Het Europa van de kapitalen
Aute ur(s ):
Pelle, E.S.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4178, pagina 889, 27 november 1998 (datum)
Rubrie k :
Van de redactie
Tre fw oord(e n):
europese, unie
In 1997 kostte het lidmaatschap van de Europese Unie ons ruim 300 gulden per persoon 1. Tien jaar eerder verdienden we nog op ons
EU-lidmaatschap. Toen hoorde je niemand over de Nederlandse netto-bijdrage, maar sinds enkele jaren is dat anders. De meeste
partijen boekten in hun verkiezingsprogramma zelfs een flinke ‘bezuiniging’ in op de Unie, de minister van Financiën maakt zich
publiekelijk nijdig over de kapitalen die naar Europa gaan, en andere landen lijken er nog begrip voor te hebben ook.
Waar is het om begonnen? De ‘netto positie’ van Nederland is de resultante van wat Nederland afdraagt aan de EU, en wat het ontvangt.
De afdrachten bestaan voornamelijk uit heffingen op import van buiten EU-landen 2, een deel van de BTW en, als dit niet genoeg is om
de Europese begroting rond te krijgen, een bijdrage naar rato van het bnp. De EU geeft het meeste uit aan landbouwsubsidies en
structuurfondsen ter ondersteuning van arme regio’s. Nu de betekenis van de bbp-bijdrage en de structuurfondsen toeneemt, worden
afdrachten en ontvangsten sterker afhankelijk van het welvaartsniveau – wat nadelig is voor rijke landen. Daarnaast werken de
hervormingen van het landbouwbeleid extra in het nadeel van Nederland.
Verliezen wij nu ieder jaar driehonderd gulden per persoon doordat we lid zijn van de EU? Welnee, een groot deel van de baten en kosten
het lidmaatschap van de Europese Unie is niet zichtbaar in de begroting. De kosten worden ten dele opgebracht door de consumenten, in
de vorm van te hoge prijzen als gevolg van het Europese landbouwbeleid. De baten hebben deels het karakter van een collectief goed
(de interne markt, de grotere internationale veiligheid), waarvan je kunt aannemen dat een kleine open economie als Nederland er grote
voordelen bij heeft. Daar mag je best wat voor over hebben. Sterker nog, de structuurfondsen zijn speciaal bedoeld om de arme gebieden
in Europa te ondersteunen, zodat de samenhang in Europa sterker wordt en de interne markt beter functioneert 3.
Dat Nederland een negatieve netto-positie heeft, kan dan ook geen reden voor de verontwaardiging zijn. Dat Nederland relatief meer
bijdraagt dan andere rijke landen is jammer, maar het echt serieuze probleem is wat er met het EU-geld gebeurt. In Europa heerst een
cultuur waarin lidstaten Europees geld niet als hun eigen geld beschouwen, en er niet zorgvuldig mee om gaan 4. Want hoe werkt dat?
Uiteindelijk beslist de Raad van de Unie, waarin de regeringen van de aangesloten landen zitten. Hier heeft iedereen er een individueel
belang bij zoveel mogelijk geld binnen te halen. Leidt dat tot hogere afdrachten, dan betaalt het eigen land immers maar een gering deel
daarvan. Hoe kleiner en vooral armer de lidstaat, hoe minder verantwoordelijkheid men zal voelen voor de begroting als geheel. Daarbij
komt een ongelukkige procedure: vakministers kunnen al uitgaven vastleggen voordat de ministers van Financiën het totale budget
hebben vastgesteld. De kritiek die Zalm hierop uit komt dichter bij het werkelijke probleem – maar lijkt helaas minder weerklank te vinden
5.
Een extra complicatie is, dat verder Europese ambtenaren, de Europese Commissie en het Europese Parlement zich met de begroting
bemoeien, terwijl Europa niet zelf belastingen heft. Als het Europees parlement gebruik maakt van zijn budgetrecht om de uitgaven te
verhogen, dan moeten de nationale ministers van financiën meer belastingen binnenbrengen. Dat is inderdaad om nijdig van te worden.
Hoe kan het beter? Een andere houding van de betrokkenen bij Europees geld is ongetwijfeld nodig, maar helaas moeilijk af te kondigen.
Wellicht dat enkele praktische veranderingen helpen. Zo zou de omvang van de Europese begroting beperkt kunnen worden.
Structuurfondsen komen nu niet alleen ten goede aan de armste landen, maar ook aan gebieden in rijke landen die arm zijn, of lijken denk aan Flevoland. De klacht over de netto bijdrage wordt geloofwaardiger als Nederland zou afzien van een bijdrage uit de
structuurfondsen. Ook de landbouw kan met minder toe. De oorspronkelijke doelstelling, het veiligstellen van de voedselvoorziening, is
achterhaald. In de praktijk hebben de landbouwsubsidies de functie gekregen van een herverdeling van stad naar platteland 6. Daar valt
vaak best wat voor te zeggen, maar dat kunnen nationale regeringen ook doen. Vervolgens zou er eens gedacht kunnen worden over een
‘Europese’ belasting. Wat te denken van een EU-heffing op brandstoffen, zoals kerosine of benzine? Hiervoor kan het parlement dan de
volle politieke verantwoordelijkheid nemen, bestaande uit controle over de uitgaven, èn verantwoording tegenover de kiezer over de
hoogte van de belastingen. Dat komt de democratie in elk geval ten goede en, wie weet, het uitgavenbewustzijn van de parlementariërs
ook.
De Nederlandse netto-positie zal er niet gauw positief van worden. Maar als de Europese kapitalen goed worden besteed, is dat geen
reden zorg.
1 Ministerie van Financiën (www.minfin.nl).
2 Waarbij de vraag is welk deel van deze heffingen uiteindelijk in Nederland wordt opgebracht (het ‘Rotterdam-effect’). Zie A.W.
Veenstra en H.A. van Klink, Het Rotterdam-effect, ESB, 17 juli 1998, blz. 564-567.
3 J. de Haan en M. Bos, De toekomst van het structuurbeleid , ESB, 5 juni 1998, blz. 457-459.
4 Laurens Jan Brinkhorst, in de Volkskrant, 18 november 1998.
5 Europa verwijt Zalm ‘paniekvoetbal’, de Volkskrant, 24 november 1998.
6 Zie ook Nyfer, Europees geld, lokaal gewogen, Kwartaalbericht, 1998-2.
Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)