Europa-bladwijzer
Het recht op schadevergoeding
Het consumentenbeleid in de EG
DRS. R. P. DIJKMAN
Bind 1975 heeft de Commissie een colloquium georganiseerd waarin werd nagegaan over welke mogelijkheden de
consument beschikt om schadevergoeding te verkrijgen. De deelnemers waren
het er over eens dat de bestaande procedures voor de consument ingewikkeld en
duur zijn 2).
De Commissie steunt al enkele jaren
een experiment in Schotland waardoor
de toegang van de consument tot de
rechter voor kleinere geschillen wordt
vergemakkelijkt 3).
Het recht op voorlichting en vorming
Inleiding
Op 14 april 1975 kwam het Eerste actieprogramma ten behoeve van de consument tot stand. Hierin werden de fundamentele rechten van de verbruiker geformuleerd:
1. het recht op bescherming van gezondheid en het recht op veiligheid;
2. het recht op bescherming van economische belangen;
3. het recht op schadevergoeding;
4. het recht op voorlichting en vorming;
5. het recht op vertegenwoordiging. (Pb
nr. C 92 1975).
Het recht op bescherming van gezondheid en het recht op veiligheid
Op Gemeenschapsniveau kunnen
maatregelen worden genomen ten aanzien van samenstelling van produkten en
kunnen goedkeuringsprocedures worden vastgesteld. Met name op het gebied
van voedingsmiddelen, welke overwegend voortkomen uit de agrarische sector, heeft de Gemeenschap, voortvloeiend uit de communautaire marktordeningen en structuurregelingen, verstrekkende bevoegdheden.
Voor alle landbouwprodukten waarvoor richtprijzen en drempelprijzen zijn
vastgesteld, gelden kwaliteitsnormen.
Zulke normen zijn vastgesteld voor granen, melk, eieren, groenten en fruit,
slachtvee, vis, olie’n en vetten. Ook zijn
richtlijnen goedgekeurd op het gebied
van toevoegingen aan levensmiddelen,
namelijk ten aanzien van anti-oxydantia,
kleurstoffen, emulgeermiddelen en conserveringsmiddelen 1). De niet in de
richtlijnen voorkomende toevoegingen
zijn niet toegestaan.
Een groot aantal richtlijnen met betrekking tot de toegestane verpakking is
door de Raad goedgekeurd: in 1978
kwam een richtlijn met betrekking totde
etikettering van levensmiddelen tot
stand (Rl 79/112). Volgens deze richtlijn
zijn misleidende aanduidingen verboden, met name ten aanzien van de identiteit, de producent, de herkomst en de
wijze van bereiding; vermeld moet worden: de benaming waaronder het proESB 6-1-1982
dukt wordt verkocht zoals gedefinieerd
in de richtlijn, de ingredienten, de netto
hoeveelheid, de houdbaarheid, de plaats
van oorsprong of herkomst (als weglating tot misleiding zou kunnen voeren),
en de naam van de producent of verpakker of verkoper binnen de Gemeenschap.
De Raad heeft richtlijn 76/768 aanvaard, welke voorschriften voor de samenstelling, etikettering en de verpakking van cosmetische produkten bevat,
alsmede een lijst van verboden stoffen.
In mei 1979 is een eerste wijzigingsvoorstel aan de Raad gezonden dat op 1 oktober van dit jaar nog hangende was.
Op het gebied van veiligheid heeft de
Raad een groot aantal richtlijnen betreffende motorvoertuigen goedgekeurd.
Met betrekking tot gevaarlijke stoffen is
de richtlijn 76/769 tot stand gekomen.
Het voorstel voor een richtlijn betreffende de veiligheid van speelgoed is op 3 juli
1980 aan de Raad toegezonden en is nog
in behandeling.
Het recht op bescherming van
economische belangen
De richtlijn 79/112 met betrekking tot
de etikettering van levensmiddelen is al
genoemd. Betreffende de prijsaanduiding heeft de Raad de richtlijn 79/581
aangenomen. Voorgeschreven is dat de
prijzen in tweevoud worden uitgedrukt,
namelijk per meeteenheid (liter of kilogram) en de concrete verkoopprijs. De
lidstaten hebben een ruime bevoegdheid
om, indien zij dit nodig achten, af te wijken van deze norm. Verder zijn richtlijnen vastgesteld betreffende de informatie over het energieverbuik van huishoudelijke apparaten door middel van etikettering.
De vorming van de consument wordt
gestimuleerd door een net van proefscholen waar pedagogisch oefenmateriaal wordt getest. De werkgroep van de
Commissie voor de opleiding van leerkrachten zal in 1980 een document indienen betreffende de omschrijving van de
opvoeding van de consument, pedagogische doelstellingen, belangrijke thema’s en mogelijkheden vande opneming
hiervan in schoolprogramma’s, en de
vorming van de docenten 4).
Het recht op vertegenwoordiging
Op dit gebied is door de Gemeenschap
niet veel tot stand gebracht: het voorstel
voor een richtlijn inzake de bescherming
van de consument ten opzichte van overeenkomsten waarbij de onderhandelingen buiten bedrijfsruimten hebben
plaatsgevonden, is injanuari 1977 toegezonden aan de Raad, gewijzigd injanuari 1978 en nog in behandeling. Het voorstel betreffende een richtlijn inzake misleidende en oneerlijke reclame, werd op
16 januari 1978 toegezonden aan de
Raad, gewijzigd op 10 juli 1979 en is
eveneens nog in behandeling, evenals het
voorstel voor een richtlijn inzake het
consumentenkrediet dat op 27 februari
1979 aan de Raad werd toegezonden. Op
23 juli van dit jaar heeft de Raad een beschikking vastgesteld betreffende een
proefproject inzake een communautair
informatiesysteem over ongevallen
waarbij bepaalde produkten zijn betrokken buiten het kader van beroepswerkzaamheden en het wegverkeer (81/
623). Wellicht dat dit zal leiden tot een
systeem van produktaansprakelijkheid.
In 1973 heeft de Commissie een raadgevend consumentencomite ingesteld
(73/ 306). ,,Het is de taak van het Comite
de belangen van de verbruikers te vertegenwoordigen bij de Commissie” (art. 2).
Het statuut is in 1980 gewijzigd: het aantal leden werd toen van 25 op 33 gebracht
in verband met de toetreding van Griekenland 5).
De Commissie heeft 1.280.000 ERE subsidies verstrekt aan representatieve Europese consumentenorganisaties (Supplement 4/ 79). Het Comite heeft in de af-
1) Zie richtlijn 70/357, gewijzigd door de
richtlijnen 74/412 en 78/143, richtlijnen
76/399, 74/329, gewijzigd door richtlijnen
78/612 en 80/597, en richtlijn 64/54, die vele
malen is gewijzigd.
2) Europese documentatie, 1978/3.
3) Veertiende algemene verslag, nr. 330.
4) Dertiende algemene verslag, nr. 292.
5) Veertiende algemene verslag, nr. 334.
19
gelopen jaren o.a. adviezen uitgebracht
over richtlijnen betreffende de aanspra-
kelijkheid voor produkten met gebreken,
het consumentenkrediet, reclame voor
farmaceutische produkten en de veiligheid van speelgoed.
van stemmen, op voorstel van de Commissie, richtlijnen vast voor het nadertot
elkaar brengen van die bepalingen 9).
Als dit niet gebeurd mogen de bepalingen van de lidstaten, die dan van kracht
zijn, niet in strijd zijn met overige uit het
verdrag voortvloeiende verplichtingen.
Het Tweede actieprogramma
In mei van dit jaar heeft de Raad een
Tweede actieprogramma vastgesteld 6).
De Commissie had dit op 27 juni 1979
aan de Raad voorgelegd.
De principes van het Eerste programma blijven ongewijzigd. Met het consumentenbeleid moet echter een positieve-
Met name mogen zij de mededingingsvoorwaarden niet vervalsen en zodoende
distorsie veroorzaken 10).
Zo zijn ook kwantitatieve invoerbe-
perkingen en alle maatregelen van gelijke werking verboden 11). De uitzonde-
eerlijke mededinging voorkomen (8/74),
maatregelen die wezenlijke volksgezondheidsbelangen beschermen (53/80) en
maatregelen die onduidelijke etikettering bestrijden (27/80). Dit alleen als
deze maatregelen redelijk zijn en niet
meer belemmerend werken dan strikt
noodzakelijk is.
Vaak zullen de lidstaten de invoer van
consumptiegoederen afwijzen, zichdaarbij beroepend op belangen van volksgezondheid daar deze goederen niet vol-
doen aan de eisen van de warenwet. In-
ring hierop zijn de beletselen welke ge-
dien zo’n beroep wordt afgewezen terwijl
rechtvaardigd zijn uit hoofde van be-
in het land van herkomst minder zware
scherming van de openbare zedelijkheid,
normen gelden, zal de nationale producent er een flinke concurrent bijkrijgen.
re koers worden ingeslagen ,,die toelaat
dat de consument zich kan ontplooien
tot een volwaardige gesprekspartner bij
de voorbereiding en tenuitvoerlegging
van belangrijke economische beslissingen
die als koper, ge- of verbruiker vooral
openbare orde, openbare veiligheid, de
gezondheid en het leven van personen,
hem aangaan en waarvan zijn leefklimaat in ruime mate afhankelijk is” 7). De
verboden of beperkingen mogen echter
geen middel tot willekeurige discrimi-
uitwerking van de prioriteiten toont dat
natie noch een verkapte beperking van
smaak en gewoonte echter betrekkelijk
met name voor levensmiddelen, textiel,
de handel tussen de lidstaten vormen 12).
weinig voor. Hier is de lidstaat binnende
farmaceutische produkten, cosmetische
Zijn er communautaire regelingen tot
hierboven geschetste grenzen bevoegd.
produkten, gevaarlijke stoffen, tabak en
stand gekomen, dan is de bevoegdheid
Bij horizontale harmonisatie, regels met
alcohol harmonisatie wordt nagestreefd.
De Commissie zal voorstellen doen op
het gebied van met produkten samenhangende commercie’le diensten, niet
met produkten samenhangende commercie’le diensten en overheids- en semioverheidsdiensten (supplement 4/79).
Ondanks deze plannen is het vertrou-
van de lidstaten uitgesloten 13). Zijn er
geen regelingen tot stand gekomen dan is
die bevoegdheid beperkt. Het Hof heeft
in een aantal arresten hieraan vorm gege-
betrekking tot alle produktcategorieen
zoals etikettering en additieven, wordt
meer aan de lidstaten overgelaten. Verder hebben de lidstaten beleidsruimte op
ven. In het Dassonville-arrest bepaalde
het gebied waar de Gemeenschappelijke
het Hof dat ,,iedere handelsregeling der
lidstaten die de intracommunautaire
handel al dan niet rechtsstreeks, daad-
wen dat dit zal leiden tot een goed com-
werkelijk of potentieel, kan belemmeren,
markt niet be’invloed wordt. Hierbij
moet gedacht worden aan gezondheidszorg en dienstverlening door de overheid, maar ook voorlichting en vorming
munautair consumentenbeleid niet algemeen. De tegenstellingen in de Raad en
het ontbreken van voldoende politieke
als een maatregel van gelijke werking als
kwantitatieve beperkingen is te beschou-
en juridische bescherming. Vaak zal het
wen” 14).
gebied van juridische bescherming, tot
wil worden als een belangrijke rem gezien. Ook in het Europese Parlement zijn
gende overweging dat bij ontstentenis
komen. Met het toenemen van de intra-
van een communautaire regeling waarin
de consument waarborgen voor de echtheid van de benaming van oorsprong
van een produkt worden geboden, een
communale handel wordt het belang
van standaardvoorwaarden en garantie
de meningen verdeeld: de Britse conservatieve Gloria Hooper is bij voorbeeld
van mening dat de consument voor zich
zelf kan zorgen en geen behoefte heeft
aan nieuwe maatregelen die weer geld
gaan kosten. De Nederlandse socialiste
Annie Krouwel-Vlam vindt dat het tot
nu gevoerde beleid onvergeeflijk is en
voor de toekomst onaanvaardbaar. Vol-
gens haar moet er een einde komen aan
de ongelijkheid tussen producent en consument 8).
Het lijkt er inderdaad op dat veel van
de regelingen die tot stand zijn gekomen
het consumentenbelang slechts als bijprodukt hebben. Daarom heeft het zeker
planten of dieren, het nationaal artis-
tiek historisch en archeologisch bezit, of
uit hoofde van bescherming van industrie’le en commercie’le eigendom. Deze
Bovendien bepaalde het Hof in de vol-
De nationale regelingen zijn sterk afhankelij k van wat communautair bepaald is. Bij verticale harmonisatie,
waarbij alle aspecten van een produkt
geregeld zijn, is er geen ruimte voor nationale regelingen. Verticale harmonisatie komt door de grote verschillen in
dan ook zinvol zijn om, met name op het
regels van internationaal privaatrecht te
steeds groter.
staat, ter voorkoming van op dit gebied
bedreven
oneerlijke
mededinging,
slechts redelijke maatregelen mag nemen. Overigens mogen deze maatregelen
geen middel tot willekeurige discriminatie noch een verkapte beperking van de
handel tussen de lidstaten vormen (ov. 7).
Het Hof heeft in het Danis-arrest be-
paald dat: ,,Een nationale prijsbeheersingsmaatregeling (…) een maatregel
van gelijke werking is voor zover de afzet
van uit een andere lidstaat herkomstige,
zin de consumentenorganisaties meer
dan voorheen te betrekken in het over-
dan die van nationale produkten, dan
als de Commissie in het Tweede programma heeft voorgesteld.
wel voor zover zij leidt tot een begunstiging van de afzet van nationale produkten ten koste van de ingevoerde produkten” 15). In het Van Tiggele-arrest
stelde het Hof vast dat de fixatie van een
minimumprijs voor een produkt, i.e. je-
Consumentenbeleid herbergt in zich
een zekere spanning met de vrije markt:
deels bestaat het immers uit bescherming
en wijziging van de marktverhoudingen.
Het standpunt dat de consument uitsluitend gebaat is bij een groter aanbod
vindt zeker geen algemene adhesie meer.
Het vergrote aanbod maakt de markt-
ingevoerde produkten daardoor onmo-
leg tussen de economische partners, zo-
Conclusie
De verhouding tussen de EG en de
lidstaten
gelijk wordt, of meer wordt bemoeilijkt
never, niet toegelaten is, waar overigens
Waar de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten rechtstreeks van invloed zijn op de installing
of de werking van de Gemeenschappelijke markt stelt de Raad met eenparigheid
20
de vaststelling van een minimum-winstmarge op een bepaald bedrag wel door
de beugel kon 16).
Het Hof heeft dus als toelaatbaar verklaard onder meer maatregelen die on-
6) Pb 1981, c 133/1.
7) Supplement, 4/79.
8) Europa van morgen, 22 oktober 1980,
biz. 587.
9) EG-verdrag, art. 100.
10) Idem, artikelen 101 en 102.
11) Idem, artikelen 30 en 34.
12) Idem, art. 36.
13) Zaak 148/77 jurisprudentie, en 31/74.
14) Zaak 8/74, jurisprudentie, 1974, biz. 837.
15) Zaken 16-20/79, jurisprudentie, ov. 10.
16) Zaak 82/77, jurisprudentie.
vaak ondoorzichtiger, zo ook is de afstand tussen de consument en de producent groter geworden. Bij betrekkelijke
geringe schade legt de consument zich
er makkelijk bij neer wanneer de verko-
per verwijst naar de importeur en die
weer naar de buitenlandse producent.
Daarom is het noodzakelijk dat consumentenorganisaties participeren in de
besluitvorming en dat er voor wordt
zorggedragen dat de consument niet
steeds het sluitstuk is van een regeling.
R. P. Dijkman
ESB 6-1-1982