, dienen zij hun
afspraak in beginsel bij de Commissie officieel aan
te melden. De criteria die de Commissie in haar ontheffingspraktijk hanteert zijn neergelegd in Artikel
85 lid 3. In het kort komt het crop neer dat de Commissie een ontheffing zal verlenen indien de voordelen van een afspraak voor de markt en consument
opwegen tegen de nadelen voor de vrije mededinging. De Commissie kan een ontheffing verlenen
voor een individuele afspraak – dit gebeurt per Beschikking – of voor een bepaalde categoric van af* M.J.Th. Jorna is als administrateur werkzaam bij de Com-
missie van de Europese Gemeenschappen, DG IV-Concurrentie. Het artikel is geschreven op persoonlijke titel.
1. Zie Artikel 2 en 3.f van het EG-Verdrag.
2. Zie 3O, 52, 59, 92 en 95 van het EG-Verdrag.
3. Deze wet is gebaseerd op een gelijkluidend Decreet van
Graaf Georg van Beieren van 1516. De Graaf beoogde hiermee ontduiking van zijn belasting op gerst tegen te gaan.
4. Arrest van het HJEG in de zaak Commissie versus Duitsland, Jur. 1987, biz. 1227.
5. Zie Artikel 85(2) van het EG-Verdrag.
spraken, hetgeen per Verordening plaatsvindt. De
laatste vorm wordt ook wel groepsvrijstelling ge-
noemd.
Er bestaan groepsvrijstellingen voor een groot aantal type afspraken, van exclusieve distributie-overeenkomsten tot onderzoek en ontwikkeling of specialisatie-overeenkomsten. Afspraken die binnen
het kader van een groepsvrijstelling vallen, behoeven niet bij de Commissie te worden aangemeld. Zij
zijn op basis van de groepsvrijstelling direct van het
verbod van Artikel 85 lid 1 ontheven.
Artikel 86 verbiedt ondernemingen die zich in een
machtspositie bevinden, van deze machtspositie misbruik te maken voor zover dit de handel tussen de
lidstaten zou kunnen beinvloeden. Er bestaat geen
mogelijkheid voor ontheffing van dit verbod.
Kartels en de EG-mededingingsregels
Voor het Europese mededingingsbeleid ten aanzien
van kartels is met name Artikel 85 van belang. Dit artikel geeft een aantal voorbeelden van verboden mededingingsbeperkingen. De belangrijkste zijn: prijs-,
produktie-, afzet- en marktverdelingsafspraken. In
de praktijk vallen alle klassieke kartelvormen als
marktverdelings- , quoterings-7, prijs-8, collectief exclusief-verkeersafspraken9 of de stelselmatige onderlinge gegevensuitwisseling aangaande bedrijsgeheimen als prijs, produktie en afzet onder het verbod
van Artikel 85. Voor dergelijke afspraken zijn de
vooruitzichten op een ontheffing uiterst gering.
Crisiskartels
Enkel in de situatie dat een bedrijfstak zich voor langere tijd in een crisis bevond en er op middellange
termijn geen vooruitzichten op verbetering waren,
heeft de Commissie samenwerking gericht op het reduceren van de structurele overcapaciteit – de zogenaamde crisiskartels – van het verbod van Artikel 85
ontheven. Zo onthief de Commissie in 1984 een afspraak tussen de grootste Europese kunstvezelproducenten die tot doel had te komen tot een substantiate
reductie van de structurele overcapaciteit in die bedrijfstak. De kunstvezelindustrie bevond zich op dat
moment reeds enige jaren in een crisis; de sector
werd gekenmerkt door grote verliezen, een relatieve
dating van de vraag en een belangrijke overcapaciteit. In deze situatie accepteerde de Commissie een
voor partijen bindende afspraak om binnen een periode van drie jaar hun individuele productiecapaciteit met 18% te verminderen door sluiting of afbouw
van bepaalde produktie-eenheden. De af te stolen
produktiecapaciteit mocht niet worden verkocht.
Alvorens tot deze ontheffing te komen heeft de
Commissie er nauwlettend op toegezien dat het crisiskartel de deelnemende ondernemingen niet onnodig in hun commerciele activiteiten zou beperken.
Zo mochten geen afspraken worden gemaakt over
te hanteren prijzen, verkoopquota of allocatie van
klanten dan wel geografische gebieden11.
Trends
Met het verdwijnen van de nationale handelsbarrieres binnen de Europese gemeenschappen is het mededingingsbeleid een steeds prominentere rol gaan
spelen. In het Europese mededingingsbeleid ten aanzien van kartels zijn met name twee trends zichtbaar.
Allereerst is het optreden van de Commissie tegen de
ESB 23-9-1992
zogenaamde ‘klassieke kartels’ de laatste jaren gei’ntensiveerd. Met als opzet deze kartels geheel uit de
Europese economic te bannen zijn de opgelegde
boetes de laatste jaren gestadig verhoogd . Zo moesten Solvay en ICI in 1991 gezamenlijk 32 miljoen gulden betalen voor het verdelen van de markt voor natriumcarbonaat . In dat verband dient te worden
opgemerkt dat de deelnemers aan het Nederlandse
bouwkartel er met een boete van zo’n 52 miljoen gulden of gemiddeld 13 duizend gulden per indivduele
onderneming nog genadig van af zijn gekomen1 .
Het ziet ernaar uit dat deze trend van steeds hogere
boetes in de toekomst zal worden voortgezet.
De tweede trend die zichtbaar is betreft de sectorgewijze toepassing van de Europese mededingingsregels. Tot voor enige jaren waren sectoren met een
openbare-dienstenverlenend karakter als de telecommunicatie-, transport-, bank- en energiesector,
bijna geheel aan een actief mededingingsbeleid onttrokken. De deregulering en privatisering van deze
voorheen sterk gereglementeerde sectoren brengt
grotere mogelijkheden voor concurrentie in deze
markten met zich mee. Het beleid van de Commissie is crop gericht ervoor te zorgen dat de ondernemingen in deze sectoren van die mogelijkheden ook
werkelijk gebruik kunnen maken, ongehinderd
door beperkende afspraken. Dit beleid vindt onder
andere zijn weerslag in de in 1991 gepubliceerde
richtsnoeren voor de toepassing van de Europese
mededingingsregels in de telecommunicatiesector ,
de verschillende waarschuwingen van Sir Leon Brittan aan het adres van de Europese banken om geen
afspraken te maken over de hoogte van rentevoeten
en rentevoetmarges1 en de eerste boetes van de
Commissie in de transportsector, waar een aantal
lijnvaartconferences onlangs zijn beboet voor een totaal bedrag van ongeveer 37 miljoen gulden voor
het onderling verdelen van de vracht tussen Europa
en Afrika 18
6. Arrest van het HJEG in zaak Suiker Unie e.a. versus de
Commissie, Jur. 1975, biz. 1663.
7. Beschikking van de Commissie in zaak MELDOC, PB
1986 L348/50.
8. Beschikking van de Commissie in de zaak Internationaal
Kininekartel, PB 1969 L192/5; en in de zaak VIMPOLTU
PB 1983 L200/44.
9. Beschikking van de Commissie in de zaak Centraal Bureau voor de Rijwielhandel, PB 1978 L20/18.
10. Beschikking van de Commissie in zaak Vetzuren,
PB1987L3/17.
11. Commissie Beschikking inzake kunstvezels, PB 1984
L2O7/17; het 8e Verslag over het mededingingsbeleid, par.
42; het lie Verslag, par. 46 e.v.; het 12e Verslag, par. 38
e.v.; en het 13e Verslag, par. 56 e.v.
12. De Commissie kan ondernemingen die een inbreuk
hebben gepleegd op de EG-mededingingsregels een geldboete van maximaal tien procent van hun totale wereldwijde omzet opleggen. Zie artikel 15 van Raads Verordening
nr. 17 van 6 februari 1962 (PB 204/62 zoals gewijzigd).
13. Beschikking van de Commissie inzake Natriumcarbonaat Solvay/ICI, PB 1991 L152/1.
14. Beschikking van de Commissie inzake Bouwnijverheid
in Nederland, PB 1992 L92/1.15. PB 1991 C 233/2.
16. Het 21-ste Verslag over het mededingingsbeleid, paragraaf 32-33, nog niet gepubliceerd.
17. Een lijnvaartconference is een groep van twee of meer
vervoerders die schepen op internationale lijndiensten exploiteren.
18. Beschikking van de Commissie in zaak Frans- Westafrikaanse redercomite’s, PB L134/1.
Praktljk
tel die daaraan vrijwillig een einde maken en die de
Het Directoraat-Generaal dat verantwoordelijk is
Commissie over het bestaan van het kartel ten voile
voor het toezicht op de naleving van de mededin-
informeren. Een soort van kroongetuige-regeling.
gingsregels binnen de Europese Commissie (DG IV)
is niet groot. Met slechts 65 mensen die verantwoordelijk zijn voor de toepassing van de Artikelen 85 en
Relatie nationaal — EG-mededingingsrecht
86, is het zelfs kleiner dan enkele nationale mededingingsautoriteiten. Dit houdt in dat DG IV prioriteiten moet stellen. Aan EG-wijde kartels wordt bij-
zondere aandacht en ook mankracht besteed.
Hetzelfde geldt voor nationaal opererende kartels in
lidstaten waar het de autoriteiten ontbreekt aan instrumenten om dergelijke inbreuken zelf aan te pak-
ken. Een voorbeeld van deze laatste categoric vormt
het Nederlandse bouwkartel.
In de praktijk begint de Commissie meestal met een
bezoek aan de bedrijven die verdacht worden van
deelname aan een kartel. Commissie-ambtenaren ver-
voegen zich ‘s ochtends aan de poort van de desbe-
Voor de verhouding tussen de Europese en nationale mededingingsregels is het allereerst van belang
dat de Europese regels slechts van toepassing zijn
op kartels die de handel tussen de lidstaten kunnen
bei’nvloeden. De kartels die de handel tussen de lidstaten niet kunnen bei’nvloeden, behoren tot de exclusieve bevoegdheid van de nationale autoriteiten.
Het begrip be’invloeding van de handel wordt door
de Commissie en het HJEG in Luxemburg ruim uitge-
legd. Ieder kartel dat de vrije handel tussen de lidstaten op zodanige wijze kan be’invloeden dat de
verwerkelijking van de doelstellingen van de ge-
meenschappelijke markt wordt geschaad, valt onder
treffende bedrijven om vervolgens bij al die bedrijven op hetzelfde moment een onderzoek te starten19. Gezien het personeelstekort is de Commissie
de Europese mededingingsregels. Deze be’invloeding van de handel behoeft niet direct of terstond,
zij kan ook indirect of potentieel zijn. Zo is het irrelevant dat het betreffende produkt zelf niet wordt
er recentelijk toe overgegaan om bij dergelijke acties
tevens gebruik te maken van onderzoeksteams die
gee’xporteerd of gei’mporteerd. In de zaak Bureau
National Interprofessionnel du Cognac versus Guy
geheel uit nationale ambtenaren bestaan20. Zo werd
in juni van dit jaar, bij een EG-wijd onderzoek naar
mogelijke kartelafspraken in de PVC industrie, een
aantal bedrijven met een bezoek vereerd.
De ambtenaren belast met deze zogenoemde ‘dawn
raids’ nemen vaak honderden documenten terug
naar Brussel die aldaar door de verantwoordelijke
ambtenaar moeten worden bestudeerd. Na het bestuderen van de documenten wordt een analyse gemaakt van de betreffende markt en de gedragingen
van de ondernemingen. Voor een dergelijke analyse
zal veelal nadere informatie nodig zijn. Vaak zal de
Commissie dan ook bijkomende vragen aan de ondernemingen stellen.
Met de oplopende boetes zijn de ondernemingen
die in een kartel opereren ook steeds voorzichtiger
geworden. Bij oude klanten van de Commissie treft
men tegenwoordig veelvuldig papiervernietigers
aan. Deze zijn daar vaak geplaatst in het kader van
zogenaamde ‘compliance programma’s’21. Ook het
veelvuldig gebruik van de moderne communicatieen administratiemethoden, zoals het met elkaar communiceren via computers, maakt het steeds moeilijker voor de Commissie om directe bewijzen van inbreuken te vinden. Waar vroeger nog uitvoerige
verslagen van kartelvergaderingen werden gevonden, moet de Commissie zich tegenwoordig vaak tevreden stellen met meer indirecte bewijzen. Daarbij
valt te denken aan gelijktijdig aangekondigde prijsverhogingen, de ongerechtvaardigde afwezigheid
van exporten en het bewijs dat partijenelkaar regelmatig ontmoeten. Ofschoon dergelijke elementen individueel misschien weinig zeggen, kunnen zij gezamenlijk het bewijs opleveren dat er een kartel in
werking is.
De zoeven beschreven obstakels die de Commissie
ondervindt bij de bewijsgaring worden nog versterkt door de zware eisen die het Europese Gerecht
in eerste Aanleg in Luxemburg stelt aan de mate en
manier van bewijsvoering . Gezien deze situatie is
het dan ook niet uitgesloten dat de Commissie in de
toekomst vrijstelling of in ieder geval reductie van
boetes zal garanderen aan deelnemers aan een kar-
Clair24 bepaalde het HJEG bij voorbeeld dat een afspraak betreffende de minimumprijs voor een grond-
stof voor cognac, die enkel binnen de Cognac-regio
wordt verhandeld, de handel tussen de lidstaten kan
bei’nvloeden aangezien het uiteindelijke produkt, de
cognac zelf, naar de andere lidstaten wordt geexporteerd.
In zijn algemeenheid gaan zowel Commissie als HJEG
ervan uit dat ook kartels die slechts nationaal opere-
ren, en met name indien zij het gehele grondgebied
van een lidstaat bestrijken, de handel tussen de lidstaten kunnen be’invloeden aangezien zij naar hun aard
een versterking van de nationale drempelvorming tot
gevolg hebben en de nationale produktie beschermen tegen concurrentie uit andere lidstaten25.
Het feit dat een kartel de handel tussen de lidstaten
kan be’invloeden, betekent niet dat de nationale autoriteiten daarmee hun bevoegdheid hebben verloren om hun eigen mededingingsregels toe te pas-
sen. Beslissen de nationale autoriteiten om een
kartel gelijktijdig met de Commissie tevens onder
hun eigen regels te onderzoeken, dan is dat mogelijk. De voorrang van het gemeenschapsrecht brengt
evenwel met zich dat zij hun uiteindelnke beslissing
zullen moeten afstemmen met Brussel .
19. Voor meer details zie M.J.Th. Jorna, De onderzoekspro-
cedure in het Europese mededingingsrecht, Advocatenblad, 1990, nr. 22.
20. Artikel 13 van Raads Verordening nr. 17 van 6 februari
1962 genoemd in noot 12.
21. Compliance programma’s zijn interne bedrijfsprogramma’s die crop gericht zijn te voorkomen dat bestuur en
werknemers in hun dagelijks werk in strijd met de mededingingsregels handelen.
22. Arrest van het Gerecht in Eerste Aanleg in zaak Italiaans Vlakglas van 10 maart 1992, nog niet gepubliceerd.
23. Arrest van het HJEG in zaak Grundig Consten versus de
Commissie, Jur. 1966, biz. 341.24. Jur. 1985, biz. 425, rechtsoverweging 29.
25. Arrest van het HJEG in de zaak Vereniging van Cementhandelaren versus de Commissie. Jur. 1972, biz. 991, rechtsoverweging 29.
26. Arrest van het HJEG in de zaak Walt Wilhelm, Jur. 1969,
blz.l.
Toepassing door nationale instanties
steeds groter belang om jurisdictie geschillen tussen
De verbodsvoorschriften van Artikel 85 en Artikel 86
deze autoriteiten te voorkomen en bestaat er een
kunnen tevens door twee nationale instanties worden
toegepast. De eerste is de nationale kartelautoriteit,
de tweede is de nationale rechter. De Europese regelgeving laat de nationale karjtelautoriteiten de mogelijkheid om beide verbodsbepalingen toe te passen
tot aan het moment dat de Commissie zelf een procedure opent. Het Sinterklaaswetje van 1957 wekt evenwel de indruk dat Nederland zichzelf de praktische
steeds groter wordende behoefte aan een gelijkaardige toepassing van verschillende mededingingsvoorschriften. Met name met het verdwijnen van tarief- en quota-barrieres als gevolg van internationale
handelsovereenkomsten, wordt het optreden tegen
de vaak onzichtbare handelsbarriere ‘het kartel’ wereldwijd steeds belangrijker.
Een duidelijk voorbeeld van een markt waar nationale kartels het voor buitenlanders bijna onmogelijk
maken om voet aan de grond te krijgen, is Japan .
Het is onder druk van met name de Amerikaanse autoriteiten dat de Japaners onlangs een begin hebben
gemaakt met een actieve toepassing van hun mededingingsregels tegen kartels.
De Commissie zelf heeft vorig jaar een administratieve overeenkomst gesloten met de Amerikaanse autoriteiten die met name tot doel heeft elkaar te informeren over lopende zaken en eventuele jurisdictiegeschillen te voorkomen. Daarnaast onderhoudt de
mogelijkheid daartoe heeft ontnomen .
De nationale rechters kunnen de verbodsbepalingen toepassen omdat deze direct doorwerken in de
nationale rechtssystemen. De Commissie voert een
beleid dat crop is gericht de toepassing van de Artikelen 85 en 86 door nationale rechters te stimuleren. De Nederlandse burgerlijke rechter heeft echter
geen onderzoeksbevoegdheid en is dus voor de feiten afhankelijk van wat de partijen hem vertellen.
Daarmee lijken de klassieke kartels, waar met name
de bewijskwestie een grote rol speelt, naar hun aard
het minst geschikt om door de Nederlandse rechter
te worden behandeld. Een positieve uitzondering
hierop vormt de kort-geding-uitspraak van de President van de Rechtbank in Dordrecht van 24 mei
1988 waarin hij de collectief-exclusief-verkeersregeling van de Nederlandse Vereniging van Fabrikanten, Importeurs en Detaillisten van Audiologische
Apparatuur (FIDA) in^strijd met Artikel 85 en daarmee nietig verklaarde 29
Commissie nauwe contacten met onder andere Canada en Japan.
Conclusie
Als men in de toekomst kijkt zijn twee ontwikkelingen zichtbaar: de een op nationaal niveau, de ander
Resumerend zijn de volgende drie lijnen in het Europese mededingingsbeleid ten aanzien van kartels
zichtbaar. Allereerst valt op dat de Commissie afwijzend staat tegenover de klassieke kartels en poogt
ze in iedere sector van de Europese economic tegen
te gaan. De boetes die de Commissie aan de deelnemers aan dergelijke kartels oplegt, zijn substantieel
en worden steeds hoger. Ten tweede zal de Commissie in de toekomst worden genoodzaakt om het uit
op internationaal niveau.
de school klappen van een karteldeelnemer te belo-
Op nationaal niveau vindt momenteel een soort van
vrijwillige harmonisatie van nationale mededingingsregels plaats waarbij de basisbeginselen van Artikel
85 en 86 worden overgenomen. Had tot voor kort
een land als Italic in het geheel geen mededingingswetgeving, sinds enige tijd kanhet zich de trotse bezitter voelen van wetgeving die op de Brusselse
leest is geschoeid. Andere lidstaten zoals Spanje, lerland, het Verenigd Koninkrijk en Belgie, die reeds
lang mededingingswetgeving hadden, passen hun
nen met boetevrijstelling of boetereductie. Kartels
opereren immers steeds meer in het geheim, met
alle gevolgen voor de bewijsvinding. Ten derde
wordt de reikwijdte van het Europese mededingingsbeleid door internationale overeenkomsten, zoals
die met de EVA-landen over de Europese Economische Ruimte, sterk uitgebreid. Via nauwe samenwerking met de kartelautoriteiten van andere handelsblokken probeert de Commissie enerzijds jurisdictie-problemen te voorkomen en anderzijds te komen tot een min of meer wereldwijd gelijksoortig
Perspectieven
wetgeving aan zodat deze beter strookt met de beginselen van Artikel 85 en 86.
Op internationaal niveau zijn twee ontwikkelingen
zichtbaar. Enerzijds vindt er een geografische uitbreiding plaats van de praktische werkingssfeer van
de Europese mededingingsregels. Hierbij valt met
name te denken aan het dit jaar tussen de Europese
Gemeenschap en de EVA-landen ondertekende verdrag tot instelling van een ‘Europese Economische
Ruimte’. In het kader daarvan zal de bevoegdheid
van de Commissie worden uitgebreid tot kartels die
zich tevens tot het EVA-gebied uitstrekken. Een
nieuw te vormen EVA-autoriteit zal op dezelfde wijze toezicht gaan houden op kartels die overwegend
binnen het EVA-gebied opereren. Ook de recente associatie-akkoorden met voormalige Oostbloklanden
bevatten een mededingingsparagraaf (Polen, Hongarije en Tsjechoslowakije).
Als tweede ontwikkeling is een intensiever contact
en samenwerking tussen de kartelautoriteiten van
de verschillende handelsblokken zichtbaar. In een
continu kleiner wordende wereld wordt het van
ESB 23-9-1992
mededingingsbeleid.
M J.Th. Jorna
27. Artikel 9 van Raads Verordening nr. 17 van 6 februari
1962 genoemd in noot 12.
28. Staatsblad ,1957′, 526.
29. Kort Ceding, 1988 nr. 343.
30. Artikel 53-60 van het Europese Economische RuimteVerdrag, ondertekend op 2 Mei 1992 in Porto.
31. Vooral collectief-exclusief-verkeersafspraken.